direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Ontsluitingsweg Vinkweg
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0546.OV00154-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Onderhavig omgevingsvergunning voorziet in de juridisch-planologische regeling die nodig is voor de realisatie van de defnitieve ontsluitingsweg Vinkweg ten behoeve van de ontsluiting van de wijk 'Fortuyn van Voorschoten'. De weg is bestemd voor gemotoriseerd vervoer en ontsluit op de Vinkweg, welke doorloopt in de Leidseweg en Haagweg/Stevenshofdreef.

Het plangebied ligt deels binnen de gemeentegrenzen van Voorschoten en deels binnen de gemeentegrezen van Leiden. De definitieve ontslutingsweg maakt deel uit van het project Herinrichting Groote Vink, nu er tevens herinrichtingsplannen zijn voor een veiliger en groener kruispunt Leidseweg-Haagweg-Vinkweg.

1.2 Begrenzing projectgebied

De projectlocatie is gelegen ter hoogte van de Leidseweg 580 te Leiden. Op afbeelding 1 is de ligging van de projectlocatie in de directe omgeving weergegeven. De projectlocatie ligt deels in de gemeente Leiden en deels in de gemeente Voorschoten.

De locatie kent derhalve de kadastrale gegevens 7497, sectie W van de kadastrale gemeente Leiden (LDN01) en 1090, sectie C, van de kadastrale gemeente Voorschoten (VST00).

Ten noorden van de projectlocatie is de Vinkweg gelegen. Deze fungeert als op- en afrit van en naar de Leidseweg en sluit aan op de Haagweg / Stevenshofdreef. Zowel aan de oost- als westzijde van de projectlocatie zijn bomen aanwezig. Dwars door de projectlocatie loopt vanaf de Leidseweg een fietspad (genaamd Langs de Korte Vliet') dwars door.

Ter plaatse van de projectlocatie zijn bomen, gras, oppervlaktewater en een fietspad aanwezig. Daarnaast is reeds sprake van een tijdelijke bouwweg. Ten zuiden van het projectgebied wordt een woonwijk voor Voorschoten gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00154-0301_0001.png" Afbeelding 1: Projectlocatie in het projectgebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het projectgebied, zoals aangegeven en toegelicht in paragraaf 1.2, vigeren op dit moment de volgende bestemmingsplannen:

Naam bestemmingsplan   Vastgesteld   Raad van State  
Stevenshof   1 februari 2011    
Parapluplan stedenbouwkundige bepalingen en bouwverordening   31 mei 2018    
Parapluherziening Fietsparkeren   18 februari 2021    
Bestemmingsplan Archeologie   2 december 2010    


Bestemmingsplan Stevenshof

Ter plaatse van het projectgebied is het bestemmingsplan Stevenshof vigerend. Dit plan is op 1 februari 2011 vastgesteld door de gemeenteraad van Leiden. De projectlocatie heeft de enkelbestemmingen Groenvoorzieningen en Water met de dubbelbestemmingen Gebied met hoge archeologisch verwachting, Gebied met middelhoge archeologisch verwachting en Leidingen - watertransportleiding. Er is geen sprake van bouwvlakken. Afbeelding 2 bevat een uitsnede van de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan. Vervolgens worden de relevante bepalingen uit de regels weergegeven, voor zover relevant voor de ontwikkeling en daarmee niet limitatief

De realisatie van de voorgenomen ontwikkeling, bestaande uit een ontsluitingsweg voor gemotoriseerd vervoer, is in strijd met de vigerende bestemmingen en de daarbij behorende bouwregels uit het bestemmingsplan 'Stevenshof'.
Tevens kent artikel 19 een plicht tot het verkrijgen van een aanlegvergunning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00154-0301_0002.png"
Afbeelding 2 Uitsnede bestemmingsplan Stevenshof

Parapluplan stedenbouwkundige bepalingen en bouwverordening

In november 2014 is de Reparatiewet BZK 2014 in werking getreden. In deze wet is de grondslag voor stedenbouwkundige bepalingen in de gemeentelijke bouwverordeningen komen te vervallen. Dit houdt in dat de dynamische parkeerregeling en de maximale toegestane bouwhoogte bepaling uit de Bouwverordening overgeheveld dienen te worden naar bestemmingsplannen. Hiertoe hadden gemeenten de gelegenheid tot uiterlijk 1 juli 2018.

Een deel van de bestemmingsplannen van de gemeente Leiden voorzag al in deze stedenbouwkundige bepalingen, maar een deel ook niet. Om de stedenbouwkundige bepalingen inzake de parkeerregeling en de bouwhoogte over te hevelen naar alle bestemmingsplannen in de gemeente Leiden, is het paraplubestemmingsplan stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening op 31 mei 2018 vastgesteld.

De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van een ontsluitingsweg. De ontsluitingsweg zal gebruikt worden door gemotoriseerd verkeer. Er wordt niet voorzien in functies die leiden tot een parkeerbehoefte. De bouwhoogten zijn tevens ook niet relevant voor wegen. Het parapluplan stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening is derhalve niet relevant voor de beoogde ontwikkeling en zal derhalve niet nader beschouwd worden.

Parapluherziening Fietsparkeren
Het doel van de parapluherziening Fietsparkeren is het bieden van een eenduidige regeling ten aanzien van het aspect 'fietsparkeren' in de gemeente Leiden. Dit bestemmingsplan voorziet in het juridisch- planologisch regelen van de dynamische verwijzing van de parkeernormen in Leiden. Door in bestemmingsplannen een koppeling te leggen met deze beleidsregel, kunnen bij de toetsing van omgevingsvergunningen ook de fietsparkeernormen worden betrokken. Met deze parapluherziening wordt voor alle digitale bestemmingsplannen een koppeling met de fietsparkeernormen gelegd.

De ontsluitingsweg zelf zorgt niet voor een toename van de parkeereis. De parapluherziening is derhalve niet relevant voor de beoogde ontwikkeling en zal derhalve niet nader beschouwd worden.


Bestemmingsplan Archeologie
Het Bestemmingsplan Archeologie is op 2 december 2010 vastgesteld door de gemeente Leiden. Het bestemmingsplan ziet er op toe dat de dubbelbestemming Waarde archeologie aan vigerende bestemmingsplannen, waar archeologie nog niet in is opgenomen. Archeologisch waardevolle gebieden worden op deze manier beschermd. Er zijn regels opgenomen voor de aanlegvergunningplicht en de mogelijkheid om daaraan voorwaarden te verbinden. In de bestemmingsplannen waar archeologie wel is opgenomen, worden regels voor de aanlegvergunningplicht en de mogelijkheid om daaraan voorwaarden te verbinden, vervangen door nieuwe regels. De procedureregels voor de archeologische aanlegvergunning die in deze bestemmingsplannen zijn opgenomen, vervallen ook. In bestemmingsplannen waar naast de archeologische aanlegvergunningplicht ook voor de dubbelbestemming Waarde Archeologie bouwvoorschriften met een binnenplanse vrijstellingsmogelijkheid is opgenomen, vervallen deze voorschriften.

Leiden kent in het paraplubestemmingsplan zeven verschillende waarderingsgebieden. Ter plaatse van de projectlocatie geldt deels de dubbelbestemming Waarde Archeologie 5 en deels de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 6. Omwille de leesbaarheid zijn de vigerende regels opgenomen in de bijlagen als bijlage 1. Het aspect archeologie is nader getoetst in paragraaf 4.2. De conclusie die hieruit voortvloeit is dat dit bestemmingsplan geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling ter plaatse van de projectlocatie. Vooralsnog worden de van toepassing zijnde drempelwaarden namelijk niet overschreden en is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de omgevingsvergunning

2.1 Beschrijving van het projectgebied

Ten zuiden van de locatie wordt de woonwijk Fortuyn van Voorschoten gerealiseerd. Om de woonwijk te realiseren en bereikbaar te houden voor bouwverkeer is er reeds een tijdelijke bouwweg aangelegd. De wens bestaat om deze tijdelijke bouwweg om te zetten naar een definitieve aansluiting. De definitieve aansluiting maakt onderdeel uit van de plannen van de gemeenten Leiden en Voorschoten om de kruising Groote Vink te hernrichten. Bij de aanleg van de definitieve ontsluitingsweg zullen ook nieuwe fietsroutes worden aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00154-0301_0003.png"
Afbeelding 3: Voorontwerp van de toekomstige situatie

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

Per 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. Hierin zijn de kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.

3.1.1.1 Beleidskader

De NOVI biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving met ambities. In deze ontwerp-NOVI worden de nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven.

Er worden vier prioriteiten voor Nederland geformuleerd:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om beleidskeuzes op een heldere en voorspelbare manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het prioriteren en afwegen van de verschillende belangen en opgaven;

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Er wordt weer gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van ruimte
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: er moet altijd gekeken worden naar de context van het gebied. Keuzes in verschillende gebieden kunnen daarom verschillen.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van toekomstige generaties

3.1.1.2 Onderzoeksresultaten

Op het projectgebied zijn geen nationale belangen van toepassing. Hiermee is de Nationale Omgevingsvisie niet relevant voor het projectgebied.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
3.1.2.1 Beleidskader

Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van lagere overheden, is het Barro opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee.

Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.

Ook de bescherming van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden, zoals de Limes, is in het Barro vastgelegd. Dit is inmiddels doorvertaald in de provinciale structuurvisie en verordening.

3.1.2.2 Onderzoeksresultaten

Het projectgebied is aangewezen als ‘Romeinse Limes’ binnen kaart 7 ‘Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde’ van het Barro. Dit houdt in dat de thema’s archeologie, cultuurhistorie, landschap, natuur en water een belangrijke rol spelen. De regels uit titel 2.13 van het Barro (tabel 1) dienen daarbij in acht te worden genomen. Op deze regels wordt in paragraaf 4.2 (archeologie) en 4.3 (cultuurhistorie) nader ingegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00154-0301_0004.png"

Afbeelding 4: ligging van de projectlocatie in de 'Romeinse Limes'

Het Barro legt geen restricties op voor de locatie waar de ontwikkeling wordt voorzien.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening
3.1.3.1 Beleidskader

Het Bro stelt vanuit de Rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. Onderwerpen zoals Ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp, aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De relevante onderwerpen voor onderhavig project worden behandeld in hoofdstuk 4, waarin de ruimtelijke en milieutechnische aspecten worden behandeld.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) is als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. Het doel van de Ladder is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de Ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Wettelijk kader

De Ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in het Bro. Artikel 1.1.1 definieert relevante begrippen:

- Bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur;-

- Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

 

Artikel 3.1.6 van het Bro

- Lid 2: de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

- Lid 3: indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.

