Regels

behorende bij het bestemmingsplan “Hellevoet” van de gemeente Hellevoetsluis

 

 

 

 

 


 

Wissing stedebouw en ruimtelijke vormgeving b.v.

Barendrecht

Mei 2011

 

 

 

 

 

Opdrachtgever:

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hellevoetsluis

 

 

 



Inhoud       

HOOFDSTUK 1      Inleidende regels  1

Artikel 1                Begrippen  1

Artikel 2                Wijze van meten  7

HOOFDSTUK 2      Bestemmingsregels  8

Artikel 3                Bedrijf 8

Artikel 4                Gemengd  10

Artikel 5                Groen  12

Artikel 6                Kantoor 13

Artikel 7                Maatschappelijk  14

Artikel 8                Recreatie - Dagrecreatie  16

Artikel 9                Sport 18

Artikel 10               Tuin  20

Artikel 11               Verkeer 21

Artikel 12               Water 22

Artikel 13               Wonen – 1  23

Artikel 14               Wonen - 2  25

Artikel 15               Wonen – 3  27

Artikel 16               Waarde - Archeologie – 1  29

Artikel 17               Waarde - Archeologie – 2  31

Artikel 18               Waarde – Cultuurhistorie  33

Artikel 19               Waterstaat - Waterkering  35

HOOFDSTUK 3      Algemene REGELS  36

Artikel 20               Antidubbeltelregel 36

Artikel 21               Algemene bouwregels  37

Artikel 22               Algemene aanduidingsregels  38

Artikel 23               Algemene afwijkingregels  39

Artikel 24               Algemene wijzigingsregels  40

Artikel 25               Overige regels  41

HOOFDSTUK 4      OVERGANGS- EN SLOTREGELS  42

Artikel 26               Overgangsrecht 42

Artikel 27               Slotregel 43

 


 

 


HOOFDSTUK 1                   Inleidende regels

In deze regels wordt verstaan onder:

Artikel 1        Begrippen

1.1                   Bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand: NL.IMRO.0530.BPHellevoet2011-VG01 met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.2                   Plan:

het bestemmingsplan “Hellevoet” van de gemeente Hellevoetsluis.

1.3                   Aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4                   Aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5                   Aanduidingsvlak:

een op de verbeelding aangegeven vlak waarop een aanduiding betrekking heeft.

1.6                   Aaneengebouwde bebouwing:

bebouwing die met de hoofdbouwmassa aaneengesloten is gebouwd.

1.7                   Aan huis verbonden bedrijf:

het beroepsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, waarvan de omvang in een woning met bijbehorende bouwwerken past en de woonfunctie behouden blijft. Het gebruiken van het gebouw of een gedeelte van een gebouw ten behoeve van horeca en/of een seksinrichting of een bedrijf ten behoeve van commercieel seksueel-erotische dienstverlening is niet toegestaan.

1.8                   Aan huis verbonden beroep:

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ontwerptechnisch, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen beroep of bedrijf, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- of Vergunningenbesluit milieubeheer geldt. Het beroep of bedrijf dient qua omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij bijbehorende bouwwerken te passen en de woonfunctie dient als primaire functie behouden en herkenbaar te blijven. Het uitoefenen van een beroep ten behoeve van horeca en/of commercieel seksueel-erotische dienstverlening (seksinrichting) is niet toegestaan.

1.9                   achtererfgebied:

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;

 

1.10                   Afhankelijke woonruimte:

een tijdelijke zelfstandige woonvorm ten behoeve van mantelzorg, waarbij bewoning van een (bij)gebouw tijdelijk is toegestaan en er sprake is van de huisvesting van één huishouden.

1.11                   Antenne-installatie

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie

1.12                   Archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende, of naar verwachting voorkomende, waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.13                   Bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.14                   Bedrijf:

een onderneming waarbij de bedrijfsactiviteiten gericht zijn op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhan­delen van goederen, waarbij eventueel de­tailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.15                   Bedrijfswoning:

een woning in of bij een bouwwerk of terrein, die alleen is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het bijbehorende terrein of bouwwerk(en) noodzakelijk is.

1.16                   Beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Staatsblad 2004, nr. 250) een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden.

1.17                   Bestaand:

a) t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip waarop het bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;

b) t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip waarop het bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen.

1.18                   Bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.19                   Bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.20                   Bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.21                   Bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.22                   Bouwlaag:

een gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van onderbouw en zolder. De maatvoering van het Bouwbesluit dient in acht te worden genomen.

1.23                   Bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels  zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.24                   Bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee  gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.25                   Bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.26                   Bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.27                   Dagrecreatieve voorzieningen:

openbaar toegankelijke voorzieningen ten behoeve van recreatief gebruik zoals voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeervoorzieningen, visoevers en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen;

1.28                   Detailhandel:

het bedrijfsmatig aan particulieren te koop of te huur aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; horecadoeleinden worden hier niet onder begrepen.

1.29                   Dienstverlening:

het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden zoals bijvoorbeeld een kantoor, uitzendbureau, reisbureau, kapper, schoonheidssalon, fysiotherapeut, etc.

1.30                   Doeleinden van openbaar nut:

kleinschalige nutsvoorzieningen zoals transformatorhuisjes en schakelkastjes, ondergrondse lokale leidingen, tele- en datacommunicatieleidingen, riolering, telefooncellen en wachthuisjes, straatvoorzieningen (o.a. voor afvalstoffen).

1.31                   Erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat grenst aan een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.

1.32                   Gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.33                   Hoofdfunctie:

de belangrijkste functie waarvoor het hoofdgebouw en/of de gronden mogen worden gebruikt.

1.34                   Hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.35                   Horecabedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het verstrekken van een nachtverblijf en/of het ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, een en ander gepaard gaande met dienstverlening. Tot de genoemde begrippen worden mede begrepen de niet genoemde, maar naar aard, omvang en uitstraling op het woon- en leefmilieu vergelijkbare horecasoorten:

 

horeca categorie 1:

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse bereide snacks, ijs en kleine maaltijden voor consumptie zowel ter plaatse als elders, met daaraan ondergeschikt het verstrekken van dranken, zoals een snackbar, cafetaria, lunchroom en ijssalon.

 

horeca categorie 2:

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren ten behoeve van consumptie ter plaatse, alsmede het daaraan ondergeschikt verstrekken van alcoholhoudende en niet-alcoholhoudende dranken, al dan niet in combinatie met het verstrekken van nachtverblijf en/of van zaalverhuur, zoals een (hotel-) restaurant, pannenkoekhuis, eetcafé en pizzeria,

uitgezonderd een maaltijdafhaalcentrum.

 

horeca categorie 3:

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van overwegend alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, al dan niet in combinatie met kleine etenswaren, zoals een café.

 

horeca categorie 4:

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig bieden van gelegenheid tot dansen dan wel tot het uitoefenen van een kans- en behendigheidsspel al dan niet in combinatie met het verstrekken van alcoholhoudende en niet-alcoholhoudende dranken, zoals een dancing, discotheek, casino of automatenhal.

1.36                   Horecavoorziening:

voorzieningen, geen horecabedrijf zijnde en ondergeschikt aan de hoofdfunctie, voor het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en etenswaar voor het gebruik.

1.37                   Infiltratievoorziening:

voorziening voor het doorsijpelen van regenwater in de bodem.

1.38                   Kantoor:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat door zijn indeling en inrichting kennelijk is bestemd voor het verlenen van diensten en/of het uitvoeren c.q. verrichten van handelingen die een administratief karakter hebben dan wel handelingen die een administratieve voorbereiding of uitwerking behoeven, al dan niet in rechtstreekse aanraking met het publiek.

1.39                   Keur:

wettelijke regels, opgesteld door het waterschap, waarin regels zijn opgenomen voor het bouwen en het gebruik van de gronden die aan een waterloop of (binnen een) waterkering zijn gelegen.

1.40                   Kunstwerk:

voortbrengsel van de beeldende kunsten; kunstuiting.

1.41                   Kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Staatsblad 2004, nr. 250) een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden.

1.42                   Langzaamverkeersroute:

Een voet- en/of fietspad.

