direct naar inhoud van Regels

Dubbeldam

Status: Vastgesteld
Idn: NL.IMRO.0505.BP188Dubbeldam-3002

HOOFDSTUK 4 Omgevingsaspecten

 

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

 

4.1.1 Regelgeving en beleid

 

Wet op de archeologische monumentenzorg

Het archeologisch bodemarchief is de belangrijkste bron voor onze oudste geschiedenis. Sinds 1 oktober 2007 regelt de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet 1988 de bescherming en het behoud van archeologische waarden in de bodem. De archeologische zorgplicht ligt bij de gemeente.

Het belangrijkste doel van de wet is de bescherming van archeologische waarden op de oorspronkelijke plek, dus in de bodem zelf (in situ). De bodem biedt doorgaans de beste garantie voor een goede conservering.

De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Wie de bodem in wil om te bouwen of aan te leggen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek uit te (laten) voeren. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht worden en of deze behoudenswaardig zijn. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen, zodat de waarden op hun plek behouden blijven, of het definitief opgraven en documenteren van de archeologische waarden zodat de gegevens in een archeologisch depot behouden blijven.

Er wordt in de wet uitgegaan van het basisprincipe dat de verstoorder of veroorzaker van archeologieverstorende bodemingrepen betaalt voor het onderzoek van de archeologische waarden.

 

Besluit ruimtelijke ordening

Vanaf 1 januari 2012 dient in bestemmingsplannen rekening te worden gehouden met

cultuurhistorie. Dit is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg.

 

Cultuurhistorische Atlas Zuid-Holland

De Cultuurhistorische Atlas van Zuid-Holland geeft een overzicht van de cultuurhistorische kenmerken en waarden in Zuid-Holland. Onderdelen uit de Provinciale Structuurvisie (2010) zijn hier in opgenomen.

De atlas bestaat uit kaarten voor de drie onderdelen van de cultuurhistorie: archeologie, historische stedenbouw en historisch landschap. Ieder onderdeel bestaat uit twee kaarten die inzichtelijk maken wat in Zuid-Holland cultuurhistorisch van belang is en waarom:

- de kenmerkenkaart, waarop de kenmerkende nederzettingspatronen, landschapspatronen en de archeologische opbouw van het landschap zijn weergegeven;

- de waardenkaart, waarop de waardevolle structuren van de kenmerkenkaart zijn gewaardeerd.

Deze cultuurhistorische kenmerken en waarden vormen de input bij processen van culturele planologie.

 

Gemeentelijk beleid archeologie

Al sinds de jaren '60 vindt archeologisch onderzoek plaats in de gemeente. Sinds 1995 is in Dordrecht een gemeentelijk archeoloog actief en sinds 1999 beschikt de gemeente Dordrecht over een opgravingsvergunning voor het eigen grondgebied. De gemeente voert dus sinds 1995 een eigen beleid wat betreft archeologie. Sinds de invoering van de Wet op de archeologische monumentenzorg in 2007 dienen archeologische waarden wettelijk in de besluitvorming rond ruimtelijke ordeningsprocessen meegewogen te worden. In de praktijk gebeurde dit in Dordrecht al sinds 1995.

 

 

In 2009 is de archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Dordrecht opgesteld. De kaart is een detaillering en uitwerking van de kaarten die op nationale en provinciale schaal beschikbaar zijn. Op het gemeentelijk grondgebied varieert de verwachting van laag tot zeer hoog. In het bij de kaart behorende rapport "‘Stad en Slib: het archeologisch potentieel van het Eiland van Dordrecht in kaart gebracht" is de onderbouwing voor de hoogte van de verwachting verwoord. In de Erfgoedverordening Dordrecht (2010) zijn aan de archeologische verwachtingen verschillende voorwaarden en vrijstellingen verbonden. Deze voorwaarden en vrijstellingen worden uiteindelijk in de nieuwe bestemmingsplannen opgenomen.

 

Archeologisch onderzoek in de gemeente Dordrecht is gericht op kenniswinst wat betreft de bewonings- en ontwikkelingsgeschiedenis van de stad en het Eiland. Van groot belang hierbij is het ontstaan en de ontwikkeling van de stad, de reconstructie van het (cultuur)landschap van het Eiland van Dordrecht en de relatie tussen stad en platteland vóór de ingrijpende St. Elisabethsvloed van 1421. Hiermee sluit de gemeente aan op de Nationale Onderzoeksagenda Archeologie, waarin de relatie tussen mens en landschap in West Nederland binnen de middeleeuwse bewoningsgeschiedenis een speerpunt vormt en uitgewerkt moet worden. De provincie Zuid Holland kent een grote waarde toe aan locaties die informatie bevatten over de ontginning van het veenlandschap in de middeleeuwen. Het is deze ontginning van het veen en de daarmee samenhangende structuren zoals kaden, dijken, sluizen en die ook nu nog beeldbepalend zijn voor het Hollands landschap. Het Eiland van Dordrecht speelt in landschap een opvallende rol vanwege het in 1421 verdronken en daarna volledig afgedekte landschap, waaraan de huidige Biesbosch een blijvende herinnering is.

