Haaswijk    

Toelichting     

1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

De aanleiding voor het opstellen van het bestemmingsplan 'Haaswijk' is gelegen in de wens van de gemeente Oegstgeest om te komen tot een actualisering van de thans vigerende plannen gebaseerd op huidige beleidsinzichten en gebruikerswensen. De vigerende plannen voor het plangebied zijn zowel in beleidsmatig als in juridisch-planologisch opzicht verouderd.

Het bestemmingsplan is grotendeels gericht op het behouden en beheren van de bestaande ruimtelijke situatie. Daarnaast is het bestemmingsplan ook bedoeld om enkele nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken. Hierdoor is het bestemmingsplan voldoende flexibel om gedurende de planperiode eenvoudig in te spelen op ruimtelijke veranderingen in het plangebied. Wijzigingen worden mogelijk gemaakt voor zover zij passen binnen de reeds geformuleerde beleidslijnen.

1.2 Plangebied     

Het plangebied is een bestaande woonwijk, liggend binnen de kern Oegstgeest. Het plangebied is op de volgende afbeelding weergeven. De begrenzing bestaat uit het Oegstgeesterkanaal in zuiden, de Haarlemmertrekvaart in het oosten, de Haarlemmerstraatweg in het westen en de Haaswijklaan / Morsebellaan in het noorden.

Het beschermd dorpsgezicht 'Dorpsstraat Groene Kerkje', maakt geen onderdeel uit van het plangebied.

Ligging plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplannen     

Voor het plangebied vigeert thans een aantal bestemmingsplannen. Het betreft de volgende bestemmingsplannen:

Bestemmingsplan Vaststelling Raad Goedkeuring GS Onherroepelijk
Bestemmingsplan Haaswijk juli 1998 september 2001 --
Parapluplan 'Herziene bestemmingsplanvoorschriften inzake seksinrichtingen en escortbedrijven Oegstgeest' juli 2004 september 2004 --
Bestemmingsplan mantelzorg april 2010 -- juni 2010

1.4 Leeswijzer     

Deze toelichting is als volgt opgebouwd. Het na deze inleiding volgende hoofdstuk beschrijft het relevante ruimtelijke beleidskader voor het plangebied. In hoofdstuk 3 zal de ruimtelijke en functionele opbouw van het plangebied geanalyseerd worden. In hoofdstuk 4 komen alle voor het bestemmingsplan relevante milieu- en overige aspecten aan de orde, waarna het geheel wordt vertaald in een juridische bestemmingsregeling die in hoofdstuk 5 wordt toegelicht. Vervolgens komt in hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde.

2 Beleid     

2.1 Rijksbeleid     

In de Nota Ruimte is het nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2020. Bovendien bevat het een doorkijk op de langere termijn, namelijk de periode 2020-2030. De Nota Ruimte vervangt de ruimtelijk relevante rijksnota’s c.q. de planologische kernbeslissing (PKB’s) behorende bij de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra (en de actualisering daarvan in de Vinac) en het Structuurschema Groene Ruimte. De nota bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en bevat de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Het schept ruimte voor ontwikkeling, uitgaande van het motto “decentraal wat kan, centraal wat moet” en verschuift het accent van het stellen van ruimtelijke beperkingen naar het stimuleren van gewenste ontwikkelingen. De Nota ondersteunt gebiedsgerichte ontwikkeling.

Met de nota Belvedère pleiten vier Ministeries voor een respectvolle omgang met cultuurhistorische waarden binnen ruimtelijke ontwikkelingen door te zoeken naar wederzijds profijt. De strategie die hierbij past is die van "behoud door ontwikkeling". In deze nieuwe ontwikkelingsgerichte strategie vormt de cultuurhistorie uitgangspunt voor ruimtelijke planvormingsprocessen met een tweeledig doel: verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van het cultuurhistorisch erfgoed.

In het kader van het project Belvedère is een cultuurhistorische waardenkaart van Nederland opgesteld van de cultuurhistorisch meest waardevol geachte steden en gebieden. Oegstgeest valt niet binnen de cultuurhistorisch meest waardevol geachte gebieden.

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden.

Voor een aanpak die Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maakt, moet het roer in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid om. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik. Daarom brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven) en laat het meer over aan gemeenten en provincies (‘decentraal, tenzij…’). (Boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking wordt overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een ‘ladder’ voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de ‘SER-ladder’).

2.2 Provinciaal en regionaal beleid     

2.2.1 Provincie     

In juli 2010 zijn de Structuurvisie, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda Structuurvisie 2010-2020 door de Provinciale Staten van Provincie Zuid-Holland vastgesteld. Samen vormen deze drie documenten 'De Visie op Zuid-Holland' en vervangen onder meer de vier streekplannen. De structuurvisie is een integrale ruimtelijke visie op 2020, met een doorkijk naar 2040. In de verordening geeft de provincie regels voor de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen. De uitvoeringsagenda werkt de uitvoeringsstrategie uit de structuurvisie verder uit in ruimtelijke programma’s en projecten en geeft een beeld van de financiering.

Structuurvisie (2010)

Provinciale doelstellingen zijn haalbaar als instrumenten, programma’s en projecten op elkaar worden afgestemd. De provincie wil daarbij in toenemende mate sturen op hoofdlijnen, een aanpak die aansluit bij de stijl van besturen: ‘Lokaal wat kan, provinciaal wat moet’. Dit betekent dat de provincie alleen vraagstukken oppakt waar provinciaal belang aan de orde is.

De provincie noemt in de structuurvisie vijf integrale en ruimtelijk relevante hoofdopgaven. Zij geeft voorrang aan programma’s of projecten die een bijdrage leveren aan deze opgaven. Die opgaven zijn:

  1. Aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
  2. Duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
  3. Divers en samenhangend stedelijk netwerk;
  4. Vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
  5. Stad en land verbonden.

Voor het plangebied zijn met name opgaven 1, 3 en 5 van toepassing.

Aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel

Zuid-Holland wil in 2020 de woon-, werk- en leefomgeving voor haar inwoners hebben versterkt. Zij streeft naar een aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel. Versterken van de economische positie staat centraal.

Divers en samenhangend stedelijk netwerk

De provincie wil, in verband met agglomeratievoordelen voor bedrijven, voorzieningen en detailhandel, verstedelijking concentreren in en rond de steden in het stedelijk netwerk. Het schept mogelijkheden tot ketenvorming, efficiënte benutting van infrastructuur en ontwikkeling van efficiënte duurzame energiesystemen.

Stad en land verbonden

Provincie Zuid-Holland waardeert de groene ruimte in en om de stad. Het is belangrijk de samenhang tussen stad en land en de kwaliteit van de groene ruimte bij de stad aanzienlijk en duurzaam te versterken. De huidige verstedelijkingsopgave is gericht op intensivering en herstructurering, daarbij speelt de kwaliteit van de groene ruimte een steeds belangrijkere rol.

Naast het bieden van ruimte aan en het ordenen van functies richt de visie zich nadrukkelijk ook op de ruimtelijke kwaliteiten. Dit komt tot uitdrukking in de provinciale belangen. Deze hebben zowel betrekking op functionele als kwalitatieve aspecten. Deze aspecten worden in beeld gebracht op een functiekaart en een kwaliteitskaart. De functiekaart geeft de gewenste ruimtelijke functies weer die in de structuurvisie zijn geordend, begrensd en vastgelegd als ruimtelijk beleid tot 2020. Op de kwaliteitskaart staan daarnaast zowel de bestaande als gewenste kwaliteiten benoemd op een globale, regionale schaal. Binnen het plangebied treden geen veranderingen op.

Uitsnede provinciale functiekaart (bron: provincie Zuid-Holland)

Verordening Ruimte (2010)

Om het provinciaal ruimtelijk beleid uit te voeren, heeft de provincie verschillende instrumenten, waar een verordening er één is. Op 2 juli 2010 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Verordening Ruimte vastgesteld. De Verordening Ruimte Zuid-Holland draagt bij aan het realiseren van de provinciale ruimtelijke belangen en doelen zoals die benoemd zijn in de structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland, ontwikkelen met schaarse ruimte' en bevat hiertoe instructieregels die van belang zijn voor de gemeente bij het opstellen van hun bestemmingsplannen.

Niet alle onderwerpen zijn geschikt voor opname in een verordening. In het algemeen lenen vooral onderwerpen met heldere criteria, weinig gemeentelijke beleidsvrijheid en een zwaarwegend provinciaal belang zich hiervoor. De provincie heeft in de Verordening Ruimte daarom regels opgenomen over bebouwingscontouren, agrarische bedrijven, kantoren, bedrijventerreinen, detailhandel, waterkeringen, milieuzoneringen, lucht- en helihavens, molenbiotopen en landgoedbiotopen.

Daarnaast is het ontwerp Besluit algemene regels ruimtelijke ordening ('AMvB Ruimte') van het Rijk van belang. Hierin zijn regels opgenomen waaraan provinciale verordeningen moeten voldoen. Enkele onderwerpen in de verordening van de provincie Zuid-Holland vloeien rechtstreeks voort uit de AMvB Ruimte, zoals regels over de Ecologische Hoofdstructuur en de Nationale Landschappen.

Om het stedelijk netwerk te versterken hanteert de provincie het uitgangspunt om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt. Daarnaast kan de open ruimte buiten de stedelijke gebieden worden behouden voor landbouw, natuur en recreatie. Om dit bereiken zijn het stedelijk netwerk en alle daarbuiten gelegen kernen in Zuid-Holland omgeven door bebouwingscontouren (zie de afbeelding hierna). Deze geven de grens van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken weer. De bebouwingscontouren zijn strak getrokken om het bestaand stedelijk gebied en de kernen, rekening houdend met de al vastgelegde streekplangrenzen en plannen waar de provincie al mee heeft ingestemd. De locatie ligt binnen de bebouwingscontour.

Verstedelijking buiten de bebouwingscontouren is in principe niet toegestaan. Voor de gebieden buiten de contour geldt voor bebouwing een nee, tenzij beleid. Nieuwvestiging of uitbreiding van stedelijke functies is niet mogelijk.

Bebouwingscontour (bron: provincie Zuid-Holland)

Ruimtelijke ordening is dynamisch. De verordening en de structuurvisie zijn dan ook geen statische documenten, maar worden jaarlijks geactualiseerd.

2.2.2 Regionaal     

Waterbeheerplan 2010-2015

Voor de planperiode 2010-2015 zal het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen

Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen

Het Waterbeheerplan 2010-2015 van Rijnland is te vinden op de website: www.rijnland.net.

Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels die per 27 mei 2011 geactualiseerd zijn. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De “Keur en Beleidsregels” maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:

  • Waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
  • Watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
  • Andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).

De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt.

De Keur en Beleidsregels van Rijnland zijn te vinden op de website: www.rijnland.net

2.3 Gemeentelijk beleid     

Structuurvisie Oegstgeest 2005-2020

De structuurvisie Oegstgeest 2005-2020 vormt tot 2020 de integrale leidraad voor de beoordeling van ruimtelijke ontwikkelingen binnen Oegstgeest en geeft richting aan nieuwe bestemmingsplannen. De structuurvisie is op 30 juni 2005 vastgesteld door de gemeenteraad. De structuurvisie biedt een kader voor de toekomstige ontwikkelingen van Oegstgeest. De visie is geen volledig uitgewerkt plan, het vormt een sturingskader op hoofdlijnen. Het moet dan ook gevolgd worden door uitwerkingsplannen (bestemmingsplannen, bouwplannen) en eventueel aangevuld worden met aangepast sectoraal beleid. De structuurvisie geeft de grenzen van de planvorming aan: waar en hoe kunnen zich ruimtelijke ontwikkelingen voordoen in de komende 15 tot 20 jaar.

De Structuurvisie geeft op hoofdlijnen richting aan de dynamiek binnen de gemeente, waarbij het evenwicht tussen natuur, wonen en economie behouden dient te blijven. Voor de toekomst wil Oegstgeest in de eerste plaats haar bestaande kwaliteiten als woongemeente behouden en versterken. Daarbinnen wil de gemeente bijdragen aan regionale vraagstukken als het leveren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat en ruimte voor bedrijven, de ontwikkeling van natuur- en recreatiegebieden en het op peil houden van het voorzieningenaanbod. Uitbreiding van het woningaanbod is alleen mogelijk als het past binnen het dorpse karakter. Er mag binnen de bebouwde kom alleen gebouwd worden op herstructureringslocaties. Binnen de uitbreiding van het woningaanbod heeft het huisvesten van de groeiende groep ouderen en starters (jongeren) prioriteit.

Visiekaart Structuurvisie (2005)

Oegstgeest in beweging, Het levende Dorp, Visiedocument 2020 (2011)

De gemeente blijft ook in de toekomst streven naar een goed en evenwichtig leefklimaat. De goede mix van wonen, werken en leven wil de gemeente ook in 2020 koesteren. Er dient een goede balans te zijn tussen rust en reuring.

Om dit te bereiken zoekt Oegstgeest naar samenwerking met inwoners, buurgemeenten en lokale en regionale partners. Dienstverlening en kwaliteit van beleid staan in de gemeente hoog in het vaandel.

Oegstgeest zal zich steeds nadrukkelijker profileren als een proactieve partner, die zich inspant voor een sterke regio. Om dit toekomstbeeld waar te maken, benoemt het college vier hoofdthema’s, die als een rode draad door deze visie zijn verweven.

  1. Benutten van potentieel: In 2020 worden de bronnen van het dorp optimaal benut. De gemeente onderscheidt enerzijds het fysieke potentieel, waaronder het groen, het water en de gebouwen en monumenten. Anderzijds beschikt de gemeente ook over het potentieel van de inwoners, gekenmerkt door een relatief hoog opleidingsniveau, actief ondernemerschap en een goed georganiseerd sociaal netwerk. Al die bronnen wil de gemeente in de toekomst aanspreken om de gemeentelijke ambities te realiseren.
  2. Gemeente als meewerkkracht: De gemeentelijke organisatie heeft de inwoners en partners hard nodig om het aantrekkelijke woon-, werk- en leefklimaat van Oegstgeest in stand te houden. De gemeente wil een rol vervullen als actieve meewerkkracht, die alle betrokken partijen motiveert, faciliteert en ondersteunt om het potentieel van ons dorp aan te wenden.
  3. Verbindingen leggen: Als moderne overheid streeft de gemeente Oegstgeest een gelijkwaardige samenwerkingsrelatie met inwoners en partners na. De gemeente brengt mensen, initiatieven en belangen bij elkaar om zo de gewenste ontwikkelingen tot stand te brengen. Ook de fysieke verbinding wordt gelegd door wegen, groen en water op elkaar aan te sluiten.
  4. Duurzaamheid: De gemeente en de gemeenschap zetten zich bewust in om invulling te geven aan het begrip duurzaamheid. In de fysieke zin spant de gemeente zich in om het milieu zo min mogelijk te belasten. In de sociale zin wordt geprobeerd het aantal kansarmen, zowel hier als elders op de wereld, te verminderen en maakt men zich hard voor maatschappelijke verantwoord ondernemen. De gemeente geeft op beide vlakken het goede voorbeeld door duurzaamheid te integreren in alles wat zij doet.

In het visiedocument wordt expliciet aandacht besteed aan de groenstructuur. De groenstructuur en de prominente rol van het water zijn zeer bepalend voor de kwaliteit van wonen, werken en leven. De gemeente wil inwoners meer bij het beheer, het onderhoud en de inrichting van het groen betrekken. Oegstgeest dient uit te groeien tot een verbindende schakel in de regionale groen- en waterstructuur, waardoor er in de regio een doorgaande groene zone ontstaat. De gemeente stimuleert een gevarieerd en levendig gebruik van de omliggende natuur, door langs (water)routes en plassen kansen te bieden aan ondernemers, bijvoorbeeld voor kleinschalige horeca, schooltuinen, een dorpsboomgaard of een kinderboerderij.

Groenbeleidsplan (2011)

Het Groenbeleidsplan vormt het kader voor hoe in Oegstgeest het gewenste groen en blauw er uit zal zien. Het geeft richting aan toekomstige (her)inrichtingen, omvormingen en eventuele uitbreidingen van het openbaar groen. Uitgangspunten zijn:

  • het in stand houden en ontwikkelen van de groenstructuur in Oegstgeest en aansluiting op regionale groenstructuren;
  • het bewaken en verhogen van de kwaliteit en duurzaamheid;
  • het optimaliseren van de gebruikswaarde van het groen;
  • voorlichting.

In het Groenbeleidsplan heeft de gemeente Oegstgeest het streven naar behoud en versterking van de hoofdgroenstructuur verwoord. Dit streven staat ook centraal in de “Structuurvisie Oegstgeest 2005 – 2020”. De hoofdgroenstructuur is voor een groot deel historisch bepaald. De waterlopen (blauwe structuur) en de bos- en landgoederen zijn de belangrijkste onderdelen van de hoofdgroenstructuur. Deze structuur sluit aan op de bovenlokale groenblauwe structuur. Langs de randen van de gemeente Oegstgeest zijn drie omvangrijke groene zones te onderscheiden die van regionaal belang zijn. Binnen Oegstgeest zijn een aantal groene elementen van formaat te onderscheiden die op een lager schaalniveau de groene dooradering van de gemeente vormen. Op een lager niveau zijn er de wegen die de groenvoorzieningen van hogere orden verbinden. Zowel de recreatieve en educatieve, als de ecologische functie van de hoofdgroenstructuur wordt van belang geacht. Om dit streven nader uit te werken zijn in het Groenbeleidsplan projecten geformuleerd.

Zones in de hoofdgroenstructuur

Voor het plangebied is het volgende van belang.

  1. De Hoogspanningszone (verbindingszone tussen Overveerpolder en Elsgeesterpolder): Deze zone is onderdeel van allerlei groene stroken en plantsoenen in Haaswijk, Morsebel en Poelgeest en ligt onder de hoogspanningsleiding, waar niet mag worden gebouwd. De zone loopt evenwijdig aan de Haarlemmertrekvaart (24) en ligt tegenover de Klinkenbergerplas (22), sluit in het zuiden aan op de noordelijke natuurlijke oever van het Oegstgeesterkanaal (33) en sluit in het noorden aan op een groenstrook langs het voormalige MEOB terrein en het terrein van Van der Luyt.

    De hoogspanningszone is afwisselend ingericht met voornamelijk een recreatieve functie. Vrijwel de gehele strook bestaat uit grasland met watergangen met op rijen geplaatste knotwilgen. Het gras is kort gemaaid en de oevers zijn beschoeid. Aan het zuidelijke uiteinde ligt een klein eilandje met elzen. Plaatselijk is een speeltuintje aangelegd met een meidoornhaag. Soms loopt er een wandelpaadje over het grasveld. Afhankelijk van de ondergrond kan in de hoogspanningszone het ecologisch beheer worden uitgebreid. Door de aanleg van een groene zone langs het voormalige MEOB-terrein kan deze verbindingszone worden versterkt.
  2. De Oegstgeesterkanaalzone (verbindingszone tussen Poelmeer en Morsebelzone): Langs het Oegstgeesterkanaal (33) ligt aan weerszijden een strook openbaar groen. De noordzijde wordt gedeeltelijk natuurlijk beheerd. Er is een toenemende behoefte aan recreatieruimte dicht bij huis. De noordoever is niet overal toegankelijk voor wandelaars. Hier wordt een wandelpad aangelegd waarmee het gebied recreatief wordt ontsloten. Dit wandelpad legt enerzijds een verbinding met het wandelpad richting het Boerhaaveplein en verder naar het Groene Kerkje, in de andere richting met de wandelroute langs de Haarlemmertrekvaart en vervolgens naar de Klinkenbergerplas.
  3. Irispark – Morsebelzone (Verbindingszone tussen de Hofdijck en het MEOB-terrein): Deze zone loopt van de Hofdijck naar de oude singelstructuur in Haaswijk (oud cultuurelement), langs Poelsteeg (42) en het Componistenpad (44) en daarna weer in zuidelijke richting afbuigend naar het Oegstgeesterkanaal (33). Ten noorden van het Oegstgeesterkanaal wordt de zone gevormd door een aaneenschakeling van de volgende groene elementen: Poelsteeg (42), F.B.Hotzpark (43), de boog van het Componistenpad etc. (44), Mien Ruyspark (45) en de groenstrook langs het MEOB-terrein (46). De zone is sterk afwisselend wat betreft bomen en ondergroei met als vaste component water in de vorm van vijvers en sloten.

Milieubeleidsplan 2011-2014 (2011)

Het algemene kader voor het milieubeleid van de gemeente Oegstgeest is vastgelegd in het Milieubeleidsplan 2011-2014: “Duurzaamheidagenda Samenwerken en Verbinden” (november 2011) . Dit beleid kent een directe relatie met de ruimtelijke ordening, bijvoorbeeld met betrekking tot de doelstellingen voor duurzame inrichting, voor duurzame (steden-)bouw, alsook voor het klimaat en energiebesparing.

Oegstgeest komt op voor een goede leefomgeving, voor veiligheid en duurzaamheid. Duurzaamheid is daarbij de ideale mix van ecologische, economische en sociale belangen voor onze gemeente voor de lange termijn. De gemeente werkt hier al lang aan en gaat met deze Duurzaamheidsagenda 2011-2014 een nieuwe stap maken die gaat leiden tot veel concrete acties. De gemeente wil vooral zo veel mogelijk duurzaamheidkansen benutten.

