Noordwijk Binnen

Vastgesteld bestemmingsplan

 

 

Regels

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

                                                                                                                                           

 

 

 

 

                                                                                                                              

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


 

 

 

 

 

 

 

procedure

datum

voorontwerp

7 augustus 2012

ontwerp

21 februari 2013

vastgesteld

27 juni 2013

onherroepelijk

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

opdrachtgever

Gemeente Noordwijk

opdrachtnemer

Croonen Adviseurs

status

vastgesteld

projectnummer

0252239

plan-idn

NL.IMRO.0575.BPNoordwijkBinnen-VA01

documentdatum

3 juni 2013


Inhoud

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels. 5

Artikel 1...... Begrippen. 6

Artikel 2...... Wijze van meten. 10

 

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels. 13

Artikel 3...... Bedrijf 13

Artikel 4...... Bedrijf - Gasontvangststation. 14

Artikel 5...... Bos. 15

Artikel 6...... Centrum.. 16

Artikel 7...... Detailhandel 18

Artikel 8...... Gemengd. 19

Artikel 9...... Groen. 21

Artikel 10.... Horeca. 22

Artikel 11.... Kantoor 23

Artikel 13.... Sport 25

Artikel 14.... Tuin. 26

Artikel 15.... Tuin -  1. 27

Artikel 16.... Verkeer 28

Artikel 17.... Water 29

Artikel 18.... Wonen. 30

Artikel 19.... Leiding – Gas. 33

Artikel 20.... Leiding – Hoogspanning. 34

Artikel 21.... Waarde – Archeologie 1. 35

Artikel 22.... Waarde – Archeologie 2. 37

Artikel 23.... Waarde – Archeologie 3. 39

Artikel 23.... Waarde – Archeologie 4. 41

Artikel 25.... Waarde – Beschermd Dorpsgezicht 43

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels. 49

Artikel 26.... Anti-dubbeltelregel 47

Artikel 27.... Algemene bouwregels. 48

Artikel 28.... Algemene gebruiksregels. 49

Artikel 29.... Algemene aanduidingsregels. 50

 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels. 55

Artikel 31  .. Overgangsrecht 54

Artikel 32.... Slotregel 55

 

Bijlagen bij de regels                                                                                                              

Bijlage 1     Staat van Bedrijfsactiviteiten

 

 

 

 



1.               Inleidende regels

 

Artikel 1    Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1            plan:

het bestemmingsplan ‘Noordwijk Binnen’ van de gemeente Noordwijk.

1.2            bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0575.BPnoordwijkbinnen-VA01 met bijbehorende regels.

1.3            aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.4            aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5            aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6            aan-huis-verbonden beroep en bedrijf:

een beroep of bedrijf, dat door de bewoner in of bij de woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat de ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.7            achtererfgebied:

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1m van de voorkant van het hoofdgebouw.

1.8            agrarische bedrijfswoning:

een woning liggend op of verbonden met het erf van een agrarisch bedrijf, kennelijk slechts bestemd voor de huisvesting van één of meer personen werkzaam bij het betrokken agrarisch bedrijf wiens/wier huisvesting daar, gelet op de bestemming en bedrijfsvoering van het bedrijf, noodzakelijk is.

1.9            ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

1.10        bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.11        bebouwingspercentage:

het in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage van een bouwvlak, of indien geen bebouwingsgrenzen zijn aangegeven het percentage van het bestemmingsvlak, dat ten hoogste bebouwd mag worden met gebouwen, tenzij in de regels anders is bepaald.

1.12        bed & breakfast:

een voorziening gericht op het, binnen een woning en door de bewoner, bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt als ondergeschikte toeristisch recreatieve activiteiten aan maximaal 4 personen.

1.13        bestaand:

a.        bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip onherroepelijk verleende vergunning, tenzij in de regels anders is bepaald.

b.        bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, tenzij in de regels anders is bepaald.

1.14        bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.15        bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16        bijbehorende bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel een functioneel met een zich op het zelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of andere  bouwwerk, met een dak.

1.17        bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonische opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en niet in directe verbinding staat met het hoofdgebouw.

1.18        bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.19        bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.20        bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.21        bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.22        bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.23        bouwwerk:

elke constructie van enige omvang, van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.24        daknok:

hoogste punt van een schuin dak.

1.25        dakvoet:

laagste punt van een schuin dak.

1.26        detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.27        dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.

1.28        erker:

een uitbouw aan een woning, die zich bevindt aan de voor- of zijgevel of beide, van een woning en ondergeschikt is aan de massa van het hoofdgebouw.

1.29        evenement:

een voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak op het gebied van sport, muziek, kunst, hobby, tuin, vrije tijd en sociaal-cultureel vlak, waarbij onderscheid wordt gemaakt in de volgende categorieën:

1.        Kleine evenementen: evenement waarvan het (verwacht) aantal bezoekers dat tegelijkertijd op één evenementenlocatie aanwezig is 500 of minder bedraagt;

2.        Middelgrote evenementen: evenement waarvan het (verwacht) aantal bezoekers dat tegelijkertijd op één evenementenlocatie aanwezig is tussen de 500 en 5.000 bedraagt;

3.        Grote evenementen: evenement waarvan het (verwacht) aantal bezoekers dat tegelijkertijd op één evenementenlocatie aanwezig is 5.000 of meer bedraagt.

1.30        gastouderopvang:

een vorm van kinderopvang dien met behoud van de woonfunctie door een bewoner van een woning wordt uitgeoefend en die voorziet in het verstrekken van kinderopvang voor maximaal 6 kinderen tegelijkertijd.

1.31        gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.32        hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.33        hoogspanningsleiding:

een kabel/leiding met een spanningsniveau hoger dan of gelijk aan 150 kiloVolt.

1.34        horeca:

een bedrijf waarvan de activiteiten in hoofdzaak gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf, op het verstrekken en/of ter plaatse te laten nuttigen van voedsel en/of dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie waarbij de volgende specifieke vormen onder horeca worden begrepen.

1.35        horeca categorie 1 daghoreca:

een bedrijf dat ondersteunend is aan en qua openingstijden in het algemeen vergelijkbaar is met detailhandelsvestigingen en waarvan de activiteiten in hoofdzaak bestaan uit het verstrekken c.q. snel serveren van kleinere maaltijden, broodjes, hapjes, ijs, gebak en dranken, met uitzondering van alcoholische dranken.

1.36        horeca categorie 2 restaurant/cafetaria:

een bedrijf, waarvan de activiteiten in hoofdzaak bestaan uit het verstrekken van maaltijden voor gebruik ter plaatse en waarbij het verstrekken van dranken (daaraan) ondergeschikt is.

1.37        horeca categorie 3 café/bar:

een zelfstandig, niet geheel of gedeeltelijk deel uitmakend van een hotel, restaurant of zaalaccommodatie voorkomende bedrijf, waarvan de activiteiten in hoofdzaak bestaan uit het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse en waar het verstrekken van maaltijden daaraan ondergeschikt is;

1.38        horeca categorie 4 bar-dancing of dancing(discotheek):

een zelfstandig, niet geheel of gedeeltelijk deel uitmakend van een hotel, restaurant of zaalaccommodatie voorkomend bedrijf waarvan de activiteiten in hoofdzaak bestaan uit het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse waarbij gelegenheid wordt geboden tot dansen, met een in het algemeen hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond en de nacht, waarbij de bedrijvigheid zich binnen de grenzen van de lokaliteit voltrekt.

1.39        horeca categorie 5 zaalaccommodatie:

een bedrijf, waarvan de activiteiten in hoofdzaak bestaan uit het bieden van gelegenheid tot het houden van bruiloften en partijen, alsmede tot het houden van congressen, conferenties en andere vergaderingen en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken (daaraan) ondergeschikt is.

1.40        horeca categorie 6 hotel:

een bedrijf, waarvan de activiteiten in hoofdzaak bestaan uit het verstrekken van nachtverblijf en eventueel het exploiteren van zaalaccommodatie en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken (daaraan) ondergeschikt is.

1.41        kantoor:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publik niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreek te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie.

1.42        maatschappelijke voorzieningen:

voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, cultuur, religie, sport, onderwijs, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren.

1.43        nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.

1.44        omgevingsvergunning:

een vergunning voor het uitvoeren van een project dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).

1.45        omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder b van de Wabo.

1.46        omgevingsvergunning voor het afwijken:

omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met dit plan met toepassing van de in dit plan opgenomen regels inzake afwijking, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder c jo. artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo.

1.47        omgevingsvergunning voor het bouwen:

omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wabo.