 

Bij alle ingrepen in de bodem van Dordrecht dient zorg te worden besteed aan mogelijk aanwezige archeologische waarden.

Voor aanvang van grondwerkzaamheden dient dan ook onderzocht te worden of en waar archeologische sporen in het gebied aanwezig zijn en wat hun kwaliteit en waarde is. Als er archeologische behoudenswaardige waarden aanwezig zijn, dient de initiatiefnemer zorg te dragen voor behoud door planaanpassing of opgraven. Behoud in situ verdient daarbij de voorkeur. Bij vaststellen van archeologische waarden en het omgaan met behoudenswaardige waarden dient gewerkt te worden volgens de eisen van de gemeente Dordrecht. Deze verplichting geldt voor het gehele plangebied en wordt dus achterwege gelaten.

 

Monumenten

In het plangebied zijn in totaal 29 beschermde rijksmonumenten aanwezig, waarvan er 27 deel uitmaken van het landgoed Dordwijk, tussen Dordwijklaan en Achterweg. Ook het landgoed als zodanig is beschermd. De overige twee betreffen panden aan de Dubbelsteynlaan West. Daarnaast zijn er 72 beschermde gemeentelijke monumenten aangewezen, voornamelijk woonhuizen. De bescherming van deze momumenten is afdoende geregeld met de aanwijzing als zodanig. Een afzonderlijke aanwijzing in het bestemmingsplan voegt daar niets aan toe.

 

 

4.1.2 Onderzoek

Voor het plangebied geldt globaal voor de zuidwestelijke helft een hoge archeologische verwachting vanwege de ligging op de oevers van de rivier de Dubbel en mogelijk ook de rivier de Thuredrith. Conform de Erfgoedverordening Dordrecht (2010) geldt hier een vrijstelling van de archeologische onderzoeksplicht voor ingrepen tot maximaal 70 cm beneden maaiveld. Voor de noordoostelijke helft van het plangebied geldt een middelmatige archeologische verwachting vanwege de ligging in het lager gelegen komgebied tussen de rivieren Merwede en Dubbel. Hier geldt een vrijstelling voor bodemingrepen tot maximaal 100 cm beneden maaiveld.

Aan de Dubbelsteynlaan ter hoogte van het vroegere MOK-veld ligt een archeologisch monument van hoge archeologische waarde, monumentnummer 16174. Het betreft een terrein met de resten van een in 1421 verdronken dorp, waarschijnlijk Erkentrudenkerke. Voor dit terrein geldt een zeer hoge archeologische verwachting en een vrijstelling van de archeologische onderzoeksplicht voor ingrepen tot maximaal 40 cm beneden maaiveld.

Bovenstaande vrijstellingen zullen op de bestemmingsplankaart worden aangegeven. Voorafgaand aan diepere bodemingrepen dient altijd archeologisch vooronderzoek uitgevoerd te worden.

 

De archeologische verwachtingszones en het archeologisch monument 16174 zullen op de bestemmingsplankaart aangegeven worden. De daaraan verbonden onderzoeksplicht en de vrijstellingen in de toelichting en regels worden opgenomen conform de Erfgoedverordening Dordrecht.

 

 

Cultuurhistorie

In het plangebied zijn de volgende structuren en objecten historisch karakteristiek en van cultuurhistorisch belang:

  • de dijken met bijbehorende dijksloten, (lint)bebouwing, sluizen en duikers: Oudendijk/Vissersdijk/Koeiendijk/Krommedijk, Noordendijk, Zuidendijk en Zeedijk;

  • de polderontsluitingswegen met bijbehorende wegsloten, (lint)bebouwing, (heul)bruggen, sluizen en duikers: Dordwijklaan/Dubbelsteynlaan West/Kromme Zandweg/Rechte Zandweg , Burgemeester Jaslaan/Achterweg, Reeweg Oost/Haaswijkweg West en Oost, Stevensweg, Laantje van Middenhoeve en Meeuwenseweg;

  • de (resten van) buitenplaatsen met bijbehorende hoeves of boerderijen, omgrachtingen, bruggen en tuinen, vooral te vinden in het oorspronkelijke dorp en de oorspronkelijke gehuchten: dorp Dubbeldam, gehucht Oliepijp, verder boomgaard met half- en hoogstamfruitbomen aan de Oudendijk ten oosten van Cypressenlaan (DO023 in Cultuurhistorische Atlas Dordrecht)