We willen wonen in een gezonde en veilige leefomgeving. We leven echter in een sterk verstedelijkt gebied met veel infrastructuur en bedrijvigheid. Weg-, trein- en vliegverkeer, het vervoer van gevaarlijke stoffen en bedrijfsactiviteiten zijn geregeld zodat ze geen gevaar voor onze gezondheid en veiligheid vormen. De gemeente zorgt er voor dat dit ook zo blijft. Dat betekent aandacht voor luchtkwaliteit en geur, voor geluid en verkeer maar ook voor bedrijfsactiviteiten en het gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. De bodemkwaliteit moet geschikt zijn om op te wonen. En voor de samenleving moet de informatie hierover eenvoudig beschikbaar zijn.

De gemeente en de Milieudienst zorgen er voor dat de bedrijven werken conform de meest actuele regels. Dit betekent dat bedrijven een actuele vergunning hebben of conform Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) werken (zoals het Activiteitenbesluit, Besluit Landbouw, Besluit glastuinbouw).

Mobiliteit veroorzaakt vaak geluidproductie en emissie van lucht verontreinigende stoffen. Dat mag niet tot overlast leiden. Verkeersbewegingen en vervoer van stoffen kunnen tot veiligheidsrisico’s leiden. Die risico’s wil de gemeente tot een minimum beperken. Duurzame mobiliteit is ook onderdeel van ons klimaat- en energiebeleid en van het beleid voor luchtkwaliteit en geluid. Het is ook een aandachtspunt bij duurzame inrichting.

Een groene omgeving draagt bij aan een gezonde leefomgeving en heeft een belangrijke recreatieve functie. De gemeente wil die groene omgeving daarom beschermen waar nodig. Het kan gaan om natuur, maar ook over agrarisch gebied. Landelijke geuren kunnen echter ook negatief worden beleefd. Overlast in dat kader zal de gemeente tegengaan en voorkomen. Er wordt gewerkt aan de vitaliteit en de uitbreiding van de groene gebieden.

Actieplan Geluid Oegstgeest (2008)

De richtlijn Omgevingslawaai 2002/49/EG van de Europese Commissie stelt het maken van geluidskaarten en actieplannen verplicht voor gemeentes die deel uitmaken van een agglomeratie. De minister van VROM heeft in Nederland 6 van zulke agglomeraties aangewezen. Oegstgeest ligt in de agglomeratie Den Haag – Leiden. Daarom moet Oegstgeest geluidskaarten en een actieplan produceren.

Oegstgeest wil de geluidbelasting terugbrengen door in de eerste plaats maatregelen aan de bron te nemen. Dat zijn maatregelen die leiden tot minder verkeer én tot verkeer dat minder geluid produceert. Zulke maatregelen worden ook in het kader van de luchtkwaliteit al overwogen. Voor geluid denkt de gemeente aan toepassing van stille wegdekken op enkele knelpuntsituaties. Om bestaande knelpunten aan te pakken neemt de gemeente zich voor de wegen met plandrempeloverschrijding (en ook de overige wegen) te voorzien van stil asfalt. Dit zal plaatsvinden wanneer die wegen volgens het regulier onderhoudsschema van nieuw wegdek voorzien zullen worden.

De gemeente wil ook voorkomen dat er nieuwe situaties ontstaan met hoge geluidbelastingen. Maar Oegstgeest moet niet helemaal “op slot”. Er moeten nieuwe ontwikkelingen mogelijk blijven, die zorgvuldig worden ingepast. De invloed van geluid op de leefomgeving wordt daarin meegewogen met andere factoren.

Ecologische verbindingen in Oegstgeest (2007)

Deze rapportage verschaft inzicht in de huidige biodiversiteit binnen de gemeente en gaat na hoe de biodiversiteit binnen de gemeente kan worden versterkt. De rapportage is een eerste aanzet tot een verandering in beheer op basis waarvan de gemeente Oegstgeest keuzes kan maken. De landgoederen zijn de kroonjuwelen binnen de gemeente. Het beheer moet gericht zijn op instandhouding van de landgoederen. In samenwerking met de stichtingen die de landgoederen in eigendom hebben zou tot een gezamenlijk beheerplan gekomen kunnen worden. Het overige groen in de gemeente is vrij eenvormig. De inzet van de gemeente moet zich richten op verbetering van ecologische verbindingen, door omvorming en een natuurlijker beheer van de groene zones en watergangen.

Het terrassenbeleid gemeente Oegstgeest 2005 is door burgemeester en wethouders op 8 november 2005 gewijzigd vastgesteld en op 1 januari 2006 in werking getreden. In het terrassenbeleid zijn beleidsregels opgenomen die betrekking hebben op het plaatsen, uitstraling, situering en openingstijden van terrassen. De beleidsregels uit het terrassenbeleid zijn van toepassing op het plaatsen van terrassen op de openbare weg, waarbij het niet relevant is of een terras op eigen terrein of op gemeentegrond is gesitueerd. Als een terras voor klanten bereikbaar is, en dus voor het publiek toegankelijk, dan dient een terrasvergunning aanwezig te zijn. Slechts voor terrassen in particuliere tuinen geldt het terrassenbeleid niet. Tevens wordt verwezen naar de Algemene Plaatselijk Verordening van de gemeente Oegstgeest.

Archeologische Waardenkaart/Erfgoedverordening

Zie paragraaf 3.3 en 4.3.

Naast de Monumentenwet 1988 worden monumenten waaronder de dorpsgezichten ook beschermd op grond van de gemeentelijke Erfgoedverordening 2010. Oegstgeest telt momenteel 45 beschermde gemeentelijke monumenten. Oegstgeest kent de aangewezen beschermd dorpsgezichten Oranje Nassau en Wilhelminapark en Geesten. Op grond van de gemeentelijke monumentenverordening is ook een procedure voor het gemeentelijke beschermd dorpsgezicht Kerkbuurt opgestart.

Voor monumenten gelden andere regels dan voor 'normale' gebouwen en terreinen, omdat de gemeente monumenten extra wil beschermen en in stand wil houden. Daarnaast bestaan er voor sommige categorieën van beschermde monumenten verschillende subsidieregelingen voor het in stand houden door middel van onderhoud of restauratie.

Wonen en werken aan huis (2003/2004)

De gemeente kent een eigen beleidsregel met betrekking tot wonen en werken aan huis. Deze beleidsregel weerspiegelt de lijn die de afdeling VROM inzet voor alle nieuwe bestemmingsplannen in Oegstgeest. De combinatie van wonen en aan huis werken moet, op eenduidiger wijze dan nu, mogelijk worden gemaakt in Oegstgeest. Juridische valkuilen dienen daarbij echter vermeden te worden.

Paraplubestemmingsplan Mantelzorg

De vergrijzing heeft tot gevolg dat er een grotere behoefte komt aan thuis- en mantelzorg in Oegstgeest. In april 2008 is in opdracht van de gemeente Oegstgeest een onderzoek uitgevoerd naar de woonvoorkeuren van 55-plussers binnen de gemeente met als doel te achterhalen welke aspecten senioren belangrijk vinden. Ongeveer 80% van de respondenten heeft aangegeven zolang mogelijk in de eigen woning te willen blijven wonen.

De gemeente Oegstgeest acht het van groot belang dat hulpverlening door naasten daadwerkelijk plaats kan vinden in de eigen woonomgeving. Nut en noodzaak van mantelzorg worden dus erkend, maar in de meeste gevallen is er sprake van strijdigheid met het bestemmingsplan. Door middel van het paraplubestemmingsplan wil de gemeente mantelzorg voor alle bestemmingsplannen regelen.

Uitgangspunt van het Paraplubestemmingsplan Mantelzorg is een verbod tot het gebruik van aan-, uitbouw of bijgebouwen voor mantelzorg. Van dit verbod kan worden afgeweken door middel van een bevoegdheid van burgemeester en wethouders. De definitie voor mantelzorg die daarbij in dit bestemmingsplan wordt gehanteerd, is:

'Langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak door één of meer leden uit diens directe dan wel sociale omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.'

Mantelzorg is dus alle langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep (de gebruikelijke zorg overstijgend) wordt geboden aan een hulpbehoevende. Dit gebeurt door personen uit de directe omgeving van de hulpbehoevende, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de bestaande sociale relatie. Het gaat dus om zorg die wordt geboden buiten de professionele/betaalde zorg om.

Mantelzorg is onder voorwaarden mogelijk binnen alle woonbestemmingen van de gemeente Oegstgeest met uitzondering van de Elsgeesterpolder. Op bedrijfswoningen bij overige bestemmingen is dit plan ook van toepassing. Recreatiewoningen zijn echter uitgesloten van de regeling.

Regeling Kelderbeleid (2004)

Vanuit het bestuur van Oegstgeest is de wens geuit beleidsregels te formuleren ten aanzien van het realiseren van kelders bij woningen. Met name doordat vaak in de erfgrens wordt gebouwd leidt dit tot overlast bij belendende percelen.

Resumerend kan dus de bouw van kelders bij woningen binnen de bebouwde kom onder voorwaarden worden toegestaan. Voor de toepassing hiervan worden de volgende criteria gehanteerd:

  • het verzoek dient een objectieve dringende reden te bevatten waarom in het specifieke geval afwijking zou moeten worden verleend;
  • er mag geen strijdigheid ontstaan met eventueel aanwezig rijksbeleid dan wel provinciaal beleid;
  • belanghebbenden mogen niet worden geschaad door het toepassen van de afwijkingsmogelijkheid;
  • er mag bij het toepassen van de afwijkingsmogelijkheid geen strijd ontstaan met geldende milieuwetgeving;
  • het verzoek om afwijking moet passen binnen de ruimtelijke structuur voor het betreffende gebied.

Welstand Oegstgeest, herziening 2009

Met de herziening van 2009 wil de gemeente het welstandsbeleid vereenvoudigen. In 2004 is een eerste nota opgesteld, waarin op basis van de samenhang in gebieden en objecten beoordelingscriteria zijn geformuleerd. De nieuwe versie moet het welstandsbeleid toegankelijker en inzichtelijker maken en tegelijkertijd de burger meer inzicht geven in de eigenschappen die van belang zijn bij het opstellen en indienen van een bouwplan.

Welstandstoezicht heeft allereerst ten doel te voorkomen, dat bouwwerken de openbare ruimte ontsieren. Het welstandsbeleid van de gemeente is echter opgesteld vanuit de overtuiging, dat het belang van een goede leefomgeving eveneens een rol speelt. Bij iedere aanvraag voor een omgevingsvergunning wordt bekeken of de plannen voldoen aan redelijke eisen van welstand, wat inhoudt dat de plaatsing en het uiterlijk van het beoogde bouwwerk wordt beoordeeld. Deze beoordeling is gebaseerd op artikel 12 van de Woningwet.

Doel van de welstandstoets is het behartigen van het publieke belang door de lokale overheid, waarbij de individuele vrijheid van de burger of ondernemer wordt afgewogen tegen de aantrekkelijkheid van de leefomgeving als algemene waarde. Het beleid is opgesteld vanuit de gedachte, dat welstand een bijdrage levert aan de totstandkoming en het beheer van een aantrekkelijke bebouwde omgeving. Het welstandsbeleid geeft de gemeente de mogelijkheid om cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden te benoemen en een rol te geven bij de ontwikkeling en beoordeling van bouwplannen. Met de gebiedsgerichte benadering wil de gemeente in principe de waardevolle eigenschappen van de kernen behouden. Doel van het welstandsbeleid is het welstandstoezicht helder onder woorden te brengen en op een effectieve en controleerbare wijze in te richten.

Oegstgeest heeft in de meeste buurten behoorlijke openbare groenvoorzieningen. Het openbaar groen heeft een belangrijke functie als zichtgroen, recreatief groen maar ook de ecologische waarde van het groen rondom bebouwing is van belang. De gemeente kan besluiten openbaar groen te verkopen of te verhuren. In de nota zijn de mogelijkheden uitgewerkt om percelen openbaar groen van beperkte omvang te verkopen.

Notitie Parkeren 2003

De gemeenteraad van Oegstgeest heeft in 2003 het beleid met betrekking tot parkeren vastgesteld. Dit hield onder andere in dat wordt aangesloten aan de landelijk geldende CROW-richtlijnen.

In de gemeenteraadsvergadering van maart is de Startnotitie Duurzaamheid vastgesteld. Hierin zijn ‘people’, ‘planet’ en ‘profit’ het basisprincipe: bij elke beslissing zorgen we dat deze drie pijlers met elkaar in balans zijn. Hoe we dit concreet gaan doen, wordt uitgewerkt in het Duurzaamheidsbeleid.

De gemeente gaat op drie niveaus verduurzamen, in volgorde van hoeveel invloed je er op hebt: 1) de eigen bedrijfsvoering, 2) de gemeentelijke taken en 3) initiatieven van derden. We beginnen bij onszelf en kijken daarna naar ‘de rest van de wereld’, op een manier die past in de werkwijze van de Toekomstvisie 2020: potentieel in de samenleving benutten, gemeente als meewerkkracht en verbindingen leggen.

In de komende maanden wordt de Startnotitie doorontwikkeld naar Duurzaamheidsbeleid. Daarvoor wordt gesproken met ambtenaren en de Oegstgeester samenleving.

3 Gebiedsvisie     

3.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk wordt de ruimtelijke en functionele opbouw van het plangebied beschreven. De ruimtelijke elementen structureren het gebied en verdelen deze in een aantal deelgebieden waarbinnen functies hun eigen positie hebben. Op basis van het relevante ruimtelijke beleid op de diverse schaalniveaus en de ruimtelijke en functionele analyse van het plangebied, zijn de voor het plangebied gewenste ontwikkelingen en de sectorale bouwstenen voor beleid beschreven. Deze gewenste ontwikkelingen en sectorale bouwstenen zijn, met inachtneming van het vigerende beleidskader, geïntegreerd tot een samenhangende gebiedsvisie voor het plangebied, die als basis dient voor de bestemmingsregeling (verbeelding en regels).

3.2 Ontstaansgeschiedenis     

Oegstgeest is ontstaan in de vroege Middeleeuwen op een noord-zuidgerichte strandwal in het mondingsgebied van de Oude Rijn. Door die hogere ligging was er al vrij snel bewoning mogelijk. Het is bekend dat Oegstgeest en omgeving al in de Romeinse tijd tot de dichtbevolkte delen van West-Nederland heeft behoord. Archeologische vondsten bewijzen het en het is ook begrijpelijk, aangezien het ligt op de oude strandwallen waarop landbouw en bewoning zonder ingewikkelde ontginningen mogelijk waren. Er is geen reden om aan te nemen dat Oegstgeest na ineenstorting van het Romeinse rijk in de 5e eeuw verlaten is. Op grond van Merovingisch en Karolingisch aardewerk, gevonden in de omgeving van het Groene kerkje, weten we dat daar tussen de 6e en de 9e eeuw bewoning moet zijn geweest. Er is een grafveld uit de 7e eeuw gevonden. Volgens historische gegevens is de allereerste kerk hier in de eerste helft van de 8e eeuw gesticht door prediker Willibrord. In de 9e of 10e eeuw is een burcht met een concentrisch grachtenstelsel gesticht op een terrein circa 200 m ten westen van het huidige bestemmingsplangebied. Dit terrein heeft eeuwenlang bekend gestaan als de Oude Hof. Door latere bewerkingen van de bovengrond liggen de resterende grondsporen van de burcht ten minste een aantal decimeters onder maaiveld.

De bodem in het gebied is sterk bepaald door de aanwezigheid van de Rijnmonding en bestaat uit zandwallen en uit kleiveengronden. Het grootste deel van de gemeente Oegstgeest ligt ongeveer 0,5 m beneden NAP. In 1656 werd de Haarlemmertrekvaart aangelegd met het doel een betere verbinding tussen Leiden en Haarlem te bewerkstelligen. Dit had tevens een betere ontsluiting van het platteland tot gevolg. In de 17e en 18e eeuw ontstonden warmoezerijen en diverse verspreide buitenplaatsen in het gebied. Omstreeks 1840 is het Oegstgeesterkanaal gegraven tijdens de drooglegging van de Haarlemmermeer.

Uit concurrentieoverwegingen heeft Leiden lang weerstand geboden tegen de groei van Oegstgeest. Nijverheid werd grotendeels verboden en Leiden kocht de heerlijke rechten van Oegstgeest. Hierdoor bleef Oegstgeest tot het begin van de vorige eeuw vooral een agrarische gemeenschap. Vanaf het begin van de 19e eeuw is de bevolking van 900 zielen vervijfvoudigd naar bijna 4.500 inwoners in 1910. De aanleg van de tramverbinding van Leiden naar Katwijk in 1881 maakte Oegstgeest tot een forensendorp. In de 20e eeuw is het dorp gestaag gegroeid, met een stevige groei tussen 1950 en 1970 en een lichte daling tussen 1970 en 1980.

Aangezien de strandwal de ontstaansbasis is voor Oegstgeest, zijn de belangrijkste wegen noordzuidgericht. De Rhijngeesterstraatweg, de Dorpsstraat en de Haarlemmerstraatweg waren in het verleden onderdeel van de verbinding tussen Haarlem en Den Haag en werden al in een vroeg stadium gedeeltelijk bestraat. De belangrijkste dwarsverbinding wordt gevormd door de Rijnsburgerweg (Rijnzichtweg/Geversstraat) die Oegstgeest met Leiden verbindt.

3.3 Ruimtelijke hoofdstructuur     

Het onderzoek naar de hoofdstructuur legt de basis voor een ruimtelijk beleid waarin de kwaliteit van ruimtelijke elementen en de differentiatie van functies worden gewaardeerd. Dit beleid resulteert in de nieuwe regeling waarin het gebruik van de gebouwen en de bebouwingsmogelijkheden van de gronden worden vastgelegd. De planologische afwegingen die zijn gemaakt bij het opstellen van de bestemmingsregels worden in hoofdstuk 3 behandeld.

Oegstgeest ligt in het noordelijk deel van de provincie Zuid-Holland. De A44 en de spoorlijn Leiden-Haarlem-Amsterdam zijn op de schaal van het gehele dorp van structurele betekenis als barrières en grenzen. Van een lager orde zijn de Oude Rijn in het uiterste westen, het Oegstgeesterkanaal en de Haarlemmertrekvaart van belang. De N444 is een belangrijke ontsluitingsweg die vanaf de A44 parallel loopt aan de Haarlemmertrekvaart en bij de Warmonderhekbrug naar het zuiden afbuigt, 800 m verder buigt de weg weer naar het oosten en loopt vervolgens door tot het centrum van Leiden. Van structurele betekenis voor de oost-westrelatie in de omgeving is de Plesmanlaan in Leiden ten zuiden van het grondgebied van de gemeente Oegstgeest. In Oegstgeest zelf zijn de Rijnsburgerweg, de Geversstraat en de Rijnzichtweg belangrijk voor die oost-westrelatie. Deze wegen verbinden Oegstgeest met Leiden in het oosten en met Rijnsburg in het westen. Verder vormen de Warmonderweg en de Rhijngeesterstraatweg een belangrijke noord-zuidverbinding in het dorp.

Haaswijk is een planmatig opgezette woonwijk uit de jaren zeventig en tachtig met woningen gegroepeerd in clusters of rijen, waarbinnen hetzelfde woningtype wordt herhaald. Bijzonder in de wijk Haaswijk is de buurt rond het Boerhaaveplein, waar geschakelde laagbouw met winkels en vier lagen hoge plat afgedekte flats worden afgewisseld met kleinschalige, vrijstaande woningen. Tussen de wijken ligt de groenstructuur van het Hoogspanningspark.

De ruimtelijke hoofdstructuur van het plangebied bestaat uit de ruimtelijke begrenzingen, overgangen, routes en ruimtes die hierna worden beschreven.

De begrenzing bestaat uit het Oegstgeesterkanaal in zuiden, de Haarlemmertrekvaart in het oosten, de Haarlemmerstraatweg in het westen en de Haaswijklaan / Morsebellaan in het noorden. Het beschermd dorpsgezicht 'Dorpsstraat Groene Kerkje', maakt geen onderdeel uit van het plangebied.

Haaswijk is gelegen aan twee waterwegen: het Oegstgeester Kanaal en de Leidsevaart. Net buiten het plangebied liggen de A44 en de N44. Het plangebied wordt omsloten door een ringweg: de Haaswijklaan. Door het gebied liggen diverse ondergeschikte wegen die de woonwijken ontsluiten.

Haaswijk bestaat uit een aantal woonwijken, met daartussen diverse groenstroken waaronder het Hoogspanningspark. Het Boerhaaveplein functioneert als wijkcentrum vanwege de aanwezigheid van horeca en detailhandel. Een aantal bijzondere elementen in het plangebied zijn twee basisscholen, een hoveniersbedrijf en een dierenambulance/vogelopvang.

Cultuurhistorische beeldbepalende elementen

In het plangebied zijn geen monumenten aanwezig (geen gemeentelijke en geen rijksmonumenten).

3.4 Beeldkwaliteit     

De kwaliteit van een gebied kan gerelateerd worden aan de waardering voor de bebouwing en voor de inrichting van de openbare ruimte. Door het opnemen van nadere voorschriften voor beeldbepalende elementen is het handhaven van structurele elementen verzorgd. Beeldbepalende elementen zijn wanden en/of onbebouwde ruimtes langs een aantal structurerende elementen, waarvan beeldkwaliteit en karakter bepalend zijn voor de herkenbaarheid van een gebied.

De wijken vormen een verzameling clusters en rijen langs straten en woonerven met deels een meanderend stratenpatroon. Door het voorkomen van veel kleine groenelementen hebben deze wijken een groen uiterlijk.