1.48        openbaar toegankelijk gebied:

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.49        perceel:

een deel van het Nederlands grondgebied van welk deel de Dienst voor het kadaster en de openbare registers de begrenzing met behulp van landmeetkundige gegevens heeft vastgelegd op grond van gegevens betreffende de rechtstoestand, bestemming en het gebruik en dat door zijn kadastrale aanduiding is gekenmerkt (Kadasterwet).

1.50        reëel agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf dat de arbeidsomvang heeft van tenminste een volwaardige arbeidskracht en waarvan de continuďteit aannemelijk is, aangetoond door een agrarisch deskundige.

1.51        seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof het bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch -en pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan een prostitutiebedrijf of een parenclub al dan niet in combinatie met elkaar.

1.52        straatmeubilair:

de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals verkeerstekens, wegbebakening, bewegwijzering, verlichting, halteaanduiding, parkeerregulerende constructies, brandkranen, informatie- en reclameconstructies, rijwielstandaards, afvalcontainers, zitbanken, plantenbakken, communicatievoorzieningen, gedenktekens, telefooncellen en abri’s.

1.53        uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.54        voorerfgebied:

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.

1.55        voorgevel:

de naar de openbare weg gerichte gevel van een gebouw/het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel wordt aangemerkt.

1.56        volwaardig agrarisch bedrijf:

bedrijf dat aan tenminste één arbeidskracht volledige werkgelegenheid en een aanvaardbaar inkomen biedt of binnen afzienbare tijd zal bieden en dat is aangetoond door een agrarisch deskundige.

1.57        woning:

een gebouw of gedeelte van een gebouw, bestaande uit een complex van ruimten, dat is bedoeld en dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

 

Waar in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de wettelijke regelingen, zoals die luidden op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan.

 


Artikel 2    Wijze van meten

2.1      Meetbepalingen

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

a.        de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

 

b.        de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

 

c.         de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

 

d.        de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

 

e.        de breedte en diepte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken of het hart van scheidingsmuren;

 

f.          de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.2      Het peil

a.        peil ten aanzien van maaiveld: voor een bouwwerk, waarvan de voorgevel niet direct aan de openbare weg grenst: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende maaiveld ter plaatse van de voorgevel;

b.        peil ten aanzien van de weg: voor een bouwwerk, waarvan de voorgevel direct aan de openbare weg grenst: de  gemiddelde hoogte van die weg ter plaatse van de voorgevel.

2.3      Totale oppervlakte bijbehorende bouwwerken

het totaal aan oppervlakte van bijbehorende bouwwerken exclusief de oppervlakte van vergunningsvrije bouwwerken zoals bedoeld in Bijlage II, artikel 2 Besluit omgevingsrecht.

2.4      Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.


 


2.               Bestemmingsregels

Artikel 3    Bedrijf

3.1      Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.        bedrijven zoals bedoeld in artikel 27.2 van deze regels;

b.        een verkooppunt voor motorbrandstoffen met lpg met bijbehorende wasstraat en serviceruimten ter plaatse van de aanduiding ‘verkooppunt motorbrandstoffen met lpg’;

c.         een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg met bijbehorende wasstraat en serviceruimten ter plaatse van de aanduiding ‘verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg’;

d.        een garagebedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf -garagebedrijf’;

e.        een drukkerij ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – drukkerij’;

f.          een detailhandelsbedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel’;

g.        een dienstverlenend bedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘dienstverlening’;

h.        uitsluitend een elektrotechniekbedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – elektrotechniekbedrijf’;

i.           2 bedrijfsappartementen op de verdieping ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;

 

met de daarbij behorende:

j.          erven en open terreinen, waaronder parkeer-, opslag-, laad- en losplaatsen.

3.2      Bouwregels

3.2.1   Algemeen

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming en aanduidingen uitsluitend worden gebouwd:

a.        gebouwen;

b.        overkappingen;

c.         andere bouwwerken.

3.2.2   Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

a.        gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;

b.        het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, tenzij anders staat aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage’;

c.         de bouw- en goothoogte mogen niet meer bedragen dan staat aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

3.2.3       Overkappingen

Voor het bouwen van overkappingen gelden de volgende regels:

a.        in afwijking van het bepaalde onder 3.2.2 sub a zijn overkappingen ter plaatse van de aanduidingen ‘verkooppunt motorbrandstoffen met lpg’ en ‘specifieke bouwaanduiding – overkapping’ ook buiten het bouwvlak toegestaan;

b.        de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer dan 5 m bedragen;

c.         de oppervlakte van een overkapping ter plaatse van de aanduiding ‘verkooppunt motorbrandstoffen met lpg’ mag niet meer dan 210 m2 bedragen.

3.2.4   Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

a.        andere bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;

b.        de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;

c.         de bouwhoogte van een prijzenzuil en reclamezuil ter plaatse van de aanduidingen ‘verkooppunt motorbrandstoffen met lpg’ en ‘verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg’ mag niet meer dan 7 m bedragen;

d.        de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag niet meer dan 5 m bedragen.

 

3.3            Specifieke gebruiksregels

Voor de in het lid 3.1 genoemde gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

a.        ter plaatse van de aanduiding ‘opslag’ mag uitsluitend opslag plaatsvinden van goederen ten behoeve van de bestemming;

b.        ter plaatse van de aanduiding ‘verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg’ is maximaal
35 m2 aan detailhandel toegestaan.

 


Artikel 4    Bedrijf - Gasontvangststation

4.1             Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf - Gasontvangstation’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.        de aanleg en instandhouding van een gasontvangstation;

b.        ondergrondse en bovengrondse leidingen en toebehoren;

 

met de daarbij behorende:

c.         voorzieningen, zoals wegen, paden, parkeervoorzieningen, lichtvoorzieningen, erf- en terreinafscheidingen en groen.

4.2             Bouwregels

4.2.1       Algemeen

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming en aanduidingen uitsluitend worden gebouwd:

a.        gebouwen;

b.        andere bouwwerken.

4.2.2       Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

a.        gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;

b.        de bouw- en goothoogte mogen niet meer bedragen dan staat aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

4.2.3       Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

a.        andere bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;

b.        de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 3.5 m bedragen;

c.         de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag niet meer dan 5 m bedragen.


Artikel 5    Bos

5.1             Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bos’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.        behoud, herstel en/of ontwikkeling van het bos/bosschages en de bijbehorend bosgroeiplaats;

b.        behoud, herstel en/of ontwikkeling van de houtteelt/houtproductie;

c.         behoud, herstel en/of ontwikkeling van de landschappelijke waarden;

d.        behoud, herstel en/of ontwikkeling van de natuurwaarden;

e.        (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

f.          water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

g.        een landgoed ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bos – landgoed’;

h.        speelvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding ‘speelvoorziening’;

5.2             Bouwregels

5.2.1       Algemeen

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming en aanduidingen uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd.

5.2.2       Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

a.        andere bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;

b.        de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer mag bedragen dan 5 m;

c.         de bouwhoogte van overige andere bouwwerken, mag niet meer bedragen dan 2 m.

5.3             Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden

5.3.1       Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden, de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a.        het aanleggen of verharden van wegen, paden en banen en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;

b.        het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen, egaliseren van de grond dan wel het uitvoeren van andersoortige werkzaamheden die van invloed zijn op de reliëftoestand van de betreffende gronden;

c.         het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas.

5.3.2       Uitzonderingen

Het in lid 5.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

a.        het normale onderhoud betreffen;

b.        noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond.

5.3.3       Toelaatbaarheid

Het bevoegd gezag kan aan een vergunning voorwaarden verbinden ter bescherming van de belangen die de bestemming van de grond beoogt.

 


Artikel 6    Centrum

6.1      Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Centrum’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.        wonen;

b.        aan-huis-verbonden beroep en bedrijf;

c.         winkels, waaronder supermarkten;

d.        kantoren;

e.        dienstverlening;

f.          maatschappelijke voorzieningen;

g.        bedrijven zoals bedoeld in artikel 27.2 van deze regels;

h.        horecabedrijven in de categorie 2 ter plaatse van de aanduiding ‘horeca van categorie 2’;

i.           een parkeergarage ter plaatse van de aanduiding ‘parkeergarage’;

j.          een onderdoorgang ter plaatse van de aanduiding ‘onderdoorgang’;

 

met daarbij behorende:

k.         erven en open terreinen zoals parkeer-, opslag-, laad- en losplaatsen.

6.2            Bouwregels

6.2.1   Algemeen

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming en aanduidingen uitsluitend worden gebouwd:

a.        hoofdgebouwen;

b.        parkeergarages;

c.         bijbehorende bouwwerken;

d.        andere bouwwerken.

