Artikel 20         Wonen - 5

 

20.1       Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen - 5’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.        wonen in de vorm van gestapelde woningen;

b.        mantelzorg;

c.        de uitoefening van een aan huis gebonden beroep of aan huis verbonden (bedrijfs)activiteit behorende tot categorie 1 of 2 van de als bijlage 1 bij deze regels opgenomen Staat van milieubelastende activiteiten, mits de gezamenlijke oppervlakte welke ten behoeve van een beroep of bedrijf aan huis wordt gebruikt niet meer bedraagt dan 30% van de totale oppervlakte van de woning;

 

met daarbij behorende:

d.        tuinen en erven;

e.        parkeervoorzieningen.

 

20.2       Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:

 

a.        regels ten aanzien van hoofdgebouwen:

1.     de hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;

2.     het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;

3.     de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangeduid.

 

b.        regels ten aanzien van aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen:

1.     aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen op een afstand van minimaal 1,0 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan te worden gebouwd;

2.     in afwijking van het bepaalde onder b, sub 1 mogen ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouw’ aan- en bijgebouwen worden gebouwd;

3.     de gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag maximaal 75 bedragen, mits niet meer dan 40% van het zij- en achtererf van het hoofdgebouw wordt bebouwd;

4.     de horizontale diepte van aanbouwen aan de achtergevel van een hoofdgebouw mag niet meer dan 3,0 meter bedragen;

5.     de bouwhoogte van aanbouwen en aangebouwde overkappingen mag maximaal de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw bedragen, vermeerderd met 0,3 meter;

6.     de bouwhoogte van bijgebouwen en vrijstaande overkappingen mag niet meer dan 3,0 meter bedragen.

 

c.        regels ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

1.     de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2,0 meter bedragen, tenzij deze zijn gelegen vóór de voorgevel of het verlengde daarvan, in welk geval de hoogte niet meer mag bedragen dan 1,0 meter;

2.     de hoogte van palen en masten mag maximaal 7,0 meter bedragen;

3.     de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3,0 meter bedragen.

 

20.3       Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de goot- en bouwhoogte van aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen, ter waarborging van:

a.        de verkeersveiligheid;

b.        een evenwichtig ruimtelijk beeld;

c.        de bezonning, privacy en/of gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen.

 

20.4       Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 20.1, onder c voor andere milieubelastende activiteiten dan bedoeld in dit lid, met in achtneming van de volgende regels:

a.        afgeweken kan worden voor een milieubelastende activiteit die niet behoort tot, of niet genoemd is in, categorie 1 of 2 van de Staat van milieubelastende activiteiten (bijlage 1), mits de betreffende bedrijfsactiviteit naar de feitelijke aard en (milieu-)invloed op de omgeving gelijk kan worden gesteld met activiteiten als genoemd in categorie 1 of 2;

b.        niet wordt afgeweken voor geluidzoneringsplichtige inrichtingen en risicovolle inrichtingen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.