 

 

 

4.1.3 Conclusie

Archeologisch onderzoek naar de resten van het verdronken en bedekte laatmiddeleeuwse landschap sluit aan bij twee nationale en provinciale onderzoeksthema’s “de Middeleeuwse ontginning en bewoning van de veengebieden” en “het omgaan met water in het verleden”. Vanwege het feit dat niet bekend is waar zich archeologisch interessante gebieden of objecten zich exact bevinden, dient bij alle ingrepen in de bodem van het plangebied zorg te worden besteed aan de potentieel aanwezige archeologische resten.

Voor aanvang van grondwerkzaamheden dient dan ook op kosten van de initiatiefnemer/veroorzaker onderzocht te worden of en waar zich archeologische sporen in het gebied aanwezig zijn en wat hun kwaliteit en waarde is. Als er archeologische behoudenswaardige vindplaatsen aanwezig zijn, dient de initiatiefnemer zorg te dragen voor behoud door planaanpassing of door opgraven. Behoud in situ ofwel in de bodem zelf verdient daarbij de voorkeur. Bij vaststellen van archeologische waarden en het omgaan met behoudenswaardige waarden dient gewerkt te worden volgens een door de Gemeente Dordrecht op te stellen Programma van Eisen (PvE).

In het plangebied mag alleen worden gebouwd als uit onderzoek blijkt dat geen beschermingswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of deze in voldoende mate zijn zeker gesteld. In het bestemmingsplan is hiervoor een regeling getroffen. Die regeling is gebaseerd op Hoofdstuk V Archeologische Monumentenzorg, Artikel 38a e.v., Monumentenwet 1988.

 

Deze regeling geldt niet voor:

  • gelijke vervanging van bestaande bouwwerken

  • bodemingrepen tot respectievelijk maximaal 40 cm, 70 cm 100 cm beneden maaiveld in de hiervoor genoemde delen van het plangebied

  • heipalen tot een maximum van 5% van het daadwerkelijk te bebouwen gebied oppervlak.

 

In alle andere gevallen dient er voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning op kosten van de initiatiefnemer/veroorzaker eerst archeologisch onderzoek uitgevoerd en gerapporteerd te worden.

 

 

 

4.2 Bedrijven en milieuzonering

 

 

4.2.1 Regelgeving en beleid

In situaties waar sprake is van ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder door omliggende bedrijven. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

 

 

4.2.2 Onderzoek

In de geldende bestemmingsplannen worden in het plangebied overwegend bedrijven uit de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan. Categorie 3-bedrijven zijn toegestaan in "het binnenste gedeelte" bij Vissersdijk-Beneden (de buitenste rand ligt daarvoor te dicht bij woningen), gebied rond Ploegstraat/Egstraat en een gedeelte van het terrein aan het Reewegpad (oude rechten). Nabij de hoek Stevensweg/Zuidendijk is een houthandel gevestigd in categorie 3.

 

Uit de overzichtslijst van bedrijfsactiviteiten, opgesteld door de Omgevingsdienst Zuid-Holland in maart 2012, blijkt dat de bedrijven overwegend overeenkomstig die regelingen zijn gevestigd.

De hiervoor beschreven regeling van toegelaten bedrijven uit de geldende bestemmingsplannen kan dan ook worden gehandhaafd. In een enkel geval is, bijvoorbeeld als gevolg van opslag van bepaalde goederen (diesel, bestrijdingsmiddelen), sprake van een hogere categorie, maar het wordt onjuist geoordeeld daarvoor ter plaatse die hogere categorie toe te laten. In die gevallen moet juist worden geprobeerd het bedrijf weer in de oorspronkelijke categorie te krijgen.

 

 

4.2.3 Conclusie

Er kan worden uitgegaan van de bedrijfscategorieën zoals opgenomen in de geldende bestemmingsplannen.

Er kunnen bedrijven op de daarvoor aangegeven locaties worden toegelaten binnen de categorieën 1 en 2, dan wel 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Bedrijven die in een hogere categorie zitten, vallen onder de regeling dat men door de wijze van bedrijfsvoering gelijkgesteld kan worden met de toegelaten bedrijfscategorieën. Indien dit niet het geval is, valt het betreffende bedrijf onder het overgangsrecht.