6.2.2.    Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

a.        hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;

b.        winkels, kantoren, dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen, bedrijven en horeca zijn uitsluitend toegestaan op de begane grondlaag en eventueel daaronder gelegen kelderverdiepingen;

c.         de bouw- en goothoogte mogen niet meer bedragen dan staat aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

6.2.3      Parkeergarages

Voor het bouwen van parkeergarages gelden de volgende regels:

a.        uitsluitend gebouwd binnen de aanduiding ‘parkeergarage’;

b.        de eerste parkeerlaag mag halfverdiept of ondergronds worden gebouwd en de overige parkeerlagen mogen uitsluitend ondergronds worden gebouwd.

6.2.4      Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

a.        aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn uitsluitend toegestaan aan de achtergevel van het hoofdgebouw;

b.        de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 3 m, dan wel de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw + 0,25 m;

c.         de bouw- en goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 4 m en 2,5 m;

d.        de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 30 m2 met dien verstande dat niet meer dan 50% van de bij het hoofdgebouw behorende gronden mag worden bebouwd, waarbij de oppervlakte van het hoofdgebouw niet wordt meegeteld.


6.2.5   Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

a.        andere bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;

b.        de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;

c.         de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag niet meer dan 5 m bedragen.

6.3      Specifieke gebruiksregels

6.3.1   Aan-huis-verbonden beroep of bedrijf

Voor aan-huis-verbonden beroep en bedrijf gelden de volgende regels:

a.        de woonfunctie blijft als hoofdfunctie gehandhaafd;

b.        uitsluitend worden activiteiten uitgevoerd als bedoeld in categorie 1 en 2 van de bijlage 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' dan wel activiteiten die naar hun aard en omvang gelijk te stellen zijn aan de genoemde categorieën;

c.         de bedrijfs/beroepsactiviteiten worden door de bewoner(s) uitgeoefend;

d.        maximaal 1/3e deel van het totale oppervlak van de woning, inclusief bijbehorende bouwwerken, wordt gebruikt ten behoeve van de bedrijfs/beroepsactiviteiten, met een maximum van 50 m2;

e.        horeca en/of detailhandel zijn niet toegestaan, met uitzondering van ondergeschikte detailhandel;

f.          bed & breakfast en gastouderopvang zijn toegestaan;

g.        buitenopslag ten behoeve van de activiteit is niet toegestaan

h.        lichtreclame is niet toegestaan;

i.           het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.

 

 


Artikel 7    Detailhandel

7.1      Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Detailhandel’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.        winkels;

b.        uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘supermarkt’: een supermarkt;

 

met de daarbij behorende:

c.         erven en open terreinen zoals parkeer-, laad- en losplaatsen.

7.2      Bouwregels

7.2.1   Algemeen

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

a.        hoofdgebouwen;

b.        bijbehorende bouwwerken;

c.         andere bouwwerken.

7.2.2   Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

a.        hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;

b.        winkels zijn uitsluitend toegestaan op de begane grondlaag en eventueel daaronder gelegen kelderverdiepingen;

c.         de bouw- en goothoogte mogen niet meer bedragen dan op de verbeelding staat aangegeven.

7.2.3   Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

a.        aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn uitsluitend toegestaan aan de achtergevel van het hoofdgebouw;

b.        de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 3 m, dan wel de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw + 0,25 m;

c.         de bouw- en goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 4 m en 2,5 m;

d.        de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 30 m2 met dien verstande dat niet meer dan 50% van de bij het hoofdgebouw behorende gronden mag worden bebouwd, waarbij de oppervlakte van het hoofdgebouw niet wordt meegeteld.

7.2.4   Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

a.        andere bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;

b.        de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;

c.         de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen.


Artikel 8    Gemengd

8.1      Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Gemengd’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.        bedrijven zoals bedoeld in artikel 27.2 van deze regels;

b.        detailhandel, niet zijnde supermarkten of grootschalige detailhandel;

c.         volumineuze detailhandel ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel volumineus’;

d.        een supermarkt ter plaatse van de aanduiding ‘supermarkt’;

e.        dienstverlening;

f.          kantoren;

g.        maatschappelijke voorzieningen;

h.        wonen op de verdieping;

i.           wonen op de begane grond ter plaatse van de aanduiding ‘wonen’;

j.          aan-huis-verbonden beroep en bedrijf;

k.         aan de functie als bedoeld onder a tot en met i gebonden (ondergrondse) parkeervoorzieningen;

l.           magazijnen ter plaatse van de aanduiding ‘opslag’;

m.       nutsvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding ‘nutsvoorziening’;

n.        een onderdoorgang ter plaatse van de aanduiding ‘onderdoorgang’;

o.        garageboxen ter plaatse van de aanduiding ‘garage’;

 

met daarbij behorende:

p.        erven en open terreinen zoals parkeer-, opslag-, laad- en losplaatsen.

8.2      Bouwregels

8.2.1   Algemeen

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming en aanduidingen uitsluitend worden gebouwd:

a.        hoofdgebouwen;

b.        bijbehorende bouwwerken;

c.         andere bouwwerken.

8.2.2   Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

a.        hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;

b.        winkels, kantoren, dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen en bedrijven zijn uitsluitend toegestaan op de begane grondlaag en eventueel daaronder gelegen kelderverdiepingen;

c.         de bouw- en goothoogte mogen niet meer bedragen dan staat aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

8.2.3   Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

a.        aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn uitsluitend toegestaan aan de achtergevel van het hoofdgebouw;

b.        de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 3 m, dan wel de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw + 0,25 m;

c.         de bouw- en goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 4 m en 2,5 m;

d.        de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 30 m2 met dien verstande dat niet meer dan 50% van de bij het hoofdgebouw behorende gronden mag worden bebouwd, waarbij de oppervlakte van het hoofdgebouw niet wordt meegeteld.

8.2.4   Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

a.        andere bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;

b.        de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;

c.         de bouwhoogte van overige andere bouwwerken, mag niet meer dan 5 m bedragen.

8.3      Specifieke gebruiksregels

8.3.1   Aan-huis-verbonden beroep of bedrijf

Voor aan-huis-verbonden beroep en bedrijf gelden de volgende regels:

a.        de woonfunctie blijft als hoofdfunctie gehandhaafd;

b.        uitsluitend worden activiteiten uitgevoerd als bedoeld in categorie 1 en 2 van de bijlage 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' dan wel activiteiten die naar hun aard en omvang gelijk te stellen zijn aan de genoemde categorieën;

c.         de bedrijfs/beroepsactiviteiten worden door de bewoner(s) uitgeoefend;

d.        maximaal 1/3e deel van het totale oppervlak van de woning, inclusief bijbehorende bouwwerken, wordt gebruikt ten behoeve van de bedrijfs/beroepsactiviteiten, met een maximum van 50 m2;

e.        horeca en/of detailhandel zijn niet toegestaan, met uitzondering van ondergeschikte detailhandel;

f.          bed & breakfast en gastouderopvang zijn toegestaan;

g.        buitenopslag ten behoeve van de activiteit is niet toegestaan

h.        lichtreclame is niet toegestaan;

i.           het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.

8.3.2   Wonen op de begane grond

Ter plaatse van de aanduiding ‘wonen’ mag de begane grond van het hoofdgebouw gebruikt worden voor wonen, met dien verstande dat de woonfunctie bestemd blijft voor de huisvesting van één huishouden en er dus geen gestapelde bewoning mag plaatsvinden.

 


Artikel 9    Groen

9.1      Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.        groenvoorzieningen;

b.        kunstwerken;

c.         bermen en beplanting;

d.        voet- en fietspaden;

e.        speelvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding ‘speelvoorziening’;

f.          nutsvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding ‘nutsvoorziening’:

g.        water;

h.        verhardingen;

i.           reclamevoorzieningen.

9.2            Bouwregels

9.2.1   Algemeen

Op deze gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van andere bouwwerken en overkappingen.

9.2.2      Overkappingen

Voor het bouwen van overkappingen gelden de volgende regels:

a.        de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 3 m;

b.        de totale oppervlakte per bouwperceel mag niet meer bedragen dan 15 m2.

9.2.3      Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

a.        de bouwhoogte van speelvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 4 m;

b.        de bouwhoogte van kunstwerken mag niet meer bedragen dan 6 m;

c.         de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 12 m;

d.        de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 2 m.


Artikel 10  Horeca

10.1    Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Horeca’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.        horeca in de categorie 1 ter plaatse van de aanduiding ‘horeca van categorie 1’;

b.        horeca in de categorieën 1 en 2 ter plaatse van de aanduiding ‘horeca tot en met horecacategorie 2’;

c.         horeca in de categorieën 1, 2 en 3 ter plaatse van de aanduiding ‘horeca van categorie 3’;

d.        horeca in de categorie 6 ter plaatse van de aanduiding ‘horeca van categorie 6’;

 

met de daarbij behorende:

e.        erven en open terrein, waaronder parkeer-, opslag-, laad- en losplaatsen.