- Lid 4: een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat het bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

3.1.3.2 Onderzoeksresultaten

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de aanleggen en gebruiken van een tijdelijke bouwweg ten behoeve van het realiseren van bouwwerkzaamheden waarvoor reeds een vergunning is verleend. De bouwweg wordt voor maximaal twee jaar aangevraagd. In het kader van het BLVC plan voor de ontwikkeling van het woongebied “Het Fortuyn van Voorschoten” is overeengekomen dat bouwverkeer en bewonersverkeer ontvlochten dient te worden t.b.v. de verkeersveiligheid. Bij oplevering van de eerste woningen (naar verwachting in mei 2023) dient het bouwverkeer via de noordzijde de woonwijk binnen te komen en te verlaten. Bewonersverkeer zal via de zuidzijde worden afgewikkeld. Op termijn zal er een permanente noordelijke ontsluiting worden gerealiseerd. Deze aansluiting zal echter niet tijdig gereed zijn voor afwikkeling van het bouwverkeer. Gezien voorgaande is behoefte aan een tijdelijke bouwweg. Ten behoeve van de verkeersveiligheid is behoefte aan het realiseren van een tijdelijke bouwweg. Gezien de aard en omvang is de ontwikkeling niet aan te merken als een stedelijk ontwikkelingsproject. De ontwikkeling is in lijn met het Besluit ruimtelijke ordening.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
3.2.1.1 Beleidskader

Het provinciaal beleid is neergelegd in de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland. De visie is op 20 februari 2019 door de Provinciale Staten vastgesteld en op 1 april in werking getreden en volgt daarmee de Visie Ruimte en Mobiliteit uit 2014 op.

De Omgevingsvisie Zuid-Holland is het provinciaal beleidsplan van de fysieke leefomgeving. Hoofddoel van de Omgevingsvisie Zuid-Holland is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De sturingsfilosofie van de omgevingsvisie betreft:

  • 1. ruimte bieden aan ontwikkelingen;
  • 2. aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit;
  • 3. allianties aangaan met maatschappelijke partners;
  • 4. minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

3.2.1.2 Onderzoeksresultaten

Gezien de aard en omvang is de ontwikkeling is de ontwikkeling in lijn met de Omgevingsvisie.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
3.2.2.1 Beleidskader

Per 25 oktober 2022 is, naast de Omgevingsvisie, ook de geconsolideerde versie van de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening in werking getreden. De inhoud van de omgevingsvisie is voor een groot deel leidend voor de inhoud van de omgevingsverordening. In de verordening van provinciale staten van Zuid-Holland zijn de regels opgenomen voor het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving.

Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Hoe groot die ruimtelijke impact is wordt in specifieke gevallen bepaald aan de hand van gebiedsprofielen en door onderscheid te maken in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie. Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging.

 

Bestaand stads- en dorpsgebied

Uitgangspunt voor de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkelingen vinden daardoor primair plaats binnen BSD.

In onderstaande afbeelding is te zien dat de projectlocatie is gelegen binnen bestaand stads- en dorpsgebied. De contour bestaand stads- en dorpsgebied 2018 is vastgesteld op 20 februari 2019.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00154-0301_0005.png" Afbeelding 5 Contour voor bestaand stads- en dorpsgebied 2018

Regels voor ruimtelijke kwaliteit

Op de projectlocatie zijn meerdere kaarten en de daarbij behorende regels van de Omgevingsverordening van toepassing. De volgende kaarten zijn van toepassing ter plaatse van de projectlocatie:

1. Regionale waterkeringen (kaart 3)

2. Gebieden met waterkwantiteitsnoem en waterschappen (kaart 4)

3. Ontgrondingen (kaart 9)

4. Cultureel erfgoed (kaart 15)

5. Gebieden met verplichte peilbesluiten (kaart 17)

6. Drinkwaterinfrastructuur (kaart 18)

7. Planoptimalisatie (kaart 22)

3.2.2.2 Onderzoeksresultaten

Aan de regels zoals opgenomen in de provinciale Omgevingsverordening van Zuid-Holland wordt, voor zover relevant in het kader van voorliggende ontwikkeling, voldaan.

3.2.3 Regionale Agenda 2019-2023 Holland Rijnland
3.2.3.1 Beleidskader

Het karakter van de regio Holland Rijnland biedt kansen. De economie groeit en de bevolking is steeds beter opgeleid. Tegelijkertijd zijn er een aantal maatschappelijke opgaven waarbij regionale samenwerking – in aanvulling op een lokale of subregionale aanpak – het verschil kan maken. De woningmarkt is krap, steeds meer bedrijven vestigen zich in de regio en het wordt drukker op de weg en in het openbaar vervoer. De vraag naar zorg en ondersteuning van kwetsbare inwoners stijgt. Het klimaat verandert en vereist investeringen en duurzame energie. Deze vraagstukken zullen grotendeels lokaal moeten worden opgelost, maar voor een effectieve aanpak is het noodzakelijk om ook op regionaal niveau keuzes te maken.

In de Regionale Agenda staan de producten en diensten die de organisatie Holland Rijnland in opdracht van de samenwerkende gemeenten in de periode 2019-2023 wil leveren. De agenda gaat in op drie aspecten: economie en leefomgeving, maatschappij en het strategisch positioneren van de regio.

3.2.3.2 Onderzoeksresultaten

Onder het aspect economie en leefomgeving wenst de regio Holland-Rijnland de mobiliteitsopgave van Holland Rijnland te actualiseren en aan te passen aan de nieuwe maatschappelijke situatie. De Regionale Agenda legt de koppeling met de Regionale Strategie Mobiliteit. Dit beleidsstuk wordt getoetst in paragraaf 3.3.2.

3.2.4 Regionale Strategie Mobiliteit Holland Rijnland

Holland Rijnland is een dynamische regio, geografisch ingeklemd tussen de metropoolregio’s Rotterdam-Den Haag en Amsterdam. Bij de aanpak van mobiliteitsknelpunten wordt gekeken naar ontwikkelingen op de lange termijn, zoals veranderende werk- en leefpatronen en de invloed op de mobiliteitsbehoefte. De verduurzaming van verkeer en vervoer speelt daar een rol in. De gemeenten bepalen gezamenlijk hoe Holland Rijnland over twintig jaar nog steeds bereikbaar is op een veilige en schone manier, waarbij rekening wordt gehouden met ruimtelijke ontwikkelingen op het gebied van wonen, economie, energie en behoud van natuur en landschap.

De Regionale Strategie Mobiliteit beschrijft de route waarmee de regiogemeenten gezamenlijk de mobiliteitsopgave willen realiseren. Daarbij wordt enerzijds gebruik gemaakt van de (ruimtelijke) agenda’s van in de subregio’s Duin- en Bollenstreek, Rijn- en Veenstreek en Hart van Holland. De Regionale Omgevingsagenda van Holland Rijnland en de Regionale Strategie Mobiliteit vormen de basis voor het integrale uitvoeringsprogramma dat in het vervolgtraject wordt uitgewerkt.

De analyse van ontwikkelingen in de regio en het bestaande regionale mobiliteitssysteem leiden tot een gedeeld uitgangspunt wat betreft de ambitie voor de Regionale Strategie Mobiliteit. Deze ambitie is uitgewerkt in drie speerpunten waaraan Holland Rijnland wilt werken. De drie speerpunten bevatten een mix van modaliteiten en nadrukkelijke aandacht voor ketenmobiliteit. De speerpunten zijn als volgt:

- Versterken regionale ontwikkelassen rond knooppunt Leiden Centraal

- Realiseren toekomstbestendige, robuuste netwerken; en

- Benutten van kansen voor duurzame (keten)mobiliteit.

3.2.4.1 Onderzoeksresultaten

De ontwikkeling voorziet in de aanleg van een tijdelijke bouwweg. In de Regionale Strategie Mobiliteit van de regio Holland Rijnland is geen beleid opgenomen voor dergelijke wegen. De bouwweg draagt er echter aan bij dat het reguliere en bouwverkeer gescheiden kan worden afgewikkeld. Dit komt de verkeersveiligheid ten goede. Daarmee past de ontwikkeling binnen de uitgangspunten van de strategie.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Leiden 2040
3.3.1.1 Beleidskader

Op 15 juli 2019 heeft de gemeenteraad de 1.0-versie van de Omgevingsvisie Leiden 2040 vastgesteld (RV 19.0068). De Omgevingsvisie Leiden 2040 sluit aan op de Regionale agenda voor de omgevingsvisie "Hart van Holland", welke in 2017 is opgesteld door Leiden en de omliggende gemeenten. De Omgevingsvisie Leiden 2040 helpt om samenhang te brengen in de verschillende fysieke projecten in de stad, om deze meer Leids te maken, om ze beter de laten aansluiten op sociale, maatschappelijke en economische doelen en om investeringen goed te richten.

De omgevingsvisie beschrijft op hoofdlijnen de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in de stad. Het bevat geen blauwdruk voor de ontwikkeling van de stad, maar beschrijft wel de waarden die we belangrijk vinden in de ontwikkeling van de stad, eigenschappen die we koesteren en nieuwe ontwikkelingen die ruimte vergen.

Op basis van de Leidse waarden (opgehaald uit participatie), trends en noodzakelijke ontwikkelingen zijn er zes verhaallijnen geformuleerd;

  • 1. Leiden, stad van historie en cultuur
  • 2. Leiden, groene en gezonde stad
  • 3. Leiden, stad voor iedereen
  • 4. Leiden, stad van onderwijs, kennis en werk
  • 5. Leiden, verbonden stad
  • 6. Leiden, waterstad.

3.3.1.2 Onderzoeksresultaten

De ontwikkeling is in lijn met de Omgevingsvisie.

3.3.2 Mobiliteitsnota Leiden 2020-2030
3.3.2.1 Beleidskader

Leiden groeit in het aantal inwoners, bezoekers, studenten en werknemers. Er worden tot 2030 8.500 woningen en 2.700 studentenkamers bijgebouwd. Er wordt een verdere groei van de werkgelegenheid verwacht, met alleen al 6.000 banen op het Bio Science Park. Ook op andere plekken wordt werkgelegenheidsgroei verwacht. Er zijn opgaven om de klimaatdoelen te halen, een groenere stad te worden en een inclusieve stad te zijn. Veel van deze aspecten hebben ook hun effect op de mobiliteit in Leiden. Het college heeft de ambitie dat het mobiliteitssysteem schoner wordt en wilt een hoger gebruik van de duurzame mobiliteitsvormen lopen, fiets en openbaar vervoer. Die verschuiving naar duurzame modaliteiten gaat niet vanzelf en kan ook niet ineens. De condities daarvoor moeten worden gemaakt. Daarvoor is mobiliteitsbeleid nodig: de Mobiliteitsnota Leiden 2020-2030.

 

De maatregelen die in deze nota zijn opgenomen leiden tot een totaalbeeld van het Leidse verkeers- en vervoersnetwerk. Onderdelen hiervan zijn een goed fietsroutenetwerk en de bijbehorende stallingen, een effectief voetgangersbeleid, een netwerk voor openbaar vervoer (OV) bestaande uit spoor, HOV-lijnen, een stads- en streeknet en een autonetwerk. Alle maatregelen zijn gericht op het bereiken van een hoger aandeel lopen, fietsen en openbaar vervoer gebruik in het totaal aan verplaatsingen. Deze modal shift levert een bijdrage aan een leefbaar, duurzaam en gezond Leiden. Alle maatregelen samen vormen een gebalanceerd pakket waarin verschillende belangen en aspecten, van bereikbaarheid tot leefbaarheid, aan bod komen.