1.43                   Maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, welzijns- en gezondheidsvoorzieningen ten behoeve van (openbare) dienstverlening.

1.44                   Mantelzorg:

tijdelijke huisvesting ten behoeve van mantelzorg, waarbij gebruik wordt gemaakt van gezamenlijke voorzieningen en er sprake is van de huisvesting van één huishouden voor de zorg voor chronisch zieken, gehandicapten en hulpbehoevenden door naasten.

1.45                   Ondergeschikt bouwdeel:

een deel van een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen qua uitstraling ondergeschikt is aan de hoofdbouwmassa.

1.46                   Perceelsgrens:

Een grens van een bouwperceel.

1.47                   Risicocontour

contour rondom een risicovolle inrichting die de zone begrenst waar het plaatsgebonden risico, zoals gedefinieerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), gelijk is aan of groter is dan 10-6 per jaar.

1.48                   Risicovolle inrichting:

een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een

grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden

aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt

kwetsbare objecten.

1.49                   Seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.50                   Staat van bedrijfsactiviteiten:

de lijst van bedrijven bevattende basisinformatie voor milieuzonering zoals de lijst is opgenomen in bijlage 1 behorende bij deze voorschriften.

1.51                   Standplaats ambulante handel:

het bedrijfsmatig, anders dan in een winkel, goederen te koop aanbieden of verkopen aan en in rechtstreekse aanraking met particulieren.

1.52                   Twee aan een gebouwde woning (half-vrijstaande woning):

blokken van twee woningen, die aan een zijde een gemeenschappelijke wand hebben.

1.53                   Voorgevel:

de meest gezichtsbepalende gevel van een gebouw.

1.54                   Voorgevelrooilijn:

de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.

1.55                   Vrijstaande woning:

een woning zonder gemeenschappelijke wand met een andere woning.

1.56                   Watergang:

een werk al of niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan.

1.57                   Waterkering:

een voorziening om water tegen te houden, zoals een dijk en een dam.

1.58                   Weg:

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.59                   Woning:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat blijkens aard, inrichting en indeling geschikt en bestemd is voor de huisvesting van één huishouden.


Artikel 2        Wijze van meten

2.1                   Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1.1                   Afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand tussen de (zijdelingse) grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

2.1.2                   Afstand tussen gebouwen:

de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen.

2.1.3                   De goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

N.B.: bij een lessenaarsdak wordt de laagste snijlijn als goothoogte aangemerkt.

2.1.4                   De bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, vlaggenmasten, liftschachten, trappenhuizen, antennes, lichtkoepels en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.1.5                   De oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaats van het bouwwerk.

2.1.6                   De inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grond vloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.1.7                   Lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of hart van scheidsmuren). De in deze regels gegeven bepalingen omtrent plaatsing, afstanden en maten zijn niet van toepassing op goot- en kroonlijsten, pilasters, plinten, stoeptreden, kozijnen, dorpels en soortgelijke bouwdelen.

2.2                   Onderschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- en bestemmingsgrenzen niet meer bedraagt dan 0.70 meter.

2.3                   Peil:

a. afstanden loodrecht,

b. hoogten vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het 

verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet  

van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven, en

c. maten buitenwerks, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard tot maxi-

 maal 0,7 m buiten beschouwing blijven.


HOOFDSTUK 2                   Bestemmingsregels

Artikel 3       Bedrijf

3.1                   Bestemmingsomschrijving

3.1.1                   De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.      bedrijfsmatige activiteiten die niet vergunningplichtig c.q. meldingsplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer;

b.      bedrijven die voorkomen in ten hoogste categorieën  1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten alsmede daarmee naar aard en omvang vergelijkbare bedrijven of inrichtingen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 3.1’ een bedrijf tot en met die categorie is toegestaan en met dien verstande dat horeca, seksinrichtingen en detailhandel niet zijn toegestaan;

c.      ter plaatse van de aanduiding ‘opslag’: opslag;

d.      kantoren ondergeschikt aan de bedrijfsvoering van ten hoogste 250 m2;

e.      bijbehorende voorzieningen zoals groen, water, verharding en parkeervoorzieningen.

3.1.2                   Onverminderd het bepaalde onder 3.1.1 zijn geluidzoneringsplichtige inrichtingen, verkooppunt motorbrandstoffen en risicovolle inrichtingen niet toegestaan, tenzij de plaatsgebonden risicocontour van 10-6/jaar binnen de eigen inrichtinggrens van het bedrijf  ligt.

3.2                   Bouwregels

3.2.1                   Voor het bouwen  gelden de volgende aanduidingen en bepalingen:

a.      Een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het aangeduide bouwvlak worden gebouwd;

b.      De gronden in het bouwvlak mogen voor 100% bebouwd worden tenzij met een aanduiding anders is vermeld, met dien verstande dat parkeren volledig op eigen erf dient plaats te vinden;

c.      De goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven, tenzij in de regels anders worden bepaald;

d.      de afstand van gebouwen tot de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen moet, onverminderd het bepaalde in 3.2.1 onder a, tenminste 5 m bedragen.

e.      Bijbehorende bouwwerken mogen enkel in het achtererfgebied worden opgericht.

f.        De gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 40 m².

g.      De bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk binnen 2,5 m aansluitend aan het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het gebouw binnen het bouwvlak plus 0,3 m, met een maximum bouwhoogte van 4 m.

h.      De bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk op een afstand van meer dan 2,5 m van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 4 m;

i.        De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel van het gebouw niet meer mag bedragen dan 1 m.

j.        De bouwhoogte van een vlaggenmast mag niet meer bedragen dan 6 meter, waarbij het aantal vlaggenmasten per bouwperceel niet meer mag bedragen dan 1.

k.      verlichtingsarmaturen zijn toegestaan met een maximale hoogte van 10 m;

l.        antenne-installaties mag de hoogte maximaal 10 m bedragen.

m.    Indien de bestaande hoogten en afstanden meer bedragen dan maximaal is toegestaan op grond van het bepaalde onder a tot en met m , dan bedragen de bestaande hoogten en afstanden de maximale hoogten en afstanden;

3.2.2                   Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken ten behoeve van doeleinden van openbaar nut gelden de volgende bepalingen:

a.      de inhoud van bouwwerken mag maximaal 50 m³ per op te richten bouwwerk bedragen;

b.      de bouwhoogte mag maximaal 3 m bedragen.

3.3                   Nadere eisen

3.3.1                   Ter uitvoering van de doeleinden in lid 3.1.1 is het bevoegd gezag, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.2, bij het verlenen van omgevingsvergunningen bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

a.      de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

b.      de situering en afmetingen van bouwpercelen.

3.3.2                   Nadere eisen kunnen slechts worden gesteld, mits deze eisen binnen de in het plan neergelegde begrenzingen blijven en indien zulks noodzakelijk is in verband met:

a.      de woonsituatie in de directe omgeving;

b.      het straat- en bebouwingsbeeld;

c.      in verband met de verkeers-, sociale- en brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;

d.      de milieusituatie;

e.      de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

3.4                   Afwijking  van de regels

3.4.1                   Het bevoegde gezag is bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen ter afwijking: van het bepaalde in lid 3.1.1

a.      om bedrijven toe te laten in één categorie hoger dan in lid 3.1.1 genoemd, voorzover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze, technische voorzieningen of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de in lid 3.1.1 genoemde categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;

b.      om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voorzover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals in lid 3.1.1 genoemd;

c.      met dien verstande dat risicovolle inrichtingen en geluidshinderlijke inrichtingen niet zijn toegestaan.

3.4.2                   Het bevoegd gezag is bevoegd omgevingsvergunning te verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 3.2.2 ten behoeve van de hoogte van een erfafscheiding voor de voorgevel met dien verstande dat deze maximaal 2 m mag bedragen.

3.4.3                   De omgevingsvergunning als bedoeld onder 3.4.1 en 3.4.2 wordt uitsluitend verleend indien:

a.      het doel en de uitgangspunten van het plan niet onevenredig worden aangetast;

b.      de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.