10.2    Bouwregels

10.2.1 Algemeen

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming en aanduidingen uitsluitend worden gebouwd:

a.        gebouwen;

b.        andere bouwwerken.

10.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

a.        gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;

b.        de bouw- en goothoogte mogen niet meer bedragen dan staat aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

10.2.4 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

a.        andere bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;

b.        de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;

c.         de bouwhoogte van overige andere bouwwerken, mag niet meer dan 5 m bedragen.

10.3    Specifieke gebruiksregels

Ter plaatse van de aanduiding ‘minimum aantal parkeerplaatsen’ dient het aantal parkeerplaatsen minimaal het aantal te bedragen dat op de verbeelding staat aangegeven.

 


Artikel 11  Kantoor

110.1  Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Kantoor’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.        kantoren;

b.        een kinderdagverblijf ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van maatschappelijk - kinderdagverblijf’;

c.         een ondergrondse parkeergarage ter plaatse van de aanduiding ‘parkeergarage’;

d.        wonen ter plaatse van de aanduiding ‘wonen’;

 

met de daarbij behorende:

e.        erven en open terreinen, waaronder parkeer-, laad- en losplaatsen.

11.2    Bouwregels

11.2.1 Algemeen

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

a.        gebouwen;

b.        andere bouwwerken.

11.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van kantoorgebouwen gelden de volgende regels:

a.        gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;

b.        het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, tenzij anders staat aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage’;

c.         de bouw- en goothoogte mogen niet meer bedragen dan staat aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

11.2.3  Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

a.        andere bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;

b.        de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;

c.         de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag niet meer dan 5 m bedragen.
Artikel 12  Maatschappelijk

12.1    Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.        maatschappelijke voorzieningen waaronder:

1.          onderwijsinstellingen;

2.          sociaal-/culturele en welzijnsdoeleinden;

3.          religieuze doeleinden;

4.          openbare dienstverlenende instellingen;

5.          woonzorginstellingen;

6.          kinderopvanginstellingen;

b.        een begraafplaats ter plaatse van de aanduiding ‘begraafplaats’;

c.         zorgwoningen ter plaatse van de aanduiding ‘zorgwoning’: zorgwoning;

 

met de daarbij behorende:

d.        erven en open terrein, waaronder parkeer-, laad- en losplaatsen.

12.2    Bouwregels

12.2.1 Algemeen

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming en aanduidingen uitsluitend worden gebouwd:

a.        gebouwen;

b.        bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

12.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

a.        hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;

b.        de bouw- en goothoogte mogen niet meer bedragen dan staat aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

12.2.4 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

a.        andere bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;

b.        de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;

c.         de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag niet meer dan 5 m bedragen.


Artikel 13  Sport

13.1    Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Sport’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.        sportterreinen;

b.        een boogschietbaan ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van sport - boogschietbaan’;

 

met daarbij behorende:

c.         wegen en paden;

d.        open terreinen waaronder parkeervoorzieningen;

e.        groenvoorzieningen.

13.2    Bouwregels

13.2.1 Algemeen

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

a.        gebouwen;

b.        andere bouwwerken.

13.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

a.        gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;

b.        de bouw- en goothoogte mogen niet meer bedragen dan staat aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

13.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

a.        andere bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;

b.        de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;

c.         de bouwhoogte van palen en masten mag niet meer dan 20 m bedragen;

d.        de bouwhoogte van een schietpaal ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van sport - boogschietbaan’ mag niet meer dan 26 meter bedragen;

e.        de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag niet meer dan 5 m bedragen.

 

 


Artikel 14  Tuin

14.1    Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.        tuinen;

b.        een theehuis uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – theehuis’;

c.         een parkeergarage uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘parkeergarage’;

 

met daarbij behorend:

d.        in- en uitritten.

14.2    Bouwregels

14.2.1 Algemeen

Op en onder de in lid 14.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, waarbij de volgende regels gelden.

14.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

a.        binnen de bestemming mogen geen gebouwen en/of overkappingen worden gebouwd;

b.        in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat bestaande erkers en toegangsportalen zijn toegestaan waarbij de bouwhoogte niet meer bedraagt dan de eerste bouwlaag;

c.         in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat de bouw van een bijbehorend bouwwerk (in de vorm van een erker en/of luifel) ten behoeve van de direct aangrenzende bestemming 'Wonen' aan de voorgevelgrens is toegestaan, met dien verstande dat:

1.         de diepte is niet meer dan 1 m, waarbij tenminste 2 m tuindiepte dient te resteren;

2.         de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van de woning;

3.         de breedte niet meer bedraagt dan:

a.    indien de breedte van het bestaande raamkozijn wordt benut, de breedte van het bestaande raamkozijn plus de zijwanden van het bijbehorende bouwwerk;

b.    in andere gevallen mag de breedte niet meer bedragen dan 3,5 m;

c.     er nog geen bijbehorend bouwwerk aan de voorzijde van de woning is gerealiseerd;

4.         een bijbehorend bouwwerk kan worden uitgevoerd in een combinatie van een erker met een boven de entree van de woning doorlopende luifel;

d.        in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat een bestaand theehuis ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – theehuis’ is toegestaan, met dien verstande dat:

1.         de oppervlakte niet meer bedraagt dan 20 m2;

2.         de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5 m.

14.2.3 Parkeergarages

Voor het bouwen van parkeergarages gelden de volgende regels:

a.        uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘parkeergarage’;

b.        de eerste parkeerlaag mag halfverdiept of ondergronds worden gebouwd en de overige parkeerlagen mogen uitsluitend ondergronds worden gebouwd.

14.2.4 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

a.        de bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer dan 1 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van de tuinmuur ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – tuinmuur’ niet meer mag bedragen dan 2 m.

14.3    Specifieke gebruiksregels

Voor de in het lid 14.1 genoemde gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

a.        voor in- en uitritten geldt:

1.                  situering: uitsluitend ter plaatse van in- en uitritten die ten tijde van de inwerkingtreding van het plan reeds aanwezig zijn;

b.        voor parkeren geldt:

1.                  parkeren is niet toegestaan;

2.                  in afwijking van het bepaalde onder 1 mag uitsluitend worden geparkeerd:

        ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’;

        indien in de aangrenzende bestemming 'Wonen' een bij de betreffende woning behorende garage aanwezig is.

14.4    Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag is bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde onder lid 14.3 onder b ten behoeve van het toestaan van parkeren, waarbij:

a.        er voldoende parkeerruimte op eigen terrein dient te zijn, waarbij de diepte niet minder mag bedragen dan 5 m en de breedte niet minder dan 2,5 m;

b.        de parkeerplaats bereikbaar moet zijn vanaf de openbare weg en er dus sprake is van een toegestane uitweg;

c.         de verkeersveiligheid niet in gevaar komt;

d.        geen openbare parkeerplaatsen verdwijnen door de uitweg van de parkeerplaats;

e.        de parkeerplaats geen afbreuk doet aan de ruimtelijke belevingswaarde van het gebied waar zij is gelegen.


Artikel 15  Tuin -  1

15.1    Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Tuin - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.        tuinen;

b.        parkeren;

 

met daarbij behorend:

c.         ongebouwde parkeervoorzieningen;

d.        in- en uitritten. 

15.2    Bouwregels

15.2.1 Algemeen

Op en onder de in lid 15.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, waarbij de volgende regels gelden.

15.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

a.        binnen de bestemming mogen geen gebouwen en/of overkappingen worden gebouwd;

b.        in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat de bouw van een bijbehorend bouwwerk (in de vorm van een luifel) ten behoeve van de direct aangrenzende bestemming 'Wonen' aan de voorgevelgrens is toegestaan, met dien verstande dat:

1.         de diepte is niet meer dan 1 m, waarbij tenminste 2 m tuindiepte dient te resteren;

2.         de bouwhoogte niet meer bedraagt dat 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van de woning;

3.         de breedte niet meer bedraagt dan 1 m.

15.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

a.        de bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer dan 1 m bedragen.

15.3    Specifieke gebruiksregels

Voor de in het lid 15.1 genoemde gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

a.        voor in- en uitritten geldt:

1.                             situering: uitsluitend ter plaatse van in- en uitritten die ten tijde van de inwerkingtreding van het plan reeds aanwezig zijn.

 


Artikel 16  Verkeer

16.1    Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.        wegen;

b.        straten en paden;

c.         bruggen en viaducten;

d.        voet- en rijwielpaden;

e.        groenvoorzieningen;

f.          parkeervoorzieningen;

g.        evenementen;

h.        water;

i.           terrassen bij de op de aangrenzende gronden gelegen horecabedrijven;

j.          nutsvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding ‘nutsvoorziening’;

k.         een vulpunt voor lpg behorend bij een buiten de bestemming gelegen verkooppunt voor motorbrandstoffen met lpg ter plaatse van de aanduiding ‘vulpunt lpg’;

l.           een ondergrondse brandstoftank behorend bij een buiten de bestemming gelegen verkooppunt voor motorbrandstoffen met lpg ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van verkeer - tank’.