Binnen een cluster komt over het algemeen één woningtype voor. Door een wisselende oriëntatie van de geschakelde woningen ten opzichte van elkaar en de openbare ruimte ontstaat er een gedifferentieerd beeld, hoewel de hoofdoriëntatie van de meeste woningen gericht is op het centrale deel van het woonerf. Binnen dit gedifferentieerde beeld verspringen de rooi- en noklijnen.

De opbouw van de woningen wisselt van simpel tot gedifferentieerd, maar in het algemeen bestaat ze uit een of twee lagen met een kap. De dakvlakken zijn afwisselend en vaak voorzien van dakkapellen en dakramen. Verlengde daken, op- en aanbouwen komen vaak voor. De woningen zijn meestal opgebouwd uit baksteen met beton, waarbij vaak een groot gedeelte van de gevel in beslag wordt genomen door puien of rabatdelen.

De detaillering van de woningen is meestal eenvoudig, met weinig accenten en seriematig van aard. De houten kozijnen, deuren en daklijsten zijn in overwegend terughoudende kleuren geschilderd, waarbij de samenhang van een cluster of rij wel eens verloren is gegaan in particulier initiatief.

3.5 Functionele structuur     

De meest voorkomende functie in het plangebied is die van het wonen. Daarnaast is een aantal andere functies aanwezig. In deze paragraaf worden de geïnventariseerde functies kort benoemd:

  1. Bedrijvigheid: In het plangebied komen diverse bedrijfsactiviteiten voor, een huisarts, kapper, snackbar, tandarts, apotheek en fysiotherapeut aan het Boerhaaveplein, een architectenbureau aan de Alphons Diepenbrocklaan en een dierenambulance/vogelasiel aan de Haarlemmerstraatweg. Ook komen kleinschalige vormen van bedrijvigheid voor in de vorm van beroep en/of bedrijf aan huis.
  2. Detailhandel: Detailhandel komt voor in de vorm van een hovenier/tuincentrum aan de Haarlemmerstraatweg en aan het Boerhaaveplein (zoals een supermarkt).
  3. Horeca: Er is één horecafunctie aanwezig in de vorm van een snackbar aan het Boerhaaveplein.
  4. Water en groen: Deze functies komen in diverse vormen voor
    1. tuinen bij woningen;
    2. de gronden langs de oevers van beide kanalen;
    3. het Hoogspanningspark, inclusief de watergangen;
    4. overig 'snippergroen'.
  5. Maatschappelijk: Er zijn twee basisscholen in het plangebied aanwezig, namelijk 'De Springplank' en 'Joris de Witte'.
  6. Infrastructuur: in het plangebied liggen diverse wegen, fiets- en wandelpaden met daarbij behorende voorzieningen, zoals parkeerplaatsen en abri's. Eveneens is een hoogspanningsleiding aanwezig.

3.6 Ontwikkelingen     

Het uitgangspunt is om een overwegend conserverend bestemmingsplan op te stellen. Nieuwe ontwikkelingen kunnen alleen binnen dit bestemmingsplan worden meegenomen als het vast staat dat deze binnen de planperiode worden gerealiseerd en uit haalbaarheidsonderzoeken is gebleken dat deze ook ruimtelijk en milieuhygiënisch inpasbaar zijn.

De volgende ontwikkelingen spelen onder andere in het plangebied.

Tandarts

Aan de Jan Wolkerslaan 37a is een tandarts gevestigd. Deze zal gaan verhuizen. Niet duidelijk is welke functie in de plaats komt van de tandarts.

De capaciteit van het gemaal Katwijk is bijna verdubbeld. Door de wateraanvoerende kanalen naar het gemaal te verdiepen, kan de toestroming naar het gemaal binnen de gestelde randvoorwaarden vooralsnog worden gewaarborgd. De laatste jaren bestaat er een steeds sterker wordende maatschappelijke druk om de strook grond langs het Oegstgeesterkanaal voor andere doeleinden te benutten. Dit is echter niet mogelijk omdat voorzien wordt dat op de middellange termijn (circa 2025) het Oegstgeesterkanaal toch verbreed zal moeten worden. De capaciteitsuitbreiding van gemaal Katwijk (2012) zorgt ervoor dat de wateraanvoerende kanalen nu al, als het gemaal op volle capaciteit gaat draaien, relatief zwaar worden belast. In principe zal het gemaal de eerste jaren slechts incidenteel met volle capaciteit draaien, maar de verwachting is dat door klimatologische ontwikkelingen steeds vaker de volle capaciteit benodigd is en capaciteitsuitbreiding mogelijk noodzakelijk is. Ontlasting van de wateraanvoerende kanalen is een vereiste voor een verdere capaciteitsuitbreiding in de toekomst. Verbreding van het Oegstgeesterkanaal gaat, inclusief voorbereidende studies, waarschijnlijk jaren in beslag nemen. In de planperiode 2010-2015 dient dan ook gestart te worden met de voorbereidingen, zodat in 2015 een beslissing kan worden of genomen of verbreding daadwerkelijk noodzakelijk en/of mogelijk is.

Met de gemeente is daarom in afgesproken dat een strook van 25 m ten noorden van het Oegstgeesterkanaal zal worden bestemd voor 'Waterstaatkundige functie'. Langs de noordoever van het Oegstgeesterkanaal zal een wandelpad worden aangelegd. Dit is rechtstreeks binnen de bestemming 'Groen' mogelijk.

Kleinschalige ontwikkelingen

Daarnaast zal er sprake zijn van kleinere, ondergeschikte particuliere initiatieven, zoals (ver)bouwplannen binnen de bestaande woonbestemmingen. Deze zijn eveneens in het plan verwerkt.

3.7 Verkeer     

Duurzaam veilig

Het verkeer kent twee verkeerskundige functies: stromen en uitwisselen. Deze functies verschillen sterk van elkaar en vragen zowel om een eigen inrichting als om specifieke gebruikseisen om het verkeer veilig af te kunnen wikkelen. Vanuit deze verkeerskundige indeling en geïnspireerd op de functionele indeling van wegen, is het Duurzaam Veilig-principe van 'functionaliteit van wegen' ontstaan. Volgens deze indeling vervullen wegen in het ideale geval één functie.

Er worden drie typen wegen onderscheiden (SWOV-Factsheet achtergronden bij de vijf Duurzaam Veilig-principes):

  • stroomwegen dienen om het verkeer zo veel mogelijk te laten ‘stromen’ en zijn zodanig ingericht dat het verkeer veilig met hoge snelheden van A naar B kan rijden. Dit type weg is bij uitstek geschikt voor doorgaand verkeer. Bij voorkeur zou het verkeer voor het grootste deel van de route over stroomwegen moeten rijden;
  • erftoegangswegen dienen om toegang te verschaffen tot bestemmingen. Op deze wegen mengt het snelverkeer zich met kwetsbare verkeersdeelnemers, zoals voetgangers en fietsers. Verblijven staat hier centraal en het (snel)verkeer is er te gast. Ook dit vraagt om een eigen inrichting;
  • Ten slotte zijn er verbindingswegen gedefinieerd: de gebiedsontsluitingswegen. Dit wegtype heeft een stroomfunctie op wegvakken en een uitwisselfunctie op kruisingen en verbindt zowel stroomwegen met erftoegangswegen als stroomwegen en erftoegangswegen onderling.

Ontsluiting autoverkeer

Binnen het plangebied zijn de hoofdwegen, zoals de Haaswijklaan, in het kader van Duurzaam Veilig gecategoriseerd als gebiedsontsluitingswegen binnen de bebouwde kom. Op deze wegen geldt een maximumsnelheid van 50 km/h. Alle overige wegen in het plangebied zijn aangemerkt als verblijfsgebied.

Het fietsverkeer binnen het plangebied wordt binnen de verblijfsgebieden gemengd met het autoverkeer afgewikkeld. Dit is overeenkomstig de richtlijnen van Duurzaam Veilig. Voor gebiedsontsluitingswegen zijn vrijliggende fietspaden of fietsstroken gewenst, voor zover deze nog niet aanwezig zijn.

Parkeren

De bestaande parkeerplaatsen hebben een aanduiding gekregen (parkeerplaats), waarbij is aangesloten bij het geldende bestemmingsplan. De parkeerplaatsen zijn op deze wijze planologisch beschermd. Het aantal parkeerplaatsen is niet verminderd.

4 Onderzoek en verantwoording     

Een bestemmingsplan moet daadwerkelijk uitvoerbaar zijn. In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid en de uitvoerbaarheid uit het oogpunt van water,archeologie, ecologie en kabels en leidingen beschreven. Daarbij is rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen deze verschillende aspecten en ruimtelijke ordening.

4.1 Milieu     

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.

4.1.1 Bodem     

Landelijk wettelijke kader

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen regels stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent voor de bodem (grond en grondwater) dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming dienen te zijn. Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek eventueel aangevuld met een bodemonderzoek bepaald. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.

In de WABO staat dat een omgevingsvergunning, voor het bouwen op een vermoeden van ernstig verontreinigde grond, pas in werking treedt nadat:

  • er is vastgesteld dat er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging;
  • het bevoegd gezag heeft ingestemd met het saneringsplan;
  • er een melding is gedaan van een voornemen tot saneren.

Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wet Bodembescherming. In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden (bij zogenaamde “spoed- of risicolocaties”).

Het Besluit bodemkwaliteit geeft de lokale bevoegde gezagen de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe bouwprojecten, zoals woningen en wegen. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie.

Lokaal bodembeleid

Het Bbk biedt de mogelijkheid om ten aanzien van bodembeheer te kiezen voor een landelijk geldend “generiek beleid”, dan wel zelf “gebiedsspecifiek” beleid op te stellen. Hangende deze keuze geldt in het gebied van de Omgevingsdienst West-Holland het “overgangsbeleid” uit het Besluit bodemkwaliteit. Dat betekent dat voorlopig het nu geldende bodembeheerbeleid nog van kracht is (tot uiterlijk medio 2012).

Voorlopig geldt derhalve nog dat grondverzet is toegestaan:

  • Als de nu nog geldende bodemkwaliteitskaarten dat toestaan.
  • Op basis van het “één op één beleid” beleid uit de regionale nota Bodembeheerbeleid.

    Dat behelst dat grondverzet altijd is toegestaan als de toe te passen grond beter van kwaliteit is als de ontvangende bodem èn de toe te passen kwaliteit voldoet aan de bodemgebruikswaarde die hoort bij de functie (bestemming) van de locatie.

Situatie binnen het plangebied

Van een groot gebied binnen het bestemmingsplan is de bodemkwaliteit onbekend. Op die locaties die wel zijn onderzocht, zijn slechts geringe overschrijdingen aangetroffen ten opzichte van de streefwaarden. Enkele onderzoeken zijn echter verouderd (ouder dan 5 jaar). Bij een transactie of aanvraag van een omgevingsvergunning ten behoeve van bouw dienen deze geactualiseerd te worden.

Binnen het gebied is een aantal ondergrondse tanks gesaneerd. Omdat het onder oud binnenstedelijk gebied valt, is het mogelijk dat er nog ondergrondse tanks aanwezig zijn, die niet bij de Omgevingsdienst bekend zijn.

Conclusie

Binnen het bestemmingsplan worden geen concrete nieuwe ontwikkelingen opgenomen die het uitvoeren van een bodemonderzoek noodzakelijk maken. In het plangebied liggen geen locaties waar bij het huidige gebruik risico’s voor de volksgezondheid zijn te verwachten. Bij aan- of afvoer van grond dient dit plaats te vinden conform de door de overheid gestelde regels. In het bijzonder wordt gewezen op het Besluit bodemkwaliteit. Bij de geplande verbreding van het Oegstgeesterkanaal zal hier sprake van zijn.

4.1.2 Externe veiligheid     

Landelijk beleid

Externe veiligheidsbeleid heeft betrekking op het gebruik, productie, opslag en transport van gevaarlijke stoffen. De overheid stelt grenzen aan de risico’s van inrichtingen met gevaarlijke stoffen. De grenzen zijn vertaald in een norm voor het plaatsgebonden risico voetnoot: PR: Risico op een plaats buiten de inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar, dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, verblijft overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting of bij de transport-as, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is (zie ook art. 1, lid 1, sub p van het BEVI). (PR), en een oriëntatiewaarde en verantwoordingsplicht voor het groepsrisico voetnoot: GR: De cumulatieve kansen dat per jaar een groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting of een transport-as en een ongewoon voorval binnen die inrichting of bij een transport-as, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is (zie ook art. 1, lid 1, sub k van het BEVI). (GR).

Het PR kent een grenswaarde van 10-6. Binnen de PR 10-6 contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde en in nieuwe situaties moet in beginsel ook aan deze waarde worden voldaan.

Het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting in situaties waarin zich een ramp met gevaarlijke stoffen voordoet. De verantwoordingsplicht is erop gericht om een weloverwogen afweging te maken over de risico’s in relatie tot de (ruimtelijke) ontwikkelingen in het plangebied.

Het groepsrisico wordt vergeleken met de oriëntatiewaarde: de kans op een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers van 10-5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 dodelijke slachtoffers van 10-7 per jaar, en met de kans op 1.000 of meer dodelijke slachtoffers van 10-9 per jaar. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico ligt voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg en via buisleidingen echter een factor 10 lager dan voor inrichtingen.

In de verantwoording van het groepsrisico worden onderwerpen behandeld die van belang zijn bij het maken van een afweging over het risico en de ruimtelijke situatie. Het groepsrisico wordt kwantitatief beoordeeld. Daarnaast komen ook planologische aspecten aan de orde en de mogelijkheden tot rampenbestrijding (zie ook Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico voor inrichtingen).

Het beleid voor inrichtingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).

Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Behalve met het PR en het GR moet voor buisleidingen rekening worden gehouden met de belemmeringenstrook, dit is de strook van 5 m aan weerszijden van de leidingen die moet worden vrijgehouden ten behoeve van onderhoud en werkzaamheden aan de buisleiding. Binnen de belemmeringenstrook mag niet gebouwd worden, behalve met toestemming (via een ontheffing of een aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders. Werkzaamheden in deze strook mogen alleen worden uitgevoerd door of met instemming van de leidingbeheerder. De ligging van de leidingen en de belemmeringenstrook moet op de bestemmingsplankaart worden vastgelegd.

Voor het transport over de weg is de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs) van toepassing. Voor wegen die onderdeel zijn van het Basisnet Weg zijn veiligheidsafstanden vastgelegd voetnoot: Circulaire Rnvgs Bijlage 5 en Eindrapportage Basisnet Weg (oktober 2009).: de veiligheidszone en het plasbrandaandachtsgebied (PAG).

Bij de vaststelling van de veiligheidzones is rekening gehouden met een toename van het transport van gevaarlijke stoffen. Het Basisnet Weg geeft een gebruiksruimte aan de daarin opgenomen wegen. De veiligheidszone is zodanig gekozen dat, rekening houdend met de gebruiksruimte, het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen op de grens van de zone niet meer bedraagt dan 10-6 per jaar. Voor de situaties waarin de afstand ‘0’ is vermeld, betekent dit dat het plaatsgebonden risico vanwege dat vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar. Binnen de veiligheidszone mogen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd.

Binnen het PAG van 30 m mag slechts bij hoge uitzondering en met een goede motivatie gebouwd worden.

Voor het Basisnet moet voor de berekening van het groepsrisico worden uit gegaan van de in bijlage 5 van de Circulaire Rnvgs vermelde vervoercijfers. Deze vervoercijfers zijn gebaseerd op een maximale benutting van de gebruiksruimte voor het vervoer over het Basisnet. De in bijlage 5 vermelde vervoercijfers hebben alleen betrekking op LPG (GF3). Dit laat onverlet dat de omvang van het invloedsgebied mede wordt bepaald door andere gevaarlijke stoffen. Het invloedsgebied wordt derhalve ook voor de in bijlage 5 genoemde wegen bepaald door de gevaarlijke stof die over de betreffende weg wordt vervoerd met grootste 1% letaliteitsgrens.

Provinciaal

De provincie Zuid Holland ambieert een veilig Zuid-Holland. In de provinciale structuurvisie (PSV) staat als provinciaal belang genoemd het ‘beschermen van grote groepen mensen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen’. De provincie wil voorkomen dat risicovolle activiteiten gevestigd worden in de omgeving van grote groepen mensen of dat een nieuwe ontwikkeling gepland wordt binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Het is niet altijd te voorkomen dat dit soort functies gecombineerd worden en het groepsrisico toeneemt. In dat geval vraagt de provincie van de verantwoordelijke bestuurders dat zij een verantwoording groepsrisico schrijven: een heldere en transparante toelichting waarin zij uitleggen waarom deze ontwikkeling op deze locatie noodzakelijk is. Op basis van een verantwoording groepsrisico moet aannemelijk worden gemaakt dat op termijn in de eindsituatie wordt voldaan aan de oriëntatiewaarde.

De regio Holland-Rijnland heeft in 2008 een Omgevingsvisie externe veiligheid opgesteld. In deze omgevingsvisie heeft de regio een beslismodel opgesteld op basis van zonering van het groepsrisicodiagram (het fN-diagram, f= kans op calamiteit, N=aantal slachtoffers ).

Het model gaat uit van de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. Aan de zones in het diagram zijn verschillende handelswijzen gekoppeld. Als de groepsrisicocurve voor een bepaalde activiteit of ruimtelijke ontwikkeling in een bepaalde zone uitkomt, volgt uit het beslismodel onder welke voorwaarden de activiteit of ruimtelijke ontwikkeling is toegestaan.

Bij nieuwe ontwikkelingen in het plangebied moet voor een adequate hulpverlening rekening worden gehouden met de bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen. Hiervoor wordt verwezen naar de 'Praktijkrichtlijn Bluswatervoorziening' en de 'Praktijkrichtlijn Bereikbaarheid', zoals vastgesteld door de Regionale Brandweer Hollands Midden.

Er zijn twee relevante risicobronnen voor bestemmingsplan Haaswijk: de A44 en hoge druk aardgasleiding A560. In de omgeving van het plangebied is een LPG tankstation aanwezig. Spoorlijnen en waterwegen die gebruikt worden voor het transport van gevaarlijke stoffen zijn niet in het plangebied of in de omgeving van het plangebied aanwezig.

Aan de A44 is een LPG tankstation gevestigd op circa 150 m van het bestemmingsplangebied. Het invloedsgebied van het LPG tankstation waarvoor de groepsrisicoverantwoording verplicht is, ligt voor een zeer klein deel over het bestemmingsplan gebied (hoek Haaswijklaan en Haarlemmerstraatweg). In dat deel van het bestemmingsplangebied zijn geen gebouwen aanwezig. Bestemmingsplan Haaswijk draagt niets bij aan het groepsrisico in het invloedsgebied van het tankstation. Deze risicobron is voor het bestemmingsplan niet relevant.

Een zeer klein deel van bestemmingsplan Haaswijk, bij de Willem Pijperlaan in de buurt van de Groene Kerk, ligt in het effectgebied van leiding A560. Voor deze leiding is door de Omgevingsdienst een risicoberekening voetnoot: Rapportage Externe veiligheid Hoge druk aardgasleidingen Bestemmingsplannen Buitenlust, Voscuyl-Bloemenbuurt, Dorpsstraat-Elsgeesterpolder, Haaswijk (Omgevingsdienst West-Holland, kenmerk 2011012928, 8 november 2011). Voor vier hoge druk aardgasleidingen is door de Omgevingsdienst een risicoberekening gemaak. Het onderzoek is op 11 november 2011 aan de gemeente Oegstgeest gestuurd. Uit het onderzoek blijkt dat de PR 10--6 contour van deze hoge druk aardgasleidingen op de leiding ligt. aan de PR grenswaarde wordt voldaan. Het groepsrisico tgv de aanwezigheid van de hoge druk aardgasleidingen ligt onder de orientatiewaarde: - leiding A560: Het GR is maximaal 0,31 maal de orientatiewaarde, het groepsrisico in Oegstgeest is kleiner dan 0,1; - leiding W535-01: Het GR is maximaal 0,052 maal de orientatiewaarde, het groepsrisico in Oegstgeest is lager dan 0,052; - leidingen W535-16 en W535-17 veroorzaken geen groepsrisico. gemaakt. De PR 10-6 contour van deze hoge druk aardgasleiding ligt op de leiding. Aan de PR grenswaarde wordt voldaan.

Het groepsrisico tgv de aanwezigheid van de hoge druk aardgasleiding ligt onder de oriëntatiewaarde: leiding A560: het GR is maximaal 0,31 maal de oriëntatiewaarde, het groepsrisico in Oegstgeest is kleiner dan 0,1.

Het groepsrisico verandert niet als gevolg van dit bestemmingsplan.

De Circulaire Rnvgs geeft voor het deel van de A44 in Oegstgeest veiligheidszone van 0 m. Aan de eis dat binnen de veiligheidszone geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten aanwezig mogen zijn, wordt voldaan. De A44 heeft geen plasbrandaandachtsgebied.

Over de A4 worden brandbare gassen van klasse GF3 (LPG) en brandbare vloeistoffen van klasse LF1 (diesel) en LF2 (benzine) getransporteerd. Het transport van LF1 en LF2 stoffen is niet relevant voor het bestemmingsplan Haaswijk. Het effectgebied van deze stoffen bedraagt 45 m en reikt niet tot het bestemmingsplangebied. Het effect van een LPG calamiteit reikt tot 355 m vanaf de incident locatie. Een deel van het bestemmingsplangebied ligt in dat gebied, onder andere de Eduard van Beinumlaan, Eduard Flipselaan,Kerckwervelaan.