Artikel 4         Gemengd

4.1                   Bestemmingsomschrijving

4.1.1                   De voor ‘Gemengd’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.      horeca in horecacategorie 1 uitsluitend voorzover aangeduid en gelegen op de begane grond;

b.      zakelijke en/of overige dienstverlening;

c.      detailhandel, uitsluitend voorzover aangeduid en gelegen op de begane grond, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van gemengd - detailhandel op verdieping’ er tevens detailhandel op de 1e verdieping mag plaatshebben;

d.      wonen, uitsluitend op de verdieping;

e.      met de bij de functie behorende voorzieningen zoals groen, water, verharding, parkeervoorzieningen..

4.2                   Bouwregels

4.2.1                   Voor het bouwen van gebouwen gelden de aanduidingen en de volgende bepalingen:

a.      Een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het aangeduide bouwvlak worden gebouwd;

b.      De gronden in het bouwvlak mogen voor 100% bebouwd worden tenzij met een aanduiding anders is vermeld, met dien verstande dat parkeren volledig op eigen erf dient plaats te vinden;

c.      de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven

d.      Gebouwen achter en aansluitend op het bouwvlak mogen het bouwvlak met niet meer dan 2,5 meter overschrijden;

e.      De gronden buiten het bouwvlak mogen per bouwperceel voor maximaal 50%

f.        worden bebouwd;

g.      De gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak mogen per bouwperceel niet meer bedragen dan 40 m²;

h.      De bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk binnen 2,5 m aansluitend aan een gebouw binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het gebouw binnen het bouwvlak plus 0,3 m, met een maximum bouwhoogte van 4 m;

i.        De bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk op een afstand van meer dan 2,5 m buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 3 m;

j.        Indien de bestaande hoogten en afstanden meer bedragen dan maximaal is toegestaan op grond van het bepaalde onder a tot en met j , dan bedragen de bestaande hoogten en afstanden de maximale hoogten en afstanden;

k.      Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de hoogte, maximaal 6 m mag bedragen, met uitzondering van:
1. erfafscheidingen die voor de voorgevel maximaal 1 m en achter de voorgevel maximaal 2 m hoog mogen bedragen;
2. verlichtingsarmaturen waarvan de hoogte maximaal 10 m mag bedragen;
3. antenne-installaties waarvan de hoogte maximaal 10 m mag bedragen.


4.2.2                   Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken ten behoeve van doeleinden van openbaar nut gelden de volgende bepalingen:

a.      de inhoud van bouwwerken mag maximaal 50 m³ per op te richten bouwwerk bedragen;

b.      de bouwhoogte mag maximaal 3 m bedragen.

4.3                   Nadere eisen

4.3.1                   Ter uitvoering van de doeleinden in lid 4.1.1 is het bevoegd gezag, met inachtneming van het bepaalde in lid 4.2, bij het verlenen van omgevingsvergunningen, bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

a.      de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

b.      de situering en afmetingen van bouwpercelen.

4.3.2                   Nadere eisen kunnen slechts worden gesteld, mits deze eisen binnen de in het plan neergelegde begrenzingen blijven en indien zulks noodzakelijk is in verband met:

a.      de woonsituatie in de directe omgeving;

b.      het straat- en bebouwingsbeeld;

c.      in verband met de verkeers-, sociale- en brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;

d.      de milieusituatie;

e.      de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

 

 


Artikel 5       Groen

5.1                   Bestemmingsomschrijving

5.1.1                   De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.      groenvoorzieningen;

b.      verblijfsgebied;

c.      langzaamverkeersroute(s);

d.      infiltratievoorzieningen;

e.      een tunnel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘tunnel’

f.        met de bij de functie behorende voorzieningen, zoals water, verharding en speelvoorzieningen.

5.1.2                   Ten behoeve van het toegestane gebruik zijn op en in deze gronden toegelaten:

a.      bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals bruggen, dammen en duikers;

b.      gebouwen voor beheer en onderhoud;

c.      doeleinden van openbaar nut.

5.2                   Bouwregels

5.2.1                   Voor het bouwen van gebouwen geldt dat de oppervlakte van de in lid 5.1.2 onder b, bedoelde gebouwen ten hoogste 20 m² en de bouwhoogte maximaal 2,5 meter mag bedragen.

5.2.2                   Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte ten hoogste 3 m mag bedragen met uitzondering van:

a.      verlichtingsarmaturen waarvan de hoogte maximaal 10 m mag bedragen;

b.      speelvoorzieningen waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen;

5.2.3                   Voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van doeleinden van openbaar nut gelden de volgende bepalingen:

a.      de inhoud van bouwwerken mag maximaal 50 m³ per op te richten bouwwerk bedragen;

b.      de bouwhoogte mag maximaal 3 m bedragen.

 


Artikel 6       Kantoor

6.1                   Bestemmingsomschrijving

6.1.1                   De voor ‘Kantoor’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.      kantoren;

b.      het uitoefenen van activiteiten gericht op de dienstverlening;

c.      bijbehorende voorziening zoals groen, water, verharding, parkeervoorzieningen.

6.2                   Bouwregels

6.2.1                   Voor het bouwen van gebouwen gelden de aanduidingen en de volgende bepalingen:

a.    gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd op de gronden binnen het bouwvlak.

b.    de gronden in het bouwvlak mogen voor 100% bebouwd worden tenzij met een aanduiding anders is vermeld, met dien verstande dat parkeren volledig op eigen erf dient plaats;

c.    bijbehorende bouwwerken dienen minimaal 2 m uit de zijdelingse perceelsgrens te worden opgericht, met uitzondering van erfafscheiding;

d.    De bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk binnen 2,5 m aansluitend aan het hoofdgebouw, mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het gebouw binnen het bouwvlak plus 0,3 m, met een maximum bouwhoogte van 4 m.

e.    Een bijbehorend bouwwerk op een afstand van meer dan 2,5 m van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 3m goothoogte en 4,5 bouwhoogte hebben;

f.   Erfafscheidingen voor de voorgevel mogen maximaal 1 m hoog bedragen en achter de voorgevel maximaal 2 m hoog bedragen;

g.    De hoogte van verlichtingsarmatuur mag maximaal 10 m bedragen.

h.    Indien de bestaande hoogten en afstanden meer bedragen dan maximaal is toegestaan op grond van het bepaalde onder a tot en met m , dan bedragen de bestaande hoogten en afstanden de maximale hoogten en afstanden

6.2.2                   Voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van doeleinden van openbaar nut gelden de volgende bepalingen:

a.      de inhoud van bouwwerken mag maximaal 50 m³ per op te richten bouwwerk bedragen;

b.      de bouwhoogte mag maximaal 3 m bedragen.

6.3                   Nadere eisen

6.3.1                   Ter uitvoering van de doeleinden in lid 6.1.1 is het bevoegd gezag, met inachtneming van het bepaalde in lid 6.2, bij het verlenen van omgevingsvergunningen, bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

a.      de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

b.      de situering en afmetingen van bouwpercelen.

6.3.2                   Nadere eisen kunnen slechts worden gesteld, mits deze eisen binnen de in het plan neergelegde begrenzingen blijven en indien zulks noodzakelijk is in verband met:

a.      de woonsituatie in de directe omgeving;

b.      het straat- en bebouwingsbeeld;

c.      in verband met de verkeers-, sociale- en brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;

d.      de milieusituatie;

e.      de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

 


Artikel 7       Maatschappelijk

7.1                   Bestemmingsomschrijving

7.1.1                   De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.      maatschappelijke voorzieningen;

b.      een kantine met beperkte horeca-activiteiten als in horecacategorie 1, zijn uitsluitend toegestaan voorzover het een ondergeschikte nevenactiviteit van de hoofdfunctie betreft

c.      bijbehorende voorziening zoals groen, water, verharding, parkeervoorzieningen

7.2                   Bouwregels

7.2.1                   Voor het bouwen van gebouwen gelden de aanduidingen en de volgende bepalingen:

a.      de (hoofd)gebouwen mogen uitsluitend binnen het aangeduide bouwvlak worden gebouwd;

b.      de gronden in het bouwvlak mogen voor 100% bebouwd worden tenzij met een aanduiding anders is vermeld, met dien verstande dat parkeren volledig op eigen erf dient plaats te vinden.