16.2    Bouwregels

16.2.1 Algemeen

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

a.        gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen;

b.        andere bouwwerken, waaronder lichtmasten, terreinafscheidingen, terrasafschermingen en (horizontale) zonweringen.

16.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

a.        uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘nutsvoorziening’;

b.        de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

16.2.4 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

a.        de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 5 m bedragen;

b.        de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag niet meer dan 3 m bedragen.

16.3    Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels ten behoeve van evenementen:

a.        kleine evenementen zijn toegestaan;

b.        middelgrote evenementen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van:

·            het Lindenplein;

·            het Kloosterplein;

·            de Voorstraat;

·            plein voor de Oude Jeroenskerk;

c.         grote evenementen zijn niet toegestaan.


Artikel 17  Water

17.1    Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.        watergangen en waterpartijen.

17.2    Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd die noodzakelijk zijn voor de waterhuishouding en het verkeer in en over het water, waarvan de bouwhoogte van andere bouwwerken niet meer dan 3 m mag bedragen, gemeten ten opzichte van de hoogte van de aangrenzende oever.

 


Artikel 18  Wonen

18.1    Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.        wonen;

b.        aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven;

c.         tuinen en erven;

d.        gestapelde woningen ter plaatse van de aanduiding ‘gestapeld’;

e.        dienstverlening ter plaatse van de aanduiding ‘dienstverlening’;

f.          moskee ter plaatse van de aanduiding ‘maatschappelijk’;

g.        kantoor ter plaatse van de aanduiding ‘kantoor’;

h.        atelier ter plaatse van de aanduiding ‘atelier’;

i.           aan de functie als bedoeld onder a, b, d, e, f, g, h en i gebonden (ondergrondse) parkeervoorzieningen;

j.          bij de bestemming behorende voorzieningen, waaronder groen, water en paden;

k.         onderdoorgang ter plaatse van de aanduiding ‘onderdoorgang’;

l.           garageboxen ter plaatse van de aanduiding ‘garage’;

m.       parkeergarage ter plaatse van de aanduiding ‘parkeergarage’.

18.2    Bouwregels

18.2.1 Algemeen

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming en aanduidingen uitsluitend worden gebouwd:

a.        hoofdgebouwen in de vorm van grondgebonden woningen;

b.        hoofdgebouwen in de vorm van gestapelde woningen ter plaatse van de aanduiding ‘gestapeld’;

c.         bijbehorende bouwwerken;

d.        andere bouwwerken.

18.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

a.        hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;

b.        het aantal woningen per bouwvlak mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal woningen ten tijde van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit bestemmingsplan, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’;

c.         de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan staat aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’;

d.        onder het hoofdgebouw mogen kelders met één bouwlaag worden gebouwd.

e.        ter plaatse van de aanduiding ‘onderdoorgang’ mag pas vanaf 3 m boven het maaiveld gebouwd worden.

18.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

a.        aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen niet  bij gestapelde woningen;

b.        de hoogte van een aan- of uitbouw aan de achter- of zijgevel is maximaal 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw;

c.         de breedte van een aan- of uitbouw aan de zijgevel mag niet meer bedragen dan 2,5 m gerekend vanaf de oorspronkelijke zijgevel van het hoofdgebouw;

d.        de goot- en bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer bedragen dan 3m respectievelijk 4,5 m;

e.        de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot het openbaar toegankelijk gebied mag niet minder bedragen dan 1 m;

f.          de afstand van een bijbehorend bouwwerk vanaf de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw mag niet minder bedragen dan 1 m;

g.        in afwijking van het bepaalde onder e. en f. geldt voor bijbehorende bouwwerken voor de voorgevel dat:

1.        deze uitsluitend zijn toegestaan binnen het voor ‘Wonen’ aangewezen bestemmingsvlak;

2.        de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 m, tenzij ten tijde van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit bestemmingsplan een andere bouwhoogte is gerealiseerd;

h.        het bij het oorspronkelijk hoofdgebouw behorende achtererfgebied mag als gevolg van alle bijbehorende bouwwerken voor niet meer dan 50% worden bebouwd, met dien verstande dat:

1.      de oppervlakte van alle bijbehorende bouwwerken bij aaneengesloten woningen mag niet meer bedragen dan 45m˛;

2.      de oppervlakte van alle bijbehorende bouwwerken bij (half)vrijstaande woningen mag niet meer bedragen dan 60m˛.

18.2.4 Garageboxen

Voor het bouwen van garageboxen gelden de volgende regels:

a.        uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘garage’;

b.        de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

18.2.5 Dakkapellen

Voor het bouwen van dakkapellen gelden de volgende regels:

a.        bij meerdere dakkapellen op één dakvlak of op meerdere aaneengesloten dakvlakken zijn de dakkapellen regelmatig gerangschikt op horizontale lijn, dus niet boven elkaar;

b.        bij een individueel hoofdgebouw is een dakkapel gecentreerd in het dakvlak of gelijk aan geleding gevel;

c.         de onderzijde van een dakkapel is meer dan 0,5 m en minder dan 1,0 m boven de dakvoet;

d.        de bovenzijde van een dakkapel is meer dan 0,5 m onder de daknok. Uitzondering mogelijk voor plaatsing in het achterdakvlak;

e.        op een mansardedak is een dakkapel alleen toegestaan in het onderste deel van het dakvlak, met de bovenkant gelijnd aan de knik in het dakvlak;

f.          op het voordakvlak geldt dat:

1.         niet meer dan één dakkapel per hoofdgebouw;

2.         de zijkanten van een dakkapel zijn meer dan 0,80 m uit het hart van de woning-scheidende bouwmuur of vanaf de buitenzijde van de zijgevel. Bij twee-onder-één-kap woningen is ook één gecentreerde dakkapel op het gezamenlijke dakvlak mogelijk;

3.         de hoogte van een dakkapel is maximaal 1,50 m gemeten vanaf de voet van de dakkapel tot de bovenzijde van het boeibord of de daktrim;

4.         de breedte van een dakkapel is maximaal 2/3 van de breedte van het dakvlak gemeten tussen het hart van de woningscheidende bouwmuren of buitenzijde van de gevels;

g.        op het zijdakvlak geldt dat:

1.         de zijkanten van een dakkapel zijn meer dan 0,50 m uit het hart van de scheidende bouwmuur of vanaf de buitenzijde van de gevel;

2.         de hoogte van een dakkapel is maximaal 1,75 m gemeten vanaf de voet van de dakkapel tot de bovenzijde van het boeibord of de daktrim;

3.         de breedte van een dakkapel is maximaal 2/3 van de breedte van het dakvlak gemeten tussen het hart van de woningscheidende bouwmuren of de buitenzijde van de gevels.

18.2.6 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

a.        andere bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;

b.        de bouwhoogte van een erf- of terreinafscheiding mag 1 m achter de voorgevel of het verlengde daarvan niet meer dan 2 m en daarvoor niet meer dan 1 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van de tuinmuur ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – tuinmuur’ niet meer mag bedragen dan 2 m;

c.         de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m.


18.3    Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag is bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde onder lid 18.2.3 ten behoeve van het realiseren van een dakterras bovenop een éénlaagse uitbouw, waarbij:

a.        de boeiboordhoogte niet meer bedraagt dan 0,5m;

b.        de hoogte van terrashekjes en (dak)terrasafscheidingen niet meer bedraagt dan 1,5 m.

18.4        Specifieke gebruiksregels

Voor de in het lid 18.1 genoemde gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

a.        voor aan-huis-verbonden beroep en bedrijf geldt:

1.         de woonfunctie blijft als hoofdfunctie gehandhaafd;

2.         uitsluitend worden activiteiten uitgevoerd als bedoeld in categorie 1 en 2 van de bijlage 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' dan wel activiteiten die naar hun aard en omvang gelijk te stellen zijn aan de genoemde categorieën;

3.         de bedrijfs/beroepsactiviteiten worden door de bewoner(s) uitgeoefend;

4.         maximaal 1/3e deel van het totale oppervlak van de woning, inclusief bijbehorende bouwwerken, wordt gebruikt ten behoeve van de bedrijfs/beroepsactiviteiten, met een maximum van 50 m2;

5.         horeca en/of detailhandel zijn niet toegestaan, met uitzondering van ondergeschikte detailhandel;

6.         bed & breakfast en gastouderopvang zijn toegestaan;

7.         buitenopslag ten behoeve van de activiteit is niet toegestaan

8.         lichtreclame is niet toegestaan;

9.         het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.

b.        ter plaatse van de aanduiding 'garage' is bewoning uitgesloten;

c.         het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor zelfstandige bewoning is niet toegestaan, met uitzondering van bijgebouwen die zijn gelegen binnen een bouwvlak.