3.3.2.2 Onderzoeksresultaten

De ontwikkeling voorziet in een ontsluitingsweg voor de woonwijk ‘Het Fortuyn van Voorschoten’. De weg zorgt voor een betere bereikbaarheid voor de woonwijk, maar ook het dorp Voorschoten. In het Verkeersplan in het bestemmingsplan “Korte Vliet-Leidseweg Noord deel Noord” is aangegeven dat het wenselijk is de ontsluiting via de Leidseweg aan te passen. Hierbij wordt de ontsluiting geoptimaliseerd. Deze ontsluitingsweg zal aansluiten op noordzijde van de Leidseweg en zal gaan fungeren als een wijkontsluitingsweg. Hierdoor kan de belasting op de huidige Leidseweg afnemen en daarmee sluit het plan aan bij de ambities zoals opgenomen in het verkeersplan van de gemeente. De ontsluitingsweg levert derhalve een bijdrage aan een goede ontsluiting en bereikbaarheid van de woonwijk.

 

Tevens worden er nieuwe fietspaden aangelegd rondom de ontsluitingsweg. Hierdoor wordt het fietsroutenetwerk verbeterd en wordt er een bijdrage geleverd aan een hoger aandeel fietsen

3.3.3 Bomenverordening
3.3.3.1 Beleidskader

De wijze waarom de gemeente Leiden waardevolle bomen beschermt en hoe ze gezonde bomen de ruimte geven staat in de Verordening fysieke leefomgeving, onderdeel bomen en de afwegingen voor de aanwijzing en bescherming bomen Leiden 2021. Deze nieuwe regels worden in de volksmond Bomenverordening genoemd.

 

Ten behoeve van de reeds aanwezige tijdelijke bouwweg zijn reeds drie bomen verwijderd. Het betreft drie zomereiken (Quercus robur). Hiervoor worden zestien bomen terug geplant. Dit betreffen twee gewone wilgen (Salix alba), drie zwarte elzen (Alnus glutinosa), zes veldesdoornen (Acer campestre) en vijf eenstijlige meidoornen (Crataegus monogyna). De bomen zullen ok weer herplant worden. Er worden derhalve meer bomen herplant dan er worden gekapt. Ten behoeve van de definitieve ontsluitingsweg hoeven aanvullend geen bomen te worden gekapt. Aangezien de vergunning voor de te kappen bomen reeds is verleend (en de bomen reeds zijn gekapt) wordt in voorliggende ruimtelijke onderbouwing niet nader op dit onderwerp ingegaan.

3.3.3.2 Onderzoeksresultaten

Ten behoeve van de beoogde ontsluitingsweg worden drie bomen gekapt. Hiervoor is een vergunning verleend. Er zullen minimaal 16 bomen herplant worden.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie

4.1.1 Beleidskader
4.1.1.1 Nationaal beleid

In 1992 werd in Valetta door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed, beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend.

De wet tot goedkeuring van het verdrag is aangenomen door het Nederlands parlement en op 9 april 1998 in het Staatsblad gepubliceerd. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is op 1 september 2007 in werking getreden. De nieuwe wet heeft zijn beslag gekregen via een wijziging van de Monumentenwet 1988, aanpassingen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en enkele andere wetten. De Monumentenwet 1988 is inmiddels opgegaan in de Erfgoedwet, die op 1 juli 2016 in werking is getreden.

Met de huidige wetgeving is het accent komen te liggen op het streven naar het behoud en beheer van archeologische waarden in de bodem (in situ) en het beperken van (de noodzaak van) archeologische opgravingen. Uitgangspunt van het beleid is tevens het principe 'de verstoorder betaalt'. Bij het voorbereiden van werkzaamheden die het bodemarchief kunnen verstoren (zoals de aanleg van een weg, een nieuwe woonwijk, een bedrijventerrein), dient onderzocht te worden of daardoor archeologische resten verstoord kunnen worden (dat kan bijvoorbeeld door booronderzoek of sleuvenonderzoek - beide na een gedegen bureauonderzoek).

Als uit het onderzoek blijkt dat er archeologische waarden aanwezig zijn en deze niet ter plaatse behouden kunnen blijven, dan dient de initiatiefnemer van het werk de kosten die gepaard gaan met het opgraven en conserveren van de plaats te dragen.

Met de huidige wetgeving zijn de kerntaken en bestuurlijke verantwoordelijkheden van gemeenten veranderd. Eén van de belangrijkste consequenties is, dat gemeenten een centrale rol is toegekend in de bescherming van archeologisch erfgoed. In de wet is bepaald, dat gemeenten door inzet van een planologisch instrumentarium het archeologisch belang dienen te waarborgen. Bescherming van het archeologisch erfgoed kan onder meer vorm krijgen door in bestemmingsplannen regels ter bescherming van bekende en te verwachten archeologische waarden op te nemen.

4.1.1.2 Gemeentelijk beleid

Erfgoednota 2014-2020

Het archeologisch beleid van de gemeente Leiden (zoals vastgelegd in de Erfgoednota 2014-2020) is er op gericht de in de grond aanwezige archeologische waarden zoveel mogelijk te behouden.

De gemeente Leiden heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen een van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis van de regio rondom Leiden vormt.

De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen. De erosie van het bodemarchief is ondanks alle inspanningen tot behoud van archeologische resten immers nog steeds erg groot. Dit betekent dat bij bouwwerkzaamheden verstoring van de diepere ondergrond uit archeologisch oogpunt zoveel mogelijk dient te worden vermeden. Waar dit niet mogelijk is, zal in de gebieden waar waardevolle, informatieve archeologische resten verloren dreigen te gaan, voorafgaand aan de geplande bodemingreep verantwoord onderzoek dienen plaats te vinden. Om deze doelstelling te kunnen realiseren is in het bestemmingsplan een aantal regels opgenomen. Deze regels zijn gebaseerd op een inventarisatie en evaluatie van de omvang en kwaliteit van het archeologisch bodemarchief in en om het plangebied.

Leiden heeft negen verschillende 'waarderingsgebieden', waar verschillende regimes gelden naar aanleiding van de archeologische waarde of de archeologische verwachtingswaarde. Voor acht waarderingsgebieden wordt in opzet dezelfde planregel gebruikt, waarin een omgevingsvergunningstelsel is opgenomen. De verschillen tussen de waarderingsgebieden zitten in de oppervlakten en diepte van bodemverstoring vanaf wanneer een vergunning dient te worden aangevraagd. Voor 'Waarde - Archeologie 1' geldt de vergunningsplicht niet, omdat het een beschermd archeologisch rijksmonument betreft, waarop de regels van de Erfgoedwet van toepassing zijn. Voor verstoring van de bodem op die locaties is een rijksmonumentenvergunning vereist.

4.1.2 Onderzoeksresultaten
4.1.2.1 Inleiding

De gemeente Leiden heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen een van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis van de regio rondom Leiden vormt. De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen.

De gemeente Leiden beschikt over het Bestemmingsplan Archeologie. In het bestemmingsplan wordt de dubbelbestemming Waarde archeologie toegevoegd aan vigerende bestemmingsplannen waarin archeologie nog niet is opgenomen. Er zijn zeven verschillende waarderingsgebieden, waar verschillende regies gelden naar aanleiding van de archeologische (verwachtings)waarde.

Het ter plaatse van de projectlocatie vigerende bestemmingsplan Stevenshof is korte tijd na het Bestemmingsplan Archeologievastgesteld. De regels uit Bestemmingsplan Archeologie zijn derhalve nog niet in bestemmingsplan Stevenshofopgenomen.

Het deel van de projectlocatie die in het bestemmingsplan Korte Vliet-Leidseweg Noord deel Noord van de gemeente Voorschoten valt, kent de Waarde Archeologie 5. Hierdoor zijn de gronden mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in de gronden voorkomende te verwachten archeologische waarden. Op basis van artikel 9.4 is een omgevingsvergunning nodig voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden.

Wanneer een omgevingsvergunning noodzakelijk is kan deze alleen wordt verleend indien met archeologisch onderzoeksrapport wordt aangetoond dat de archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien de gronden archeologische waarden bevatten kunnen er regels in de omgevingsvergunning worden opgenomen die de archeologische waarden beschermen.

4.1.2.2 Onderzoek

Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 5 zonder of in afwijking van een schriftelijke aanlegvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, dieper dan 50 cm en over een (totale) oppervlakte groter dan 250 m²:

grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;

De aanleg van een ontsluitingsweg vraagt om ingrepen in de bodem. Echter wordt voor een deel van het projectgebied een sloot gedempt middels een duiker. Een deel van de totale oppervlakte betreft dus ingrepen in een sloot waardoor de 50 cm - Mv onmogelijk wordt ontgraven. Derhalve is er geen archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Het apect archeologie staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.1.2.3 Melding toevalsvondst

Ingeval archeologische resten worden aangetroffen dient dit op grond van artikel 53 van de Monumentenwet onmiddellijk te worden gemeld aan de Minister van OC&W, door tussenkomst van de Unit Monumenten en Archeologie van de gemeente, tel. nr. 071-5167950.

De vondst dient gedurende 6 maanden, te rekenen vanaf de datum van de melding, ter beschikking te worden gesteld of gehouden voor wetenschappelijk onderzoek.

4.1.2.4 Waarneming archeologie

Indien in het plangebied de bodem wordt verstoord, kan het voorkomen dat tijdens of na de werkzaamheden een archeologische waarneming plaatsvindt. Deze waarneming wordt verricht als onderdeel van de gemeentelijke onderzoeksagenda en wordt uitgevoerd door een archeoloog van de gemeente Leiden. De kosten van dit onderzoek komen niet voor rekening van de initiatiefnemer. De initiatiefnemer dient wel de gelegenheid te bieden tot het uitvoeren van deze werkzaamheden. De initiatiefnemer meldt de aanvang van de werkzaamheden dientengevolge uiterlijk drie weken van tevoren aan de gemeente Leiden.

4.2 Cultuurhistorie

4.2.1 Beleidskader
4.2.1.1 Nationaal beleid

Erfgoedwet (2016)

Vanaf 2016 wordt een gedeelte van het cultureel erfgoed beschermd via de Erfgoedwet. In deze wet zijn deels de regels uit de voormalige Monumentenwet 1988 opgenomen, en deels zijn deze tijdelijk in de Erfgoedwet ondergebracht totdat de Omgevingswet in werking zal treden. Tot dat moment geeft de Erfgoedwet het Rijk de mogelijkheid om objecten aan te wijzen als rijksmonument en regelt de bescherming daarvan via een vergunningenstelsel, opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De Erfgoedwet geeft daarnaast de mogelijkheid tot aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten. Onder stads- en dorpsgezicht worden groepen van onroerende zaken bedoeld die een bijzondere cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen en in welke zich een of meer monumenten bevinden. De wet verplicht in het geval van een Rijksbeschermd stadsgezicht de betrokken gemeente een beschermend bestemmingsplan op te stellen voor het gebied.

De Erfgoedwet geeft aan gemeenten de mogelijkheid om zelf monumenten aan te wijzen.

Modernisering Monumentenzorg

In 2009 heeft de minister van OC&W de modernisering van de monumentenzorg in gang gezet. Dit beleidsprogramma omvat een drietal pijlers: cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, vereenvoudiging regelgeving en herbestemming. De rode draad door het beleid is om de monumentenzorg om te vormen tot een meer gebiedsgericht instrument dat cultuurhistorie in het ruimtelijk domein in den brede zin onderzoekt, borgt en hergebruikt.