 

 

4.3 Bodemkwaliteit

 

 

4.3.1 Regelgeving en beleid

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

 

 

Bodemkwaliteitskaart Dordrecht

Op basis van alle bij de gemeente Dordrecht geregistreerde bodemonderzoeken is in 2002 de Bodemkwaliteitskaart Dordrecht opgesteld. Deze is in 2007 geactualiseerd. Op deze kaart staat weergegeven wat de algemene bodemkwaliteit van de grond van een bepaalde zone in Dordrecht is. Hierbij wordt geen rekening gehouden met verontreinigingen veroorzaakt door lokale bronnen zoals bijvoorbeeld tankstations, wasserettes en andere verontreinigende activiteiten.

 

Voor grond waarin bodemverontreinigingen voorkomen gelden beperkingen bij hergebruik en afvoer van grond. Deze beperkingen verschillen per locatie en worden bepaald aan de hand van de eisen welke gesteld worden in de Wet Bodembescherming, het Bouwstoffenbesluit en het Gemeentelijk Grondstromenbeleid.

 

Bij nieuwe ontwikkelingen op de locatie zal bodemonderzoek moeten uitwijzen of de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik of dat saneringsmaatregelen noodzakelijk zijn.

 

 

4.3.2 Onderzoek

Er is in hoofdzaak sprake van een bestaand gebied waarbij zich over het algemeen geen ontwikkelingen voordoen die in het kader van dit bestemmingsplan moeten leiden tot nader onderzoek.

Op enkele locaties is sprake van een bevoegdheid tot planwijziging, maar daarbij kan informatie over de bodemkwaliteit bij de procedure tot planwijziging aan de orde komen.

 

 

4.3.3 Conclusie

Vanuit een oogpunt van bodemkwaliteit bestaat er geen bezwaar tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen bestemmingen en bouwmogelijkheden.

 

4.4 Duurzaamheid

 

 

4.4.1 Regelgeving en beleid

 

 

Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP4)

Met het Nationaal Milieubeleidsplan 4 uit juni 2001 wordt een nieuwe beleidscyclus gestart, met een over meerdere decennia vol te houden pad van transitie naar duurzaamheid.

De verschillende transities zijn ondergebracht in drie clusters:

  • transitie naar duurzame energiehuishouding;

  • transitie naar een duurzaam gebruik van biodiversiteit en hulpbronnen;

  • transitie naar duurzame landbouw.

Het NMP 4 beoogt het permanente proces van verbetering te versterken door integrale oplossingen in ontwikkelen voor hier en nu, voor elders en later. De kwaliteit van de leefomgeving wordt bepaald door het aanbod van woningen, werkgelegenheid, winkels en andere voorzieningen in de omgeving of door de aanwezigheid van groen, natuur, ruimte en afwisseling van karakteristieke gebieden. Ook blijkt de waardering van het stedelijk gebied steeds meer gekoppeld te worden aan de waardering van het

landelijk gebied en omgekeerd. Het milieubeleid draagt echter ook bij aan de kwaliteit van de leefomgeving. Milieu en ruimtelijke ordening raken steeds meer verweven. Milieubeleid en ruimtelijk beleid moeten elkaar dan ook versterken.

Het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het definiëren en realiseren van milieukwaliteit en de uitvoering van het beleid op het meest passende bestuursniveau komt te liggen.

 

Maatschappelijk Duurzaam Ontwerpen

Maatschappelijk Duurzaam Ontwerpen beoogt de kwaliteit van een gebouw met de omgeving te verbeteren wat betreft toegankelijkheid, bruikbaarheid, veiligheid en duurzaamheid. Een goed toegankelijk, veilig, gebruikersvriendelijk en duurzaam gebouw is in ieders belang.

De gemeente verwacht van projectontwikkelaars en architecten dat zij zich houden aan het gemeentelijke beleid en nieuwbouwwoningen laten voldoen aan de Gemeentelijke prestatierichtlijn.

Utiliteitsbouw moet voldoen aan het Handboek van Toegankelijkheid en de Gemeentelijke prestatierichtlijn.

 

 

4.4.2 Onderzoek

Voor het overgrote deel is er in dit plangebied sprake van het beschrijven van de bestaande situatie. Er zijn enkele nieuwe ontwikkelingen voorzien waarbij het aspect duurzaamheid aan de orde zal kunnen komen.

Zo mogelijk zullen daarbij onderwerpen als groene daken en andere duurzaamheidsoplossingen als warmte-koude opslag worden gestimuleerd.

 

 

4.4.3 Conclusie

Bij (vooral) nieuwe ontwikkelingen zal aandacht moeten zijn voor het aspect duurzaamheid. Via de toetsing van de aanvraag om omgevingsvergunning zal dit nadere aandacht verkrijgen.