18.5        Wijzigingsbevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd het bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone – wijzigingsgebied’ te wijzigen ten behoeve van het mogelijk maken van horeca van categorie 6 dan wel zorgwoningen, mits:

a.        de bebouwing niet toeneemt;

b.        er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen;

c.         op eigen terrein in de parkeerbehoefte wordt voorzien, waarbij parkeervoorzieningen op het zuidelijke gedeelte van de bestemming ‘Tuin’ gerealiseerd mogen worden;

d.        de belangen van derden niet onevenredig worden aangetast.

 


Artikel 19  Leiding – Gas

19.1    Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Leiding - Gas’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een gastransportleiding met een belemmeringenstrook van 4 meter ter weerszijden van de hartlijn van de leiding.

19.2        Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de leiding worden gebouwen.

19.3        Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag is bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde onder 19.2, waarbij:

a.        de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad;

b.        schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder;

c.         kwetsbare objecten niet zijn toegelaten.

 

19.4        Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden

19.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden, de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a.        het aanbrengen en rooien van hoogopgaand en/of diepwortelende beplantingen en bomen;

b.        het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

c.         het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;

d.        het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;

e.        het permanent opslaan van goederen;

f.          het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

 

19.4.2 Uitzonderingen

Het verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:

a.        die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

b.        die het normale onderhoud ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;

c.         zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten;

d.        die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

 

19.4.3 Toelaatbaarheid

Alvorens te beslissen op een aanvraag zoals bedoeld in lid 19.4.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in betreft de belangen in verband met de veilige ligging van de leiding en het voorkomen van schade aan de leiding.


Artikel 20  Leiding – Hoogspanning

20.1        Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Leiding - Hoogspanning’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor hoogspanningsleidingen met de daarbij behorende beschermingszone aan weerszijden uit het hart van de kabel.

20.2        Bouwregels

Voor het bouwen geldt dat in afwijking van het bepaalde bij de bestemmingen, zoals bedoeld in lid 20.1, niet mag worden gebouwd.

20.3        Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag is bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde onder 20.2, en toestaan dat in de andere daar voorkomende bestemming(en) gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:

a.        deze afwijkingsbevoegdheid wordt toegepast ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van leiding – boren’;

b.        b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de hoogspanningsleidingen als bedoeld in lid 20.1

;

c.         c. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

 

20.4        Specifieke gebruiksregels

20.4.1 Voorwaardelijke verplichting ligging kabel

Bij de aanleg van de hoogspanningsleidingen zoals bedoeld in 20.1 moet voldaan worden aan de volgende voorwaardelijke verplichting ten aanzien van de ligging van de kabel en de wijze van aanleggen:

a.        het hart van de kabel dient minimaal 3 meter van de bestemmingsgrens te liggen;

b.        ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van leiding - boren' dient de aanleg van de hoogspanningsleidingen verplicht middels een gestuurde boring plaats te vinden;

c.         de kabel dient op een minimale diepte gelegen te zijn, waarbij per gebied de volgende minimale diepten gelden:

1.         algemeen geldt een minimale diepte van 1,2 meter, gemeten ten opzichte van maaiveld;

2.         in afwijking van het bepaalde onder 1 geldt dat ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van leiding – boren’ een minimale diepte van 4 m geldt, gemeten ten opzichte van maaiveld;

3.         in afwijking van het bepaalde onder 2 geldt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van leiding - in- en/of uittredepunt' dat de diepte minimaal 1,2 meter moet zijn.

20.4.2 Voorwaardelijke verplichting flora en fauna

Gelijktijdig met de aanleg van de hoogspanningsleidingen zoals bedoeld in 20.1, moet voldaan worden aan de volgende voorwaardelijke verplichtingen ten aanzien van flora en fauna:

a.        direct vóór de aanleg van de hoogspanningsleidingen wordt het tracé, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van leiding - in- en/of uittredepunt’ en in de directe omgeving daarvan, gecontroleerd op de aanwezigheid van de rietorchis. Indien deze aanwezig zijn worden de exemplaren ruim uitgestoken en verplaatst naar een geschikte groeiplaats in de directe omgeving.

 

20.5        Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

20.5.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden, de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a.        het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen of afgraven, dieper dan 1 m onder peil;

b.        het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen, dieper dan 1 m onder peil;

c.         het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;

d.        diepploegen, dieper dan 1 m onder peil;

e.        het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving aangegeven, en daarmee verband houdende constructies, dieper dan 1 m onder peil;

f.          het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen, dieper dan 1 m onder peil;

g.        het aanbrengen van verhardingen.

20.5.2 Uitzonderingen

Het verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:

a.        die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

b.        die het normale onderhoud ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;

c.         die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;

d.        die plaatsvinden voordat de hoogspanningsleidingen als bedoeld in 20.1 worden aangelegd, of;

e.        die de uitvoering betreffen van deze bestemming.

20.5.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 20.5.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:

a.        geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de hoogspanningsleidingen als bedoeld in 20.1;

b.        vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder


Artikel 21  Waarde – Archeologie 1

21.1    Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie 1’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

21.2    Bouwregels

21.2.1 Rapport archeologische monumentenzorg

De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen legt een KNA conform archeologisch onderzoeksrapport voor aan het bevoegd gezag, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

21.2.2 Verlenen omgevingsvergunning voor het bouwen

Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar hun oordeel uit het KNA conform archeologisch onderzoeksrapport als bedoeld in lid 20.2.1. blijkt dat er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad; schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning voor het bouwen verbonden regels.

21.2.3 Mogelijke voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Het bevoegd gezag is bevoegd in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voor het bouwen de volgende regels te verbinden:

a.        de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

b.        de verplichting tot het doen van opgravingen; of

c.         de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

21.2.4 Uitgezonderde werkzaamheden

Lid 21.2.1, 21.2.2, en 21.2.3 zijn niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

a.        vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;

b.        een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

21.2.5 Vondsten tijdens de uitvoering

Indien lid 21.2.3 onder c van toepassing is, dat wordt in de voorschriften van de omgevingsvergunning voor het bouwen geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

21.3    Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

21.3.1 Verbod

Het is verboden om op of in de gronden binnen deze bestemming, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a.        afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 50 cm;

b.        heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;

c.         verlagen of verhogen van het waterpeil;

d.        aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;

e.        aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

f.          het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;

g.        landbouwactiviteiten die jaarlijks een deel van de grond afplaggen.

21.3.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in lid 21.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en/of werkzaamheden:

a.        worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop lid 21.3 van toepassing is;

b.        reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;

c.         mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;

d.        ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;

e.        niet dieper komen dan 50 cm onder het maaiveld.

21.3.3 Toelaatbaarheid

Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 21.3.1 nadat de aanvragen een KNA conform archeologisch onderzoeksrapport aan het bevoegd gezag heeft overlegd, waaruit naar hun oordeel genoegzaam blijkt dat:

a.        er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;

b.        schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.

21.3.4 Mogelijke voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Het bevoegd gezag is bevoegd in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 21.3.1 de volgende regels te verbinden:

a.        de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

b.        de verplichting tot het doen van opgravingen; of

c.         de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

21.3.5 Vondsten tijdens de uitvoering

Indien het bepaalde in lid 21.3.4 onder c van toepassing is, wordt in de voorschriften van de omgevingsvergunning geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.

21.4    Wijzigingsbevoegdheid

21.4.1 Wijzigingsbevoegdheid 120

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de in 21.1 genoemde gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen, indien het op grond van nader archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

21.4.2 Wijzigingsbevoegdheid 2

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de in 21.1 genoemde gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:

a.        uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;

b.        het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

 

 


Artikel 22  Waarde – Archeologie 2

22.1    Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

22.2    Bouwregels

22.2.1 Rapport archeologische monumentenzorg

De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen legt een KNA conform archeologisch onderzoeksrapport voor aan burgemeester en wethouders, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

22.2.2 Verlenen omgevingsvergunning voor het bouwen

Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar hun oordeel uit het KNA conform archeologisch onderzoeksrapport als bedoeld in lid 22.2.1 blijkt dat er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad; schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning voor het bouwen verbonden regels.