Een overkoepelend beleidsuitgangspunt binnen de Modernisering Monumentenzorg is de grotere rol van de burger bij het waarderen van en de omgang met erfgoed.

Besluit ruimtelijke ordening

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de nadere uitwerking van de Wro. In het Bro is onder meer vastgelegd dat gemeenten rekening moeten houden met cultuurhistorie bij het opstellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten onderzoek moeten doen naar de cultuurhistorische waarden van een bestemmingsplangebied. Het gaat om een integrale beschouwing van cultuurhistorie: een combinatie van gebouwd erfgoed, archeologie en cultuurlandschap.

4.2.1.2 Provinciaal beleid

De Cultuurhistorische Atlas van de provincie Zuid-Holland toont aan dat de projectlocatie nabij landgoed Ter Wadding is gelegen. Een uitsnede van de kaart is opgenomen in afbeelding 5. De beoogde ontwikkeling van de ontsluitingsweg vindt niet plaats in het landgoed zelf, maar wel binnen het zogeheten blikveld op het landgoed. Het landgoed dient binnen deze zone goed zichtbaar te blijven vanaf de weg en het water. De voorgenomen ontwikkeling behelst de aanleg van een ontsluitingsweg, waardoor niet in de hoogte gebouwd zal worden. Het blikveld richting het landgoed vanaf het water en de wegen zal dan ook niet worden verstoord.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00154-0301_0006.png" Afbeelding 6 Landgoedbiotoop met blikveld in het projectgebied

4.2.1.3 Gemeentelijk beleid

Erfgoednota 2014-2020

Erfgoednota van de stad:

Op 19 december 2013 heeft de Leidse gemeenteraad de Erfgoednota 2014-2020 (RV 13.0113) vastgesteld. De Erfgoednota benadert erfgoed integraal en gaat niet alleen over de historische stad zelf, maar ook over erfgoedkennis, onderwijs, ondernemerschap, collecties, verhalen en beleving. In Leiden, Stad van Ontdekkingen, zorgen professionals, betrokken burgers en gemeente samen voor uitvoering van de ambities van de Erfgoednota.


Visie en ambitie:

De Erfgoednota gaat uit van de volgende visie: Leiden heeft met erfgoed een onderscheidende kracht in huis: zo heeft Leiden en de (internationale) kennis en collecties, en de aantrekkelijke historische stad en de grote mate van betrokkenheid van bewoners. Daarbij gaat het niet alleen om de waarde van het erfgoed zelf maar ook om de meerwaarde voor de stad uit maatschappelijk, cultureel, wetenschappelijk en economisch oogpunt. Een belangrijke ambitie uit de Erfgoednota is dat Leiden haar historische omgevingskwaliteit wil behouden, benutten en versterken voor een aantrekkelijke, vitale en toekomstbestendige stad. Erfgoed inspireert in de ontwikkeling van de stad. Daarbij benut Leiden de inspiratie uit het verleden en zoekt aansluiting bij bestaande historische karakteristieken en essenties.


Inbedding cultuurhistorie in ruimtelijke ordening:

Onder invloed van rijksbeleid en wetgeving komt voor het erfgoed steeds meer nadruk te liggen op het ruimtelijk instrumentarium. Dit zet zich voort in de ontwikkeling van de nieuwe Omgevingswet, waarin ook het erfgoed wordt opgenomen. Leiden continueert de aandacht voor cultuurhistorie in het bestemmingsplan en anticipeert daarbij op rijksbeleid en wettelijke verplichtingen. Integrale cultuurhistorische waarden maken - uitgebreider en specifieker dan voorheen - deel uit van het bestemmingsplan. Van archeologie tot bouwhistorie, van historische structuren tot monumentale objecten. Hieraan worden maatregelen gekoppeld. Uitgangspunt is; beschermen wat beschermenswaardig is, zonder onnodige regeldruk. Cultuurhistorische kennis- en waardenkaarten van Leiden (met diverse themakaarten) dragen hieraan bij, evenals de onderzoeksagenda voor archeologie en bouwhistorie.


Herbestemming:

Hergebruik en herbestemming van historische bebouwing is in de Erfgoednota een belangrijk thema, met het oog op vitale omgevingskwaliteit en toekomstwaarde. Waar mogelijk en gewenst creëren bestemmingsplannen qua functies dan ook ruimte voor flexibele herbestemming.


Monumentenverordening en monumentenlijst (2009)

De gemeente Leiden hanteert de Monumentenverordening 2009. Deze verordening geeft regels over hoe om te gaan met gemeentelijke monumenten. De bescherming van de monumenten is geregeld in de Monumentenwet of de gemeentelijke verordening.


Karakteristieke panden

Naast de aanwijzing van gemeentelijke monumenten hanteert de gemeente Leiden nog het instrument van karakteristieke panden. Doel daarvan is de bijdrage aan de beeldkwaliteit van de openbare ruimte door de aanwezige historische bebouwing te borgen. De aanduiding en bescherming van de karakteristieke panden wordt, indien relevant, geregeld in het betreffende bestemmingsplan. De bescherming sterkt zich niet uit tot het interieur van de betreffende panden maar heeft alleen betrekking op het volume, de hoofdvorm en het aanzicht. In de welstandsnota zijn aanvullende criteria opgenomen die toezien op de kwaliteit van materiaal en detaillering van de straatgevels en het dak.

4.2.2 Onderzoeksresullaten
4.2.2.1 Cultuurhistorische paragraaf


Ter plaatse van de projectlocatie is geen sprake van cultuurhistorische objecten of beschermdde dorps- en stadsgezichten. Tevens is geen sprake van Rijks-, provinciale of gemeentelijke monumenten.
Het plan ligt buiten een molenbiotoop.

Zoals in paragraaf 4.2.1.2 beschreven ligt het plan buiten het landgoed, maar binnen het blikveld van het landgoed. Het blikveld wordt niet verstoord, nu het hier om een ontsluitingsweg gaat. Er wordt verder niet in de hoogte gebouwd waardoor de zichtlijnen geborgd blijven.

4.3 Ecologie

4.3.1 Beleidskader
4.3.1.1 Nationaal beleid

Wet natuurbescherming

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. De Wet natuurbescherming vervangt drie actuele wetten, te weten de Flora- en faunawet, de Boswet en de Natuurbeschermingswet 1998. Daarmee zijn gebiedsbescherming en soortbescherming bij elkaar gebracht in één Nederlandse wet.

Deze wet beschermt de van nature in Nederland in het wild voorkomende planten en dieren en hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen.

De Wet natuurwetbescherming wijkt in een aantal opzichten af van de Flora- en faunawet; de strekking is echter hetzelfde. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen).

Net als in de Flora- en faunawet is in de Wet natuurbescherming een zorgplicht opgenomen, een algemeen geldende fatsoensnorm voor de omgang met flora en fauna. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen zo weinig mogelijk nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben.

De soortbeschermingsbepalingen uit de Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (VR) en Habitatrichtlijn (HR) zijn in de Wet Natuurbescherming geïmplementeerd: soorten en vegetatietypen waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, worden beschermd onder de nieuwe Wet natuurbescherming. Ongeveer 200 soorten verliezen hun bescherming in vergelijking met eerder vigerende Flora- en faunawet, voornamelijk soorten vaatplanten (muurplanten, orchideeën) en (zee)vissen.

De bij de Flora- en faunawet gehanteerde gedragscodes blijven bestaan, zij het dat de lijsten met beschermde soorten wijzigen en aangepast moeten worden.

Voor soortbescherming in relatie tot ruimtelijke ingrepen is een aantal artikelen in de nieuwe Wet natuurbescherming van belang:

  • Zorgbeginsel artikel 1.10 en 1.11: net als bij artikel 2 Ffwet is de intrinsieke waarde van soorten vastgesteld in een doelbepaling en geldt voor alle soorten, los van een beschermingsregime, een zorgplicht. Dit zorgbeginsel is vergelijkbaar met de zorgplicht in de Ffwet.
  • Actieve soortbescherming, artikel 1.12. Provincies moeten verplicht beleid opstellen voor de bescherming van soorten, specifiek in hun eigen provincie. Dit beleid is nog in ontwikkeling en de inhoud is nog niet bekend.


Er worden in de Wet Natuurbescherming drie beschermingsregimes onderscheiden:

  • 1. Soorten van Vogelrichtlijn:

Bescherming van alle in het wild levende vogels in de EU, beschreven in artikel 3.1-3.4. Dit beleid verandert deels t.o.v. de. Ffwet. Het begrip "opzettelijk" is bij doden, vangen en verstoring van nesten etc. opgenomen. Hieronder valt ook het begrip "voorwaardelijk opzet". De grote verandering is dat verstoring onder de nieuwe wet is toegestaan, mits de staat van instandhouding van de soort maar niet in het geding komt. Degene die de verstoring begaat, moet dan aantonen dat er geen verstoring van wezenlijke invloed is. Verstoren van broedende vogels (op nest) en eieren blijft verboden. De provincie kan hiervoor vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen.

  • 2. Soorten van Habitatrichtlijn:

Bescherming van dier- en plantensoorten in artikel 3.5-3.9:

    • a. die strikt beschermd zijn op grond van Habitatrichtlijn bijlage IV, Verdrag van Bern bijlage I en II, Verdrag van Bonn bijlage I. In geval van ontheffing of vrijstelling moet aan drie voorwaarden voldaan worden: dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat, de handeling noodzakelijk is (diverse redenen mogelijk, waaronder die van groot openbaar belang met redenen van sociale en economische aard) en tot slot alleen wanneer er geen afbreuk gedaan wordt aan de gunstige staat van instandhouding van de soort in haar natuurlijke verspreidingsgebied.
    • b. die streng beschermd zijn Habitatrichtlijn bijlage V, Verdrag van Bern bijlage III, Verdrag van Bonn bijlage II. waarvoor maatregelen moeten worden getroffen indien de gunstige staat van instandhouding in het geding is.In geval van ontheffing of vrijstelling moet alleen voldaan worden aan de eis dat de gunstige staat van instandhouding niet in het geding komt. Hiervoor zijn maatregelen verplicht. Ook hier is het opzetvereiste van toepassing, maar in tegenstelling tot vogels is er geen uitzondering dat 'verstoring toegestaan is zolang het niet van wezenlijke invloed is'. Via een AMvB kunnen nog nadere regels gesteld worden. De provincie kan vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen, met in achtneming van de belangen.
  • 3. Andere soorten:

Dit zijn de in de bijlage van bij artikel 3.10 van Wet natuurbescherming genoemde soorten. Op deze bijlage staan zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten. Onderdeel A bevat de fauna, onderdeel B de flora. Deze lijst is een nationale toevoeging en betreft soorten die in principe een landelijke achteruitgang kennen. In praktijk is deze bescherming lichter en verwacht wordt dat ontheffingen vrij gemakkelijk verkregen kunnen worden, aangezien er niet de zwaardere belangen gelden voor de soorten van de Europese richtlijnen. Ruimtelijke ontwikkeling is een geldig belang voor een ontheffing (art 3.10.2 onderdeel a). Opzettelijk verstoren in algemene zin, wordt voor deze groep niet genoemd als verbod. De provincies kunnen voor deze lijst vrijstellingsbesluiten maken. Op dit moment staan ook zeer algemene soorten op deze lijst; mogelijk zal er een vrijstellingsbesluit of AMvB opgesteld worden hoe hier mee om te gaan.

