Terug naar inhoud

 

Artikel 18  Waarde – Archeologie – 2

18.1    Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie – 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

a.   het behoud en de bescherming van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden;

     

met inachtneming van het volgende:

 

b.   in geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel voor de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

18.2    Bouwregels

a.      In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport aan het bevoegd gezag te overleggen van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarden van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

b.      Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om een omgevingsvergunning voor bouwwerken (waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden) die dieper reiken dan 5,00 m beneden maaiveld en die tevens een oppervlakte groter dan 200 m˛ hebben.

c.      Het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning de volgende regels verbinden:

1.     de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

2.     de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;

3.     de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

18.3    Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

18.3.1 Verbod

In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, de hierna in lid 18.3.2 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 5,00 m beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte groter dan 200 m˛ beslaan.

 

18.3.2 Werken c.q. werkzaamheden

Het omgevingsvergunningvereiste betreft de volgende werken c.q. werkzaamheden:

a.      grondbewerkingen (van welke aard dan ook);

b.      het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;

c.      het indrijven van voorwerpen in de bodem;

d.      het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, afgraven;

e.      het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies e.d.;

f.      het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen.

 

18.3.3 Uitgezonderde werkzaamheden

Het in lid 18.3.1 vervatte verbod geldt niet voor bedoelde activiteiten gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden en welke in uitvoering waren ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en evenmin voor bestaande weg- en leidingcunetten.

 

18.3.4 Omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning wordt verleend nadat de aanvrager een rapport aan het bevoegd gezag heeft overgelegd van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

 

18.3.5 Mogelijke voorwaarden te verbinden aan omgevingsvergunning

Aan een omgevingsvergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:

a.      de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

b.      de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;

c.      de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.