22.2.3 Mogelijke voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Het bevoegd gezag is bevoegd in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voor het bouwen de volgende regels te verbinden:

a.        de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

b.        de verplichting tot het doen van opgravingen; of

c.         de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

22.2.4 Uitgezonderde werkzaamheden

Lid 22.2.1, 22.2.2, en 22.2.3 zijn niet van toepassing indien de aanvraag betrekking

heeft op:

a.        vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;

b.        een bouwwerk met een oppervlak kleiner dan 100 m2;

c.         een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

22.2.5 Vondsten tijdens de uitvoering

Indien lid 22.2.3 onder c van toepassing is, dat wordt in de voorschriften van de omgevingsvergunning voor het bouwen geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

22.3    Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

22.3.1 Verbod

Het is verboden om op of in de gronden binnen deze bestemming, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a.        afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 50 cm;

b.        heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;

c.         verlagen of verhogen van het waterpeil;

d.        aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;

e.        aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

f.          het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;

g.        landbouwactiviteiten die jaarlijks een deel van de grond afplaggen.

22.3.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in lid 22.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en/of werkzaamheden:

a.        worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop lid 22.3 van toepassing is;

b.        reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;

c.         mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;

d.        ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;

e.        een gebied betreffen met een oppervlak kleiner dan 100 m2;

f.          niet dieper komen dan 50 cm onder het maaiveld.

22.3.3 Toelaatbaarheid

Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 22.3.1 nadat de aanvragen een KNA conform archeologisch onderzoeksrapport aan het bevoegd gezag heeft overlegd, waaruit naar hun oordeel genoegzaam blijkt dat:

a.        er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;

b.        schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.

22.3.4 Mogelijke voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Het bevoegd gezag is bevoegd in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 22.3.1 de volgende regels te verbinden:

a.        de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

b.        de verplichting tot het doen van opgravingen; of

c.         de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

22.3.5 Vondsten tijdens de uitvoering

Indien het bepaalde in lid 22.3.4 onder c van toepassing is, wordt in de voorschriften van de omgevingsvergunning geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.

22.4    Wijzigingsbevoegdheid

22.4.1 Wijzigingsbevoegdheid 1

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de in 22.1 genoemde gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen, indien het op grond van nader archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

22.4.2 Wijzigingsbevoegdheid 2

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de in 22.1 genoemde gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:

a.        uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;

b.        het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.


Artikel 23  Waarde – Archeologie 3

23.1    Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

23.2    Bouwregels

23.2.1 Rapport archeologische monumentenzorg

De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen legt een KNA conform archeologisch onderzoeksrapport voor aan het bevoegd gezag, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

23.2.2 Verlenen omgevingsvergunning voor het bouwen

Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar hun oordeel uit het KNA conform archeologisch onderzoeksrapport als bedoeld in lid 23.2.1 blijkt dat er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad; schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning voor het bouwen verbonden regels.

23.2.3 Mogelijke voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Het bevoegd gezag is bevoegd in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voor het bouwen de volgende regels te verbinden:

a.        de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

b.        de verplichting tot het doen van opgravingen; of

c.         de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

23.2.4 Uitgezonderde werkzaamheden

Lid 23.2.1, 23.2.2, en 23.2.3 zijn niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

a.        vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;

b.        een bouwwerk met een oppervlak kleiner dan 500 m2;

c.         een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

23.2.5 Vondsten tijdens de uitvoering

Indien lid 23.2.3 onder c van toepassing is, dat wordt in de voorschriften van de omgevingsvergunning voor het bouwen geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

23.3    Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

23.3.1 Verbod

Het is verboden om op of in de gronden binnen deze bestemming, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a.        afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 50 cm;

b.        heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;

c.         verlagen of verhogen van het waterpeil;

d.        aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;

e.        aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

f.          het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen.

g.        landbouwactiviteiten die jaarlijks een deel van de grond afplaggen.

23.3.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in lid 23.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en/of werkzaamheden:

a.        worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop lid 23.3 van toepassing is;

b.        reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;

c.         mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;

d.        ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;

e.        een gebied betreffen met een oppervlak kleiner dan 500 m2;

f.          niet dieper komen dan 50 cm onder het maaiveld.

23.3.3 Toelaatbaarheid

Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 23.3.1 nadat de aanvragen een KNA conform archeologisch onderzoeksrapport aan het bevoegd gezag heeft overlegd, waaruit naar hun oordeel genoegzaam blijkt dat:

a.        er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;

b.        schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.

23.3.4 Mogelijke voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Het bevoegd gezag is bevoegd in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 23.3.1 de volgende regels te verbinden:

a.        de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

b.        de verplichting tot het doen van opgravingen; of

c.         de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

23.3.5 Vondsten tijdens de uitvoering

Indien het bepaalde in lid 23.3.4 onder c van toepassing is, wordt in de voorschriften van de omgevingsvergunning geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.

23.4    Wijzigingsbevoegdheid

23.4.1 Wijzigingsbevoegdheid 1

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de in 23.1 genoemde gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen, indien het op grond van nader archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

23.4.2 Wijzigingsbevoegdheid 2

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de in 23.1 genoemde gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:

a.        uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;

b.        het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

 


Artikel 23  Waarde – Archeologie 4

24.1    Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie 4’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

24.2    Bouwregels

24.2.1 Rapport archeologische monumentenzorg

De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen legt een KNA conform archeologisch onderzoeksrapport voor aan het bevoegd gezag, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

24.2.2 Verlenen omgevingsvergunning voor het bouwen

Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar hun oordeel uit het KNA conform archeologisch onderzoeksrapport als bedoeld in lid 24.2.1 blijkt dat er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad; schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning voor het bouwen verbonden regels.

24.2.3 Mogelijke voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Het bevoegd gezag is bevoegd in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voor het bouwen de volgende regels te verbinden:

a.        de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

b.        de verplichting tot het doen van opgravingen; of

c.         de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

24.2.4 Uitgezonderde werkzaamheden

Lid 24.2.1, 24.2.2, en 24.2.3 zijn niet van toepassing indien de aanvraag betrekking

heeft op:

a.        vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;

b.        een bouwwerk met een oppervlak kleiner dan 50.000 m2;

c.         een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

24.2.5 Vondsten tijdens de uitvoering

Indien lid 24.2.3 onder c van toepassing is, dat wordt in de voorschriften van de omgevingsvergunning voor het bouwen geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

24.3    Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

24.3.1 Verbod

Het is verboden om op of in de gronden binnen deze bestemming, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a.        afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 50 cm;

b.        heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;

c.         verlagen of verhogen van het waterpeil;

d.        aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;

e.        aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

f.          het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;

g.        landbouwactiviteiten die jaarlijks een deel van de grond afplaggen.

24.3.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in lid 24.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en/of werkzaamheden:

a.        worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop lid 24.3 van toepassing is;

b.        reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;

c.         mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;

d.        ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;

e.        een gebied betreffen met een oppervlak kleiner dan 50.000 m2;

f.          niet dieper komen dan 50 cm onder het maaiveld.

24.3.3 Toelaatbaarheid

Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 24.3.1. nadat de aanvragen een KNA conform archeologisch onderzoeksrapport aan het bevoegd gezag heeft overlegd, waaruit naar hun oordeel genoegzaam blijkt dat:

a.        er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;

b.        schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.

24.3.4 Mogelijke voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Het bevoegd gezag is bevoegd in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 24.3.1 de volgende regels te verbinden:

a.        de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

b.        de verplichting tot het doen van opgravingen; of

c.         de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

24.3.5 Vondsten tijdens de uitvoering

Indien het bepaalde in lid 24.3.4 onder c van toepassing is, wordt in de voorschriften van de omgevingsvergunning geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.

24.4    Wijzigingsbevoegdheid

24.4.1 Wijzigingsbevoegdheid 1

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de in 24.1 genoemde gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen, indien het op grond van nader archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

24.4.1 Wijzigingsbevoegdheid 2

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de in 24.1 genoemde gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:

a.        uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;

b.        het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.


Artikel 25  Waarde – Beschermd Dorpsgezicht

25.1    Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Beschermd Dorpsgezicht’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van het aangewezen beschermd dorpsgezicht zoals bepaald in artikel 36, lid 1, van de Monumentenwet.

25.2    Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, mag aan de gronden en de bebouwing geen verandering worden aangebracht ten aanzien van de volgende karakteristiek/kenmerken:

a.        situering van gebouwen;

b.        (minimale en maximale) goothoogte van gebouwen, de bouwhoogte van gebouwen en de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

c.         gevelindeling van gebouwen;

d.        voorgevelbreedte van gebouwen;

e.        kaprichting van gebouwen;

f.          dakhelling van gebouwen;

g.        kleur- en materiaalgebruik van gebouwen.

25.3    Afwijken van de bouwregels

a.        Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 25.2 voor zover en indien daardoor de karakteristiek/ kenmerken van het dorpsgezicht niet onevenredig worden aangetast.

b.        Alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, wint het bevoegd gezag advies in bij de monumentencommissie.