4.3.1.2 Provinciaal en regionaal beleid

Landschapsbeleidsplan Leidse regio en Warmond 2002

Het regionale landschapsbeleidsplan heeft meerdere doelstellingen. Aangegeven moet worden hoe de agrarische, ecologische, recreatieve, cultuurhistorische en visueel - ruimtelijke kwaliteiten van het landschap behouden, versterkt of ontwikkeld kunnen worden op een zodanige manier, dat een meerwaarde ontstaat op regionaal niveau. Daarnaast moet er een landschappelijk raamwerk worden ontworpen, waarin functies als landbouw, natuur, waterbeheer, recreatie en mogelijkheden voor verstedelijking duidelijk zijn gepositioneerd. Ook een optimale wisselwerking tussen stedelijke en landelijke gebieden moet worden aangegeven. De relatie stadland, de voedingsaders voor natuur in de stad, moet worden geoptimaliseerd en worden beschermd.

4.3.1.3 Gemeentelijk beleid

Kaderstelling Bomenbeleid

De Bomennota heeft vier hoofddoelstellingen voor het ruimtelijk, beheersmatig en juridisch beleid: het aanvullen van structuurvormende bomenrijen, het beschermen van bomen (Bomenverordening), het verbeteren van groeiplaatsomstandigheden van bomen, het versterken van stad-land relatie door sortimentskeuze van bomen. De actuele Bomenverordening is juni 2021 vastgesteld door de raad. Deze geeft een nieuwe, pragmatische invulling aan het behoud van waardevolle en monumentale bomen en vervanging van zieke bomen.


Uitvoeringsprogramma biodiversiteit

In 2020 heeft de stadsecoloog een breed advies gegeven aan het college van B&W over het verbeteren van de biodiversiteit. Dit advies is grotendeels overgenomen door B&W en sluit aan op het Uitvoeringsprogramma klimaat en biodiversiteit 2020-2023 (eveneens door B&W vastgesteld, inclusief budget voor biodiversiteit), waarin ambitie en doelen zijn vastgesteld.


Gedragscode Ruimtelijke Ontwikkeling & Inrichting

De Wet natuurbescherming stelt gemeenten verplicht bij ruimtelijke ontwikkelingen, bestendig beheer en onderhoud de werkzaamheden zo uit te voeren dat beschermde soorten in acht worden genomen. Werken conform door het Ministerie van LNV goedgekeurde gedragscodes minimaliseert de kans op conflicten met de vigerende natuurwet. De huidige gedragscodes van Stadswerk zijn verlopen, voor Ruimtelijke Ontwikkeling in 2017 en voor Bestendig Beheer en Onderhoud in 2019. Naar verwachting worden de vervangende gedragscodes van Stadswerk eind 2020/ begin 2021 goedgekeurd en bruikbaar. Tot die tijd dienen werkzaamheden onder de grootste zorgvuldigheid plaats te vinden, op de wijze van de oude gedragscodes, zo nodig onder begeleiding van een ter zake deskundig ecoloog.

4.3.2 Onderzoeksresultaten

Algemeen

Een ruimtelijke ontwikkeling kan leiden tot verstoring, aantasting van groeiplaatsen en vernietiging van verblijfplaatsen van soorten die beschermd zijn onder de Wet natuurbescherming. Activiteiten die mogelijk leiden tot negatieve effecten op beschermde soorten leiden, zijn in principe verboden, tenzij maatregelen kunnen worden genomen om dit te voorkomen. Daarnaast moeten ook onbeschermde soorten zoveel mogelijk worden ontzien, volgens de "zorgplicht". In planvorming en/of uitvoering dient daarom tijdig rekening te worden gehouden met aanwezigheid van (beschermde) flora en fauna.


Het project

Uit Bijlage 2 Quickscan Flora en Fauna is gebleken dat de projectlocatie in potentie geschikt is voor beschermde soorten amfibieen, vogels, grondgebonden zoogdieren en vleermuizen. Gezien de uitgevoerde toetsing kunnen van de amfibieen en grondgebonden zoogdieren alleen vrijgesteldesoorten aanwezig zijn. Voor deze aangetroffen of verwachte vrijgestelde soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd als werkzaamheden worden verricht in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. In het projectgebied kunnen broedvogels met niet-jaarrond beschermde nesten voorkomen. Voor de verwachte aanwezige broedvogels dienen werkzaamheden waarbij nesten vernield of verstoord kunnen worden, buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een ontheffing is dan voor broedvogels niet benodigd. Voor het mogelijk incidentele terreingebruik van het plangebied door vogels met jaarrond beschermde nesten (sperwer), wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter leefgebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. De vogels kunnen derhalve gemakkelijk uitwijken. Mochten de werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd dan zal het gebied door een ecoloog worden onderzocht voorafgaand aan het uitvoeren van de werkzaamheden. Daarnaast volgt uit de quickscan dat in de bosschage ter plaatse van de projectlocatie mogelijk verblijvende vleermuizen kunnen voorkomen.

In navolging van de in 2020 opgestelde quickscan heeft onderzoeksbureau Idverde Advies een nader Bijlage 3 Vleermuizenonderzoek uitgevoerd. In het onderzoek wordt naast vleermuizen ook ingaan op de impact van de ontwikkeling voor andere soorten. Uit de rapportage d.d 10 oktober 2022 (kenmerk Vleermuisonderzoek Groote Vink Leiden) blijkt dat de bescherming van broedvogels is gericht op de aan- of afwezigheid van broedgevallen. De meeste vogels maken elk broedseizoen een nieuw nest of zijn in staat om een nieuw nest te maken. Omdat deze soorten het nest eenmalig gebruiken, zijn deze nesten alleen beschermd tijdens het gebruik ervan. Dit geldt voor de meeste bos- en struweelvogels. In het geval werkzaamheden worden uitgevoerd of gestart in de periode maart tot en met augustus kan er sprake zijn van overtreding van het genoemde verbodsartikel indien in gebruik zijnde nesten aanwezig binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden. Om te voorkomen dat in gebruik zijnde nesten worden verstoord dient buiten de broedperiode te worden gestart met de werkzaamheden. Indien dit niet mogelijk is dient een ter zake kundige (ecoloog) te beoordelen of broedvogels aanwezig zijn binnen het projectgebied en mogelijke nesten afzetten. Werkzaamheden rondom dit nest mogen dan geen doorgang vinden. Aangezien de werkzaamheden binnen het broedseizoen plaatsvinden zal voorafgaand aan de werkzaamheden een ecoloog worden ingeschakeld die de projectlocatie bezoekt.

Voor vleermuizen blijkt dat met de voorgenomen kap geen kraam-, zomer- of paarverblijfplaatsen verloren gaan. Een ontheffing is niet van toepassing op deze werkzaamheden. De voorgenomen kapwerkzaamheden leiden tot het vernietigen van een foerageergebied en vliegroute voor vleermuizen. Doordat in de directe omgeving voldoende alternatieven aanwezig zijn, is er geen sprake van een essentiele vliegroute en/of foerageergebied. Hierdoor is geen sprake van overtreding van verbodsartikelen. Indien extra lichtuitstraling optreedt op de aangrenzende bosschages en watergangen, kunnen deze verstorend werken voor vleermuizen. Om zorgvuldig te werk te gaan wordt geadviseerd om het uiteindelijke verlichtingsplan te bespreken met een ecoloog om zeker te zijn dat lichtuitstraling op bosschages en de watergang wordt voorkomen. Daarnaast moet er voldoende zorgvuldig gehandeld en gemitigeerd worden. Om dit volgens de regels te doen dient het kennisdocument van de gewone en ruige dwergvleermuis gevolgd te worden. Aan voorgaande zal invulling worden gegeven.

Te allen tijde geldt voor alle soortgroepen de algemene zorgplicht. Het is van belang dat iedereen bij de uitvoering van de werkzaamheden zich hiervan bewust is. Geadviseerd wordt om activiteiten die nadelig zijn voor in het wild levende dieren en planten (ongeacht bescherming), in redelijkheid zo veel mogelijk nalaat of maatregelen te nemen om onnodige schade aan deze soorten te voorkomen. Bij het aantreffen van diersoorten moeten deze de kans worden gegeven om de werkzaamheden te ontvluchten.

Verplantbaarheidsonderzoek
Idverde Bomendienst heeft tevens een Bijlage 4 Boom Effect Analyse uitgevoerd. Om de tijdelijke bouwweg te realiseren zijn boom 30 tot en met 33 gekapt. Hiervoor is reeds een vergunningverleend (vergunning met kenmerk Z/22/3472823).

Gebiedsbescherming
De projectlocatie ligt niet binnen een NNN-gebied en is eveneens niet gelegen in een belangrijk weidevogelgebied of in de strategische reservering natuur. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden betreffen Meijendel & Berkheide op een afstand van circa 4,8 kilometer en het gebied De Wilck op circa 5,8 kilometer.

Equipe Adviseurs heeft in juli 2024 een aangepaste stikstofdepositieberekening uitgevoerd voor de aanleg- en gebruiksfase van de ontsluitingsweg. Hieruit is gebleken dat er geen sprake is van stikstofdepositie op de Natura 2000- gebieden. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. De rapportage en bijbehorende bijlagen zijn te vinden onder bijlage 8,9,10. Onderdeel van deze ruimtelijke motivering.

Conclusie

Het aspect ecologie staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.4 Kabels en leidingen

Conform de HoogspanningsNet Netkaart zijn er ter plaatse van de projectlocatie geen hoogspanningskabels aanwezig. De dichtstbijzijnde hoogspanningskabel bevindt zich op een afstand van circa 180 meter. De hoogspanningskabel betreft donaumasten met de naam '150 kV Leiden - Voorburg(wit)' met een bedrijfsspanning van 150 kV. De donaumasten lopen over in de grondkabel '150 kV Leiden - Voorburgkabel (1)', eveneens met een bedrijfsspanning van 150 kV. Conform het Kennisplatform ElektroMagnetische Velden dienen er ten opzichte van hoogspanningslijnen met een bedrijfsspanning van 150 kV 140 meter afstand gehouden te worden. De projectlocatie is met 180 meter op voldoende afstand gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00154-0301_0007.png"
Afbeelding 7 Hoogspanningsnet Netkaart

In het bestemmingsplan ''Stevenshof''' is een dubbelbestemming 'leidingen - watertransportleiding' opgenomen. Conform de regels behorende bij deze bestemming zijn werkzaamheden ter plaatse van deze gronden slechts toelaatbaar indien daarvoor vrijstelling door burgemeester en wethouders is verleend. Vrijstelling wordt verleend indien de belangen van de leiding hierdoor niet onevenredig worden geschaad. Alvorens omtrent het verlenen van een vrijstelling wordt door het college van burgemeester en wethouders advies ingewonnen bij de beheerder van de leiding. Door de initiatiefnemer is reeds contact gezocht met de leidingbeheerder en is bepaald welke voorzieningen getroffen dienen te worden ten behoeve van de aanwezige transportleidingen.