Adviesbureau DHV heeft voor de A44 een risicoberekening opgesteld (april 2012 BA 8633). Het groepsrisico bedraagt maximaal 0,221 bij 152 slachtoffers. Het maximaal aantal dodelijke slachtoffers bedraagt volgens de berekening 776, bij een kans van 1,2 * 10-9.

Toetsing aan provinciale structuurvisie

In de provinciale structuurvisie (PSV) staat als provinciaal belang genoemd het ‘beschermen van grote groepen mensen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen’. De provincie vraagt van de verantwoordelijke bestuurders dat zij een verantwoording groepsrisico schrijven: een heldere en transparante toelichting waarin zij uitleggen waarom een ruimtelijke ontwikkeling op deze locatie in de omgeving van de risicobronnen noodzakelijk is. Op basis van een verantwoording groepsrisico moet aannemelijk worden gemaakt dat op termijn in de eindsituatie wordt voldaan aan de oriëntatiewaarde.

Dit bestemmingsplan is een conserverend bestemmingsplan. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Voor alle risicobronnen geldt dat het groepsrisico kleiner is dan de orientatiewaarde.

Dit bestemmingsplan is niet in strijd met het provinciaal beleid.

De groepsrisicocurve van de beide risicobronnen:de A44 en hoge druk aardgasleiding A560 ligt in zone 3 van het beslismodel van de regionale omgevingsvisie van Holland Rijnland (of gemeentelijk visie). De regionale omgevingsvisie stelt een drietal voorwaarden, waaraan voldaan moet worden om een groepsrisico in zone 3 van het groepsrisicodiagram te kunnen accepteren:

  1. Alle redelijkerwijs te treffen maatregelen zijn getroffen om het risico te reduceren.
  2. De hulpdiensten kunnen adequaat ingrijpen als een calamiteit zich voordoet.
  3. De aanwezige personen zijn en blijven voldoende geïnformeerd en weten wat hun te doen staat in geval van een calamiteit.

Volgens art. 12 lid 3 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en art. 8 van de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zou voor dit bestemmingsplan de groepsrisicoverantwoording beperkt kunnen blijven tot een beschrijving van de personendichtheden en het benoemen van de hoogte van het groepsrisico. Het groepsrisico in het plangebied is kleiner dan 0,1 maal de orientatiewaarde en dat verandert niet.

De regionale omgevingsvisie stelt meer eisen aan de verantwoording dan op grond van het Bevb en Revb verplicht is. De toetsing aan de regionale omgevingsvisie is wel uitgevoerd, omdat de externe veiligheidssituatie in het verleden niet is beoordeeld.

Ad 1. Risicoreducerende maatregelen

-Bronmaatregelen

De A44 maakt deel uit van het hoofdtransportnet voor gevaarlijke stoffen. De gemeente heeft geen middelen ter beschikking om het transport van gevaarlijke stoffen te beïnvloeden.

Het GR van de hoge druk aardgasleiding A560 ligt ruim onder de orientatiewaarde en slechts een zeer klein deel van het bestemmingsplangebied ligt in het invloedsgebied van leiding A560. Daarom beschouwt de gemeente extra risicoreducerende maatregelen bij de aardgasleidingen niet als redelijkerwijs te treffen maatregelen. Maatregelen om de risico’s van de ondergrondse hogedruk aardgasleidingen te verminderen kunnen overigens alleen in overleg met de Gasunie en ook de gemeente Katwijk (de leidingen liggen op de grens van Oegstgeest en Katwijk) worden uitgevoerd.

- Ruimtelijke en bouwkundige maatregelen

Dit bestemmingsplan is een conserverend bestemmingsplan. Maatregelen aan gebouwen en ruimtelijke maatregelen zijn ingrijpend en daarom naar de mening van de gemeente niet redelijkerwijs toepasbaar.

Ad 2. Alarmeringsvoorzieningen en rampenbestrijdingsmogelijkheden

Verschillende punten zijn van belang vanuit het oogpunt van de rampenbestrijding:

  • een goede bereikbaarheid en toegankelijkheid van het plangebied voor hulpdiensten, bij voorkeur via drie, maar ten minste via twee onafhankelijke toegangswegen;
  • de wegen binnen het plangebied moeten minimaal 3 m breed zijn;
  • een maximale afstand van 160 m tussen de bluswatervoorziening en de inzetlocatie. De wegen binnen het plangebied moeten een gewicht kunnen dragen van 10.000 kg asdruk;
  • een minimale vrije hoogte van 4,2 m binnen het plangebied;
  • geen doodlopende wegen in het plangebied;
  • de geschikte rijbanen moeten goed herkenbaar zijn voor de hulpdiensten;

Voor gebouwen geldt, dat:

  • brandkranen op 15 m benaderbaar moeten zijn;
  • om de 80 m brandkranen (primaire bluswatervoorziening) beschikbaar moet zijn;
  • eventueel open water benut kan worden als secundaire bluswatervoorziening.

Een uitgebreide beschrijving van aandachtspunten staat in de praktijkrichtlijnen Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening van de regionale brandweer Hollands Midden (Veiligheidsregio Hollands-Midden). Voor de bereikbaarheid van het plangebied en de bluswatervoorziening is advies gevraagd aan de regionale brandweer Hollands Midden.

Ad 3. Informatie aan aanwezige personen, alarmering en zelfredzaamheid

Onder zelfredzaamheid wordt verstaan: de mogelijkheid van personen om zichzelf, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten, in veiligheid te brengen. Het zelfredzame vermogen van personen in de omgeving van een risicobron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen.

Incidenten die voor kunnen komen zijn een Bleve of explosie tgv beschadiging van de hoge druk aardgasleiding A560.

Bij een calamiteit moeten de aanwezige personen het invloedsgebied zo snel mogelijk ontvluchten. Het is daarom van belang dat de aanwezige personen goed worden geïnformeerd wat te doen bij een calamiteit. Een snelle alarmering is hierbij essentieel. Niet in alle gevallen zal alarmering tijdig kunnen plaatsvinden, bv bij een koude Bleve van een LPG tankwagen is hier geen tijd voor.

De fysieke eigenschappen van personen, gebouwen en de omgeving zijn van invloed op de zelfredzaamheid.

In het deel van bestemmingsplangebied dat in het invloedsgebied van de A44 of hogedruk aardgasleiding A560 ligt is een woonwijk. Er zijn geen concentraties van verminderd zelfredzame personen aanwezig. Het bestemmingsplangebied is zo ingericht dat de aanwezigen het kunnen verlaten in een richting van de risicobronnen vandaan.

Conclusie

Voor het bestemmingsplangebied zijn een tweetal risicobronnen van belang:

  • hoge druk aardasleiding A560;
  • Rijksweg A44.

De PR grenswaarde contour (10-6 contour) van de hoge druk aardgasleiding ligt op de leiding. Aan de PR grenswaarde wordt voldaan. Het groepsrisico tgv de aanwezigheid van de hoge druk aardgasleidingen ligt ruim onder de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico verandert niet als gevolg van dit bestemmingsplan.

De A44 heeft een veiligheidszone van 0 m. Aan de eis dat binnen de veiligheidszone geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten aanwezig mogen zijn, wordt voldaan.

Het groepsrisico tgv het transport van gevaarlijke stoffen over de A44 ligt onder de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico verandert niet als gevolg van dit bestemmingsplan.

Voor de bereikbaarheid van het plangebied en de bluswatervoorziening is advies gevraagd aan de regionale brandweer (Veiligheidsregio Hollands Midden).

4.1.3 Geluid     

Landelijke wet- en regelgeving en beleid

Wet geluidhinder

Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan is het conform de Wet geluidhinder (Wgh) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie. Als een plangebied geheel of gedeeltelijk binnen de onderzoekszone van een verkeersweg, een spoorweg, of een gezoneerd industrieterrein valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen (bijvoorbeeld scholen en ziekenhuizen) binnen die geluidszone. Een bestemmingsplan kan pas worden vastgesteld indien de geluidbelasting op nieuwe geluidgevoelige functies voldoet aan de voorkeursgrenswaarden genoemd in de Wgh, of indien een besluit is genomen om hogere waarden vast te stellen. Voor dit laatste geeft de Wgh een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde kan worden vastgesteld, dienen eerst maatregelen onderzocht te worden om de geluidbelasting terug te dringen.

Voor wegen die deel (gaan) uitmaken van een 30 km-gebied geldt dat akoestisch onderzoek in principe niet uitgevoerd hoeft te worden op grond van de Wgh. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan het in sommige gevallen, zoals bij drukke 30 km wegen, toch nodig zijn om de akoestische situatie in kaart te brengen, om te beoordelen of het een goede locatie is voor een geluidgevoelige functie.

Met betrekking tot industrielawaai geldt dat als op een bedrijventerrein grote lawaaimakers (zoals weergegeven in bijlage 1 onderdeel D van het besluit omgevingsrecht (BOR)) mogen komen, moet voor dat terrein een geluidszone worden vastgesteld. Buiten die zone mag de geluidbelasting vanwege de bedrijvigheid op dat terrein niet meer bedragen dan 50 dB(A), de voorkeursgrenswaarde voor industrielawaai. De geluidszone wordt weergegeven op de verbeelding van bestemmingsplannen die binnen de geluidszone vallen. Dit geldt dus ook als het plangebied buiten het industrieterrein ligt.

Luchtvaartwet

Door een goede ruimtelijke ordening wil het Rijk voorkomen dat er meer mensen komen te wonen op plaatsen waar veel vliegtuiggeluid is. In de Nota Ruimte (2004) is een gebied aangewezen waar geen nieuwe woningbouw mag plaatsvinden, binnen de ‘20 Ke-contour’. Als een gemeente binnen de 20 Ke-contour gaat bouwen, moet de bestuurder in het (steden)bouwkundig ontwerp wel rekening houden met het vliegtuiggeluid en zo de leefomgevingskwaliteit zo veel mogelijk overeind houden.

Locale wet- en regelgeving en beleid

De Omgevingsdienst West-Holland voert namens de aangesloten gemeente de hogere waarde procedure uit. Het bestuur van de Omgevingsdienst heeft richtlijnen vastgesteld (Richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden Wet geluidhinder - Herziene versie 2010), die de Omgevingsdienst gebruikt als kader bij het beoordelen van verzoeken van gemeenten om een hogere waarde. Deze richtlijnen hanteren 5 dB lagere normen dan het maximum dan wat op grond van de Wet geluidhinder mogelijk is. Deze richtlijn sluit daarmee aan bij het Milieubeleidsplan van de aangesloten gemeenten.

Situatie binnen het plangebied en conclusie

Wet geluidhinder

Een groot deel van het plangebied ligt binnen de geluidszone van de A44. Omdat in dit bestemmingsplan geen concrete ontwikkelingen van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk worden gemaakt, hoeft er geen akoestisch onderzoek te worden verricht. Toetsing aan de voorkeursgrenswaarden uit de Wet geluidhinder is niet noodzakelijk.

In het plangebied of de directe omgeving ervan ligt geen gezoneerd industrieterrein. Het is niet nodig nadere aandacht aan het geluid vanwege gezoneerde terreinen te schenken.

Luchtvaartwet

Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen de contour (20 Ke) waarbinnen beperkingen zijn gesteld voor woningbouw (zie onderstaande figuur). Aangezien er hier geen ontwikkelingen zijn, is vliegtuiggeluid voor het plan niet van belang.

Bestand: i_NL.IMRO.0579.BPHaaswijk-VA01_afbeelding8.jpg

20 Ke contour Schiphol (rode lijn)

Met betrekking tot de vestiging van kinderopvang en buitenschoolse opvang is het in het kader van een goede ruimtelijk ordening van belang dat geluidhinder, afkomstig van buitenruimtes naar woningen, zoveel mogelijk wordt voorkomen.

4.1.4 Luchtkwaliteit     

Landelijk wet- en regelgeving en beleid

Wet milieubeheer

In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Titel 5.2 Wm 'Luchtkwaliteitseisen’ wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit van groot belang. Daarom zijn in bijlage 2 van de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide en fijn stof. Van deze stoffen komen in Nederland concentraties voor die in de buurt van de grenswaarde liggen. De overige stoffen in bijlage 2 zijn minder kritisch.

Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)

De ‘Wet luchtkwaliteit’ vormt de Nederlandse uitwerking van de Europese normen voor de luchtkwaliteit. Op grond van de Europese regelgeving moet vanaf 2005 overal in Europa worden voldaan aan de grenswaarde voor fijn stof. Voor stikstofdioxide geldt de grenswaarde vanaf 2010. In ons land is het niet gelukt om overal aan de grenswaarden te voldoen. Daarom heeft Nederland om uitstel verzocht. Op 7 april 2009 heeft de Europese Commissie het gevraagde uitstel gegeven. De jaargemiddelde norm voor fijn stof moet uiterlijk in juni 2011 gehaald zijn en de daggemiddelde en jaargemiddelde norm voor NO2 uiterlijk 1 januari 2015. Om deze normen te halen is een maatregelenpakket opgesteld, dat in een samenwerkingsprogramma van de rijksoverheid en de lagere overheden wordt uitgevoerd. Dit pakket wordt het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) genoemd. Het NSL is op 1 augustus 2009 van kracht geworden en vormt de kern van de Wet luchtkwaliteit. Het NSL is een bundeling van alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit ‘in betekenende mate’ verslechteren en alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het Rijk coördineert het programma.

Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in besluiten (algemene maatregelen van bestuur) en ministeriële regelingen. Hiervan zijn de volgende van belang.

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Grotere projecten die in betekenende mate bijdrage kunnen worden opgenomen in het NSL, als is aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL. Met projecten die ‘niet in betekenende mate’ bijdragen aan de luchtverontreiniging is rekening gehouden in de autonome ontwikkeling van de luchtkwaliteit.

Het Besluit en de Regeling ‘niet in betekenende mate’ bevat criteria waarmee kan worden bepaald of een bepaald project wel of niet als ‘in betekenende mate’ moet worden beschouwd.

NIBM projecten kunnen - juridisch gezien - zonder toetsing aan de grenswaarden voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet wel worden bekeken of het realiseren van het plan met betrekking tot de luchtkwaliteit op die locatie gewenst is. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan de luchtverontreiniging een rol. Ook de gevoeligheid van bepaalde groepen mensen voor luchtverontreiniging kan daarbij worden afgewogen. Hierbij gaat het niet alleen om de toekomstige gebruikers van de locatie maar ook om de personen in de omgeving daarvan, bijvoorbeeld om de bewoners en/of kinderen in een school/kinderdagverblijf aan de gebiedsontsluitende wegen.

Met dit besluit wordt de vestiging van zogeheten ‘gevoelige bestemmingen’ in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof en stikstofdioxide. Gevoelige bestemmingen zijn gedefinieerd als gebouwen met de bijbehorende terreinen van scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen en vergelijkbare functies. Woningen worden hier niet toe gerekend. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitonderzoek nodig is, namelijk 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg.

Wanneer in de onderzoekszone de grenswaarden voor fijn stof of stikstofdioxide (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een ‘gevoelige bestemming’ niet toenemen. Dit wordt bereikt door op zo’n plek de vestiging van de gevoelige bestemming niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10 % van het totale aantal blootgestelden toegestaan.

Regionaal beleid

Het Regionaal beleidskader Duurzame Stedenbouw (RBDS) gaat voor luchtkwaliteit uit van de ambitie van het Milieubeleidsplan 2003-2010. Deze ambitie is, dat op het merendeel van de plaatsen waar mensen wonen, sporten of anderszins langdurig verblijven, de concentratie aan luchtverontreinigende stoffen in 2010 beduidend lager is dan de toegestane grenswaarden.

In het Regionale Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit Zuid Holland zijn een aantal maatregelen ingebracht, die in de regio Holland-Rijnland worden uitgevoerd. Deze maatregelen zijn opgenomen in het NSL. De uitvoering van deze maatregelen worden door Omgevingsdienst West-Holland gecoördineerd.

Situatie binnen het plangebied en conclusie

Er worden in het plan geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die een luchtkwaliteitsonderzoek noodzakelijk maken. Om inzicht te geven in de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging kunnen de concentraties uit de digitale monitoringstool, die behoort bij het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) worden gebruikt. Uit de monitoringstool blijkt dat de maximale concentraties stikstofdioxide en fijn stof ter plaatse van de Haaswijklaan die dwars door het betreffende gebied loopt, in 2011 respectievelijk 28,9 µg/m3 en 24,9 µg/m3 (zonder zeezoutaftrek) bedragen. Hiermee wordt voldaan aan de ambitie uit Duurzaamheidsagenda. Er zijn geen belemmeringen met betrekking tot de luchtkwaliteit.

Met betrekking tot de vestiging van kinderopvang en buitenschoolse opvang is het in het kader van een goede ruimtelijk ordening van belang dat de wettelijke afstanden tot provinciale wegen en rijkswegen in acht worden genomen. Aangezien de locatie aan de J. Wolkerslaan 20 verder dan 50 m van een provinciale weg en ook verder dan 300 m van een rijksweg is gelegen, wordt het Besluit gevoelige bestemmingen nageleefd. Ook voor de kinderopvang en buitenschoolse opvang aan de J. Wolkerslaan 20 zijn er geen belemmeringen.

4.1.5 Milieuzonering     

De Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat overheden bij het vaststellen van bestemmingsplannen moeten aantonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening (Wro artikel 3.1 lid 1). Onderdeel hiervan is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid dient er op toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven), en anderzijds functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen). Die afstand moet ook weer niet onnodig groot zijn, omwille van een efficiënt ruimtegebruik.

In de praktijk wordt gebruik gemaakt van de handreiking “Bedrijven en Milieuzonering” van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) (editie 2009). Deze handreiking beveelt per standaard bedrijfstype een afstand aan tot woningen of andere ‘kwetsbare’ functies. De afstand hangt ondermeer af van de aard van de omgeving: een rustige woonwijk verdient een hoger beschermingsniveau dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied). Een indicatie van richtafstanden bij verschillend bedrijfstypes is weergegeven in de volgende tabel.

categorie rustige woonwijk en rustig buitengebied gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m
4.1 200 m 100 m
4.2 300 m 200 m

Richtafstand (in meters) tot omgevingstype

In gebieden met functiemenging, zoals binnensteden, kunnen sommige soorten bedrijven aanpandig of inpandig aan woningen grenzen. Dit is in dat soort gebieden vaak al de praktijk. Ook kan gekeken worden naar de specifieke situatie bij een bedrijf: als een bedrijf afwijkt van het ‘gemiddelde’ bedrijf uit de VNG handreiking, of als het bedrijf al beperkt wordt door bestaande woningen in de buurt, kan een andere afstand worden aangehouden. Een afwijkende afstand wordt onderbouwd met onderzoek dat aantoont dat met die afstand een goed woon- en leefklimaat behouden blijft.

Situatie binnen het plangebied

Binnen het plangebied zijn de in de tabel weergegeven bedrijven aanwezig.

Naam en adres Activiteit SBI-code Categorie Gewenste afstand (in m t.o.v. woningen in rustige woonwijk o.b.v. milieuaspect) Werkelijke afstand (in m t.o.v. woningen vanaf perceelsgrens) Verkeers-intensiteit
Tandartsenpraktijk Haaswijk J. Wolkerslaan 37a Tandartsenpraktijk 8512, 8513 1 1 10 geluid 5 2
Kwekerij Star, Poelsteeg 1 Tuinbouw met open grondteelt; snijbloemenkwekerij 0112.1 2 30 geluid 12 1
Gasdrukregel- en meetstation Kleyn Proffijtlaan 102 Gasdrukregel- en meetruimten (kast) 40.D4 2 30 geluid 20 1
Dierenambulance - Vogelasiel, Haarlemmer-straatweg 12 Dierenasiels en -pensions 9305.A 3.2 100 geluid 20 1

Hoveniersbedrijf en vuurwerk-verkoop Van Nieuwland,

Haarlemmer-straatweg 8a

Hoveniersbedrijf

Handel in vuurwerk

014.4

5246

2

1

30 geur en geluid

10 geluid en gevaar

20 2

Tandarts Breuer, Boerhaaveplein 1

Tandartsenpraktijk

8512,

8513

1

10 geluid

23 2

LIDL, Boerhaave-plein 3-7

Supermarkt

5211/2,

5246/9

1

10 geluid

en gevaar

25 2

Petit Restaurant ’t Haasje,

Boerhaaveplein 11

Restaurants 553 1

10 geluid, geur, gevaar

14 2

Apotheek Carlina,

Boerhaaveplein 21

Apotheek

5231, 5232

1 10 gevaar 15 1

GVT Tilly Koenen, Tilly Koenenlaan 1

Gezinsverzorging en gezinshulp 8512, 8513 1 10 geluid 2 2

Gasdrukregel- en meetstation, Gre Brouwenstijnlaan 1

Gasdrukregel- en meetruimten (kast)

40.D4

2 30 geluid 16 1

Overzicht bedrijven in plangebied

Conclusie

Uit de inventarisatie blijkt dat in het plangebied voornamelijk bedrijven voorkomen in de categorieën 1 en 2. Bij tandartsenpraktijk Haaswijk, GVT Tilly Koenen en de gasdrukregel- en meetstations is de werkelijke afstand kleiner als de gewenste afstand. Gelet op de aard en de omvang van deze activiteiten zijn hiervan echter geen problemen te verwachten.

Kwekerij Star, het Hoveniersbedrijf met vuurwerkverkoop Van Nieuwland zijn in werking op grond van een omgevingsvergunning voor milieu (voorheen vergunning Wet milieubeheer). Hier zijn de werkelijke afstanden ook kleiner dan de gewenste afstanden. Voor het behouden van een goed woon- en leefklimaat zijn de bedrijven in de vergunning voorzien van passende voorschriften.