25.4    Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

25.4.1 Verbod

Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, op of in deze gronden de volgende werken, geen gebouwen zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

a.        verleggen van bestaande paden en wegen;

b.        aanleggen van verhardingen;

c.         bestraten en verharden van onverharde gronden;

d.        bestraten of herstraten van de bestaande profielen, in de zin van herprofilering en/of wijziging van bestratingsmateriaal, het aanbrengen, wegnemen of veranderen van stoepen, stoepranden, stoeppalen of waterpompen daaronder begrepen;

e.        herinrichten en/of wijzigen van de inrichting van de openbare ruimte;

f.          herinrichten en/of wijzigen van oevers;

g.        het aanbrengen en/of wijzigen van niveauverschillen.

25.4.2 Toelaatbaarheid

a.        De in sub 25.4.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien noodzakelijk voor het in de enkelbestemming toegestane gebruik van de grond, en indien door werkzaamheden geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de cultuurhistorische waarde en het beeldbepalende karakter van de aanwezige bebouwing en de karakteristieke inrichting van het aangewezen gebied.

b.        Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in sub 25.4.1 vraagt het bevoegd gezag advies aan de commissie voor welstand en monumenten over de mogelijke aantasting van het beschermd dorpsgezicht.


25.4.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in sub 25.4.1 is niet van toepassing op:

a.        werken en werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de bestemming van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;

b.        werken en werkzaamheden, die op het tijdstip, waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn.

25.5    Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

25.5.1 Slopen

Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gebouwen of delen van gebouwen te slopen anders dan ter uitvoering van een bouwplan waarvoor omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend of ter vernieuwing van onderdelen, welke uit oogpunt van onderhoud noodzakelijk is.

25.5.2 Toelaatbaarheid

a.        De in sub 25.5.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien noodzakelijk voor het in de enkelbestemming toegestane gebruik van de grond, en in geval van gedeeltelijke sloop, indien door de sloopwerkzaamheden geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de cultuurhistorische waarde en het beeldbepalende karakter van de aanwezige bebouwing en de karakteristieke inrichting van het aangewezen gebied.

b.        Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in sub 25.5.1 vraagt het bevoegd gezag advies aan de commissie voor welstand en monumenten over de mogelijke aantasting van het beschermd dorpsgezicht.

25.5.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in sub 25.5.1 is niet van toepassing op:

a.        sloopactiviteiten die het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de bestemming van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;

b.        sloopactiviteiten, die op het tijdstip, waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn.



3.               Algemene regels

Artikel 26  Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.


Artikel 27  Algemene bouwregels

27.1    Bestaande maten c.q. bebouwing

Daar waar een hoofdgebouw, aan,- uit- of bijgebouw of overkapping niet voldoet aan de gestelde regels in de voorgaande artikelen gelden de bestaande maten, afmetingen, afstanden en/of aantallen wooneenheden zoals deze zijn gerealiseerd of waarvoor een onherroepelijke vergunning is verleend ten tijde van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit bestemmingsplan als maximaal toegestane afmetingen en/of afstanden.

27.2    Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,5 m bedraagt.


Artikel 28  Algemene gebruiksregels

28.1    Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:

a.        een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met  uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;

b.        een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;

c.         een gebruik van gronden en bouwwerken voor automatenhallen, een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie;

d.        een gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;

e.        een gebruik van gronden en bouwwerken als of ten behoeve van bedrijfsmatige vuurwerkopslag.

28.2    Toegelaten bedrijven

28.2.1 Toegestane bedrijven

Voor zover de gronden binnen het plangebied mogen worden gebruikt voor bedrijven, zijn slechts de volgende categorieën bedrijven, niet zijnde risicovolle bedrijven, toegestaan:

a.        in geval van activiteiten die aanpandig zijn aan woningen, zijn uitsluitend bedrijven toegestaan die in de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten vallen onder categorie 1;

b.        in geval van activiteiten die bouwkundig afgescheiden zijn van woningen en maatschappelijke voorzieningen, zijn uitsluitend bedrijven toegestaan die in de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten vallen onder de categorieën 1 en 2;

c.         ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 3.1’ zijn bedrijven toegestaan die in de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten vallen onder categorieën 1, 2, 3.1 en 3.2.

28.2.2 Afwijken

Het bevoegd gezag is bevoegd om in afwijking van het bepaalde in 28.2.1 een omgevingsvergunning te verlenen voor het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van:

a.        een bedrijf dat in de Staat van Bedrijfsactiviteiten onder categorie 2 valt maar in vergelijking met bedrijven die wel vallen onder categorie 1 een gelijke of mindere milieuhinder veroorzaakt;

b.        een bedrijf dat niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten voorkomt en in vergelijking met bedrijven die wel vallen onder categorie 1 een gelijke of mindere milieuhinder veroorzaakt.

28.2.3 Wijzigingsbevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen, in die zin, dat:

a.        aan de Staat van Bedrijfsactiviteiten bedrijven en/of bedrijfsvormen kunnen worden toegevoegd;

b.        de in de Staat van Bedrijfsactiviteiten opgenomen bedrijven en bedrijfssoorten kunnen worden ingedeeld bij een andere categorie.

 

 


Artikel 29  Algemene aanduidingsregels

29.1    Landgoed

Ter plaatse van de aanduiding 'landgoed' zijn de gronden mede bestemd voor:

a.                  instandhouding van de ter plaatse voorkomende cultuurhistorische en andere waarden en elementen, welke met name bestaan uit:

1.         de groenstructuur, paden en lanen,

2.         cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, zoals landhuizen en bijbehorende gebouwen, zoals koetshuizen,

3.         waterpartijen, en

4.         beeldende kunstwerken en andere bijzondere landschappelijke en bebouwingselementen;

b.                  bij een en ander behorende parkeervoorzieningen.

29.2    Veiligheidszone - lpg

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘veiligheidszone - lpg’ is geen nieuwbouw van (beperkt) kwetsbare objecten, zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, toegestaan.

29.3    Veiligheidszone – risicovolle inrichting

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘veiligheidszone – risicovolle inrichting’ zijn kwetsbare objecten, zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, niet toegestaan.

 

29.4    Specifieke bouwaanduiding - Monumentale muur

29.4.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – monumentale muur' zijn de gronden mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de ter plaatse gelegen monumentale muur.

29.4.2 Omgevingsvergunning voor het slopen

a.                  Het is verboden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – monumentale muur' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen de aanwezige monumentale muren geheel of gedeeltelijk te slopen of amoveren.

 

b.                  Het bepaalde onder a is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden:

1.         van ondergeschikte betekenis, indien door bevoegd gezag schriftelijk is medegedeeld dat daarvoor geen omgevingsvergunning is vereist;

2.         voortvloeiend uit het normale onderhoud;

3.         ter voldoening van een aanschrijving of ter uitvoering van een door bevoegd gezag verleende omgevingsvergunning voor het bouwen;

4.         waarvoor ingevolge het bepaalde in artikel 37 van de Monumentenwet 1988 reeds een omgevingsvergunning voor het slopen is verleend.

 

c.                   Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a is uitsluitend toelaatbaar indien:

5.         de werkzaamheden plaatsvinden ten behoeve van een bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend en waarvan de totstandkoming in voldoende mate is verzekerd;

6.         door de werkzaamheden de cultuurhistorische waarden van de monumentale muur niet onevenredig wordt aangetast.


Artikel 30  Algemene afwijkingsregels

30.1    Algemeen

Het bevoegd gezag is bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van:

a.                  in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;

b.                  de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;

c.                   de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 1,5 m ten behoeve van balkons;

d.                  de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;

e.                  de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;

f.                    de regels ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, telefooncellen, bewaarplaatsen van huisvuilcontainers en transformatorhuisjes, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, waarvan de oppervlakte niet meer dan 30 en de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen.

30.2    Randvoorwaarden toepassing omgevingsvergunning voor afwijken

Het bevoegd gezag verleent slechts medewerking aan een omgevingsvergunning voor het afwijken mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

a.                  het straat- en bebouwingsbeeld;

b.                  de woonsituatie;

c.                   de milieusituatie;

d.                  de verkeersveiligheid;

e.                  de sociale veiligheid;

f.                    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 



4.               Overgangs- en slotregels

 

Artikel 31  Overgangsrecht

31.1    Overgangsrecht bouwwerken

31.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

 

a.                  gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

b.                  na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

31.1.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.

31.1.3 Uitzondering

Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

31.2    Overgangsrecht gebruik

31.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

31.2.2 Veranderen strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

31.2.3 Onderbreken strijdig gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

31.2.4 Uitzondering

Het bepaalde onder lid 31.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.


Artikel 32  Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

 

‘Regels van het bestemmingsplan Noordwijk Binnen’.