c.      de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven

d.      gebouwen achter en aansluitend op het bouwvlak mogen het bouwvlak met niet meer dan 2,5 meter overschrijden.

e.      de gronden buiten het bouwvlak mogen per bouwperceel voor maximaal 50% worden bebouwd.

f.        de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak mogen per bouwperceel niet meer bedragen dan 40 m²

g.      de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk binnen 2,5 m aansluitend aan een gebouw binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het gebouw binnen het bouwvlak plus 0,3 m, met een maximum bouwhoogte van 4 m.

h.      de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk op een afstand van meer dan 2,5m  buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 3 m.

i.        indien de bestaande hoogten en afstanden meer bedragen dan maximaal is toegestaan op grond van het bepaalde onder a tot en met i , dan bedragen de bestaande hoogten en afstanden de maximale hoogten en afstanden

j.        voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de hoogte, maximaal 6 m mag bedragen, met uitzondering van:
1. erfafscheidingen die voor de voorgevel maximaal 1 m en achter de voorgevel maximaal 2 m hoog mogen bedragen;
2. verlichtingsarmaturen waarvan de hoogte maximaal 10 m mag bedragen;
3. antenne-installaties waarvan de hoogte maximaal 10 m mag bedragen.

 

7.2.2                   Voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van doeleinden van openbaar nut gelden de volgende bepalingen:

a.      de inhoud van bouwwerken mag maximaal 50 m³ per op te richten bouwwerk bedragen;

b.      de bouwhoogte mag maximaal 3 m bedragen.


7.3                   Nadere eisen

7.3.1                   Ter uitvoering van de doeleinden in lid 7.1.1 is het bevoegd gezag, met inachtneming van het bepaalde in lid 7.2, bij het verlenen van omgevingsvergunningen bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

a.      de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

b.      de situering en afmetingen van bouwpercelen.

7.3.2                   Nadere eisen kunnen slechts worden gesteld, mits deze eisen binnen de in het plan neergelegde begrenzingen blijven en indien zulks noodzakelijk is in verband met:

a.      het straat- en bebouwingsbeeld;

b.      in verband met de verkeers-, sociale- en brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;

c.      de milieusituatie;

d.      de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.


Artikel 8       Recreatie - Dagrecreatie

8.1                   Bestemmingsomschrijving

8.1.1                   De voor ‘Recreatie - Dagrecreatie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.      dagrecreatieve voorzieningen;

b.      ter plaatse van de aanduiding ‘kinderboerderij’: een kinderboerderij;

c.      bijbehorende voorziening zoals groen, water, parkeervoorziening, speelvoorziening en verharding;

 

met daaraan ondergeschikt:

a.      infrastructurele voorzieningen;

b.      waterhuishoudkundige voorzieningen.

8.1.2                   Ten behoeve van het toegestane gebruik zijn op en in deze gronden toegelaten:

a.      gebouwen, niet zijnde een bedrijfswoning;

b.      bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

c.      doeleinden van openbaar nut.

8.2                   Bouwregels

8.2.1                   Voor het bouwen van gebouwen binnen het bouwvlak gelden de volgende aanduidingen en regels op de verbeelding dat:

a.         de (hoofd)gebouwen mogen uitsluitend binnen het aangeduide bouwvlak worden gebouwd;

b.         de gronden in het bouwvlak mogen voor 100% bebouwd worden tenzij met een aanduiding anders is vermeld, met dien verstande dat parkeren volledig op eigen erf dient plaats te vinden.

c.         de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven;

8.2.2                   Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat:

a.      erfafscheidingen maximaal 2 m hoog mogen bedragen;

b.      een vlaggenmast mag een maximale hoogte van 6 meter bedragen;

c.      voor lichtmasten een maximale hoogte van 10 m geldt.

8.2.3                   Voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van doeleinden van openbaar nut gelden de volgende bepalingen:

a.      de inhoud van bouwwerken mag maximaal 50 m³ per op te richten bouwwerk bedragen;

b.      de bouwhoogte mag maximaal 3 m bedragen.

8.3                   Nadere eisen

8.3.1                   Ter uitvoering van de doeleinden in lid 8.1.1 is het bevoegd gezag, met inachtneming van het bepaalde in lid 8.2, bij het verlenen van omgevingsvergunningen bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

a.      de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

b.      de situering en afmetingen van bouwpercelen.

8.3.2                   Nadere eisen kunnen slechts worden gesteld, mits deze eisen binnen de in het plan neergelegde begrenzingen blijven en indien zulks noodzakelijk is in verband met:

a.      de woonsituatie in de directe omgeving;

b.      het straat- en bebouwingsbeeld;

c.      in verband met de verkeers-, sociale- en brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;

d.      de milieusituatie;

e.      de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

 


Artikel 9         Sport

9.1                   Bestemmingsomschrijving

9.1.1                   De voor ‘Sport’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.      de beoefening van veldsporten;

b.      een kantine met beperkte horeca-activiteiten als in horecacategorie 1, zijn uitsluitend toegestaan voorzover het een ondergeschikte nevenactiviteit van de hoofdfunctie betreft;

c.      ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - opblaasbare hal’: uitsluitend een opblaasbare hal ten behoeve van veldsport in het winterseizoen;

d.      bijbehorende voorziening zoals groen, water, parkeervoorziening, speelvoorziening en verharding.

 

met daaraan ondergeschikt:

a.      infrastructurele voorzieningen;

b.      waterhuishoudkundige voorzieningen.

9.1.2                   Ten behoeve van het toegestane gebruik zijn op en in deze gronden toegelaten:

a.      gebouwen;

b.      bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

c.      doeleinden van openbaar nut.

9.2                   Bouwregels

9.2.1                   Voor het bouwen van gebouwen gelden de aanduidingen en de volgende bepalingen:

a.      gebouwen mogen uitsluitend binnen het aangeduide bouwvlak worden gebouwd,, voorzover geen bouwvlak is aangegeven is het bestemmingsvlak gelijk aan het bouwvlak;

b.      de gronden in het bouwvlak mogen voor 100% bebouwd worden tenzij met een aanduiding anders is vermeld, met dien verstande dat parkeren volledig op eigen erf dient plaats te vinden;

c.      de goot- en bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven

9.2.2                   Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a.      de afstand van lichtmasten, antennemasten, vlaggenmasten en ballenvangers tot een perceelsgrens moet minimaal 2 meter bedragen;

b.      de bouwhoogte van lichtmasten, antennemasten en vlaggenmasten mag niet meer dan 6 meter bedragen;

c.      de bouwhoogte van ballenvangers mag niet meer dan 8 meter bedragen;

d.      de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;

e.      de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 1,5 meter bedragen;

f.        Indien de bestaande hoogten en afstanden meer bedragen dan maximaal is toegestaan op grond van het bepaalde onder a tot en met e, dan bedragen de bestaande hoogten en afstanden de maximale hoogten en afstanden

9.2.3                   Voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van doeleinden van openbaar nut gelden de volgende bepalingen:

a.      de inhoud van bouwwerken mag maximaal 50 m³ per op te richten bouwwerk bedragen;

b.      de bouwhoogte mag maximaal 3 m bedragen.

9.3                   Nadere eisen

9.3.1                   Ter uitvoering van de doeleinden in lid 9.1.1 is het bevoegd gezag, met inachtneming van het bepaalde in lid 9.2, bij het verlenen van omgevingsvergunningen bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

a.      de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

b.      de situering en afmetingen van bouwpercelen.

9.3.2                   Nadere eisen kunnen slechts worden gesteld, mits deze eisen binnen de in het plan neergelegde begrenzingen blijven en indien zulks noodzakelijk is in verband met:

a.      het straat- en bebouwingsbeeld;

b.      in verband met de verkeers-, sociale- en brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;

c.      de milieusituatie;

d.      de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

 


Artikel 10       Tuin

10.1                   Bestemmingsomschrijving

10.1.1                   De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, behorende bij de op de aangrenzende gronden met de bestemming Wonen gelegen hoofdgebouwen.