4.4.1 Conclusie

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling ter plaatste van de projectlocatie.

4.5 Milieu

4.5.1 Bedrijven en milieuzonering

De Wet ruimtelijke ordening verplicht om, in het kader van 'een goede ruimtelijke ordening', aan te tonen dat toekomstige en bestaande bewoners en gebruikers een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, maar ook dat bestaande bedrijven niet in hun belangen worden geschaad. Hiertoe kan een bepaalde afstand tussen een milieubelastende bedrijfsactiviteit en een milieugevoelige functie noodzakelijk zijn. Die afstand wordt 'milieuruimte' genoemd. Milieuzonering omvat het stelsel van verschillende gradaties van milieuruimte, die rondom verschillende typen bedrijven noodzakelijk is, ingedeeld in zogenaamde milieucategorieën.

Milieuzonering werkt wederkerig. Dat betekent dat nieuwe bedrijven afstand moeten houden tot gevoelige objecten, maar ook dat nieuw te ontwikkelen (gevoelige) objecten voldoende afstand moeten houden tot bestaande bedrijven. Die afstand is noodzakelijk, omdat de bedrijfsvoering van een bestaand bedrijf kan worden aangetast of er hinder kan ontstaan voor bewoners en gebruikers wanneer er onvoldoende afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies bestaat. Ter bepaling van de noodzakelijke afstanden zijn het 'Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer' (oftewel het Activiteitenbesluit) en de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' uit 2009 leidend.

4.5.1.1 Onderzoeksresultaten

In het projectgebied worden geen bedrijven en geen gevoelige functies toegestaan, zodat onderlinge hinder door milieubelastende bedrijfsactiviteiten kan worden uitgesloten. Eventuele hinder door de wijziging of toename van verkeersstromen maakt geen onderdeel uit van milieuzonering, maar wordt afgewogen in de paragrafen met betrekking tot verkeer (4.7), geluid (4.5.3) en luchtkwaliteit (4.5.5).

4.5.2 Bodem

Voor bodem en bodemverontreiniging is de Wet bodembescherming (Wbb) inclusief de aanvullende besluiten leidend. In de Wbb wordt een algemeen beschermingsniveau ingesteld voor de bodem ten aanzien van het voorkomen van nieuwe verontreiniging van de bodem.

De Wbb geeft regels voor bodemverontreiniging, waarvan sprake is als het gehalte van een stof in de grond of in het grondwater de voor die stof geldende streefwaarde overschrijdt. Of een verontreiniging acceptabel is, hangt af van de aard van de verontreiniging en van de bestemming van de gronden.

4.5.2.1 Onderzoeksresultaten

De ontwikkeling omvat de realisatie van een ontsluitingsweg. Een dergelijke weg is geen gevoelige functie in het kader van de Wbb, waarvan de gebruikers beschermd dienen te worden tegen onacceptabele verontreinigen in de bodem waarmee zij in aanraking kunnen komen. Ten behoeve van de planologische procedure is het uitvoeren van een bodemonderzoek dan ook niet noodzakelijk.

4.5.2.2 Conclusie


Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling ter plaatse van de projectlocatie.

4.5.3 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op het gebruik, de productie, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen. De overheid stelt grenzen aan de risico's die rondom inrichtingen of transportroutes voor gevaarlijke stoffen toelaatbaar zijn. Die normen zijn voor inrichtingen (bedrijven) opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), voor transport van gevaarlijke stoffen in de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (cRvgs) en voor het transport in leidingen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Binnen deze beleidskaders staat vooral het begrip groepsrisico (GR) centraal. Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang.

Met deze omgevingsvergunning worden geen milieu-inrichtingen toegestaan die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast ziet het project niet op de aanleg of verlegging van kabels en leidingen die vallen onder het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Over de nieuwe ontsluiting zullen geen gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.

Het project draagt er daarnaast niet aan bij dat er meer mensen langdurig in (de omgeving van) het projectgebied aanwezig zijn. De ontsluiting zorgt er hooguit voor dat bewoners van de wijk het Fortuyn van Voorschoten op een snellere manier van en naar hun woning kunnen rijden, maar het aantal personen verblijvende in deze wijk verandert daarmee niet.

4.5.4 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moeten geluidsgevoelige objecten voldoen aan de wettelijk bepaalde normering als het gaat om de maximale geluidsbelasting op de gevels. De limitatieve lijst geluidsgevoelige gebouwen bestaat uit:

- woningen;

- onderwijsgebouwen;

- ziekenhuizen;

- verpleeghuizen;

- verzorgingstehuizen;

- psychiatrische inrichtingen;

- kinderdagverblijven.

Relevante geluidbronnen in het kader van de Wet geluidhinder zijn wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai. Op het moment dat een van bovenstaande functies ontwikkeld wordt in de nabijheid van voornoemde geluidbronnen of binnen de zones daarvan, zal middels een geluidsonderzoek aangetoond moeten worden of er voldaan wordt aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde. Daarnaast kan het als het gaat om bijvoorbeeld logiesruimtes (hotelkamers, recreatieve verblijven) wenselijk zijn om een goed en aangenaam binnenklimaat te kunnen waarborgen.

4.5.4.1 Onderzoeksresultaten

De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een ontsluitingsweg. Een weg is zelf geen geluidsgevoelig object. De ontsluitingsweg word echter nabij een woongebied gerealiseerd, en woningen zijn wel geluidgevoelige objecten. Het verkeer wat over de ontsluitingsweg rijdt kan derhalve wel overlast veroorzaken voor de reeds aanwezige woningen. Om aan te tonen dat de woningen geen hinder ondervinden van het toekomstige wegverkeer heeft onderzoeksbureau M+P een notitie opgesteld.

De notitie is opgesteld op 23 februari 2023 en is opgenomen in de bijlagen als Bijlage 6 Akoestische notitie Het effect van de verlengde aansluiting is getoetst aan het ontwerp-hogere waarden besluit (kenmerk Z/20/047548/206908/4) en aan het geluidsbeleid van de gemeente Voorschoten. Dit is gedaan op zowel het bouwvlakniveau als op de verkavelingsvariant inclusief de bestaande woningen aan de Leidseweg.

Momenteel komt de geluidsbelasting vanaf achteren. In de nieuwe situatie vervalt de doorgaande weg voor de woningen aan de Leidseweg en daarmee de geluidsbelasting vanaf de achterzijde. De geluidbelasting op de bouwvlakken blijft ongewijzigd met de ontsluitingsweg. De hoogste geluidsbelasting bedraagt 57 dB en past daarmee binnen het ontwerp-hogere waarden besluit. Op de verkavelingsvarianten blijft de geluidbelasting vergelijkbaar voor zowel de achterzijden als de zijkanten van de woningen. Uitzondering is de nieuwe bebouwing aan de westzijde, waar de geluidsbelasting op de achtergevels van de woningen gunstiger is. De ontsluitingsweg zoals op dit moment voorzien, leidt niet tot verandering van de geluidbelasting aan de achterzijde van de omliggende woningen, zoals in het kader van het bestemmingsplan ''Korte Vliet-Leidseweg Noord deel Noord'' inzichtelijk is gemaakt. Bij de bestaande woningen aan de Leidseweg zijn geen afschermende maatregelen of hogere grenswaarden nodig met de beoogde ontsluitingsweg.

4.5.4.2 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling ter plaatse van de projectlocatie.

4.5.5 Luchtkwaliteit

In bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn de luchtkwaliteitseisen opgenomen. Daarnaast zijn er luchtkwaliteitseisen opgenomen in het Besluit niet in betekende mate bijdragen (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriele Regeling niet in betekende mate bijdragen (Regeling NIBM).

In het Besluit NIBM en de Regeling NIBM zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieen van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project niet in betekenende mate bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. De definitie van 'niet in betekenende mate'= is 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. De 3% komt overeen met 1,2 microgram/m3 (ƒÊg/m3). Als een project voor een stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-norm is in de Regeling NIBM uitgewerkt in concrete voorbeelden, waaronder:

- woningbouw: 1.500 woningen netto bij een ontsluitende weg en 3.000 woningen bij twee ontsluitende wegen;

- kantoorlocaties: 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij een ontsluitende weg en 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen.

4.5.5.1 Onderzoeksresultaten


In onderhavig geval is sprake van de realisatie van een ontsluitingsweg. Deze ontwikkeling kan niet een op een worden vergeleken met bovenstaande voorbeelden. Er worden geen gevoelige bestemmingen als bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) mogelijk gemaakt. De ontwikkeling voorziet in de realisatie van een ontsluitingsweg. Voor dergelijke ontwikkelingen is er geen sprake van een verkeersgeneratie waaruit kan worden afgeleid of de ontwikkeling in ''niet betekenende mate'' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. De beoogde ontsluitingsweg veroorzaakt geen toename van verkeer, maar zorgt wel voor veranderende routes van bewoners binnen de wijk ''Het Fortuyn van Voorschoten''. In het bestemmingsplan ''Korte Vliet-Leidseweg Noord deel Noord'' is reeds rekening gehouden met de aanleg van de ontsluitingsweg. Het bestemmingsplan maakt ruim minder dan 1.500 woningen mogelijk en draagt daarin niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Doordat enkel de routes worden aangepast zal de ontsluitingsweg ook ''niet in betekenende mate'' bijdragen.

Goed woon- en leefklimaat
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is op basis van de NSL Monitoringstool bekeken wat de totale concentratie is ter plaatse van een specifiek rekenpunt nabij de projectlocatie. De totale concentratie bestaat uit de achtergrondconcentratie (op basis van de GCN-kaart) en de lokale bijdrage (van lokale bronnen, op basis van data over o.a. verkeersgegevens). De grenswaarden voor toetsing van deze concentraties zijn: 40 ƒÊg/m3 voor stikstofdioxide NO2, 40 ƒÊg/m3 voor fijnstof PM10 en 25 ƒÊg/m3 voor fijnstof PM2,5.

Onderstaande tabel toont de totale concentraties ter plaatse van het dichtstbijzijnde rekenpunt nabij de projectlocatie (geraadpleegd via NSL Monitoringstool op 10 november 2022) met bijbehorende grenswaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00154-0301_0008.png"
Uit de tabel blijkt dat de grenswaarden ter plaatse van de projectlocatie, van zowel fijnstof als stikstofdioxide, niet worden overschreden. De maximale bijdrage van het verkeer als gevolg van de beoogde ontwikkeling, is niet van zodanige omvang dat een overschrijding van de grenswaarden hierdoor te verwachten is.

4.5.5.2 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling ter plaatse van de projectlocatie.