De dierenambulance-vogelasiel betreft een categorie 3.2. bedrijf. Het bedrijf is in werking op grond van een omgevingsvergunning voor milieu uit 2000. Bij de omgevingsdienst is één geluidsklacht bekend, uit 2010. Het bedrijf voldoet momenteel niet aan de gewenste afstanden. De omgeving waarin het bedrijf is gelegen kan getypeerd worden als een gemengd gebied. Geconcludeerd moet worden dat er mogelijk sprake is van een aandachtspunt ten aanzien van een goede ruimtelijke ordening. Het bedrijf kan er nu alleen nog blijven zitten op basis van bestaande rechten.

4.1.6 Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.)     

De milieueffectrapportage is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de 'moederprocedure'. Dit is de procedure op grond waarvan de besluitvorming plaatsvindt, bijvoorbeeld de bestemmingsplanprocedure, of een milieuvergunningsprocedure.

M.e.r.-plicht: drie aanvliegroutes

Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Er zijn drie onafhankelijke aanvliegroutes die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht en die u dus alle drie moeten worden getoetst. Bepalend hierbij is de activiteit (of zijn de activiteiten) waarop het plan of besluit betrekking heeft.

1) Toetsing aan het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.).

Hiermee toetst men of het plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:

  1. Het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig.
  2. Het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 'gevallen', van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan als bedoeld in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r.-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht.
  3. Het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 'gevallen', van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd.
  4. De activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit wordt niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.

2) In het geval van een plan: toetsing of het uitvoeren van een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is vanwege de hierin opgenomen activiteit(en). In dat geval is het plan mogelijk m.e.r.-plichtig.

3) Toetsing aan de provinciale milieuverordening.

Door Provinciale Staten kunnen hierin aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.

4.2 Water     

Voor het bestemmingsplan is de watertoets van toepassing, een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen. De watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. In het plangebied wordt het waterbeheer gevoerd door het Hoogheemraadschap van Rijnland. In het kader van de verplichte watertoets is over dit plan overleg gevoerd met de waterbeheerder, waarna de opmerkingen van de waterbeheerder zijn verwerkt in deze waterparagraaf.

Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW, 2000) schrijft voor dat in 2015 alle waterlichamen een “goede ecologische toestand” (GET), en voor sterk veranderde/kunstmatige wateren een "goed ecologisch potentieel" (GEP) moeten hebben bereikt. De chemische toestand moet voor alle waterlichamen (natuurlijk en kunstmatig) in 2015 goed zijn.

Het Nationaal Bestuursakkoord Water-actueel (NBW-actueel, 2008) is een actualisatie van het oorspronkelijke NBW uit 2003. Het betreft een overeenkomst tussen het Rijk, de provincies, het InterProvinciaal overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen. Het beleid van WB21 en KRW zijn belangrijke peilers van het akkoord. Het NBW heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden anticiperend op veranderende omstandigheden zoals onder andere de verwachte klimaatverandering, zeepspiegelstijging, bodemdaling en toename van verhard oppervlak. In de actualisatie van 2008 is meer nadruk gelegd op klimaatveranderingen, ontwikkelingen in de woningbouw en infrastructuur en de implementatie van de Kaderrichtlijn Water.

Het Beleidsplan Groen, Water en Milieu 2006-2010 (2006) betreft een concretisering van het streven van de provincie naar duurzaamheid. In dit plan is het provinciale beleid voor milieu en water, en ook voor natuur en landschap geïntegreerd. Rekening is gehouden met het beleid vanuit de KRW en het NBW. De provincie wil met het beleidsplan een leef- en investeringsklimaat realiseren dat gezond, groen en veilig is. Een duurzame ontwikkeling van stedelijk en landelijk gebied wordt voorgestaan door het toepassen van de lagenbenadering. Het beleidsplan bevat de randvoorwaarden vanuit onder meer de ruimtelijke wateropgave en aspecten van veiligheid (risico's van wateroverlast en overstroming).

Het waterschapsbeleid is opgenomen in paragraaf 2.2.2 van de toelichting. Beleidsspeerpunten blijven de realisatie van duurzaam stedelijk waterbeheer, het realiseren van een veilig watersysteem met goed functionerende waterkeringen, het voorkomen van afwenteling van knelpunten, het realiseren van meer zelfvoorzienende watersystemen (geen wateroverlast en -tekorten), realiseren van robuust en biologisch gezond water en het versterken van de relatie met de ruimtelijke planvorming, onder meer door te participeren in stedelijke waterplannen.

In zijn algemeenheid geldt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het Hoogheemraadschap van Rijnland vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor de aanleg van overstorten van de hemelwaterafvoer (HWA) op het oppervlaktewater, het dempen van water, het graven van nieuwe watergangen etc. De Keur en de Beleids- en Algemene Regels 2009 maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor waterkeringen (dijken en kaden), watergangen (kanalen, rivieren, sloten, beken) en andere waterstaatswerken (bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen). Er kan een ontheffing van de in de Keur vastgelegde gebods- en verbodsbepalingen worden aangevraagd om een bepaalde activiteit te mogen uitvoeren. Dan wordt geregeld in een Keurvergunning. In de Beleids- en Algemene regels die bij de Keur horen is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt.

Onderzoek en conclusie

Het bestemmingsplan heeft een conserverend karakter. Alle watergangen en waterpartijen worden positief bestemd. Waterkeringen worden overgenomen op basis van de 'legger' van het hoogheemraadschap. Er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die van invloed kunnen zijn op de waterhuishouding of strijdig zijn met het beleid van de waterbeheerders.

4.3 Archeologie     

Wet op de archeologische monumentenzorg

In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. De implementatie van dit Verdrag in de vorm van een wijziging van onder meer de Monumentenwet 1988 (Wet op de archeologische monumentenzorg) heeft per 1 september 2007 zijn beslag gekregen. Als gevolg van de wijziging op de Monumentenwet 1988 wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

Archeologische Waardenkaart Oegstgeest (2008)

De gemeente Oegstgeest heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen een van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis vormt. De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen. De erosie van het bodemarchief is ondanks alle inspanningen tot behoud van archeologische resten immers nog steeds erg groot. Dit betekent dat bij bouwwerkzaamheden verstoring van de diepere ondergrond uit archeologisch oogpunt zoveel mogelijk dient te worden vermeden. Waar dit niet mogelijk is, zal in de gebieden waar waardevolle, informatieve archeologische resten verloren dreigen te gaan, voorafgaand aan de geplande bodemingreep verantwoord onderzoek dienen plaats te vinden.

Om deze doelstelling te kunnen realiseren is in het bestemmingsplan een aantal voorschriften en maatregelen opgenomen. Deze voorschriften zijn gebaseerd op een inventarisatie en evaluatie van de omvang en kwaliteit van het archeologisch bodemarchief in en om het plangebied (Berg, J.M. van den, R. Schrijvers & C. Sueur, 2008: Archeologische Waardenkaart Oegstgeest. Een aanzet tot het ontwikkelen van ruimtelijk archeologiebeleid, Amersfoort).

Oegstgeest heeft drie verschillende 'waarderingsgebieden', waar verschillende regimes gelden naar aanleiding van de archeologische waarde of de archeologische verwachtingswaarde. Voor deze waarderingsgebieden wordt in opzet dezelfde planregel gebruikt, waarin een omgevingsvergunningstelsel is opgenomen. De verschillen tussen de waarderingsgebieden zitten in de oppervlakten en diepte van bodemverstoring vanaf wanneer een vergunning dient te worden aangevraagd. De drie waarderingsgebieden zijn:

Waarde archeologie 1 Gebieden met een aangetoonde archeologische waarde
Waarde archeologie 2 Gebieden met een hoge archeologische waarde
Waarde archeologie 3 Gebieden met een gematigde archeologische waarde

Onderzoek en conclusie

Volgens de archeologische waarden- en verwachtingenkaart van de gemeente is in het plangebied sprake van de volgende archeologische (verwachtings)waarden:

Uitsnede archeologische waarden- en verwachtingenkaart

Voor het merendeel van het plangebied geldt dat er sprake is van een lage tot gematigde archeologische verwachting. Voor de westelijke rand van het plangebied geldt een hoge archeologische verwachtingswaarde. Een klein deel is een archeologisch monument.

In gebieden met archeologische waarden (de gele, oranje en rode gebieden) zijn bodemingrepen uitsluitend mogelijk nadat een omgevingsvergunning is verleend. Voor de ontwikkelingen heeft dit tot gevolg dat er eerst archeologisch onderzoek verricht moet worden alvorens te kunnen ontwikkelen. In het bestemmingsplan zal worden getoetst of een mogelijke toekomstige ingreep in overeenstemming is met de archeologische waarden.

4.4 Ecologie     

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.

Normstelling en beleid

Gebiedsbescherming

De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd: Natura 2000-gebieden, beschermde Natuurmonumenten en wetlands.

Naast deze drie soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'.

Wat de soortenbescherming betreft is de Flora- en faunawet van belang. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen "licht" en "zwaar" beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik dan wel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en ruimtelijke inrichting en ontwikkeling);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Met betrekking tot vogels hanteert LNV de volgende interpretatie van artikel 11 Flora- en faunawet: de verbodsbepalingen van artikel 11 Flora- en faunawet beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen:

  • nesten van blauwe reiger, spechten, uilen en kraaiachtigen zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd;
  • nesten van in bomen broedende roofvogelsoorten zijn jaarrond beschermd; deze soorten zijn niet in staat een geheel eigen nest te bouwen en maken gebruik van oude kraaiennesten of nesten waar zij eerder gebroed hebben; hier geldt dat er voldoende nestgelegenheid aanwezig moet blijven en dat niet elk kraaiennest in een territorium gespaard behoeft te worden bij een ingreep;
  • nesten van grotendeels of geheel van menselijke activiteiten afhankelijke soorten (zoals ooievaar, torenvalk, kerkuil, steenuil, zwaluwen) zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd; het vervangen, repareren of in de directe omgeving verplaatsen van een kast voor één van bovengenoemde soorten wordt niet gezien als een overtreding, zolang er maar nestgelegenheid beschikbaar blijft.

De Flora- en faunawet is in zoverre voor de onderhavige ontwikkeling van belang, dat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat.

Onderzoek en conclusie

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Ook is er geen sprake van dat de locatie nabij een Natura-2000 gebied ligt. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de EHS of van overige beschermde natuurgebieden. Gelet op het conserverende karakter van het bestemmingsplan worden er geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die van wezenlijk effect zullen zijn op de flora en fauna.

4.5 Kabels en leidingen     

Binnen het plangebied loopt een hoogspanningsleiding, waarvoor een bouwbeperking geldt. In het bestemmingsplan komt dit tot uitdrukking door middel van de dubbelbestemming Leiding - Hoogspanning. Er dient rekening te worden gehouden met een zakelijk rechtsstrook van 27,5 meter aan weerszijden van de hoogspanningsleiding.

Er mag in de zone alleen in samenspraak met de beheerder van de hoogspanningsleiding worden gebouwd. Tevens is het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden, geen normale onderhoudswerkzaamheden zijnde, geregeld met behulp van een omgevingsvergunning.

4.6 Duurzaamheid     

De gemeente Oegstgeest vindt het duurzaam ontwikkelen van het stedelijke gebied belangrijk. Oegstgeest streeft er naar dat elke ruimtelijke ontwikkeling bijdraagt aan het verbeteren van de kwaliteit van economie, maatschappij als milieu, zowel op de korte en lange termijn. Zij wil daarmee de kwaliteit en duurzaamheid van de stedelijke ontwikkeling op een zo hoog mogelijk niveau brengen.

Duurzame stedenbouw/gebiedsontwikkeling

Duurzame stedenbouw/gebiedsontwikkeling is vooral het inspelen op de kansen van de nieuwe bouwlocatie. Juist door in een vroegtijdig stadium aandacht te besteden aan de specifieke kenmerken en mogelijkheden van de bouwlocatie kan er voor gezorgd worden dat een aantrekkelijke woon- en voorzieningenomgeving ontstaat. De gemeente Oegstgeest hanteert hiertoe het Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw (RBDS). In het RBDS staat het beleid van de gemeente Oegstgeest voor duurzame stedenbouw. Het Beleidskader wordt toegepast bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen voor gebieden > 1 ha en koppelt de projectfasering aan een communicatietraject en inhoudelijke duurzaamheidambities. Duurzaamheid is hierbij ruim gedefinieerd als ‘People, Planet, Profit’ (PPP). Dit betekent dat naast ambities op het gebied van milieu ook maatschappelijke/sociale en economische ambities geformuleerd zijn. In een ambitietabel zijn deze ambities overzichtelijk weergegeven. Door alle ambities integraal af te wegen wordt het mogelijk de balans tussen PPP te optimaliseren. De ambities worden vertaald naar maatregelen en in het ontwerp geïntegreerd. Voor ruimtelijke plannen > 5 ha. kan het ontwerp doorgerekend worden met Duurzaamheid Prestatie van een Locatie (DPL) of er voldoende maatregelen zijn genomen om de geselecteerde ambities waar te maken. Met deze aanpak wordt duurzaamheid in het plan geborgd. Zie ook www.mdwh.nl/rbds.

DuboPlus-Richtlijn

De gemeente Oegstgeest hanteert als uitgangspunt bij bouwprojecten (woningbouw = 10 woningen, utiliteitsbouw = 3.000 m2 BVO en de grond-, weg- en waterbouw voor zowel nieuwbouw als renovatie) de Regionale DuBoPlus Richtlijn 2008 als duurzaam bouwen-maatlat. Voor de woning- en utiliteitsbouw worden de duurzame prestaties berekend met het instrument de GPR-Gebouw voetnoot: GPR Gebouw is een hulpmiddel bij het toetsen van dubo-ambities. Het is een praktisch programma om de plankwaliteit en milieubelasting van een project in samenhang te optimaliseren. Het programma GPR Gebouw zet ontwerpgegevens van een gebouw om naar prestaties op het gebied van kwaliteit, toekomstwaarde en de gebruikelijke aspecten van duurzaamheid. De ontwikkelaar informeert de gemeente met een GPR-gebouw berekening of gelijkwaardig (meest recente versie) of aan de regionale ambitie wordt voldaan. Hiertoe ontvangt de ontwikkelaar van de gemeente een intakeformulier GPR-gebouw. Op basis van een ingevuld intakeformulier ontvangt de ontwikkelaar een gratis sublicentie GPR-gebouw.. Voor elk thema geeft het instrument een kwaliteitsoordeel op een schaal van 1 tot 10. Startwaarde hierbij is een 6, wat bij benadering het Nederlandse Bouwbesluit niveau (nieuwbouw) weergeeft. Een score van 7 is de regionale ambitie en een score van 8 de ambitie voor gemeentelijke gebouwen.

Voor kleinere bouwprojecten informeert de gemeente initiatienemers over duurzaam bouwen via het Infoblad Milieuvriendelijk bouwen en verbouwen voor ondernemers zie www.mdwh.nl/duboen voor particulieren

www.mdwh.nl/dubo/particulieren.

Voor de grond-, weg- en waterbouw geldt een maatregelenchecklist met vaste- (altijd doen) en keuzemaatregelen. Aan de hand van deze maatregelenchecklist wordt de projectambitie samengesteld, geconcretiseerd en getoetst.

Zie ook www.mdwh.nl/dubo.

Klimaatprogramma

In 2008 heeft de gemeente Oegstgeest in samenwerking met de Milieudienst het Plan van aanpak regionaal Klimaatprogramma 2008-2012 Holland Rijnland en Rijnstreek vastgesteld. Voor het Klimaatprogramma Holland Rijnland en Rijnstreek wordt de klimaatambitie van het kabinet als uitgangspunt genomen. In de CO2-kansenkaart is berekend dat de kabinetsambitie een concrete CO2-reductiedoelstelling van 600 kiloton in 2030 voor onze regio betekent.

Dit klimaatbeleid is breed opgezet en bestrijkt onder meer de volgende doelgroepen: ‘Woningen’; ‘Bedrijven’, ‘Duurzame energieproductie’, ‘Bouwers en projectontwikkelaars’ en ‘Mobiliteit’. Dit programma kent onder meer een relatie met ruimtelijke ordening, doordat bij ontwikkelingen vanaf 50 woningen of 5.000 m2 BVO bedrijfsgebouwen de kansen voor CO2-reductie in aanmerking genomen dienen te worden en vanaf 200 woningen of 20.000 m2 BVO bedrijfsgebouwen een energievisievoetnoot: Een energievisie is een studie naar de vraag en opwekking van energie in een ruimtelijk project (warmte, stadsverwarming, koude, electriciteit). Het project bevat meestal al een programma met uitsplitsing naar de soort functie (wonen, kantoor, bedrijven, voorzieningen in de openbare ruimte, et cetera). Per functie wordt de energievraag bepaald. Vervolgens wordt bekeken of de energievraag op gebouwniveau kan worden beperkt door bijvoorbeeld warmte-isolatie, slimme indelingen (tappunten dichtbij de cv), bepaalde energiebesparende installaties, etc. voor de resterende energievraag wordt bekeken in hoeverre er duurzame energiebronnen voorhanden zijn.ontwikkeld dient te worden. Doel hierbij is om te komen tot 18 -100 % reductie van de CO2-uitstoot, afhankelijk van de schaal van de ruimtelijke ontwikkeling. Voor dit gebied zijn de kansen voor CO2-reductie nog niet onderzocht. Er wordt een energievisie opgesteld en de conclusie(s) worden in het bestemmingplan verwerkt. Zie ook klimaatprogramma.

Er worden met het bestemmingsplan geen concrete ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Op het moment dat zich binnen het plangebied ontwikkelingen voordoen, gelden bovenstaande beleidsuitgangspunten.

5 Juridische vormgeving     

5.1 Planvorm     

Dit bestemmingsplan heeft een consoliderend karakter. In principe zijn de bestaande gebruiks- en bouwmogelijkheden overgenomen. Daarnaast is een aantal verleende vrijstellingen/afwijkingen verwerkt en is het plan geactualiseerd op basis van recent beleid. Zie ook paragraaf 3.6.

5.2 Opbouw regeling     

Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een (digitale) verbeelding, regels en toelichting. De verbeelding en regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van dit plan. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. De toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is een bestemming die ook aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd een enkelbestemming en soms geldt er ook een dubbelbestemming, soms zelfs meerdere. In de regel van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding. Dat teken kan bestaan uit een lijn, figuur, lettercode, etc.. Via een aanduiding wordt in de regels iets geregeld. Dit kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een of meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.

De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, aangezien zij in juridisch opzicht geen onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan. Zij heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en de uitleg van bepaalde regels. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen.

Juridische regeling

De verbeelding en regels vormen tezamen de juridische regeling van dit bestemmingsplan. Hieronder wordt de werking van beide onderdelen uitgelegd.

Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn opgenomen. Deze aanduidingen hebben alleen een juridische betekenis als in de regels aan de betreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden. Een aantal aanduidingen heeft juridisch gezien geen betekenis en is uitsluitend opgenomen ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding (bijvoorbeeld topografische gegevens).

De planregels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de planregels (artikel 2).
  2. Bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook een omgevingsvergunningstelsel (voormalig aanlegvergunningstelsel opgenomen). Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel een omgevingsvergunningstelsel en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
  3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het gehele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingregels, algemene afwijkings- en wijzigingsregels en de uitsluiting van de aanvullende werking van de bouwverordening. De algemene regels zijn (evenals de inleidende regels) van belang voor een juiste interpretatie van de bestemmingsregels.
  4. Overgangsrecht en slotregel. In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

Voor de regels en de verbeelding is gebruik gemaakt van de Standaardregels Bestemmingsplannen Oegstgeest die aansluit bij de systematiek van de Standaard vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008). De verbeelding en regels voldoen aan de nieuwe landelijke RO-standaarden 2008.

5.3 Bestemmingen     

Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. Hierin worden per bestemming regels gegeven voor het gebruik en de bebouwing van de onderliggende gronden. De regels kennen allen eenzelfde opbouw met de volgende leden:

  • lid 1 bestemmingsomschrijving;
  • lid2 bouwregels;
  • lid 3 nadere eisen (indien aanwezig);
  • lid 4 afwijking (indien aanwezig);
  • lid 5 omgevingsvergunning (voormalige aanlegvergunning, indien aanwezig);
  • lid 6 wijziging (indien aanwezig)

De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In de bestemmingsomschrijving worden de binnen een bestemming toegestane functies genoemd. De bouwregels zijn gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van grond en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving. De overwegingen welke gemaakt zijn en geleid hebben tot de regels zoals opgenomen in dit plan staan beschreven in hoofdstuk 3.

De in dit bestemmingsplan opgenomen (dubbel)bestemmingen worden hierna besproken.

