Artikel 14 Woongebied - 1
De voor ‘Woongebied - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen;
b. tuinen en erven;
c. beroepsmatig en kleinschalig bedrijfsmatig gebruik, met inachtname van het bepaalde in lid 14.5.2;
d. erftoegangswegen, met dien verstande dat hiervoor maximaal een percentage van 10% van het bestemmingsvlak wordt aangewend;
e. openbare groenvoorzieningen met dien verstande dat hiervoor minimaal een percentage van 45% van het bestemmingsvlak wordt aangewend;
f. bermen en beplantingen, speelvoorzieningen, voorzieningen voor langzaam verkeer, paden, verhardingen en in- en uitritten;
g. nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
14.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
14.2.2.1 Algemeen
a. gebouwen worden uitsluitend opgericht ten dienste van de in lid 14.1 genoemde bestemming en zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van vrijstaande en twee-aaneengebouwde gebouwen;
b. hoofdgebouwen worden minimaal 5,00 m uit de achterste bouwperceelsgrens gerealiseerd;
14.2.2.2 Specifieke bouwaanduiding-landelijk wonen 1
Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – landelijk wonen 1’
gelden de volgende regels:
a. uitsluitend vrijstaande hoofdgebouwen mogen worden gebouwd;
b. er geldt een woningdichtheid van maximaal 10 woningen per hectare;
c. de bouwhoogte bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;
d. in afwijking van het bepaalde in lid 14.2.2.2, sub c mag binnen 13 meter gerekend vanaf de achterste bouwperceelsgrens niet hoger gebouwd worden dan 3,00 m;
e. de afstand van de voorgevel van een hoofdgebouw tot de voorste bouwperceelsgrens bedraagt minimaal 5,00 m en maximaal 10,00 m;
f. de afstand van hoofdgebouwen, een aan- en uitbouw, bijgebouw of overkapping niet meegerekend, tot de zijdelingse bouwperceelsgrens bedraagt minimaal 7,50 m aan beide zijden;
g. het hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouw heeft een minimale inhoud van 500 m³.
14.2.2.3 Specifieke bouwaanduiding-landelijk wonen 2
Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – landelijk wonen 2’
gelden de volgende regels:
a. uitsluitend vrijstaande en twee-aaneengebouwde hoofdgebouwen mogen worden gebouwd;
b. de diepte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal 12 m;
c. de goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;
d. de afstand van de voorgevel van een hoofdgebouw tot de voorste bouwperceelsgrens bedraagt 5,00 m;
e. de afstand van hoofdgebouwen, een aan- en uitbouw, bijgebouw of overkapping niet meegerekend, tot de zijdelingse bouwperceelsgrens bedraagt minimaal 3,00 aan beide zijden bij vrijstaande hoofdgebouwen;
f. de afstand van hoofdgebouwen, een aan- en uitbouw, bijgebouw of overkapping niet meegerekend, tot de zijdelingse bouwperceelsgrens bedraagt minimaal 3,00 m aan één zijde bij twee-aaneengebouwde hoofdgebouwen.
14.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
14.2.2.1 Algemeen
a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden uitsluitend opgericht ten dienste van de in lid 14.1 genoemde bestemming;
b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden minimaal 5,00 m uit de achterste bouwperceelsgrens gerealiseerd;
c. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt maximaal 100 m², met dien verstande dat de bebouwde oppervlakte van het bouwperceel maximaal 50% bedraagt;
d. voor het bouwen van overkappingen gelden de volgende bepalingen:
1. per bouwperceel mag niet meer dan één overkapping worden gebouwd;
2. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 30 m²;
3. de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer bedragen dan 3,00 m;
4. overkappingen worden minimaal 3,00 m achter de voorgevellijn gebouwd;
5. de afstand van een overkapping tot de zijdelingse bouwperceelsgrenzen bedraagt ter plaatse van het aanduidingsvlak ‘specifieke bouwaanduiding – landelijk wonen 1’ minimaal 7,50 m.