4.6 Ontplofbare oorlogsresten

4.6.1 Algemeen

De opslag van munitie en/of explosieven valt niet onder het toepassingsgebied van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Op de opslag van munitie en/of explosieven is de 'Circulaire Opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik' van toepassing. In tegenstelling tot het Bevi is geen sprake van risicobenadering maar van een effectbenadering bij de opslag van munitie en/of explosieven. Per categorie explosieven zijn aan te houden afstanden onderscheiden. Kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogen binnen deze afstanden niet aanwezig zijn. Conform de Arbowetgeving dient voorafgaand aan grondroerende werkzaamheden het terrein onderzocht te worden op de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten. Hiermee wordt voorkomen dat tijdens werkzaamheden in de bodem ontplofbare oorlogsresten worden aangetroffen die een gevaar voor de werknemers en de openbare orde en veiligheid kunnen vormen.

4.6.1.1 Onderzoeksresultaten

IDDS Explosieven B.V. heeft in Bijlage 5 Risicoanalyse ontplofbare oorlogsresten onderzoek gedaan in hoeverre ontplofbare oorlogsresten aanwezig zijn ter plaatse van de projectlocatie. Geconcludeerd werd dat op basis van de onderzoeksresultaten uit het geraadpleegde vooronderzoek van de gemeente Leiden, de naoorlogse ontwikkelingen binnen het werkgebied en de voorgenomen werkzaamheden zoals aangegeven door de opdrachtgever, kunnen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden zonder dat verdere opsporing van ontplofbare oorlogsresten noodzakelijk is. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat de werkzaamheden niet verder mogen en kunnen reiken dan de naoorlogse opgebrachte grond. De projectlocatie op basis van het vooronderzoek van de gemeente Leiden en de risicoanalyse buiten het gebied dat verdacht is op het aantreffen van explosieven. De beoogde grondroerende werkzaamheden kunnen uitgevoerd worden zonder dat er verder onderzoek naar ontplofbare oorlogsresten benodigd is. Wel wordt geadviseerd grondroerders te instrueren en bij mogelijk verdachte objecten die mogelijk explosieven zijn, direct het werk stil te leggen en de politie te bellen.

4.6.1.2 Conclusie

Het aspect ontplofbare oorlogsresten vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling ter plaatse van de projectlocatie.

4.7 Verkeer en vervoer

4.7.1 Beleidskader
4.7.1.1 Provinciaal en regionaal beleid

De vigerende regionale ambities zijn vastgesteld in de 'Inhoudelijke Agenda 2016-2020' van Holland Rijnland (16 december 2015). Deze agenda benoemt de speerpunten die in verschillende coalities worden opgepakt. Holland Rijnland is een netwerkorganisatie en heeft als opdracht: "zorgdragen binnen de regio voor een optimale verbinding, ontmoeting en samenwerking op ruimtelijk, economisch en sociaal gebied".

Twee van de vier verwoorde ambities hebben een relatie met de opgaven voor mobiliteit namelijk "koploper in het toepassen van economische en technologische innovaties" en een "aantrekkelijke en vitale woon- en leefomgeving". Enkele van de bijbehorende speerpunten van Holland Rijnland zijn het beter benutten van het regionaal mobiliteitsnetwerk en ondersteuning van de gemeenten bij het verwerven van subsidies (regionale projecten), strategische
verkenningen en kennisdelen. Als uitwerking van het speerpunt mobiliteit heeft Holland
Rijnland een knelpuntenanalyse uitgewerkt. Om goed voorbereid te zijn op de toekomst en
om een robuust verkeer en vervoersysteem in de regio te garanderen zijn de (toekomstige)
mobiliteitskansen en- knelpunten in beeld gebracht. Hierbij is rekening gehouden met
toekomstige ontwikkelingen, zowel ruimtelijk-economisch als infrastructureel evenals met
diverse trends en ontwikkelingen die effect kunnen hebben op de knelpunten en kansen. Op
basis van bovenstaande analyses en met het RVVP (inclusief uitvoeringsprogramma's) en het Regionaal InvesteringsFonds als kaders, is de Regionale Mobiliteitsagenda ontwikkeld.


Subsidieaanvragen voor regionale infrastructurele projecten in het kader van de
Subsidieregeling Mobiliteit dienen ingedient te worden de vorm van een zogenaamde
Regionale Gebiedsagenda Mobiliteit voor de komende vier jaar. Bovenstaande strategie (en
daarmee de keuzes en uiteindelijk de uitvoeringsprojecten) is daarom nader uitgewerkt in de 'Gebiedsagenda Mobiliteit 2020-2023'.

4.7.1.2 Gemeentelijk beleid


Mobiliteitsnota


De Mobiliteitsnota 2020-2030 vastgesteld door de gemeenteraad op 16 juli 2020 is onderdeel van het integrale beleid zoals omschreven in de Omgevingsvisie. Vooruitlopend op de
Omgevingsvisie is de noodzaak ontstaan om het huidige mobiliteitsbeleid te actualiseren omdat we aan de vooravond staan van transities zoals voor energie, klimaat en daarmee ook voor mobiliteit. De mobiliteitsnota beschrijft hoe we onze stad via een toekomstbestendig
mobiliteitssysteem duurzaam bereikbaar maken.


Vervoersvormen die zuinig omgaan met de ruimte en goed zijn voor de leefbaarheid en het
milieu in de stad krijgen een hoofdrol. In een compacte, inclusieve, stad, die steeds drukker wordt, zijn de fiets, lopen en goed toegankelijk openbaar vervoer logische opties voor
bewoners en bezoekers om zich te verplaatsen. Door het gegeven dat er woningen bijkomen, het aantal banen blijft groeien en de bezoekersstroom blijft toenemen, kunnen we concluderen dat die reizigers onmogelijk allemaal de auto kunnen gebruiken, omdat ons autonetwerk dan ontoereikend is. Alleen met meer fiets- en OV-gebruik houden we onze stad leefbaar en bereikbaar en de luchtkwaliteit op het gewenste niveau. Dit noemen we modal shift. We zorgen ervoor dat iedereen in de stad zich kan verplaatsen én kan meedoen.


Hoofdambitie van het mobiliteitsbeleid is het bereiken van een modal shift naar meer schone mobiliteit. De hoofdambitie is vervolgens onder te verdelen in negen deelambities die bijdragen aan een verschuiving van vervoerswijzen door te faciliteren, stimuleren en verleiden:
1. Leiden als fietsstad

2. Lopen krijgt meer ruimte
3. Stimuleren openbaar vervoer
4. Versterken van de hoofdontsluitingsstructuur
5. Autoluwe binnenstad met meer autovrije straten
6. Een aantrekkelijke binnenstad maken door de aanwezigheid van een emissieloos
stadsdistributiesysteem
7. De juiste parkeerder op de juiste plek
8. Ondersteunen deelconcepten
9. Gebruik maken van nieuwe technieken


Er gaat veel aandacht uit naar de duurzame mobiliteitsvormen lopen, fietsen en openbaar
vervoer. En, hoewel het tegenstrijdig lijkt, is het noodzakelijk om de komende jaren te
investeren in autobereikbaarheid. Niet alleen speelt de auto nog geruime tijd een rol bij
verplaatsen van Leidenaren en bezoekers aan Leiden, maar door autoverkeer goed af te wikkelen op geschikte routes ontstaat elders tevens ruimte voor voetgangers, fietsers en het openbaar vervoer.


Parkeervisie 2020-2030


Op 16 juli 2020 heeft de gemeenteraad (Rv.nr. 20.0038) de Parkeervisie 2020 – 2030
vastgesteld. Hierin is de visie op zowel autoparkeren als op fietsparkeren in de gemeente
Leiden vastgelegd.


Duurzame, schone vervoersvormen zoals het openbaar vervoer, de fiets en de voetganger
krijgen voorrang, de auto krijgt een minder prominente rol in de stad. Met oog voor de
verschillende leefgebieden in de stad is gekozen voor maatwerk bij autoparkeren. Nieuw is
een flexibele parkeernorm voor de auto bij nieuwbouw of een nieuwe functie van een gebouw. Niet één parkeernorm voor heel Leiden, maar de mogelijkheid om per gebied, functie en
doelgroep te differentiëren. De gemeente Leiden staat voor een verbetering van de kwaliteit van de openbare ruimte, waardoor aangestuurd wordt op minder geparkeerde auto's op straat. Bij nieuwbouw is parkeren op eigen terrein uitgangspunt. Een nieuw onderdeel in de vastgestelde parkeervisie is de fietsparkeernorm: bij nieuwbouw of een nieuwe functie van een bestaand gebouw is een aantal fietsparkeerplaatsen vereist. De fietsparkeernorm geeft de fietser garantie op voldoende en goede stallingsplaats.


Het plangebied is gelegen in de 'eerste schil rond de binnenstad'. De belangrijkste beleidsuitgangspunten van deze zone zijn:

- Op basis van stresstesten – dat zijn onderzoeken naar wateroverlast, hitte, droogte en
overstroming – heft de gemeente straatparkeerplaatsen op. In het beste geval gebeurt dit
wanneer de parkeerdruk het toelaat, maar in gesprek met de buurt kan hiervan worden
afgeweken. Leiden gaat parkeren door bewoners mogelijk meer op afstand invullen en liefst op eigen terrein of in gebouwde voorzieningen.

- Overloop van bewonersparkeren vanuit de binnenstad blijft bestaan totdat vraag en aanbod in de binnenstad met elkaar in balans zijn. Aanpassing van het parkeerregime moet wijkvreemde parkeerders weren.

- De kosten van het parkeren helpen het aantal interne autoverplaatsingen in de stad te
verminderen.

- In de omgeving van (H)OV-locaties krijgen nieuwbouw en gebouwen die een andere functie
krijgen op een verantwoorde manier minder parkeerplaatsen.

- Het aantal parkeervergunningen wordt beperkt. Bewoners mogen maximaal twee auto’s in de openbare ruimte parkeren.


De in de visie ter zake voorgeschreven maatregelen worden gefaseerd ingevoerd.


Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2020


In het bestemmingsplan dienen regels te worden opgenomen ten aanzien van parkeren en
laden en lossen. Uitgangspunt is dat bij ontwikkelingen (nieuwbouw of functiewijziging)
voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor laden en lossen op eigen terrein beschikbaar
moeten zijn. Hiermee wordt voorkomen dat een nieuwe ontwikkeling onevenredige gevolgen
voor de omgeving oplevert.
Om te beoordelen wat 'voldoende' parkeerplaatsen voor auto- en fietsparkeren zijn, heeft het
college van B&W op 17 juli 2020 de 'Beleidsregels parkeernormen Leiden 2020' vastgesteld.

4.7.2 Onderzoeksresultaten
4.7.2.1 Ontsluiting

De beoogde ontsluitingsweg is onderdeel van de ontwikkeling van de woonwijk Het Fortuyn van Voorschoten. De weg zorgt ervoor dat de bereikbaarheid van de woonwijk wordt gewaarborgd, maar ook tot een verbetering van de ontsluiting van Voorschoten. In de wijk wordt de Leidseweg afgetakt en sluit de beoogde ontsluitingsweg aan op de Haagweg.

In het Verkeersplan aangegeven dat het wenselijk is de ontsluiting via de Leidseweg aan te passen. Onderdeel van voorliggend plan is het optimaliseren van de ontsluiting ter plaatse van het plangebied. Deze ontsluitingsweg zal aansluiten op noordzijde van de Leidseweg en zal gaan fungeren als een wijkontsluitingsweg. Hierdoor kan de belasting op de huidige Leidseweg afnemen en daarmee sluit het plan aan bij de ambities zoals opgenomen in het verkeersplan van de gemeente.