  • De bestemming 'Agrarisch' is opgenomen voor de bestaande (bloem-)kwekerij in het plangebied.
  • De bestemming 'Bedrijf' is opgenomen voor de bestaande bedrijven.
  • De bestemming 'Detailhandel' is opgenomen voor het bestaande tuincentrum.
  • De bestemming 'Gemengd' is opgenomen voor de diverse functies rondom het Boerhaaveplein. Hier zijn onder andere Wonen, Maatschappelijke voorzieningen, Detailhandel en Horeca toegestaan (uitsluitend op de begane grondlaag).
  • De bestemming 'Groen' is opgenomen voor de aanwezige groenelementen. Via een afwijkingsmogelijkheid is het mogelijk om hier een schuilgelegenheid voor dieren op te richten tot 30 m2.
  • De bestemming 'Maatschappelijk' geldt voor diverse locaties, waaronder de dierenambulance/vogelopvang en de scholen.
  • De bestemming 'Tuin' is opgenomen om de voortuinen bij woning te voorzien van de adequate regeling. Conform de gemeentelijke standaard is voorzien in een erker-regeling.
  • De bestemming 'Verkeer' geldt voor de verkeerswegen.
  • De bestemming 'Water' is opgenomen voor de bestaande waterlopen en waterpartijen.
  • De bestemming 'Wonen' geldt voor de woonbebouwing. Door middel van een bebouwingstypologie is aangegeven welke vorm van bebouwing mogelijk is. In de regels wordt onder andere ingegaan op de bouwmogelijkheden voor bijgebouwen. Via een afwijkingsmogelijkheid kan medewerking worden verleend aan mantelzorg.

Er zijn twee dubbelbestemmingen opgenomen. Deze hebben betrekking op de hoogspanningsleiding en de bijbehorende beschermingszone, en op de waterstaatkundige functie van het Oegstgeesterkanaal. Daarnaast is een regeling opgenomen om de hoge archeologische waarden, alsmede de aangetoonde archeologische waarden, te beschermen.

5.4 Algemene regels     

In de algemene regels is een aantal algemene bouwvoorschriften opgenomen, onder andere met betrekking tot ondergronds bouwen. Eveneens zijn algemene gebruiks- en afwijkingsregels opgenomen, onder andere voor parkeren en evenementen. Tenslotte bevat het bestemmingsplan regels voor het overgangsrecht en de naamgeving van het bestemmingsplan.

5.5 Handhaving     

In 2004 is een handhavingnotitie vastgesteld (raadsvergadering d.d. 25 maart 2004) met betrekking tot de wet- en regelgeving die behoort tot de sector Grondgebiedzaken (GGZ). Deze notitie is de uitwerking voor de sector GGZ van de "Handhavingsvisie gemeente Oegstgeest" (2003), waarin doelstellingen en uitgangspunten zijn geformuleerd aan de hand waarvan per sector afzonderlijke handhavingsplannen worden opgesteld. De centrale doelstelling van de handhavingsvisie is dat de handhaving programmatisch, planmatig en cyclisch opgepakt moet worden, waarbij jaarlijks aan het bestuur wordt gerapporteerd. De handhavingsnotitie omvat handhaving op het gebied van de ruimtelijke ordening en het bouwen.

De ruimtelijke kwaliteit is zeer kwetsbaar. Om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen worden er regels en voorwaarden gesteld. Deze regels en voorwaarden vinden hun vertaling in onder andere de bestemmingsplannen (Wet ruimtelijke ordening) en in de bouwregelgeving (Woningwet) en aanverwante regelingen. Deze regels dienen nageleefd te worden. Het beleidsdoel van het handhavingsprogramma is dan ook om in principe tegen elke overtreding daadwerkelijk op te treden. In dit verband wordt er rekening mee gehouden dat handhaving van bepaalde situaties een hogere prioriteit heeft dan handhaving van andere situaties. Naar het oordeel van de gemeente hebben situaties waarbij sprake is van ernstig gevaar voor mens en omgeving een hoge prioriteit. Dit geldt eveneens voor illegale bebouwing en gebruik in beschermde dorpsgezichten. Deze gebieden zijn specifiek gekwalificeerd als waardevol waardoor aantastingen eerder een negatief uitstralingseffect hebben.

Aan de volgende indicatieve situaties kent het college van burgemeester en wethouders een hoge handhavingsprioriteit toe:

  • handelingen in strijd met de gebruiksregels uit een bestemmingsplan die tot gevolg hebben;
  • aantasting van stedenbouwkundige waarden zoals vastgelegd in ruimtelijk beleid (bijvoorbeeld aantasting groene straatbeeld door illegaal bouwwerk in voortuin);
  • aantasting van monumenten of van cultureel waardevolle panden;
  • aantasting van landschappelijk of ecologisch waardevolle gebieden;
  • bewoning van gebouwen die een gevaar vormen voor de volksgezondheid en/of de veiligheid;
  • gebruik van gronden en gebouwen in (toekomstig) beschermde dorpsgezichten in strijd met de bestemming;
  • illegale bewoning van bijgebouwen.

Indien er geen sprake is van één van bovengenoemde situaties, heeft handhaving geen hoge prioriteit.

Ten slotte acht de gemeente eventuele legalisatie c.q. tijdelijk toestaan van sommige illegale situaties zonder hoge prioriteit het minst bezwaarlijk indien het zaken betreft als:

  • dakkapellen aan de achterzijde;
  • luifels, rolluiken en zonweringen;
  • tuinhuisjes in zij- of achtertuin;
  • kleurgebruik/materiaalgebruik;
  • erfafscheidingen;
  • antennes;
  • carports;
  • reclame-uitingen.

Voor illegale situaties in deze opsomming geldt overigens niet per definitie een lage prioriteit, zo niet bijvoorbeeld als een dergelijke situatie niet alleen in strijd is met bouwregels, maar tevens in strijd is met gebruiksregels van het bestemmingsplan. Het streven is erop gericht om iedere illegale situatie zorgvuldig te onderzoeken.

Handhaving van de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen en bepalingen zal in het kader van de reguliere handhaving plaatsvinden.

6 Uitvoerbaarheid     

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

6.1.1 Wijkgesprek     

De gemeente Oegstgeest heeft de inwoners uitgenodigd om hun wensen en verlangens kenbaar te maken voor het op te stellen bestemmingsplan Haaswijk. Dit heeft op 7 maart 2011 plaatsgevonden aan de hand van een 'wijkgesprek'. De uitkomsten van het wijkgesprek zijn opgenomen in de bijlage. De uitkomsten van de bijeenkomst zijn betrokken bij het opstellen van het voorontwerpbestemmingsplan.

6.1.2 Inspraak en vooroverleg voorontwerp     

Het bestemmingsplan heeft vanaf 17 november 2011 zes weken ter inzage gelegen. Gedurende de periode van ter inzage legging kon een ieder reageren op dit bestemmingsplan. Gedurende deze periode zijn diverse vooroverleg- en inspraakreacties ontvangen. De gemeente heeft in een aparte nota aangegeven of en hoe de reacties in het ontwerpbestemmingsplan worden verwerkt. Deze nota is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.

6.1.3 Zienswijzen ontwerp     

Het ontwerpbestemmingsplan heeft, overeenkomstig de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht), met ingang van vrijdag 25 mei 2012 tot en met donderdag 5 juli 2012 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende de periode van ter visie legging kon een ieder schriftelijk of mondeling reageren op dit bestemmingsplan. Gedurende deze periode zijn vijf zienswijzen ontvangen.

De zienswijzen zijn in een separate nota samengevat en voorzien van een reactie. Aan het einde van iedere zienswijze is geconcludeerd of de ingediende zienswijze leidt tot een aanpassing van het bestemmingsplan.

De 'Nota beantwoording Zienswijzen' is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen.

6.2 Economische uitvoerbaarheid     

Bij de voorbereiding van een initiatief dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het voornemen. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijke besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Conclusie

Het bestemmingsplan maakt geen (grootschalige) ontwikkelingen mogelijk. Wanneer er ontwikkelingen zullen plaatsvinden, worden deze op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie van het plan zijn dan voor rekening van de initiatiefnemer. Voor de gemeente zijn er verder geen kosten te verhalen. Hiermee kan afgezien worden van het vaststellen van een exploitatieplan.

Alhoewel het plan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, hebben er wel beleidswijzigingen plaatsgevonden. De schade moet meer bedragen dan 2% van de waarde van de onroerende zaak of 2% van het inkomen van de aanvrager. Alles wat onder dit percentage ligt, komt voor risico van de aanvrager (normaal maatschappelijk risico). De kans dat de schade meer bedraagt, is zeer laag te achten.

Uitgangspunt is dat de verstoorder betaalt, indien er onderzoek dient te worden uitgevoerd en eventueel archeologische begeleiding of een opgraving moet plaatsvinden.

Het archeologisch beleid van de gemeente Oegstgeest - de Nota Archeologie - is door de gemeenteraad reeds in 2009 vastgesteld. Dit beleid is daarmee al enige tijd vigerend binnen de gemeente. Het bestemmingsplan is mede gebaseerd op dit beleid en op de sinds 2009 in gebruik zijnde archeologische waardenkaart. Dit kan leiden tot een stuk voorzienbaarheid, waardoor het risico op planschade minder wordt.

In de beleidsnota Archeologie is een regime opgenomen voor planvoorschriften in bestemmingsplannen. Hierdoor is de bescherming van archeologische waarden in toekomstige bestemmingsplannen vastgelegd. Met het voorliggende bestemmingsplan worden de regels met betrekking tot de bescherming van archeologische waarden voortgezet, maar niet strenger gemaakt. Er vindt op deze locaties dan ook geen (grote) planologische verslechtering plaats, waardoor het risico op planschade kleiner wordt.

De bepalingen ter bescherming van archeologische waarden in het bestemmingsplan leggen geen bouwverbod op. Wel wordt gevraagd om een omgevingsvergunning indien bouwplannen de gestelde kaders overschrijden, maar dit weegt voor de planschadebeoordeling minder zwaar dan een bouwverbod. De verwachting is dan ook dat het bestemmingsplan niet of slechts in zeer beperkte mate zal leiden tot planschade.

Voor het plangebied zijn er geen bouwplannen, waarvoor er een verplichting geldt een exploitatieplan op te stellen. Het bestemmingsplan is economisch uitvoerbaar.

Regels     

1 Inleidende regels     

1 Begrippen     

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Plan     

het bestemmingsplan Haaswijk van de Gemeente Oegstgeest

1.2 Bestemmingsplan     

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0579.BPHaaswijk-VA01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 Aan huis verbonden (bedrijf-)activiteiten     

het al dan niet bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke − geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen − bedrijvigheid, waarvan de omvang en uitstraling zodanig zijn dat de activiteit in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

1.4 Aan huis verbonden beroep     

een dienstverlenend beroep, dat in de woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.5 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 Aaneengebouwd     

bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden in de perceelsgrens zijn gebouwd en daarmee aaneen zijn gebouwd met de naastgelegen woning(-en), met dien verstande dat een eindwoning slechts aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens hoeft te worden gebouwd.

1.8 Achtererf     

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 3 m van de voorkant, van het hoofdgebouw.

1.9 Afhankelijke woonruimte     

een aan-, uit- of bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.10 Archeologisch deskundige     

een deskundige met betrekking tot archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het college van burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties.

1.11 Archeologisch onderzoek     

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.12 Archeologische verwachting     

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied (verwachte) voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.13 Archeologische waarde     

de waarde die een gebied bezit op grond van de aldaar aanwezige archeologische resten.

1.14 Bebouwing     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouw zijnde.

1.15 Bebouwingspercentage     

het percentage dat de grootte van het bouwvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald.

1.16 Bestaand gebruik     

het op het tijdstip van het in werking treden van het plan aanwezige gebruik van grond en opstallen.

1.17 Bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen     

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.

1.18 Bestaande bouwwerken     

bouwwerken die op het tijdstip van het in werking treden van het plan zijn of worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.

1.19 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak.

1.20 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.21 Bijgebouw     

een vrijstaand gebouw, dat door zijn ligging, constructie of afmeting ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.22 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.23 Bouwgrens     

de grens van een bouwvlak.

1.24 Bouwlaag     

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door, op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd met inbegrip van de begane grond en met uitzondering van een onderbouw of kap.

1.25 Bouwperceel     

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.26 Bouwperceelgrens     

de grens van het bouwperceel.

1.27 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.28 Bouwwerk     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond.

1.29 Dakkapel     

een uitspringend gedeelte op een hellend dak waarin een raamkozijn is opgenomen en die voorzien is van zijwanden.

1.30 Deskundige     

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake een bepaalde vakdiscipline.

1.31 Detailhandel     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.32 Dienstverlening     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, en bankfilialen.

1.33 Eengezinshuis     

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van een afzonderlijk huishouden.

1.34 Eerste bouwlaag     

de onderste bouwlaag, waarvan de vloer boven maaiveld is gelegen.

1.35 Erfafscheiding     

een bouwwerk geplaatst om de grens met de naburige percelen aan te geven en niet zijnde een natuurlijk gewas zoals een haag.

1.36 Erker     

een uitbouw aan de voorzijde van een gebouw en aan de zijkant bij een op de hoek gelegen gebouw, niet zijnde een entree, grenzend aan een verblijfsruimte van het betreffende gebouw, waarvan de naar de openbare weg gekeerde zijde en nog minimaal één andere zijde (grotendeels) transparant is;

1.37 Escortbedrijf     

een natuurlijk persoon, groep van personen of rechtspersonen, die bedrijfsmatig of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, aanbiedt om prostitutie te verrichten, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte worden uitgeoefend, onder andere escortservice en bemiddelingsbureaus.

1.38 Gebouw     

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.39 Geschakeld     

bebouwing waarbij het hoofdgebouw niet grenst aan een ander hoofdgebouw maar waarbij het hoofdgebouw is verbonden aan een ander hoofdgebouw.

1.40 Gestapelde bebouwing     

bebouwing waarbij woningen geheel of gedeeltelijk boven/onder/naast andere woningen zijn gelegen.

1.41 Hoofdgebouw     

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn ligging, constructie of afmetingen, als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.42 Hoofdfunctie     

een functie waarvoor het gebouw hoofdzakelijk mag worden gebruikt.

1.43 Horecabedrijf     

een bedrijf gericht op één of meer van de navolgende activiteiten:

  1. het verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken;
  2. het exploiteren van zaalaccommodatie;
  3. het verstrekken van nachtverblijf.

1.44 Kelder     

een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer- of dakconstructie waarvan de bovenkant, voorzover de kelder tenminste niet onder het hoofdgebouw gesitueerd is, minimaal 10 cm onder het peil ligt.

1.45 Kunstobject     

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met artistieke waarde.

1.46 Maatschappelijke voorzieningen     

(educatieve, (para)medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, religieuze, onderwijsvoorzieningen, zorgvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsmede ondergeschikte detailhandel en horeca in combinatie met en ten dienste van deze voorzieningen.

1.47 Mantelzorg     

langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak door één of meer leden uit diens directe dan wel sociale omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.

1.48 Nutsvoorzieningen     

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.49 Ondergeschikte horeca     

het qua aard en omvang beperkt verstrekken van dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse als ondergeschikte functie in verband met andere ter plaatse toegestane hoofdfuncties (niet zijnde horeca).

1.50 Overkapping     

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand.

1.51 Peil     

Hieronder wordt verstaan:

  1. bij ligging aan een weg: de kruin van de weg;
  2. bij ligging aan een anderszins verhard terrein: de bovenkant van dat terrein;
  3. bij ligging anders dan aan een weg of verhard terrein: het maaiveld.

1.52 Publieksverzorgende ambachten     

een bedrijf, waarin een publiekverzorgende bedrijf ambacht met een ondergeschikte toonbank-functie wordt uitgeoefend, zoals een schoenmaker, fietsenmaker, apotheek of stomerij.

1.53 Seksinrichting     

een voor het publiek toegankelijk gebouw of bouwwerk, dan wel onderkomens, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotisch massagesalon, al of niet in combinatie met elkaar.

1.54 Standplaats     

het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aan bieden, verkopen of afleveren van goederen, danwel het aanbieden van diensten:

  1. gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, wagen of tafel;
  2. door anderszins goederen uit te stallen of uitgestald te hebben om deze te koop aan te bieden, te verkopen of af te leveren.

1.55 Stedenbouwkundige kwaliteit     

de aan een gebied toe te kennen waarde in verband met stedenbouwkundige elementen, zoals de aanwezige en/of geprojecteerde infrastructuur, waaronder groenelementen, ligging, maatvoering, functie en karakter van bouwwerken in dat gebied.

1.56 Twee-aaneen     

bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens zijn gebouwd, waarbij onderscheid kan worden gemaakt in geschakelde hoofdgebouwen en twee aaneengebouwde hoofdgebouwen.

1.57 Verbeelding     

analoge verbeelding: de verbeelding van het bestemmingsplan ” Haaswijk ”, bestaande uit een kaart met het nummer NL.IMRO.0579.BPHaaswijk-VA01 ;

digitale verbeelding: de verbeelding van het bestemmingsplan ” Haaswijk ”, met de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0579.BPHaaswijk-VA01 .

1.58 Vrijstaand     

bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden niet in de perceelsgrens zijn gebouwd.

1.59 Waterhuishoudkundige voorzieningen     

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van berging en infiltratie van hemelwater.

1.60 Woning     

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van een huishouden.

1.61 Woonerf     

de voor Wonen bestemde gronden van één bouwperceel met uitzondering van de tot Wonen bestemde gronden gelegen binnen het bouwlak.

2 Wijze van meten     

Bij toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Afstand     

afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 De bouwhoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 Breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.4 Dakhelling     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 De goothoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 De inhoud van een bouwwerk     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 De oppervlakte van een bouwwerk     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 De vloeroppervlakte van een bouwwerk     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 De vloeroppervlakte van een gebouw     

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

2.10 Ondergeschikte bouwdelen     

bij toepassing van het in dit artikel bepaalde worden ondergeschikte bouwonderdelen, zijnde:

  1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, luchtkokers, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, balkons en overstekende daken met betrekking tot de goot- en bouwhoogte, oppervlakten en bouwgrenzen buiten beschouwing gelaten, met dien verstande dat de overschrijding van een overstekend dak niet meer mag bedragen dan 1,5 m.
  2. dakkapellen met betrekking tot de goothoogte buiten beschouwing gelaten mits de breedte van de dakkapel niet meer bedraagt dan 50% van de breedte van het voordakvlak en de onderzijde van de dakkapel op minimaal 0,50 m van de dakvoet word gebouwd.
  3. In afwijking van het bepaalde onder artikel 2 lid 10 sub b zijn dakkapellen niet toegestaan indien op de verbeelding aangeduid.

2 Bestemmingsregels     

3 Agrarisch     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. een (bloem-)kwekerij;
  2. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, water, nuts- en parkeervoorzieningen.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' is ten hoogste de aangegeven goothoogte toegestaan;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' is ten hoogste de aangegeven bouwhoogte toegestaan.
3.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen;
  2. de maximale bouwhoogte van een overkapping bedraagt 3 m, met dien verstande dat de maximale oppervlakte 25 m² bedraagt en de overkapping minimaal 3 met achter de wordt gebouwd;
  3. de hoogte van overige gebouwen, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen, met uitzondering van de volgende bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
    1. de bouwhoogte van bedrijfsinstallaties bedraagt ten hoogste 6 m;
    2. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 6 m.

3.3 Specifieke gebruiksregels     

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  2. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan.

4 Bedrijf     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening': uitsluitend een nutsvoorziening;
  2. de bij deze bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen zoals groen, water, (ontsluitings)wegen, nuts-, parkeer-, en laad- en losvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en (ondergrondse) afvalinzamelpunten.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Gebouwen     

Op deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:

  1. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m;
  2. de oppervlakte bedraagt niet meer dan 25 m².
4.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
  2. overkappingen en/of bedrijfsinstallaties mogen niet voor de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan worden gebouwd;
  3. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen, met uitzondering van de volgende bouwwerken, geen gebouw zijnde:
    1. de bouwhoogte van bedrijfsinstallaties bedraagt ten hoogste 6 m;
    2. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 6 m.

4.3 Specifieke gebruiksregels     

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  2. geluidshinderlijke inrichtingen in de zin van de Wet geluidhinder zijn niet toegestaan;
  3. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  4. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen zoals bedoeld in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
  5. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan, behoudens locaties welke nader zijn aangeduid op de verbeelding.

5 Detailhandel     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. detailhandel;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel – tuincentrum': een tuincentrum;
  3. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, water, nuts- en parkeervoorzieningen.

5.2 Bouwregels     

5.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' is ten hoogste de aangegeven goothoogte toegestaan;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' is ten hoogste de aangegeven bouwhoogte toegestaan.
5.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen;
  2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen, met uitzondering van de volgende bouwwerken, geen gebouw zijnde:
    1. de bouwhoogte van bedrijfsinstallaties bedraagt ten hoogste 6 m;
    2. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 6 m.

5.3 Specifieke gebruiksregels     

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  2. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan.

6 Gemengd     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen, uitsluitend in de tweede of bovenliggende bouwlagen;
  2. maatschappelijke voorzieningen, uitsluitend in de eerste bouwlaag (begane grond);
  3. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - kinderopvang': tevens kinderopvang en buitenschoolse opvang;
  4. dienstverlening met uitzondering van kinderopvang en buitenschoolse opvang;
  5. publieksverzorgende ambachten;
  6. een horecabedrijf, uitsluitend in de eerste bouwlaag (begane grond);
  7. detailhandel uitsluitend in de eerste bouwlaag (begane grond);
  8. bij deze bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen zoals groen, water, nuts- en parkeervoorzieningen.