10.1.2                   Ten behoeve van het toegestane gebruik zijn op deze gronden toegelaten:

a.           verhardingen;

b.           bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

10.2                   Bouwregels

10.2.1                   op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

10.2.2                   Voor het bouwen van bouwwerken gelden de aanduidingen en  de volgende bepalingen:

a.      ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding voorbouwzone’ zijn uitsluitend bouwdelen toegestaan, behorende bij het in de aangrenzende bestemming gelegen hoofdgebouw, met dien verstande dat:

-          de bouwhoogte van het bouwdeel maximaal 3 m bedraagt;

-          de breedte van het bouwdeel ten hoogste de helft van de breedte van de woning beslaat of de minimum afstand tot een van de zijdelingse perceelsgrenzen 3 m bedraagt;

-          de maximum oppervlakte van de bebouwing 15 m² bedraagt;

b.      de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen met uitzondering van erfafscheidingen, die maximaal 1 m hoog mogen zijn.

10.3                   Afwijking van de bouwregels

10.3.1                   Het bevoegd gezag zijn bevoegd omgevingsvergunning te verlenen ter afwijking van het bepaalde in artikel 10.2, voor het uitbreiden van een woning in de aangrenzende bestemming vóór de voorgevel, met dien verstande dat:

a.           de diepte van de uitbreiding maximaal 1,5 m mag bedragen;

b.           de hoogte van de uitbreiding maximaal gelijk is aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;

c.           de breedte van de uitbreiding maximaal 50% van de oorspronkelijke gevelbreedte mag bedragen.

10.3.2                   De omgevingsvergunning als bedoeld in 10.3.1 wordt uitsluitend verleend indien:

a.           het doel en de uitgangspunten van het plan niet onevenredig worden aangetast;

b.           de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

 


Artikel 11       Verkeer

11.1                   Bestemmingsomschrijving

11.1.1                   De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.      wegen en paden;

b.      langzaamverkeersroute(s);

c.      verblijfsgebied;

d.      groenvoorzieningen;

e.      infiltratievoorzieningen;

f.        een tunnel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘tunnel’;

g.      ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van verkeer - standplaats ambulante handel’: een standplaats voor ambulante handel;

h.      ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van verkeer - parkeerplaats grote voertuigen’: een parkeerplaats voor grote voertuigen;

i.        bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, water, parkeervoorzieningen en speelvoorzieningen.

11.1.2                   Ten behoeve van het toegestane gebruik zijn op en in deze gronden toegelaten:

a.      bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals bruggen, dammen en duikers;

b.      doeleinden van openbaar nut, behoudens verkooppunten voor motorbrandstoffen.

11.2                   Bouwregels

11.2.1                   Voor het bouwen van gebouwen geldt dat op of in deze gronden geen gebouwen mogen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van het openbaar nut.

11.2.2                   Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat:

a.         de bouwhoogte, ten hoogste 3 m mag bedragen behoudens:

b.         reclamezuilen waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen;

c.         verlichtingsarmaturen waarvan de hoogte maximaal 10 m mag bedragen;

d.         speelvoorzieningen waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen;

e.         zendmast voor telecommunicatie waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan wordt aangeduid.

11.2.3                   Voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van doeleinden van openbaar nut gelden de volgende bepalingen:

a.      de inhoud van bouwwerken mag maximaal 50 m³ per op te richten bouwwerk bedragen;

b.      de bouwhoogte mag maximaal 3 m bedragen.

 


Artikel 12        Water

12.1                   Bestemmingsomschrijving

12.1.1                   De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.      water;

b.      waterberging;

c.      infiltratievoorzieningen;

d.      waterhuishouding;

e.      bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen en verharding.

12.1.2                   Ten behoeve van het toegestane gebruik zijn toegelaten:

a.      bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals bruggen, dammen en duikers;

b.      doeleinden van openbaar nut.

12.2                   Bouwregels

12.2.1                   Voor het bouwen van gebouwen geldt dat er op of in deze gronden geen gebouwen mogen worden gebouwd.

12.2.2                   Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de hoogte niet meer mag bedragen dan 3 m.

 


Artikel 13        Wonen – 1

13.1                   Bestemmingsomschrijving

13.1.1                   De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.      wonen;

b.      ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel’: een detailhandelsvestiging;

c.      ter plaatse van de aanduiding ‘gezondheidszorg’: uitsluitend op de begane grond een huisartsenpost;

d.      ter plaatse van de aanduiding ‘garage’: garageboxen;

e.      ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - berging’: bergingen;

f.        ter plaatse van de aanduiding ‘cultuurhistorische waarden’: de bescherming en instandhouding van cultuurhistorische waarden;

g.      bijbehorende voorzieningen zoals groen, water, parkeervoorziening, speelvoorziening en verharding.

13.1.2                   Gebouwen mogen worden gebruikt voor een aan huis gebonden beroep of een aan huis verbonden bedrijf, met dien verstande dat:

a.      de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd;

b.      het vloeroppervlak ten behoeve van het aan huis verbonden bedrijf of een aan huis gebonden beroep maximaal 25 m² mag bedragen;

c.      detailhandel slechts is toegestaan voorzover deze beperkt blijft tot een beperkte verkoop en in direct verband staat met het aan huis gebonden beroep of het aan huis verbonden bedrijf.

13.2                   Bouwregels

13.2.1                   Voor het bouwen van gebouwen gelden de aanduidingen en de volgende bepalingen:

a.      de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven, tenzij in de regels anders worden bepaald;

b.      het is niet toegestaan om hoofdgebouwen te splitsen in meerdere woningen met uitzondering van het bepaalde onder lid 13.4.1;

c.      Het bouwperceel mag voor maximaal 50% worden bebouwd;

d.      Bijbehorende bouwwerken mogen enkel in het achtererfgebied worden opgericht.

e.      De gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 40 m².

f.        De bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk binnen 2,5 m aansluitend aan het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het gebouw binnen het bouwvlak plus 0,3 m, met een maximum bouwhoogte van 4 m.

g.      De bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk op een afstand van meer dan 2,5 m van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan een goothoogte van 3 meter en bouwhoogte van 4,5 meter;

h.      De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel van het gebouw niet meer mag bedragen dan 1 m.

i.        De bouwhoogte van een vlaggenmast mag niet meer bedragen dan 6 meter, waarbij het aantal vlaggenmasten per bouwperceel niet meer mag bedragen dan 1.

j.        speelvoorzieningen waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen;

k.      Indien de bestaande hoogten en afstanden meer bedragen dan maximaal is toegestaan op grond van het bepaalde onder a tot en met k, dan bedragen de bestaande hoogten en afstanden de maximale hoogten en afstanden

13.2.2                   Voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van doeleinden van openbaar nut gelden de volgende bepalingen:

a.      de inhoud van bouwwerken ten behoeve van doeleinden van openbaar nut mag maximaal 50 m³ per op te richten bouwwerk bedragen

b.      de bouwhoogte mag maximaal 3 m bedragen;

13.3                   Nadere eisen

13.3.1                   Ter uitvoering van de doeleinden in artikel 13.1.1 is het bevoegd gezag bevoegd, met inachtneming van het bepaalde in artikel 13.2, bij het verlenen van omgevingsvergunningen, nadere eisen te stellen ten aanzien van:

a.      de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

b.      de situering en afmetingen van bouwpercelen.

13.3.2                   Nadere eisen kunnen slechts worden gesteld, mits deze eisen binnen de in het plan neergelegde begrenzingen blijven en indien zulks noodzakelijk is in verband met:

a.      de woonsituatie;

b.      het straat- en bebouwingsbeeld;

c.      in verband met de verkeers-, sociale- en brandveiligheid;

d.      de milieusituatie;

e.      de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

13.4                   Afwijking van de bouwregels

13.4.1                   Het bevoegd gezag zijn bevoegd omgevingsvergunning te verlenen ter afwijking van het bepaalde in artikel 13.2.1 onder b ten behoeve van het splitsen van een vrijstaande woning in twee halfvrijstaande woningen, met dien verstande dat:

a.      de splitsing vanuit stedenbouwkundig oogpunt verantwoord is;

b.      de inhoud van de vrijstaande woning minimaal 800 m³ bedraagt.