14.2.2.2 Specifieke bouwaanduiding-landelijk wonen 1
Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – landelijk wonen 1’
gelden de volgende regels:
a. aan- en uitbouwen worden minimaal 5,00 m uit de voorste bouwperceelsgrens gerealiseerd;
b. bijgebouwen worden minimaal 11 m uit de voorste bouwperceelsgrens gerealiseerd;
c. de bouwhoogte bedraagt maximaal 6,00 m;
d. in afwijking van het bepaalde in lid 14.2.2.2, sub c geldt een maximale bouwhoogte van maximaal 3,00 m tot 13 m uit de achterste bouwperceelsgrens;
e. de afstand van bijgebouwen, aan- en uitbouwen tot de zijdelingse bouwperceelsgrenzen bedraagt minimaal 7,50 m.
14.2.2.3 Specifieke bouwaanduiding-landelijk wonen 2
Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – landelijk wonen 2’
gelden de volgende regels:
a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd minimaal 5,00 achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw;
b. de goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal 3,50 m respectievelijk 6,00 m;
c. de afstand van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, behorende bij vrijstaande hoofdgebouwen, tot de zijdelingse bouwperceelsgrenzen bedraagt minimaal 3,00 m;
d. de afstand van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, behorende bij twee-aaneengebouwde hoofdgebouwen, tot de zijdelingse bouwperceelsgrenzen bedraagt minimaal 3,00 m aan de zijde waar de hoofdgebouwen niet met elkaar verbonden zijn.
14.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde gelden de volgende regels:
a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde worden uitsluitend opgericht ten dienste van de in lid 14.1 genoemde bestemming;
b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde mogen binnen het gehele bouwperceel worden gerealiseerd;
c. de bouwhoogte van een erf- en terreinafscheiding bedraagt maximaal 2,00 m, met dien verstande dat een afscheiding die gebouwd wordt vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw tot 1,00 m achter de voorgevellijn, maximaal 1,00 m bedraagt;
d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde en overkappingen zijnde bedraagt maximaal 3,00 m.
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van de voorgaande regels, bij het verlenen van een omgevingsvergunning tot bouwen artikel 2.1, lid 1, sub a Wabo, nadere eisen stellen ten aanzien van:
a. de plaatsing van hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten opzichte van de bouwperceelsgrens en ten opzichte van elkaar;
b. de dakhelling van hellende dakvlakken van een gebouw;
c. de plaatsing en vormgeving van een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
14.3.2 Voorwaarde
a. De in lid 14.3.1 bedoelde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan of met het oog op de bereikbaarheid van een gebouw, een bouwwerk, geen gebouw zijnde en gronden in verband met calamiteiten.
b. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 14.3.1 wint het bevoegd gezag advies in bij een stedenbouwkundige en/of het Supervisieteam omtrent de toelaatbaarheid van de afwijking.
14.4.1Groenverbindingen
Minimaal 6 groenverbindingen worden verspreid gerealiseerd naar het achtergelegen park, telkens met een breedte van 7,50 m.
14.4.2Beroepsmatig gebruik of kleinschalige bedrijfsmatige bedrijfsactiviteiten
Beroepsmatig gebruik of kleinschalige bedrijfsmatige bedrijfsactiviteiten in een woning, een aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw is respectievelijk zijn bij wijze van medebestemming toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:
a. de activiteiten worden uitsluitend uitgeoefend door de bewoner;
b. het vloeroppervlak ten behoeve van beroeps- en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is niet groter dan 25% van de brutovloeroppervlakte van de woning inclusief aan- en uitbouwen met een maximum van 60 m²;
c. op de bij de betreffende woning behorende gronden vindt geen buitenopslag van goederen ten behoeve van de beroeps- of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten plaats;
d. het beroepsmatig gebruik en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten gaan niet gepaard met horeca en detailhandel, uitgezonderd beperkte detailhandel die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken beroeps- of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
e. De beroeps- of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn inpasbaar in de woonomgeving, met dien verstande dat:
1. op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, tenzij kan worden aangetoond dat het voorgenomen gebruik geen onevenredige toename van parkeerbehoefte veroorzaakt;
2. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige verkeersdruk optreedt;
3. geen verlichte of opvallende reclame uitingen aan de gevel zichtbaar mogen zijn;
4. de woning dient te blijven voldoen aan het Bouwbesluit;
5. er geen sprake is van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van de Wabo.