 

 

4.5 Externe veiligheid

 

 

 

4.5.1 Regelgeving en beleid

 

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is sinds 27 oktober 2004 van kracht. Het besluit verplichtte gemeenten risicovolle situaties van inrichtingen ten opzichte van

kwetsbare bestemmingen binnen 3 jaar te saneren als het plaatsgebonden risico hoger

was dan 10-6. Voor wat betreft het groepsrisico is de verantwoordingsplicht wettelijk

geregeld. Het Bevi werkt door in besluitvorming op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening, zoals bestemmingsplannen.

 

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Sinds 1 januari 2011 geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn

risicoafstanden opgenomen voor ondergrondse buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Voor wat betreft het groepsrisico is de verantwoordingsplicht wettelijk

geregeld. Het Bevb werkt door in besluitvorming op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening, zoals bestemmingsplannen.

 

Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen

In de circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen geeft het Rijk hun beleid aan over de afweging tussen veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving. Bij het opstellen van deze circulaire is zoveel mogelijk aangesloten op de systematiek zoals die is opgenomen in het Bevi

 

Provinciaal beleid: CHAMP

De Provincie Zuid- Holland heeft, om het begrip groepsrisico en de bijbehorende motivatieplicht (bij overschrijdingen van de oriënterende waarde) inhoud te geven de CHAMP-benadering ontwikkeld. CHAMP is een acroniem voor: Communicatie, Horizon, Anticipatie, Motivatie en Preparatie. Eerder genoemde toetsingskader is een aanvulling op en in sommige gevallen een invulling van de CHAMP plicht.

De voorgenomen ontwikkeling wordt met behulp van de CHAMP methodiek tegen het licht gehouden.

 

Gemeentelijk beleid: Toetsingskader Externe Veiligheid

Conform de vereisten van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen Bevb) en de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen wordt aandacht besteed aan externe veiligheid. Op grond van deze besluiten zijn gemeenten verplicht tot het doen van een groepsrisicoverantwoording. De verantwoording van het groepsrisico vindt plaats aan de hand van het gemeentelijk risicobeleid zoals is opgenomen in het Toetsingskader Externe Veiligheid.

Hierin wordt aandacht besteed aan het plaatsgebonden risico, het groepsrisico, zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffecten.

 

Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

Het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid

voor individuele burgers.

Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als

gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

 

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico is een maat voor het overlijdensrisico op een bepaalde plaats.

Bij plaatsgebonden risico gaat het om de kans per jaar dat een gemiddelde persoon op

een bepaalde geografische plaats in de omgeving van een transportroute overlijdt als

rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen op deze transportroute, er

van uitgaande dat die persoon onbeschermd en permanent op deze plaats aanwezig is.

Anders gezegd, het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het plaatsgebonden

risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk

risico met elkaar verbindt (zogeheten: risicocontour). Dergelijke contouren zijn van belang bij de beoordeling of een risicovolle activiteit of een risicogevoelige bestemming op een bepaalde plaats kan worden toegelaten. Voor plaatsgebonden risico is door de rijksoverheid voor nieuwe situaties een grenswaarde vastgesteld van 10-6/jaar.

 

Groepsrisico

Het groepsrisico drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een

bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van één ongeval op de transportroute waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Dit risico laat zich niet in de vorm van een risicocontour op een kaart weergegeven, maar kan wel worden vertaald in een dichtheid van personen per hectare.

Hoe meer personen per hectare in het schadegebied van een hier bedoeld ongeval

aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is. Het groepsrisico kan

worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke

slachtoffers en op de verticale as de cumulatieve kansen per jaar op ten minste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico is in tegenstelling tot het plaatsgebonden risico een oriënterende waarde.

 

Ter bepaling van de 10-6 contour van het plaatsgebonden risico en de hoogte van het

groepsrisico zijn risicostudies uitgevoerd. De uitkomsten van deze studies zijn beoordeeld aan de hand van het provinciale en gemeentelijke Beleid.

 

Ter bepaling van de 10-6 contour van het plaatsgebonden risico en de hoogte van het

groepsrisico zijn in het kader van het basisnet spoor en weg risicostudies uitgevoerd. Voor de aardgastransportleiding is een separaat onderzoek uitgevoerd. De uitkomsten van deze studies zijn beoordeeld aan de hand van het provinciale en gemeentelijke beleid.

 

 

4.5.2 Onderzoek

Kabels en leidingen

In de directe nabijheid van het plangebied liggen leidingen die in het kader van het per 1 januari 2011 in werking getreden Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen voor regeling in het bestemmingsplan in aanmerking komen. Het gaat hierbij om een hoge druk gasleiding van 40 bar.

 

• Plaatsgebonden risico hogedruk aardgasleiding

In maart 2012 zijn de risico’s die verband houden met de aardgastransportleidingen W-524-01 en 05 onderzocht. Uit dit onderzoek komt naar voren dat de PR 10-6 contour van deze leidingen op de leiding is gelegen.