Bij het ontwerp van de nieuwe ontsluitingsweg is rekening gehouden met de principes van Duurzaam Veilig. Deze hebben betrekking op de functionaliteit van wegen, de homogeniteit van massa en/of snelheid en richting, fysieke en sociale vergevingsgezindheid, herkenbaarheid en voorspelbaarheid van wegen en gedrag, en statusonderkenning. Dit zorgt voor een verbetering van de leefbaarheid en veiligheid ter plaatse.

Daarnaast wordt de belasting van de huidige Leidseweg verlaagd en wordt de ontsluiting van deze weg geoptimaliseerd.

De fietspaden worden rondom de ontsluitingsweg opnieuw aangelegd zodat de bereikbaarheid voor fietsers ook goed blijft.

4.7.2.2 Parkeren

De onsluitingsweg leidt niet tot een toename van de parkeereis.

 

4.8 Water

4.8.1 Beleidskader

Beleid waterschap

Waterbeheerplan 5

Voor de planperiode 2016-2021 zal het Waterbeheerplan 5 (WBP5) van het hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft het hoogheemraadschap van Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Het hoogheemraadschap van Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer. De vier hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water, gezond water en de waterketen.

Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen.

Bij voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil het hoogheemraadschap van Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen. Gezond water is de zorgplicht om het water schoon zoals past bij de functie van het water te houden. Wat betreft de waterketen, zijnde afvalwater, wordt dit optimaal gezuiverd en onttrokken grondstoffen worden hergebruikt.


Keur en uitvoeringsregels

Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur en de daarbij horende uitvoeringsregels in werking getreden. De Keur is benodigd vanuit de Waterwet. Daarin zijn vastgelegd de bevoegdheden en taken van het hoogheemraadschap, zijnde de zorg voor het watersysteem, de zorg voor het zuiveren van afvalwater, de zorg voor andere waterstaatsaangelegenheden en waterbeheer. De Keur dient tevens ter invulling van deze doelstellingen, te weten: voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen, en vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen. Samengevat is maakt de Keur en uitvoeringsregels het mogelijk dat het hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor: waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden), watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken) en andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).

De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als het hoogheemraadschap van Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Keurvergunning. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Uitvoeringsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van het hoogheemraadschap van Rijnland nader uitgewerkt.


Waterkeringen

Het hoogheemraadschap van Rijnland heeft de zorg voor de waterkeringen (zowel primaire als secundaire) en de instandhouding van de landscheidingen met de aangrenzende waterschappen.


Verharding onbebouwde gronden

Binnen het beheergebied van het hoogheemraadschap van Rijnland gelden strenge regels om onbebouwde grond te verharden. Bij toename van verharding van de onbebouwde gronden met meer dan 5.00 m2 is compensatie van verharding door middel van extra te graven vierkante meters water verplicht. Hiervoor geldt een realisatie- en meldingsplicht als ontheffing van de Keur en uitvoeringsregels van het hoogheemraadschap van Rijnland. De eigenaar van de gronden dient toename van de verharding en de realisatie van extra water te melden bij het hoogheemraadschap van Rijnland. Bij toename van verharding van om onbebouwde grond met meer dan 5.000 m2 dient de eigenaar een vergunning aan te vragen bij het hoogheemraadschap van Rijnland.

4.8.2 Onderzoeksresultaten
4.8.2.1 Algemeen

Water en ruimtelijke ordening

Het aanwezige watersysteem vormt een belangrijke randvoorwaarde voor wat in een bepaald gebied wel of juist niet mogelijk is en stelt daarmee eisen aan de omgang en inrichting van de beperkte ruimte. Bouwen langs het water kan enorm bijdragen aan het woongenot. Bouwen op de verkeerde plek kan veel ellende geven door wateroverlast. Terecht wordt steeds meer erkend dat water mede sturend dient te zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is inmiddels voor iedereen duidelijk dat het watersysteem meer ruimte nodig heeft om de effecten van klimaatverandering, zeespiegelrijzing en bodemdaling het hoofd te kunnen bieden. Een goede afstemming tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening is daarom noodzakelijk.

Extra aandacht voor water in ruimtelijke plannen in een vroeg stadium van de planvorming is blijvend vereist met het oog op de toekomst en het naleven en uitvoering van de Watertoets, de Kaderrichtlijn Water (KRW), Waterplan Leiden en eisen vanuit waterbeheer.

4.8.2.2 Watertoets

Normaliter kunnen bij een toename van het verhard oppervlak ten opzichte van de huidige situatie een watervergunning en compenserende maatregelen aan de orde zijn. Doorgaans is de eerste 500 m2 vergunning vrijgesteld van een vergunning- en compensatieplicht.

Voor de tijdelijke bouwweg is reeds een watervergunning verleend. Het plaatsen van een tijdelijke dam met duiker vraagt niet om het compenseren van water. Voor de definitieve ontsluitingsweg dient hier wel aan te voldoen. Hier geldt de vergunning- en compensatieplicht. Een dergelijke vergunning van het Hoogheemraadschap dient te worden verleend.

Conclusie

Er dient een even groot vervangend oppervlak aan water te worden gegraven, als gevolg van het dempen en veranderen van de watergang. Met het verlenen van de watervergunning door het Hoogheemraadschap wordt voldoende aannemelijk gemaakt dat die zal worden uitgevoerd. Dit zal als voorwaarde in de vergunning worden opgenomen.

Hoofdstuk 5 Procedurele aspecten

5.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Op grond van artikel 2.10, lid 1 onder c Wabo dient een omgevingsvergunning geweigerd te worden voor aanvragen die in strijd zijn met het bestemmingsplan en er geen vergunningverlening mogelijk is met toepassing van artikel 2.12 Wabo.

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend na het voeren van een procedure tot afwijking van het bestemmingsplan. Hierbij gelden drie mogelijkheden:

  • indien in het bestemmingsplan een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid wordt gegeven dan kan deze toegepast worden op grond van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 1º van de Wabo;
  • indien het bestemmingsplan geen binnenplanse afwijkingsmogelijkheid biedt, maar bij algemene maatregel van bestuur afgeweken kan worden dan kan deze toegepast worden op grond van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 2º van de Wabo;
  • indien aan geen van bovenstaande voldaan kan worden, de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat, dan kan de omgevinsgvergunning worden verleend met toepassing van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 3º van de Wabo doorlopen worden. Dit is een procedure op grond van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.2 Procedure

Het plan is strijdig met het bestemmingsplan. Voor dit bouwplan is in het Besluit omgevingsrecht geen mogelijkheid opgenomen voor een buitenplanse afwijking.

Daarmee is de juiste juridisch-planologische procedure voor het mogelijk maken van het ingediende bouwplan, het verlenen van een omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o Wabo.

Het betreft een uitgebreide procedure. Dit houdt in dat het ontwerpbesluit met deze ruimtelijke onderbouwing zes weken ter inzage wordt gelegd voor het indienen van zienswijzen. Eenieder kan gedurende die termijn een zienswijze indienen. De zienswijzen worden beantwoord in een zienswijzennota. Als gevolg van ingediende zienswijzen kan een omgevingsvergunning worden geweigerd. De aanvrager kan dan een aangepaste aanvraag indienen.

Geven de zienswijzen geen aanleiding de omgevingsvergunning te weigeren, dan kunnen de indieners van de zienswijzen door de raadscommissie worden gehoord. De raadscommissie neemt een besluit op de zienswijzen en in voorkomende gevallen over het afgeven van een verklaring van geen bedenkingen. Indien geen zienswijzen ingediend worden, kan direct na de ter inzage legging van het ontwerpbesluit een omgevingsvergunning verleend worden.

De omgevingsvergunning treedt in werking met ingang van de dag na afloop van de beroepstermijn van zes weken gerekend vanaf de dag na die waarop het besluit ter inzage is gelegd en nadat deze langs elektronische weg kenbaar is gemaakt. Tegen het besluit tot verlening van een omgevingsvergunning kan rechtstreeks beroep worden aangetekend bij de rechtbank gedurende een termijn van zes weken na publicatie van de vergunning.

5.3 Verklaring van geen bedenkingen

Bij de toepassing van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 3º is in sommige gevallen een verklaring van geen bedenkingen vereist.

De Wabo biedt de raad op grond van artikel 6.5, derde lid Bor de mogelijkheid om een lijst van categorieën van gevallen vast te stellen, waarvoor een verklaring van geen bedenkingen van de raad niet is vereist. Met een dergelijke lijst kan de raad er voor zorgen dat het geen verklaring hoeft af te geven voor strijdige ruimtelijke activiteiten met een zeer beperkt planologisch belang, of activiteiten waarover de raad reeds eerder heeft besloten in de vorm van een gebiedsvisie, wijkontwikkelingsplan, stedenbouwkundig masterplan of soortgelijk ruimtelijk kader.

Op 17 november 2017 heeft de raad van Leiden besloten (RV 17.0100) een lijst met categorieën van gevallen vast te stellen waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen is vereist. Deze lijst wordt periodiek herzien.

Het plan is op grond van deze lijst niet vvgb plichtig, nu de aangevraagde activiteit past in het uitvoeringsbesluit voor het kruispunt Groote Vink en de gewijzigde verkeersontsluiting Leiden-Voorschoten. Daarmee is op grond van lid 4 van de lijst geen verklaring van geen bedenkingen nodig.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Er is samen met de aanvrager een samenwerkingsovereenkomst (SOK) gesloten. Deze samenwerkingsovereenkomst ziet op de afspraken die tussen de gemeente Leiden en gemeente Voorschoten zijn gemaakt ten behoeve van de nieuwe ontsluiting van Voorschoten. Daar hoort tevens de planologische procedure richting een omgevingsvergunning bij. Het kostenverhaal is in de SOK opgenomen. Tevens is de planschadeovereenkomst onderdeel van de samenwerkingsovereenkomst. Daarmee is de economische uitvoerbaarheid van het plan voldoende aangetoond.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Algemeen

Bij het opstellen van deze ontwerp omgevingsvergunning hoort een belangenafweging. In zo'n belangenafweging worden alle belangen tegen elkaar afgewogen om uiteindelijk tot een besluit te komen. Gedurende een zienswijzentermijn kan eenieder zijn of haar belang bij het college kenbaar maken alvorens de een besluit wordt genomen over verlening van de omgevingsvergunning.

6.2.2 Zienswijzen

Via publicaties in de Staatscourant en de Stadskrant zal de termijn van terinzage legging van de ontwerp omgevingsverguning worden aangekondigd. Een ieder wordt tijdens deze periode van zes weken in de gelegenheid gesteld om een zienswijze tegen het voorgenomen plan kenbaar te maken.

De ontwerp omgevingsvergunning heeft van 12 juli 2024 t/m 23 augustus 2024 ter inzage gelegen. Tijdens dit termijn zijn in totaal 3 zienswijzen ingediend. De zienswijzen worden beantwoord in de zienswijzennota, welke als Bijlage 10 Zienswijzennota onderdeel zijn van het besluit. De zienswijzen hebben geen gevolgen gehad voor het besluit.