13.4.2                   Het bevoegd gezag zijn bevoegd omgevingsvergunning te verlenen ter afwijking van het bepaalde onder artikel 13.1.2 teneinde het vloeroppervlak ten behoeve van aan huis verbonden bedrijf of een aan huis verbonden beroep te vergroten tot 40 m², een en ander met dien verstande dat kan worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid en dat er geen sprake is van een onevenredige toename van de verkeersaantrekkende werking.

13.4.3                   De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 13.4.1 en 13.4.2 wordt uitsluitend verleend indien:

a.      het doel en de uitgangspunten van het plan niet onevenredig worden aangetast;

b.      de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

 


Artikel 14                    Wonen - 2

14.1.1                   De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.      Wonen, in de vorm van twee-onder-één kap woningen en vrijstaande woningen;

b.      bijbehorende voorzieningen zoals groen, water, parkeervoorziening, speelvoorziening en verharding.

14.1.2                   Gebouwen mogen worden gebruikt voor een aan huis verbonden beroep of een aan huis verbonden bedrijf, met dien verstande dat:

a.      de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd;

b.      het vloeroppervlak ten behoeve van het aan huis gebonden bedrijf of een aan huis gebonden beroep maximaal 25 m² mag bedragen;

c.      detailhandel slechts is toegestaan voorzover deze beperkt blijft tot een beperkte verkoop en in direct verband staat met het aan huis verbonden beroep of het aan huis verbonden bedrijf.

14.2                   Bouwregels binnen het bouwvlak

14.2.1                   Voor het bouwen van gebouwen gelden de aanduidingen en de volgende bepalingen:

a.      Een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het aangeduide bouwvlak worden gebouwd;

b.      het bouwvlak mag voor 100% bebouwd worden tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximale bebouwingspercentage (%)' een ander maximaal bebouwingspercentage is aangegeven, met dien verstande dat parkeren volledig op eigen erf dient plaats te vinden; Het bouwvlak mag maximaal voor 50% bebouwd worden met bijbehorende bouwwerken tot een maximum van 40 m². Voor percelen met een oppervlakte van 700m² of meer, mag het gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken per bouwperceel niet meer bedragen dan 80 m²;

c.      de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven;

d.      het is niet toegestaan om hoofdgebouwen te splitsen in meerdere woningen met uitzondering van het bepaalde onder lid 14.4.1;

e.      Indien de bestaande hoogten en afstanden meer bedragen dan maximaal is toegestaan op grond van het bepaalde onder a tot en met d, dan bedragen de bestaande hoogten en afstanden de maximale hoogten en afstanden.

14.2.2      Bouwregels buiten het bouwvlak

Voor het bouwen buiten het bouwvlak gelden de aanduidingen en volgende bepalingen:

a.                Bijbehorende bouwwerken mogen buiten het bouwvlak uitsluitend in het achtererfgebied  worden gebouwd;

b.                De gronden in het achtererfgebied mogen per bouwperceel voor maximaal 50%

      worden bebouwd;

c.                De gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken ter plaatse van het achtererfgebied per bouwperceel niet meer bedragen dan 40 m²;

d.                Bijbelbehorende bouwwerken dienen bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen minimaal 1 m uit de zijdelingse perceelsgrens te worden opgericht;

e.       De bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk binnen 2,5 m aansluitend aan een gebouw binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het gebouw binnen het bouwvlak plus 0,3 m, met een maximum bouwhoogte van 4 m;

f.         De bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk op een afstand van meer dan 2,5 m van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan een goothoogte van 3 meter en bouwhoogte van 4,5 meter;

g.                De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel van het gebouw binnen het bouwvlak niet meer mag bedragen dan 1 m;

h.          De bouwhoogte van een vlaggenmast mag niet meer bedragen dan 6 meter, waarbij het aantal vlaggenmasten per bouwperceel niet meer mag bedragen dan 1;

i.     Indien de bestaande hoogten en afstanden meer bedragen dan maximaal is toegestaan op grond van het bepaalde onder a tot en met h , dan bedragen de bestaande hoogten en afstanden de maximale hoogten en afstanden.

14.3                   Nadere eisen

14.3.1                   Ter uitvoering van de doeleinden in artikel 14.1.1 is het bevoegd gezag bevoegd, met inachtneming van het bepaalde in artikel 14.2, bij het verlenen van omgevingsvergunningen, nadere eisen te stellen ten aanzien van:

a.      de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

b.      de situering en afmetingen van bouwpercelen.

14.3.2                   Nadere eisen kunnen slechts worden gesteld, mits deze eisen binnen de in het plan neergelegde begrenzingen blijven en indien zulks noodzakelijk is in verband met:

a.      de woonsituatie;

b.      het straat- en bebouwingsbeeld;

c.      in verband met de verkeers-, sociale- en brandveiligheid;

d.      de milieusituatie;

e.      de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

14.4                   Afwijking van de bouwregels

14.4.1                   Het bevoegd gezag zijn bevoegd omgevingsvergunning te verlenen ter afwijking van het bepaalde in artikel 14.2.1 onder b ten behoeve van het splitsen van een vrijstaande woning in twee halfvrijstaande woningen, met dien verstande dat:

a.      de splitsing vanuit stedenbouwkundig oogpunt verantwoord is;

b.      de inhoud van de vrijstaande woning minimaal 800 m³ bedraagt.

14.4.2                   Het bevoegd gezag zijn bevoegd omgevingsvergunning te verlenen ter afwijking van het bepaalde onder artikel 14.1.2 teneinde het vloeroppervlak ten behoeve van aan huis gebonden bedrijf of een aan huis gebonden beroep te vergroten tot 40 m², een en ander met dien verstande dat kan worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid en dat er geen sprake is van een onevenredige toename van de verkeersaantrekkende werking.

14.4.3                   De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 14.4.1 en 14.4.2 wordt uitsluitend verleend indien:

a.      het doel en de uitgangspunten van het plan niet onevenredig worden aangetast;

b.      de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

 

 

 

 

 


Artikel 15                   Wonen – 3

15.1                   Bestemmingsomschrijving

15.1.1                   De voor 'Wonen - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.      Wonen, in de vorm van gestapelde woningen;

b.      Ter plaatse van de aanduiding ‘gezondheidszorg’: uitsluitend op de begane grond een huisartsenpost;

c.      bijbehorende voorzieningen zoals groen, water, parkeervoorziening, speelvoorziening en verharding.

15.1.2                   Gebouwen mogen worden gebruikt voor een aan huis verbonden beroep of een aan huis verbonden bedrijf, met dien verstande dat:

a.      de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd;

b.      het vloeroppervlak ten behoeve van het aan huis gebonden bedrijf of een aan huis gebonden beroep maximaal 25 m² mag bedragen;

c.      detailhandel slechts is toegestaan voorzover deze beperkt blijft tot een beperkte verkoop en in direct verband staat met het aan huis verbonden beroep of het aan huis verbonden bedrijf.

15.2                   Bouwregels

15.2.1                   Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a.      Een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het aangeduide bouwvlak worden gebouwd;

b.      het bouwvlak mag voor 100% bebouwd worden tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximale bebouwingspercentage (%)' een ander maximaal bebouwingspercentage is aangegeven, met dien verstande dat parkeren volledig op eigen erf dient plaats te vinden;

c.      de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven;

d.      Indien de bestaande hoogten en afstanden meer bedragen dan maximaal is toegestaan op grond van het bepaalde onder a tot en met c, dan bedragen de bestaande hoogten en afstanden de maximale hoogten en afstanden.

15.2.2                   Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte maximaal 3 m mag bedragen, met uitzondering van:

a.      speelvoorzieningen waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen.

15.2.3                   Ter uitvoering van de doeleinden in artikel 15.1.1 is het bevoegd gezag bevoegd, met inachtneming van het bepaalde in artikel 15.2, bij het verlenen van omgevingsvergunningen, nadere eisen te stellen ten aanzien van:

a.      de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

b.      de situering en afmetingen van bouwpercelen.