 

• Groepsrisico hoge druk aardgasleiding

Ook het groepsrisico is onderzocht. Hiervoor is gebruik gemaakt van de huidige aanwezige populatie in het invloedsgebied van de leiding. Voor deze populatie is gebruik gemaakt van het landelijk beschikbare Populatiebestand groepsrisico.

Door het te herziene bestemmingsplan neemt het groepsrisico niet toe. De leiding vormt derhalve geen PR- of GR-knelpunt voor het plangebied Dubbeldam.

Bij wijzigingsgebied 5 is het mogelijk het bouwvlak bij het Parkhuis te vergroten. Indien daadwerkelijk wordt besloten toepassing te geven aan die procedure zal onderdeel externe veiligheid aan de orde komen.

 

Vervoer

Gevaarlijke stoffen kunnen worden vervoerd over de weg, het spoor, het water of door buisleidingen.

Wanneer een bestemming is voorzien binnen het invloedsgebied van een transportas dient de toename van het Groepsrisico Externe Veiligheid te worden berekend.

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de volgende risicobronnen:

  • de spoorweg Dordrecht - Geldermalsen aan de noordzijde van het plangebied;

  • de autoweg N3, aan de westzijde van het plangebied.

Zowel de spoorlijn, als de autoweg hebben een beoordelingszone (invloedsgebied) van 200 m. Een gedeelte van de bestaande bebouwing in Dubbeldam ligt binnen deze beoordelingszone.

Nieuwe bebouwing is daarin niet voorzien. Wel kent het bestemmingsplan de mogelijkheid om in het plandeel op de hoek N3-Provincialeweg-spoorlijn via een wijzigingsbevoegdheid de huidige glastuinbouwbedrijven (agrarische bestemming) te wijzigen in een gemengde bestemming. Een gedeelte van deze gronden ligt binnen de 200 m zone vanaf de N3 en de spoorlijn. Beide zones zijn in de verbeelding aangeduid en in de planregels is opgenomen dat bij een nieuwe invulling het GR niet mag toenemen.

 

• Plaatsgebonden risico N3

Uit de eindrapportage Basisnet weg (december 2009) blijkt dat de ligging van de 10-6 contour voornamelijk wordt bepaald door het transport van brandbare gassen. Een belangrijke transportstroom brandbare gassen tussen de havens van Rotterdam en Antwerpen vindt plaats over de weg. Omdat de Drechttunnel niet toegankelijk is voor brandbare gassen vindt dit transport plaats via de route gevaarlijke stoffen (A15 - N3). De huidige transport- intensiteit in combinatie met een verhoogde uitstromingfrequentie leidt tot een PR-contour van 47 meter aan beide zijden van de N3 (Bijlage 5 circulaire vervoer gevaarlijke stoffen). De in het plan opgenomen bouwvlakken bevinden zich op een afstand van 130 m uit de rand van de N3 (school voor voortgezet onderwijs aan de Koningstraat). Nabij de afrit van de N3 richting Provincialeweg ligt het woon/werkgebied Dubbeldrecht op een afstand van minimaal 90 m vanaf de rand van de N3. Hierdoor wordt voldaan aan het criterium dat er geen (beperkt)kwetsbare bebouwing binnen de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico mag worden gesitueerd.

 

 

• Groepsrisico N3

Het bestemmingsplan Dubbeldam laat ten opzichte van vigerende plannen geen nieuwe grootschalige bebouwingsmogelijkheden toe. Wel zijn er in het plan enkele wijzigingsgebieden opgenomen:

Wijzigingsgebied 1: wijziging kassengebied langs Provincialeweg in ‘Gemengd’;

Wijzigingsgebied 2: wijziging bedrijfsbestemming in ‘Wonen’;

Wijzigingsgebied 3: wijziging om winkelcentrum Damplein te kunnen uitbreiden;

Wijzigingsgebied 4: wijziging kerkgebouw in ‘Wonen’;

Wijzigingsgebied 5: wijziging om bouwvlak bij Parkhuis te kunnen uitbreiden;

Wijzigingsgebied 6: wijziging om nieuwe kerk en enkele woningen te kunnen bouwen;

Wijzigingsgebied 7: wijziging om bouwvlak bij Gravenhorst te kunnen vergroten.

 

In de eerste zone aangeduid met “WRO zone wijzigingsgebied 1” ligt tegen de N3 in de hoek bij de Provincialeweg. Bij het beëindigen van de agrarische functie kunnen ter plaatse gemengde functies worden uitgeoefend, waaronder bedrijfsactiviteiten. Hiervoor dient het college gebruik te maken van een opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Indien het college gebruikt maakt van de in de regels opgenomen bevoegdheid zal het aspect externe veiligheid nader worden beschouwd, e.e.a. afhankelijk van de dan op te nemen verkaveling, functies e.d.

Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat een gedeelte van het gebied is aangeduid als ‘veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen’. De voorwaarde hierbij is dat het groepsrisico als gevolg van een wijziging in bebouwing, dan wel gebruik niet mag toenemen

 

De tweede zone aangeduid met “WRO zone wijzigingsgebied 2” is gelegen aan de Provincialeweg en betreft een boerderij. Al geruime tijd bestaat de wens ter plaatse woningen te realiseren. De afstand tot de N3 is ca. 300 m. Als voorwaarde is aan de wijzigingsbevoegdheid gekoppeld dat de huidige karakteristiek bebouwing gehandhaafd blijft.

Gelet op de afstand tot de N3, de geringe omvang van de kavel en de voorwaarde om de huidige karakteristieke bebouwing te behouden is een toename in personen dermate gering dat hierdoor geen wijziging in de hoogte van het groepsrisico teweeg gebracht wordt.

 

De wijzigingsgebieden 3, 4, 5, 6 en 7 zijn op dermate grote afstand van de N3 gelegen (respectievelijk ca. 800 m, 1100, 1400, 1100, 1100 meter vanaf de rand van de N3), dat wijzigingen in de bevolkingsdichtheid geen verandering in het groepsrisico teweeg brengen.

 

Bij het tot stand komen van het Basisnet weg is de hoogte van het groepsrisico bepaald. Uit dit onderzoek kan de volgende conclusie worden getrokken: De feitelijke bevolkingsdichtheid in combinatie met de transportintensiteiten, zoals die zijn opgenomen in het Basisnet en de verhoogde ongevalfrequentie leidt niet tot een benadering van de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico (<0,1 maal de OW). (Basisnet weg bijlagen december 2009).

 

• Plaatsgebonden risico spoor

In juni 2007 is er naar aanleiding van het uitkomen van de beleidsvrije marktverwachtingen van PRORAIL een analyse uitgevoerd naar de veiligheidssituatie op het spoor Dordrecht- Geldermalsen. Uit deze analyse komt naar voren dat er zowel voor de situatie 2007 als de situatie 2020 geen sprake is van een optredende 10-6 contour als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen.

 

• Groepsrisico spoor

Het bestemmingsplan Dubbeldam laat ten opzichte van vigerende plannen geen nieuwe grootschalige bebouwingsmogelijkheden toe. Wel zijn er in het plan enkele wijzigingsgebieden opgenomen:

Wijzigingsgebied 1: wijziging kassengebied langs Provincialeweg in ‘Gemengd’;

Wijzigingsgebied 2: wijziging bedrijfsbestemming in ‘Wonen’;

Wijzigingsgebied 3: wijziging om winkelcentrum Damplein te kunnen uitbreiden;

Wijzigingsgebied 4: wijziging kerkgebouw in ‘Wonen’;

Wijzigingsgebied 5: wijziging om bouwvlak bij Parkhuis te kunnen uitbreiden.

Wijzigingsgebied 6: wijziging om nieuwe kerk en enkele woningen te kunnen bouwen;

Wijzigingsgebied 7: wijziging om bouwvlak bij Gravenhorst te kunnen vergroten.

 

In de eerste zone aangeduid met “WRO zone wijzigingsgebied 1” ligt tegen het spoor in de hoek N3/Provincialeweg. Bij het beëindigen van de agrarische functie kunnen ter plaatse gemengde functies worden uitgeoefend, waaronder bedrijfsactiviteiten. Hiervoor dient het college gebruik te maken van een opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Indien het college gebruikt maakt van de in de regels opgenomen bevoegdheid zal het aspect externe veiligheid nader worden beschouwd, e.e.a. afhankelijk van de dan op te nemen verkaveling, functies e.d.

 

De tweede zone aangeduid met “WRO zone wijzigingsgebied 2” is gelegen aan de Provincialeweg en betreft een boerderij. Al geruime tijd bestaat de wens ter plaatse woningen te realiseren. De afstand tot het spoor is ca. 300 m. Als voorwaarde is aan de wijzigingsbevoegdheid gekoppeld dat de huidige karakteristieke bebouwing gehandhaafd blijft.

Gelet op de afstand tot het spoor, de geringe omvang van de kavel en de voorwaarde om de huidige karakteristieke bebouwing te behouden is een toename in personen dermate gering dat hierdoor geen wijziging in de hoogte van het groepsrisico teweeg gebracht wordt.