6.2 Bouwregels     

6.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' is ten hoogste de aangegeven goothoogte toegestaan;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' is ten hoogste de aangegeven bouwhoogte toegestaan.
6.2.2 Bijbehorende bouwwerken     

Voor bijbehorende bouwwerken, aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. bijbehorende bouwwerken, gebouw zijnde, mogen uitsluitend worden gebouwd 3 m achter de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan;
  2. de gezamenlijk oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste:
    1. 50% van het achtererf, wanneer de oppervlakte van het perceel niet groter is dan 500 m², met een maximum van 60 m²;
    2. 40% van het achtererf, wanneer de oppervlakte van het perceel groter is dan 500 m², met een maximum van 80 m²;
  3. de afstand van bijbehorende bouwwerken tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens bedraagt tenminste 1 m, tenzij in de desbetreffende perceelgrens worden gebouwd;
  4. de bouwhoogte van aan- of uitbouwen bedraagt ten hoogste 0,25 m boven de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw tot en maximum van 4 meter;
  5. de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 m;
  6. de diepte van aan- en uitbouwen bedraagt, gemeten vanaf de oorspronkelijke achtergevel, ten hoogste 3,5 m.
6.2.3 Bouwwerken geen gebouw zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen;
  2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen, met uitzondering van de volgende bouwwerken, geen gebouw zijnde:
    1. de bouwhoogte van bedrijfsinstallaties bedraagt ten hoogste 6 m.

6.3 Specifieke gebruiksregels     

6.3.1 Algemene gebruiksregel     

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  2. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan.
6.3.2 Gebruiksregel aan-huis-verbonden beroepen     

Gebruik van ruimten binnen de woning ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. ten hoogste 40% van het vloeroppervlak van de woning tot ten hoogste 30 m² wordt gebruikt voor het aan-huis-verbonden beroep;
  2. degene die het aan-huis-verbonden beroep in de woning uitoefent, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  3. door degene die het aan-huis-verbonden beroep uitoefent, kan worden aangetoond dat de uitoefening van het beroep geen extra parkeerruimte vereist binnen het openbaar gebied;
  4. er mag geen detailhandel, groothandel of horeca plaatsvinden.

6.4 Afwijken van de gebruiksregels     

6.4.1 Afwijkingsmogelijkheid aan-huis-verbonden (bedrijfs)activiteiten     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6 lid 1 voor het gebruik van ruimten binnen de woning en op het erf voor aan-huis-verbonden (bedrijfs) activiteiten, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. ten hoogste 40% van het vloeroppervlak van – bij elkaar geteld – de woning en de bijgebouwen, tot ten hoogste 50 m², mag worden gebruikt voor het aan-huis-verbonden bedrijf;
  2. degene die de activiteiten in de woning of het bijgebouw zal uitvoeren, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  3. de noodzakelijke parkeervoorzieningen dienen op eigen terrein te worden gesitueerd;
  4. het bedrijf dient qua aard, milieubelasting en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  5. de activiteit mag niet omgevingsvergunningsplichtig zijn;
  6. er mag geen detailhandel, groothandel of horeca plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit in verband met de aan-huis-verbonden activiteit.

7 Groen     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. (openbaar) groen, water, voet- en fietspaden;
  2. hobbymatig houden van dieren;
  3. bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen zoals waterhuishoudkundige, speel-, nuts- en parkeervoorzieningen.

7.2 Bouwregels     

7.2.1 Gebouwen     

Op deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:

  1. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m;
  2. de oppervlakte bedraagt niet meer dan 25 m².
7.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
  2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

7.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders mogen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7 lid 2.1 ten einde een schuilgelegenheid voor dieren mogelijk te maken met dien verstande dat:

  1. per hectare ten hoogste 1 schuilgelegenheid gerealiseerd mag worden;
  2. het oppervlak mag niet meer bedragen dan 30 m2;
  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
  4. de locatie op voldoende afstand gelegen is van omliggende woningen van derden.

7.4 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming Groen te wijzigen naar Wonen met dien verstande dat:

  1. per wijziging maximaal 200 m2 herbestemd mag worden;
  2. gedurende de planperiode per bouwperceel maximaal 1 keer gebruik gemaakt mag worden van deze wijzigingsbevoegdheid.

8 Maatschappelijk     

8.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. maatschappelijke voorzieningen;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - kinderopvang': tevens kinderopvang en buitenschoolse opvang;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'dierenasiel': tevens een dierenasiel met dierenambulance;
  4. aan de toegestane voorzieningen ondergeschikte en daarmee samenhangende activiteiten zoals ondergeschikte horeca en detailhandel tot een maximum vloeroppervlak van 50 m2;
  5. bij deze bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen zoals groen, water, parkeer-, speel-, nutsvoorzieningen, voet en fietspaden en toegangswegen.

8.2 Bouwregels     

8.2.1 Hoofdbebouwing/Hoofdgebouw     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. hoofdgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' is ten hoogste de aangegeven goothoogte toegestaan;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' is ten hoogste de aangegeven bouwhoogte toegestaan.
8.2.2 Bijbehorende bouwwerken     

Voor bijbehorende bouwwerken, aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. bijbehorende bouwwerken, gebouw zijnde, mogen uitsluitend worden gebouwd 3 m achter de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste:
    1. 50% van het achtererfgebied, wanneer de oppervlakte van het perceel niet groter is dan 500 m², met een maximum van 60 m²;
    2. 40% van het achtererfgebied, wanneer de oppervlakte van het perceel groter is dan 500 m², met een maximum van 80 m²;
  3. de afstand van bijbehorende bouwwerken tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens bedraagt tenminste 1 m, tenzij in de desbetreffende perceelgrens worden gebouwd;
  4. de bouwhoogte van aan- of uitbouwen bedraagt ten hoogste 0,25 m boven de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw tot en maximum van 4 meter;
  5. de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 m;
  6. de diepte van aan- en uitbouwen bedraagt, gemeten vanaf de oorspronkelijke achtergevel, ten hoogste 3,5 m.
8.2.3 Bouwwerken geen gebouw zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen;
  2. de maximale bouwhoogte van een overkapping bedraagt 3 m, met dien verstande dat de maximale oppervlakte 25 m² bedraagt en de overkapping minimaal 3 m achter de voorgevel wordt gebouwd;
  3. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen, met uitzondering van de volgende bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
    1. de bouwhoogte van bedrijfsinstallaties bedraagt ten hoogste 6 m;
    2. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 6 m.

8.3 Specifieke gebruiksregels     

8.3.1 Algemene gebruiksregel     

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  2. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan.

8.4 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming Maatschappelijk te wijzigen naar Groen met dien verstande dat:

  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheid niet onevenredig worden geschaad.

9 Tuin     

9.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. de voor- en zijtuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen (woningen);
  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer – parkeerplaats (sv-pp)' tevens parkeerplaatsen;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouw (bg)' tevens een aan- of bijgebouw;
  4. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals bomen, toegangspaden, terrassen, waterpartijen en beplantingen.

9.2 Bouwregels     

9.2.1 Bouwwerken, geen gebouw zijnde     

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. op deze gronden worden uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, gebouwd;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt ten hoogste 1 m;

9.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsverguning afwijken van het bepaalde in artikel 9 lid 2 ten einde een erker, dan wel tochtportalen of afdakjes te realiseren met dien verstande dat:

  1. gemeten vanuit de oorspronkelijke voorgevel of de naar het openbaar gebied gekeerde zijgevel de diepte niet meer mag bedragen dan 1,5 m;
  2. het oppervlak niet meer mag bedragen dan 7 m2;
  3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 0,25 m boven de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw tot en maximum van 4 meter.
9.3.1 Ten behoeve van erkers, tochtportalen of afdakjes     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsverguning afwijken van het bepaalde in artikel 9 lid 2 ten einde een erker, dan wel tochtportalen of afdakjes te realiseren met dien verstande dat:

  1. gemeten vanuit de oorspronkelijke voorgevel de diepte niet meer mag bedragen dan 1,5 m;
  2. het oppervlak niet meer mag bedragen dan 7 m2;
  3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 0,25 m boven de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw tot en maximum van 4 meter.
9.3.2 Ten behoeve van bijbehorende bouwwerken     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsverguning afwijken van het bepaalde in artikel 9 lid 2 ten einde een bijbehorend bouwwerk tussen het hoofdgebouw en een bestaand bijbehorend bouwwerk te realiseren met dien verstande dat:

  1. het bijbehorend bouwwerk wordt gesitueerd tussen het hoofdgebouw en een bestaand bijbehorend bouwwerk welke is gesitueerd voor de voorgevel van het hoofdgebouw;
  2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 0,25 m boven de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw tot en maximum van 3,5 meter;
  3. het bepaalde onder 2 is niet van toepassing indien het dakvlak van het hoofdgebouw wordt doorgetrokken bij het te realiseren bijbehorende bouwwerk;
  4. gemeentelijk(plan)kosten worden geborgd.

9.4 Specifieke gebruiksregels     

Het is niet toegestaan deze gronden:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer – parkeerplaats (sv-pp)' dient een parkeerplaats met een afmeting van tenminste 18 m² te worden gerealiseerd en in stand te worden gehouden.

10 Verkeer     

10.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. verblijfsgebied met (ontsluitings)wegen, fiets- en voetpaden, in- en uitritten, fiets- en voetgangerstunnels, fietsenstallingen met hoofdzakelijk een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van aangrenzende bestemmingen;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'garageboxen': een autobox/garagebox;
  3. bij deze bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen zoals groen, water, parkeer-, speel- en nutsvoorzieningen, reclame-uitingen en (ondergrondse) afvalinzamelpunten.

10.2 Bouwregels     

10.2.1 Gebouwen     

Op deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:

  1. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m;
  2. de oppervlakte bedraagt niet meer dan 25 m².
10.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde     

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels voor het bouwen:

  1. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen;
  2. de hoogte van kunstobjecten mag ten hoogste 6 meter bedragen;
  3. de hoogte van bouwwerken ten behoeve van verlichting, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mogen ten hoogste 6 meter bedragen.

10.3 Nadere eisen     

10.3.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. de situering, afmeting en hoogte van bouwwerken;
  2. de situering van en het aantal parkeerplaatsen;
  3. de situering van in- en uitritten en andere wegen en paden;
  4. de situering van leidingen en andere daarmee samenhangende constructies;
  5. de (overige) inrichting van het perceel.
10.3.2 Toepassing     

De bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen wordt toegepast:

  1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de parkeermogelijkheden in de naaste omgeving;
  3. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;

10.4 Afwijken van de bouwregels     

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. verblijfsgebied met (ontsluitings)wegen, fiets- en voetpaden, in- en uitritten, fiets- en voetgangerstunnels, fietsenstallingen met hoofdzakelijk een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van aangrenzende bestemmingen;
  2. bij deze bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen zoals groen, water, parkeer-, speel- en nutsvoorzieningen, reclame-uitingen en (ondergrondse) afvalinzamelpunten.

10.5 Afwijken van de gebruiksregels     

10.5.1 Ten behoeve van een terras     
  1. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10 lid 4 ten einde de volgende voorzieningen mogelijk te maken:
    1. een terras ten behoeve van een horecagelegenheid direct aansluitend op de horecagelegenheid;
  2. Gebruikmaking van de afwijkingsmogelijkheid als bedoeld in artikel 10 lid 5.1 sub a kan onder de volgende voorwaarden:
    1. het oppervlak mag niet meer bedragen dan 50 m2;
    2. het belang van derden mag niet onevenredig worden geschaad;
    3. In het kader van de verkeersveiligheid is de aanleg van het terras mogelijk.
10.5.2 Ten behoeve van een standplaats     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de regels ten behoeve van het realiseren van een standplaats binnen de bestemming Verkeer, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de standplaats wordt opgericht in het gebied dat is aangegeven als 'wro-zone - afwijkingsgebied';
  2. er is maximaal 1 standplaats toegestaan in het gebied dat is aangegeven als 'wro-zone - afwijkingsgebied';
  3. de oppervlakte van de standplaats bedraagt maximaal 25 m2;
  4. er wordt voldaan aan de Algemene Plaatselijke Verordening;
  5. het gebruik past qua aard, milieubelasting en uitstraling in een woonomgeving.

11 Water     

11.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor

  1. waterhuishoudkundige doeleinden;
  2. waterberging;
  3. waterlopen met bijbehorende taluds;
  4. bermen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. recreatieve voorzieningen;
  7. bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen zoals groenvoorzieningen, oeverbeschoeiingen, bruggen.

11.2 Bouwregels     

11.2.1 Gebouwen     

Op of in deze grond mogen geen gebouwen worden gebouwd.

11.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  1. steigers mogen worden gebouwd mits:
    1. de steiger niet is gesitueerd in of aan een doorgaande vaarweg;
    2. de steiger niet meer dan 1 meter boven het gemiddelde waterpeil uitsteekt;
    3. de breedte van de steiger niet groter is dan de helft van de perceelsbreedte;
  2. bruggen mogen worden gebouwd waarvan de doorvaarhoogte tenminste 2,20 meter bedraagt, gemeten vanaf het gemiddelde waterpeil;
  3. de hoogte van de overige bouwwerken geen gebouw zijnde mag niet groter zijn dan 1 meter gemeten vanaf het gemiddelde waterpeil.

12 Wonen     

12.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het wonen, daaronder begrepen aan huis gebonden beroepen;
  2. ter plaatse van de aanduiding ' onderdoorgang': tevens voor een onderdoorgang;
  3. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals erven, tuinen, water, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen.

12.2 Bouwregels     

12.2.1 Hoofdbebouwing/Hoofdgebouw     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. hoofdgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  2. de volgende bebouwingstypologie is van toepassing:
    1. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' worden uitsluitend vrijstaande woningen gebouwd;
    2. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' worden uitsluitend halfvrijstaande en/of geschakelde woningen gebouwd;
    3. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' worden uitsluitend aaneengebouwde woningen gebouwd;
    4. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' worden uitsluitend gestapelde woningen gebouwd;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' is ten hoogste de aangegeven goothoogte toegestaan;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' is ten hoogste de aangegeven bouwhoogte toegestaan;
  5. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - dakkapellen niet toegestaan': zijn dakkapellen niet toegestaan;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'maximumaantal wooneenheden' bedraagt het aantal woningen ten hoogste het aangeduide aantal.
12.2.2 Bijbehorende bouwwerken     

12.2.2.1 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen     

Voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  1. ten behoeve van gestapelde bouw/hoofdgebouwen mogen geen aan- en uitbouwen en bijgebouwen gebouwd worden;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen niet toegestaan' mogen geen aan-, uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd;
  3. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt ten hoogste:
    1. 50% van het woonerf, wanneer de oppervlakte van het perceel niet groter is dan 500 m², met een maximum van 60 m²;
    2. 40% van het woonerf, wanneer de oppervlakte van het perceel groter is dan 500 m², met een maximum van 80 m²;
  4. de afstand van aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens bedraagt tenminste 1 m, tenzij in de desbetreffende perceelgrens wordt gebouwd;
  5. de goothoogte en hoogte van aanbouwen en aangebouwde bijgebouwen is ten hoogste gelijk aan de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw, waarbij geldt, dat deze hoogte, behoudens de afdekking met een kap, voor ten hoogste 0,25 meter mag worden overschreden door op de aanbouw of het aangebouwde bijgebouw opgerichte andere bouwwerken;
  6. het bepaalde in artikel 12 lid 2.2.1 sub e ten aanzien van de hoogte is niet van toepassing indien het dakvlak van het hoofdgebouw wordt doorgetrokken, dan wel wanneer een kap boven een aanbouw of een aangebouwd bijgebouw naast of tussen de doorgetrokken zijgevel van het hoofdgebouw wordt gerealiseerd. In het laatste geval dient de kaprichting van het hoofdgebouw en de kaprichting boven de aanbouw of het aangebouwde bijgebouw evenwijdig te zijn. De dakhelling boven de aanbouw of het aangebouwde bijgebouw dient in alle gevallen gelijk te zijn aan de dakhelling van het hoofdgebouw. Binnen de daklijn is een balkon toegestaan indien geen ongewenste zichtlijnen ontstaan naar terrassen, woon en/of slaapvertrekken van belendende woningen;
  7. de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 m;
  8. de diepte van aan- en uitbouwen bedraagt, gemeten vanaf de oorspronkelijke achtergevel, ten hoogste 3,5 m;
  9. ter plaatse van de specieke bouwaanduiding - extra erfbebouwing bedraagt de diepte van aan- en uitbouwen, gemeten vanaf de oorspronkelijke achtergevel, ten hoogste 4,4 m.
12.2.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  1. steigers mogen worden gebouwd mits:
    1. de steiger niet wordt gebouwd aan een doorgaande vaarweg;
    2. de breedte van de steiger niet groter is dan de helft van de perceelsbreedte;
    3. de hoogte van de steiger niet groter is dan 1 meter boven het gemiddelde waterpeil;
  2. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn bedraagt ten hoogste 2 meter;
  3. de maximale bouwhoogte van een overkapping bedraagt 3 m, met dien verstande dat de maximale oppervlakte 25 m² bedraagt en de overkapping minimaal 3 m achter de voorgevel wordt gebouwd;
  4. de hoogte van overige bouwwerken geen gebouw zijnde bedraagt ten hoogste 3 meter.
12.2.2.3 Kelders     

Voor kelders gelden de volgende regels:

  1. Binnen het gehele bouwvlak mogen kelders worden gebouwd;
  2. Buiten het bouwvlak mogen kelders worden gebouwd mits:
    1. De oppervlakte van de kelder is niet groter dan 30% van de gronden die zijn gelegen zowel buiten het bouwvlak als achter de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan, met een maximum van 50 m2;
    2. De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens en de openbare weg tenminste 1 meter bedraagt, tenzij belendende percelen gelijktijdig een kelder bouwen, in welk geval in de gezamenlijke zijdelingse perceelgrens mag worden gebouwd;
    3. De kelder wordt tenminste 3 meter achter de voorgevellijn gesitueerd;
  3. De hoogte van een kelder mag ten hoogste 0,1 meter beneden peil zijn, met dien verstande dat in voorkomende gevallen een goede aansluiting op de openbare weg en belendende percelen wordt gerealiseerd;
  4. Een kelder mag niet ten koste gaan van op het perceel aanwezige parkeerplaatsen.
12.2.2.4 Bestaande bouwwerken voor de voorgevel     

bestaande bouwwerken voor de voorgevel zijn toegestaan, waarvoor geldt dat:

  1. de goothoogte en hoogte van aanbouwen en aangebouwde bijgebouwen is ten hoogste gelijk aan de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw, waarbij geldt, dat deze hoogte, behoudens de afdekking met een kap, voor ten hoogste 0,2 meter mag worden overschreden door op de aanbouw of het aangebouwde bijgebouw opgerichte andere bouwwerken. De bepaling ten aanzien van de hoogte is niet van toepassing indien het dakvlak van het hoofdgebouw wordt doorgetrokken. De dakhelling boven de aanbouw of het aangebouwde bijgebouw dient gelijk te zijn aan de dakhelling van het hoofdgebouw;
  2. de goothoogte en hoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt ten hoogste respectievelijk 2,5 meter en 3,5 meter;

12.3 Nadere eisen     

12.3.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en wethouders kunnen na afweging van de in het geding zijnde belangen nadere eisen stellen met betrekking tot:

  1. de situering, afmeting en hoogte van bouwwerken;
  2. de situering van en het aantal parkeerplaatsen;
  3. de situering van in- en uitritten en andere wegen en paden;
  4. de situering van leidingen en andere daarmee samenhangende constructies; e. de (overige) inrichting van het perceel.
12.3.2 Toepassing     

De bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen wordt toegepast:

  1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de parkeermogelijkheden in de naaste omgeving;
  3. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  4. ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die uit een oogpunt van verkeersveiligheid, in het bijzonder het benodigde uitzicht op hoeken van wegen, bochten en in- en uitritten niet gewenst is;
  5. ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die uit een oogpunt van brandveiligheid c.q. brand en rampenbestrijding niet gewenst is, waarbij rekening dient te worden gehouden met het waarborgen, in stand houden c.q. tot stand brengen van een brandveilige situatie en goede bereikbaarheid;
  6. ter bescherming en voorkoming van onevenredige aantasting van de (bestaande) boombeplanting en ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;
  7. ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die uit een oogpunt van milieu niet gewenst is;
  8. ter waarborging van de sociale veiligheid.

12.4 Afwijken van de bouwregels     

12.4.1 Klikoberging     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12 lid 2.2.1 voor het bouwen van een klikoberging waarvoor geldt dat:

  1. bij het hoofdgebouw geen achtertuin beschikbaar is voor het plaatsen van de kliko's;
  2. de omvang van de Kliko berging, maximaal 0,5 meter boven en naast de kliko mag bedragen.
12.4.2 Woningbouw     

Ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - bebouwing na afwijking toegestaan" kunnen burgemeester en wethouders afwijken van de opgenomen bouwtypologie ten behoeve van de bouw van ten hoogste twee twee-aaneengebouwde woningen met in acht name van het bepaalde onder artikel 12 lid 2.1.

12.5 Specifieke gebruiksregels     

Gebruik van ruimten binnen de woning ten behoeve van de uitoefening van aan huis gebonden beroepen wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. ten hoogste 40% van het vloeroppervlak van de woning tot ten hoogste 30 m² wordt gebruikt voor het aan-huis-verbonden beroep;
  2. degene die het aan-huis-verbonden beroep in de woning uitoefent, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  3. door degene die het aan-huis-verbonden beroep uitoefent, kan worden aangetoond dat de uitoefening van het beroep geen extra parkeerruimte vereist binnen het openbaar gebied;
  4. voorzien is in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  5. er mag geen detailhandel, groothandel of horeca plaatsvinden.