15.2.4                   Nadere eisen kunnen slechts worden gesteld, mits deze eisen binnen de in het plan neergelegde begrenzingen blijven en indien zulks noodzakelijk is in verband met:

a.      de woonsituatie;

b.      het straat- en bebouwingsbeeld;

c.      in verband met de verkeers-, sociale- en brandveiligheid;

d.      de milieusituatie;

e.      de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

15.3                   Afwijking van de bouwregels

15.3.1                   Het bevoegd gezag zijn bevoegd omgevingsvergunning te verlenen ter afwijking van het bepaalde onder artikel 15.1.2 teneinde het vloeroppervlak ten behoeve van aan huis gebonden bedrijf of een aan huis gebonden beroep te vergroten tot 40 m², een en ander met dien verstande dat kan worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid en dat er geen sprake is van een onevenredige toename van de verkeersaantrekkende werking.

15.3.2                   De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 15.4.1 wordt uitsluitend verleend indien:

a.      het doel en de uitgangspunten van het plan niet onevenredig worden aangetast;

b.      de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

 

 

 

 

 

 

 

 


Artikel 16        Waarde - Archeologie – 1

16.1                   Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie - 1’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.

16.2                   Bouwregels

Op deze gronden zijn nieuwe bouwwerken ten behoeve van overige aan de gronden toegekende bestemmingen slechts toelaatbaar, indien:

a.      het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en alleen de bestaande fundering wordt benut;

b.      het bouwplan geen bodemverstorende activiteiten met zich meebrengt;

c.      de bodemingreep een oppervlakte kleiner dan 100 m² beslaat en tevens niet dieper reikt dan 0,5 m beneden maaiveld.

 

16.3                   Afwijken van de bouwregels

16.3.1         Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 16.2 voor bouwplannen waarvan de oppervlakte van de bodemingreep groter is dan 100 m2 en de verstoringsdiepte meer bedraagt dan 0,5 m beneden maaiveld, mits op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn.

16.3.2Aan een omgevingsvergunning zoals bedoeld in lid 16.3.1 kan het bevoegd gezag de volgende regels verbinden:

a.      de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieve funderingsmethoden, beschermende bodemlagen of andere voorzieningen die op dit doel gericht zijn;

b.      verplichting tot het doen van opgravingen;

c.      de verplichting tot het begeleiden van de activiteiten, waarvoor de omgevingsvergunning, is verleend door een archeologisch deskundige.

16.4                   Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

16.4.1                   In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de in lid 16.4.2 a t/m f genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 0,5 m beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlak groter dan 100 m² beslaan.

16.4.2                   Het vergunningvereiste betreft de volgende werken c.q. werkzaamheden:

a.      grondbewerkingen (van welke aard dan ook);

b.      het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;

c.      het indrijven van voorwerpen in de bodem;

d.      het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, afgraven;

e.      het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies e.d.;

f.        het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen.

16.4.3                   Het vereiste als bedoeld in lid 16.4.2 geldt niet voor bedoelde activiteiten gericht op het normale   onderhoud en beheer van de betreffende gronden en welke in uitvoering waren ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en evenmin voor bestaande weg- en leidingcunetten.

16.4.4                   Een omgevingsvergunning wordt verleend, indien daardoor de aanwezige archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast. Alvorens de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning aan het bevoegd gezag hieromtrent een rapport van een archeologisch deskundige te overleggen.

16.4.5                   Aan een omgevingsvergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:

a.      de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

b.      de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;

c.      de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

16.5                   Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:

a.      de bestemming 'waarde - archeologie' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;

b.      aan de gronden alsnog de bestemming 'waarde - archeologie' toe te kennen indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn;

c.      de oppervlaktes en/of dieptes als genoemd onder 16.2, 16.3 en 16.4  te veranderen en/of hier desgewenst een extra aanduiding voor op te nemen indien dat op basis van nader verkregen archeologische kennis noodzakelijk en/of mogelijk is.

 


 

Artikel 17        Waarde - Archeologie – 2

17.1                   Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie - 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.

17.2                   Bouwregels

Op deze gronden zijn nieuwe bouwwerken ten behoeve van overige aan de gronden toegekende bestemmingen slechts toelaatbaar, indien:

a.      het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en alleen de bestaande fundering wordt benut;

b.      het bouwplan geen bodemverstorende activiteiten met zich meebrengt;

c.      de bodemingreep een oppervlakte kleiner dan 200 m² beslaat en tevens niet dieper reikt dan 0,8 m beneden maaiveld..

 

17.3                   Afwijken van de bouwregels

17.3.1                   Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 17.2 voor bouwplannen waarvan de oppervlakte van de bodemingreep groter is dan 200 m2 en de verstoringsdiepte meer bedraagt dan 0,8 meter beneden maaiveld, mits op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn.

17.3.2Aan een omgevingsvergunning zoals bedoeld in lid 17.3.1 kan het bevoegd gezag de volgende    regels verbinden:

a.      de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieve funderingsmethoden, beschermende bodemlagen of andere voorzieningen die op dit doel gericht zijn;

b.      verplichting tot het doen van opgravingen;

c.      de verplichting tot het begeleiden van de activiteiten, waarvoor de omgevingsvergunning, is verleend door een archeologisch deskundige.

17.4                   Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk    zijnde, of van werkzaamheden

17.4.1                   In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de in lid 17.4.2 a t/m f genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 0,8 meter beneden het maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte groter dan 200 m² beslaan.

17.4.2                   Het vergunningvereiste betreft de volgende werken c.q. werkzaamheden:

a.      grondbewerkingen (van welke aard dan ook);

b.      het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;

c.      het indrijven van voorwerpen in de bodem;

d.      het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, afgraven;

e.      het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies e.d.;

f.        het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen.

17.4.3                   Het vereiste als bedoeld in lid 17.4.2 geldt niet voor bedoelde activiteiten gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden en welke in uitvoering waren ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en evenmin voor bestaande weg- en leidingcunetten.

17.4.4                   Een omgevingsvergunning wordt verleend, indien daardoor de aanwezige archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast. Alvorens de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning aan het bevoegd gezag hieromtrent een rapport van een archeologisch deskundige te overleggen.

17.4.5                   Aan een omgevingsvergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:

a.      de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

b.      de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;

c.      de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

17.5                   Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:

a.      de bestemming 'waarde - archeologie' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;

b.      aan de gronden alsnog de bestemming 'waarde - archeologie' toe te kennen indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn;

c.      de oppervlaktes en/of dieptes als genoemd onder 17.2, 17.3 en 17.4  te veranderen en/of hier desgewenst een extra aanduiding voor op te nemen indien dat op basis van nader verkregen archeologische kennis noodzakelijk en/of mogelijk is.


 

Artikel 18               Waarde – Cultuurhistorie

18.1                   Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Cultuurhistorie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de doeleinden van de andere krachtens dit plan aan deze gronden gegeven bestemmingen, primair bestemd voor bescherming en onderhoud van het op de verbeelding aangewezen beschermde stadsgezicht.

18.2                   Bouwregels

18.2.1                   Om binnen de op de verbeelding aangegeven gronden met Waarde-Cultuurhistorie,  het beschermde stadsgezicht te behouden en te versterken mogen op deze gronden geen bouwwerken worden gerealiseerd, tevens mogen geen werken worden uitgevoerd met betrekking tot het ophogen, vergraven en egaliseren van de gronden.

18.2.2                   Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde in lid 18.2.1 ten behoeve van het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mits daardoor de cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

18.3                   Omgevingsvergunning uitvoeren van een werk

18.3.1                   Het is verboden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning uitvoeren van een werk) op of in deze gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

a.      het bestraten of herstraten in de zin van herprofilering en/of wijziging van bestratingsmateriaal, het aanbrengen, wegnemen of veranderen van stoepen, stoepranden, stoeppalen of waterpompem daaronder begrepen;

b.      het slopen van muren met cultuurhistorische waarde;

c.      het slopen van gebouwen of delen van gebouwen, anders dan ter uitvoering van een bouwplan waarvoor omgevingsvergunning is verleend, of ter vernieuwing van onderdelen welke uit het oogpunt van onderhoud noodzakelijk is, alsmede anders dan ter verwezelijking van het bestemmingsplan;

d.      het bestraten en verharden van de gronden met de bestemming ‘Groen’;

e.      op de gronden met de bestemming ‘Water’, geheel of ten dele vergraven of dempen van waterlopen, alsmede het verwijderen van of aanbrengen van kademuren, (over)beschoeiingen, aanlegsteigers of meerpalen, anders dan ter verwezelijking van het bestemmingsplan;

f.        het schilderen, sauzen of pleisteren van gevels, welke zichtbaar zijn vanaf voor publiek toegankelijk gebied;

g.      het op gevelas aanbrengen van schilderwerken ten behoeve van reclamedoeleinden.