12.6 Afwijken van de gebruiksregels     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12 lid 1 voor het gebruik van ruimten binnen de woning en op het erf voor aan-huis-verbonden (bedrijfs)activiteiten, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. ten hoogste 40% van het vloeroppervlak van – bij elkaar geteld – de woning en de bijgebouwen, tot ten hoogste 50 m², mag worden gebruikt voor het aan- huis-verbonden bedrijf;
  2. degene die de activiteiten in de woning of het bijgebouw zal uitvoeren, dient tevens de bewoner van de woonwagen te zijn;
  3. de noodzakelijke parkeervoorzieningen dienen op eigen terrein te worden gesitueerd;
  4. het bedrijf dient qua aard, milieubelasting en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  5. voor de activiteit is geen omgevingsvergunning milieu benodigd;
  6. er mag geen detailhandel, groothandel of horeca plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit in verband met de aan-huis-verbonden activiteit.

12.7 Bestemmingsomschrijving     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. artikel 12 lid 1 voor het gebruik van bijbehorende bouwwerken bij woningen als afhankelijke woonruimte in combinatie met de noodzakelijke verbouw daarvan, of;
  2. de bouwregels van de vigerende bestemmingsplannen voor het creëren van extra bouwmogelijkheden in de vorm van een bijbehorend bouwwerk, een aan-, uitbouw en/ of bijgebouw zijnde, bij woningen ten behoeve van mantelzorg; met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    1. door een deskundige is aangetoond dat de afwijking noodzakelijk is in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden;
    2. door de vestiging van extra woonruimte mag er geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
    3. de noodzakelijke parkeervoorzieningen dienen op eigen terrein te worden gesitueerd, dan wel conform de huidige situatie.
    4. er mag geen extra ontsluitingsmogelijkheid op de openbare weg worden gemaakt;
    5. het gebruik van aan,-uitbouw en/of bijgebouw mag niet plaats vinden bij recreatiewoningen;
    6. er een getekende overeenkomst met de gemeente is, waarin is geregeld; - melding van beëindiging van de mantelzorg situatie - bankgarantie van 10% van de (ver)bouwkosten met een minimum van 2.500 euro - bouwkundig rapport met omschrijving van het terugbrengen in oude staat na beëindiging van de mantelzorg.
12.7.1 Voorwaarden     

Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 12 lid 7 sub a van dit plan kan bovendien slechts worden afgegeven indien:

  1. er op het erf sprake is van aanwezige bijbehorende bouwwerken, aan-, uitbouw, en/of bijgebouwen zijnde, die geschikt kunnen worden gemaakt voor het bieden van mantelzorg;
  2. de aanvrager ter toetsing met de indiening van de aanvraag om afwijking een bouwkundig rapport overlegt, waarin een overzicht gegeven wordt van:
    1. de bestaande bouwkundige en gebruikssituatie;
    2. de te treffen voorzieningen;
    3. de nieuwe (inrichtings)situatie;
  3. er een getekende overeenkomst met de gemeente is, waarin is geregeld; - melding van beëindiging van de mantelzorg situatie - bankgarantie van 10% van de (ver)bouwkosten met een minimum van 2.500 euro - bouwkundig rapport met omschrijving van het terugbrengen in oude staat na beëindiging van de mantelzorg.
12.7.2 Bebouwingsvoorwaarden     

Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 12 lid 7 sub b van dit plan kan slechts worden afgegeven indien:

  1. het bruto vloeroppervlak aan, aan-, uitbouw, en/of bijgebouwen ten hoogste 100 m2 bedraagt, met dien verstande dat het gezamenlijk bebouwd oppervlak ten hoogste 75% van het achtererf bedraagt;
  2. er op het erf geen sprake is van reeds aanwezige aan-,uit-, en/of bijgebouwen die geschikt kunnen worden gemaakt voor het bieden van mantelzorg;
  3. de goothoogte van een aan- of uitgebouwde uitbreiding van de woonruimte niet meer bedraagt dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw met een maximum van 3,00 meter;
  4. de goothoogte van een bijgebouw c.q. mantelzorgwoning niet meer bedraagt dan 3,00 meter;
  5. de nokhoogte maximaal 3/4 gedeelte van de nokhoogte van het hoofdgebouw bedraagt;
  6. de aanvrager ter toetsing van dit plan met de indiening van de aanvraag om afwijking een bouwkundig rapport overlegt, waarin een overzicht gegeven wordt van:
    1. de bestaande bouwkundige en gebruikssituatie;
    2. de te treffen voorzieningen;
    3. de nieuwe (inrichtings)situatie;
  7. er een getekende overeenkomst met de gemeente is, waarin is geregeld; - melding van beëindiging van de mantelzorg situatie - bankgarantie van 10% van de (ver)bouwkosten met een minimum van 2.500 euro - bouwkundig rapport met omschrijving van het terugbrengen in oude staat na beëindiging van de mantelzorg.
12.7.3 Intrekken omgevingsvergunning     

Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning, verleend op grond van artikel 12 lid 7 in, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

12.8 Bestemmingsomschrijving     

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 12 lid 1 voor het gebruik van woningen ten behoeve van bed and breakfast mits:

  1. er niet meer dan 3 kamers voor bed and breakfast beschikbaar worden gesteld;
  2. de bed and breakfast ondergeschikt is aan de woonfunctie;
  3. de exploitant van de bed and breakfast de hoofdbewoner van de woning is;
  4. er op eigen terrein in de nodige parkeerbehoefte kan worden voorzien.

13 Leiding - Hoogspanning     

13.1 Bestemmingsomschrijving     

De gronden ter plaatse van de bestemming 'Leiding - Hoogspanning' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met een of meerdere leidingen.

13.2 Bestemmingsomschrijving     

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mogen geen nieuwe gebouwen worden gebouwd ten behoeve van de overige bestemmingen.

13.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de artikel 13 lid 2 voor de bouw van bouwwerken ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen.

13.4 Bestemmingsomschrijving     

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen zijn op de in artikel 13 lid 1 bedoelde gronden geen nieuwe kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten toegestaan.

13.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

13.5.1 Aanlegverbod zonder vergunning     

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (omgevingsvergunning) van burgemeester en wethouders de volgende werken en/of werkzaamheden in binnen de bestemming 'Leiding-Hoogspanning' uit te voeren of te doen uitvoeren:

  1. het aanleggen van oppervlakteverhardingen;
  2. het aanleggen van watergangen en -partijen;
  3. het wijzigen van het maaiveldniveau;
  4. het aanbrengen van hoogopgaande beplanting;
  5. het aanbrengen van kabels en leidengen;
  6. het plaatsen van onroerende objecten, geen bebouwing zijnde, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
13.5.2 Voorwaarden voor de aanlegvergunning     

Een omgevinsgvergunning zoals bedoeld in artikel 13 lid 5.1 wordt verleend indien;

  1. de belangen van de hoogspanningsleiding en de veiligheid van persoenen en goederen ter zake niet onevenredig worden geschaad;
  2. toestemming is verleend door de leidingbeheerder.

14 Waarde - archeologie -1     

14.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden

14.2 Bouwregels     

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 14 lid 1 bedoelde bestemming uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van artikel 14 lid 3 vooraf in acht zijn genomen.
  2. Tevens mogen op deze gronden gebouwen/bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht voor de primaire bestemming(en) als bedoeld in het betreffende bestemmingsplan, mits de bepalingen van artikel 14 lid 3 vooraf in acht zijn genomen.

14.3 Bestemmingsomschrijving     

  1. Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, dieper dan 50 cm en over een (totale) oppervlakte groter dan 25 m².
    1. grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    2. het planten of rooien van bomen en diepwortelende struiken waarbij stobben worden verwijderd;
    3. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    4. het verlagen van het waterpeil;
    5. het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en ander detectieapparatuur), gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten;
    6. het heien van palen en slaan van damwanden;
  2. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, dient bij het indienen van de aanvraag een archeologisch rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, in voldoende mate is vastgesteld.
  3. De werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld onder a t/m f zijn slechts toelaatbaar, indien en voor zover deze door die werken of werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de desbetreffende gronden.

14.4 Bestemmingsomschrijving     

Het verbod zoals bedoeld in artikel 14 lid 3 is niet van toepassing indien:

  1. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplanting en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  2. de werken of werkzaamheden:
    1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingenvergunning.

14.5 Bestemmingsomschrijving     

Aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorwaarden worden verbonden:

  1. de verplichting tot het doen van archeologisch bureauonderzoek;
  2. de verplichting tot het doen van inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuven en non-destructief onderzoek (zoals bijvoorbeeld grondradar- en weerstandsonderzoek);
  3. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden kunnen worden behouden (behoud in situ);
  4. de verplichting tot definitief archeologisch onderzoek (opgraven) en het conserveren van de archeologische resten en het opstellen van een eindrapportage;
  5. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties (archeologische begeleiding);

14.6 Bestemmingsomschrijving     

Archeologisch onderzoek zoals bedoeld in artikel 14 lid 5 wordt uitgevoerd op basis van een programma van eisen opgesteld overeenkomstig de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, dat moet worden goedgekeurd door het college van burgemeester en wethouders. In het programma van eisen wordt aangegeven op welke wijze de voorwaarden die aan de vergunning worden verbonden worden uitgevoerd.

14.7 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:

  1. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. aan gronden alsnog de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 of de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 toe te kennen indien uit inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

15 Waarde - archeologie -2     

15.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden

15.2 Bouwregels     

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 15 lid 1 bedoelde bestemming uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van artikel 15 lid 3 vooraf in acht zijn genomen.
  2. Tevens mogen op deze gronden gebouwen/bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht voor de primaire bestemming(en) als bedoeld in het betreffende bestemmingsplan, mits de bepalingen van artikel 15 lid 3 vooraf in acht zijn genomen.

15.3 Bestemmingsomschrijving     

  1. Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, dieper dan 50 cm en over een (totale) oppervlakte groter dan 100 m².
    1. grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    2. het planten of rooien van bomen en diepwortelende struiken waarbij stobben worden verwijderd;
    3. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    4. het verlagen van het waterpeil;
    5. het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en ander detectieapparatuur), gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten;
    6. het heien van palen en slaan van damwanden;
  2. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, dient bij het indienen van de aanvraag een archeologisch rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, in voldoende mate is vastgesteld.
  3. De werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld onder a t/m f zijn slechts toelaatbaar, indien en voor zover deze door die werken of werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de desbetreffende gronden.

15.4 Bestemmingsomschrijving     

Het verbod zoals bedoeld in artikel 15 lid 3 is niet van toepassing indien:

  1. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplanting en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  2. de werken of werkzaamheden:
    1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingenvergunning.

15.5 Bestemmingsomschrijving     

Aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorwaarden worden verbonden:

  1. de verplichting tot het doen van archeologisch bureauonderzoek;
  2. de verplichting tot het doen van inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuven en non-destructief onderzoek (zoals bijvoorbeeld grondradar- en weerstandsonderzoek);
  3. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden kunnen worden behouden (behoud in situ);
  4. de verplichting tot definitief archeologisch onderzoek (opgraven) en het conserveren van de archeologische resten en het opstellen van een eindrapportage;
  5. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties (archeologische begeleiding);

15.6 Bestemmingsomschrijving     

Archeologisch onderzoek zoals bedoeld in artikel 15 lid 5 wordt uitgevoerd op basis van een programma van eisen opgesteld overeenkomstig de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, dat moet worden goedgekeurd door het college van burgemeester en wethouders. In het programma van eisen wordt aangegeven op welke wijze de voorwaarden die aan de vergunning worden verbonden worden uitgevoerd.

15.7 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:

  1. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. aan gronden alsnog de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 of de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 toe te kennen indien uit inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

16 Waarde - archeologie -3     

16.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden

16.2 Bouwregels     

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 16 lid 1 bedoelde bestemming uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van artikel 16 lid 3 vooraf in acht zijn genomen.
  2. Tevens mogen op deze gronden gebouwen/bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht voor de primaire bestemming(en) als bedoeld in het betreffende bestemmingsplan, mits de bepalingen van artikel 16 lid 3 vooraf in acht zijn genomen.

16.3 Bestemmingsomschrijving     

  1. Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, dieper dan 50 cm en over een (totale) oppervlakte groter dan 250 m².
    1. grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    2. het planten of rooien van bomen en diepwortelende struiken waarbij stobben worden verwijderd;
    3. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    4. het verlagen van het waterpeil;
    5. het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en ander detectieapparatuur), gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten;
    6. het heien van palen en slaan van damwanden;
  2. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, dient bij het indienen van de aanvraag een archeologisch rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, in voldoende mate is vastgesteld.
  3. De werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld onder a t/m f zijn slechts toelaatbaar, indien en voor zover deze door die werken of werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de desbetreffende gronden.

16.4 Bestemmingsomschrijving     

Het verbod zoals bedoeld in artikel 16 lid 3 is niet van toepassing indien:

  1. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplanting en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  2. de werken of werkzaamheden:
    1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingenvergunning.

16.5 Bestemmingsomschrijving     

Aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorwaarden worden verbonden:

  1. de verplichting tot het doen van archeologisch bureauonderzoek;
  2. de verplichting tot het doen van inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuven en non-destructief onderzoek (zoals bijvoorbeeld grondradar- en weerstandsonderzoek);
  3. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden kunnen worden behouden (behoud in situ);
  4. de verplichting tot definitief archeologisch onderzoek (opgraven) en het conserveren van de archeologische resten en het opstellen van een eindrapportage;
  5. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties (archeologische begeleiding);

16.6 Bestemmingsomschrijving     

Archeologisch onderzoek zoals bedoeld in artikel 16 lid 5 wordt uitgevoerd op basis van een programma van eisen opgesteld overeenkomstig de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, dat moet worden goedgekeurd door het college van burgemeester en wethouders. In het programma van eisen wordt aangegeven op welke wijze de voorwaarden die aan de vergunning worden verbonden worden uitgevoerd.

16.7 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:

  1. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. aan gronden alsnog de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 of de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 toe te kennen indien uit inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

17 Waterstaat - Waterstaatkundige functie     

17.1 Bestemmingsomschrijving     

De gronden ter plaatse van de bestemming 'Waterstaat - waterstaatkundige functie' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de waterstaatkundige functie.

17.2 Bestemmingsomschrijving     

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mogen geen nieuwe bouwwerken worden gebouwd ten behoeve van de overige bestemmingen.

17.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de artikel 17 lid 2 voor het bouwen van bouwwerken voor zover in overeenstemming met de andere bestemming

17.4 Bestemmingsomschrijving     

Alvorens te besluit omtrent de omgevingsvergunning als bedoeld onder artikel 17 lid 3 stellen burgemeester en wethouders het Hoogheemraadschap in de gelegenheid advies uit te brengen.

3 Algemene regels     

18 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

19 Algemene bouwregels     

19.1 Algemene regels     

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. de bebouwing dient te voldoen aan de op de verbeelding opgenomen maatvoerings- en overige aanduidingen alsmede aan het bepaalde in de bij de desbetreffende bestemming behorende bouwregels;
  2. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen de bouwvlakken, tenzij in hoofdstuk 2 van deze regels anders is bepaald;
  3. uitsluitend mogen worden gebouwd bouwwerken die ten dienste staan van de bestemming;
  4. voor zover legaal gebouwde (delen van) bouwwerken op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan niet voldoen aan de in het plan genoemde afstands-, hoogte-, inhouds-, en oppervlaktematen alsmede bebouwingspercentages gelden de dan aanwezige maten en percentages, uitsluitend ter plaatse van de afwijking, als vervangende regel;
  5. in geval van herbouw is het bepaalde in dit lid onder d. uitsluitend van toepassing indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  6. ondergrondse bebouwing is ter plaatse van bovengrondse bebouwing toegestaan, tenzij in de bouwregels van de betreffende bestemming anderszins is bepaald, met inachtneming van de volgende regels:
    1. ondergrondse ruimten vormen een functionele eenheid met en zijn dienstbaar aan de ter plaatse toegestane functies zoals berg- en parkeerruimten en fietsenstallingen;
    2. op het bouwen van ondergrondse ruimten zijn de aanduidingen op de verbeelding en de bouwregels van het plan op overeenkomstige wijze van toepassing, met dien verstande dat de verticale diepte van ondergrondse bouwwerken niet meer bedraagt dan 3,5 m beneden peil;
    3. in afwijking van het bepaalde in de onderdelen 1. en 2. is ondergronds bouwen ten behoeve van kelders bij (dienst)woningen toegestaan overeenkomstig de bouwregels van de betreffende bestemming;
  7. in afwijking van het bepaalde in dit lid onder b. mogen de bouwgrenzen – niet zijnde bestemmingsgrenzen – worden overschreden door:
    1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 2,5 m bedraagt:
    2. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen – niet zijnde erkers – mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt;
  8. bij het bouwen van gebouwen dient te worden voldaan aan de in de bijlage genoemde parkeernormen, met dien verstande dat de parkeerplaatsen op het eigen bouwperceel dienen te worden gerealiseerd.

20 Algemene gebruiksregels     

20.1 Strijdig gebruik     

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, en prostitutie;
  2. het gebruik van bijgebouwen bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte.
  3. het gebruik van onbebouwde grond als stort- en overslagplaats van aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan als tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud.

21 Algemene aanduidingsregels     

21.1 Wro-zone - wijzigingsgebied     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan, waar nader aangeduid als wro-zone - wijzigingsgebied, te wijzigen door de bestaande bestemming te wijzigen in de bestemming Wonen onder voorwaarde dat:

  1. per wijziging maximaal 200 m2 herbestemd mag worden;
  2. gedurende de planperiode per bouwperceel maximaal 1 keer gebruik gemaak mag worden van deze wijzigingsbevoegdheid.

22 Algemene afwijkingsregels     

22.1 Maten en bouwgrenzen     

Burgemeester en wethouders kunnen – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afgeweken kan worden van de regels – afwijken van de regels in het plan, indien daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken, voor:

  1. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. overschrijding van bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen indien dit uit het oogpunt van een doelmatig gebruik van de gronden en/of bebouwing gewenst is, met inachtneming van de volgende regels:
    1. de overschrijdingen bedragen niet meer dan 3 m;
    2. het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  3. het in geringe mate afwijken van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen indien dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
  4. vergroting van de bouwhoogten van:
    1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 5m;
    2. kunstobjecten tot maximaal 7 m;
  5. voor het bouwen van nutsvoorzieningen, indien in dit plan is bepaald dat de gronden tevens mogen worden gebruikt voor nutsvoorzieningen en in hoofdstuk 2 van deze regels niet anderszins is bepaald, met inachtneming van de volgende regels:
    1. indien het gebouwen betreft is de inhoud ten hoogste 120 m³ en de hoogte maximaal 3 m;
    2. indien het bouwwerken, geen gebouwen zijnde, betreft is de oppervlakte ten hoogste 25 m² en de hoogte niet groter dan 3 m.
  6. voor geringe veranderingen in de tracés van wegen en de aanpassing daaraan van de ligging en de vorm van de bestemmingsgrenzen, indien bij definitieve uitmeting blijkt dat een weg als gevolg van de werkelijke toestand van het terrein slechts kan worden uitgevoerd als op ondergeschikte punten van het plan wordt afgeweken;

22.2 Snippergroen     

Burgemeester en wethouders kunnen – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afgeweken kan worden van de regels – afwijken van de regels in het plan, indien daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken, voor:

  1. het gebruik van een perceel snippergroen ten behoeve van de naastgelegen woonbestemming onder voorwaarde dat:
    1. eenmalig maximaal 100 m² snippergroen per perceel kan worden toegevoegd;
    2. het perceel gelegen is aan de perceelsgrens behorende bij de woning.

23 Overige regels     

23.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening     

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
  2. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  3. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  5. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden, en
  6. de ruimte tussen bouwwerken.

23.2 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen     

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.

24 Algemene wijzigingsregels     

24.1 Wijziging overschrijding bestemmingsgrenzen     

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein, met inachtneming van de volgende regels:

  1. de overschrijdingen bedragen niet meer dan 3 m en het bestemmingsvlak wordt met niet meer dan 10% vergroot;
  2. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden worden niet onevenredig geschaad;
  3. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheid worden niet onevenredig geschaad.

24.2 Wijziging voor één seksinrichting     

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het vestigen van ten hoogste één seksinrichting op het grondgebied van de gemeente Oegstgeest, met inachtneming van de volgende regels:

  1. het betreft niet raam- of straatprostitutie;
  2. de bedrijfsvloeroppervlakte bedraagt maximaal 500 m²;
  3. de afstand van de seksinrichting tot de dichtstbijzijnde kerk, school, peuterspeelzaal, kinderdagverblijf, verblijf voor naschoolse opvang of soortgelijke voorzieningen bedraagt minimaal 500 m;
  4. de afstand van de seksinrichting tot de dichtstbijzijnde woning van een derde bedraagt minimaal 50 m;
  5. voor bezoekers is voldoende parkeergelegenheid aanwezig op het terrein/erf behorende tot de seksinrichting, uitgaand van de parkeernorm voor café/bar/discotheek/cafetaria uit het Handboek Aanbevelingen voor Stedelijke Voorzieningen (ASSV), met als gevolg dat door het bezoek aan de seksinrichting in de directe omgeving geen onaanvaardbare parkeerdruk op de openbare parkeerplaatsen ontstaat;
  6. wat het bouwen betreft, moet worden aangesloten bij de regels van de onderliggende bestemming, met dien verstande dat burgemeester en wethouders voorwaarden kunnen stellen aan de maximum oppervlakte van de activiteit;
  7. de activiteit, gelet op de aard en invloed ervan, leidt niet tot een onevenredige aantasting van het karakter van de omgeving, van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken, en van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.

4 Overgangs- en slotregels     

25 Overgangsrecht     

25.1 Overgangsrecht bouwwerken     

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

25.2 Overgangsrecht gebruik     

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

26 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Haaswijk