18.3.2                   De werken en werkzaamheden als bedoeld in 18.2.2 zijn slechts toelaatbaar:

a.      indien en voor zover, mede gelet op de te hanteren materialen, daarmee geen afbreuk wordt gedaan aan de karakteristiek van het stadsgezicht;

b.      indien en voor zover de cultuur-historische waarden niet worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet wordt verkleind.

18.3.3                   Het bepaalde onder 18.2.2 is niet van toepassing voor:

a.      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan en waarvoor vergunning is verleend;

b.      het normale onderhoud betreffen;

c.      mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning uitvoeren van een werk;

d.      werken of werkzaamheden binnen het kader van de normale bodemexploitatie en bodemgebruik.


 

Artikel 19               Waterstaat - Waterkering

19.1                   Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waterstaat - Waterkering’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de doeleinden van de andere krachtens dit plan aan deze gronden gegeven bestemmingen, primair bestemd voor bescherming en onderhoud van de op de plankaart aangewezen waterkering.

19.2                   Bouwregels

19.2.1                   Op de gronden is het niet toegestaan te bouwen, met uitzondering van bouwwerken ten behoeve van de in lid 19.1 bedoelde functie.

19.2.2                   Het bevoegd gezag kan, nadat zij advies hebben ingewonnen bij het college van Dijkgraaf en Heemraden van het waterschap, een omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde onder 19.2.1 ten behoeve van bebouwing als toegestaan ingevolge ter plaatse aangewezen andere bestemmingen, indien door de bouw en situering van de betreffende bebouwing geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de waterkering.

19.3                   Omgevingsvergunning uitvoeren van een werk

19.3.1                   Het is verboden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Het bevoegd gezag (omgevingsvergunning uitvoeren van een werk), op of in deze gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

a.      het aanbrengen van gesloten verhardingen;

b.      het aanbrengen, vellen en/of rooien van beplantingen en/of bomen;

c.      het wijzigen van watergangen en het uitvoeren van afgravings- en ontgrondingswerkzaamheden anders dan normaal spitwerk, dieper dan 0,30 m.;

d.      het ophogen van gronden.

19.3.2                   Het bepaalde onder 19.3.1 is niet van toepassing voor:

a.      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan en waarvoor vergunning is verleend;

b.      het normale onderhoud betreffen;

c.      mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning uitvoeren van een werk;

d.      werken of werkzaamheden binnen het kader van de normale bodemexploitatie en bodemgebruik.

19.3.3                   De werken of werkzaamheden als bedoeld onder 19.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien hierdoor geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de bedrijfsveiligheid van de betreffende waterkering.

 

 


HOOFDSTUK 3                   Algemene REGELS

Artikel 20        Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.


Artikel 21          Algemene bouwregels

Keur

Bij initiatieven op gronden met de bestemming Water of de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering alsmede binnen een afstand van 5 meter uit de bestemmingsgrens van de bestemming Water of Waterkering dient de Keur van het Waterschap Hollandse Delta in acht te worden genomen.

 


Artikel 22 Algemene aanduidingsregels

22.1                   vrijwaringszone - molenbiotoop

22.1.1                   Om binnen de aangegeven ‘vrijwaringszone – molenbiotoop’  vrije windvang te garanderen en het zicht op de betrokken molen veilig te stellen, geldt – tenzij de vrije windvang of het zicht ter plaatse al is beperkt – het volgende:

a.      binnen een afstand van 100 m van het middelpunt van de molen mag geen bebouwing worden opgericht hoger dan het onderste punt van de verticaal staande wiek;

b.      binnen een afstand van 100 tot 400 meter van het middelpunt van de molen mag geen bebouwing worden opgericht met een hoogte die meer bedraagt dan 1/100 van de afstand van het bouwwerk tot de molen, gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek.

22.1.2                   Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 22.1.1 ten behoeve van het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mits daardoor de vrije windvang en/of het zicht niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

22.1.3                   omgevingsvergunning kan pas worden verleend nadat het bevoegd gezag schriftelijk advies hebben ingewonnen bij de beheerder van de molen omtrent de vraag of door de voorgenomen bebouwing de vrije windvang niet onevenredig wordt geschaad en de eventuele te stellen voorwaarden.

 


Artikel 23        Algemene afwijkingregels

23.1                   Het bevoegd gezag zijn bevoegd omgevingsvergunning te verlenen ter afwijking van de bepalingen van het plan voor:

a.      voor afwijkingen van de voorgeschreven minimum en maximum maten inzake hoogte, afstanden en oppervlakten met niet meer dan 10%, voor zover daarvoor in de regels geen bijzondere afwijkingsregels zijn opgenomen;

b.      het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienst van doeleinden van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, reduceerstations en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, voor zover deze bouwwerken geen grotere goothoogte dan 3,5 m en geen groter oppervlak dan 10 m² hebben;

c.      het bouwen van voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen, voorzover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de hoogte niet meer bedraagt dan maximaal 15 m.

23.2                   Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van de omgevingsvergunning voorwaarden stellen ten aanzien van de situering van de onder 23.1 onder c, bedoelde antennes, teneinde een ruimtelijk verantwoorde plaatsing van antennes ten opzichte van de omgeving te waarborgen.

23.3                   De onder 23.1 genoemde omgevingsvergunningen mogen slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden of aan één of meer functies van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

23.4                   Het bevoegd gezag zijn bevoegd omgevingsvergunning te verlenen teneinde het vloeroppervlak ten behoeve van aan huis verbonden bedrijf of een aan huis gebonden beroep te vergroten tot 40 m², een en ander met dien verstande dat kan worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

23.5                   De omgevingsvergunning als bedoeld onder 23.4 wordt uitsluitend verleend indien:

a.      het doel en de uitgangspunten van het plan niet onevenredig worden aangetast;

b.      de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.


 

Artikel 24        Algemene wijzigingsregels

Het bevoegd gezag kan overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen ten behoeve van:

a.      het in geringe mate aanpassen van het plan, teneinde enig onderdeel van het plan, zoals een bestemmingsgrens of een bouwgrens, te veranderen, indien bij definitieve uitmeting of  verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwezenlijking van het plan gewenst of noodzakelijk is en de bestemmingsgrens niet meer dan 5 m en de bouwgrens niet meer dan 10 m worden verschoven;

b.      het oprichten van gebouwen van openbaar nut (zoals transformatorhuisjes en gemaalgebouwtjes) met een inhoud van maximaal 100 m3 en een goothoogte van maximaal 4 m;

c.      het enigszins anders situeren en/of begrenzen van bouwvlakken, indien dit ten behoeve van de uitvoering van een bouwplan nodig mocht blijken, een en ander, mits de oppervlakte van het desbetreffende bouwvlak met niet meer dan 20% van het in het plan vastgelegde afwijkt.


 

Artikel 25        Overige regels

Indien en voorzover in deze regels wordt verwezen naar wetten, verordeningen of enige andere algemeen verbindende regeling, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan.

 


HOOFDSTUK 4                   OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 26        Overgangsrecht

26.1                   Overgangsrecht bouwwerken

26.1.1                   Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

a.      gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

b.      na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

26.1.2                   Het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

26.1.3                   Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

26.2                   Overgangsrecht gebruik

26.2.1                   Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

26.2.2                   Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

26.2.3                   Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

26.2.4                   Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 


Artikel 27        Slotregel

 

Deze regels worden aangehaald als regels van het bestemmingsplan Hellevoet.

 

 

 

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente

Hellevoetsluis, gehouden op ….

 

 

 

 

 

De griffier,                                                                      De voorzitter,