 

De wijzigingsgebieden 3, 4, 5, 6 en 7 zijn op dermate grote afstand van het spoor N3 gelegen (respectievelijk ca. 1000, 1300, 750, 1000, 1000 meter vanaf het spoor), dat wijzigingen in de bevolkingsdichtheid geen verandering in het groepsrisico teweeg brengen.

 

Bedrijven

Aan de Provincialeweg bevinden zich twee LPG-verkooppunten, met beiden een doorzet van minder dan 1000 m3. Beide verkooppunten hebben vanuit het vulpunt een veiligheidscontour van 45 m. Binnen die contouren is geen nieuwe bebouwing voorzien.

In de omgeving van het plangebied bevinden zich verder geen risicovolle inrichtingen waarmee rekening moet worden gehouden.

 

 

4.5.3 Conclusie

  • Het plan voldoet aan de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Voor de N3 is er sprake van een onderschrijding van de oriëntatiewaarde voor het Groepsrisico (<0,1 maal OW). In relatie tot het spoor Kijfhoek-Lage Zwaluwe wordt de oriëntatiewaarde voor het Groepsrisico benaderd (1 maal OW) Met de introductie van dit nieuwe planologische regime is rekening gehouden met externe veiligheid en wordt geborgd dat de risico’s (met name het groepsrisico) niet toenemen.

  • Het plan anticipeert op de komst van het Basisnet door het instellen van een plasbrand- aandachtsgebied aan de zijde van de N3.

  • Ter verbetering van de veiligheidssituatie in de spoorzone loopt tot en met 2012 het project spoorzone. Met dit project wordt €15 miljoen geïnvesteerd in het verbeteren van de beheersbaarheid en zelfredzaamheid rondom het spoor in de gemeenten Dordrecht en Zwijndrecht.

  • Het plan voldoet aan de randvoorwaarden die de structuurvisie Dordrecht 2020 op het gebied van externe veiligheid geeft.

  • Op basis van de door het Rijk op 4 juni 2010 in een bestuurlijk overleg aan de gemeente gepresenteerde gegevens over het basisnet spoor is het de verwachting dat op termijn het groepsrisico in het plangebied tot onder de oriëntatiewaarde zal dalen.

  • Gelet op de regelgeving en het gemeentelijk beleidskader op het gebied van externe veiligheid vormt dit aspect geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

 

 

De onderzoeksresultaten en de verantwoording zijn opgenomen in een bijlage bij dit bestemmingsplan, evenals het advies van de Veiligheidsregio.

 

 

 

4.6 Natuur

 

4.6.1 Regelgeving en beleid

Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet waarborgt de bescherming van veel in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen artikel 8 t/m 12). Verder is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke ingrepen. Naast de wettelijke verbodsbepalingen is er altijd sprake van een algemene zorgplicht (artikel 2). Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor dieren, planten en hun leefomgeving. Dit houdt onder andere in dat handelingen worden nagelaten die negatieve gevolgen hebben voor soorten of dat maatregelen worden genomen om negatieve gevolgen te voorkomen.

Onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk ontheffing van de Flora- en faunawet te krijgen. Artikel 75 biedt de mogelijkheid om ontheffing aan te vragen van overtreding van de verboden uit de artikelen 8 tot en met 18. Ontheffingen worden verleend door de Minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) voorheen het Ministerie van LNV. Met ingang van de WABO per 1 oktober 2010 is de Flora en faunawet “aangehaakt” bij de WABO-procedure. In plaats van een ontheffing Ff-wet wordt er dan een zogenaamde “verklaring van geen bedenkingen” (VVGB) afgegeven. Het afgeven van een VVGB vormt dan een onderdeel van de omgevingsvergunning. Het is echter nog steeds mogelijk om een aparte ontheffing aan te vragen bij het Ministerie van ELI, met als voordeel dat de doorlooptijd van de procedure korter kan zijn. Ontheffingen worden alleen verleend als aan bepaalde voorwaarden van zorgvuldigheid is voldaan. In de Flora- en faunawet zijn onder artikel 75 drie tabellen met soorten opgenomen waarvan het beschermingsregime verschilt. Dit hangt samen met de zeldzaamheid en kwetsbaarheid van de betreffende soorten. De voorgenomen werkzaamheden vallen onder het begrip “ruimtelijke ontwikkelingen”.

 

Natuurbeschermingswet 1998/Natura 2000-gebied

De Natuurbeschermingswet ziet toe op de bescherming van specifiek aangewezen gebieden ten behoeve van specifieke instandhoudingsdoelen die worden vastgelegd in de aanwijzingsbesluiten van deze “Natura-2000” gebieden. De instandhoudingsdoelstel- lingen zijn verder uitgewerkt in o.a. het Natura 2000 doelendocument (Ministerie van LNV 2007) en ontwerpaanwijzingsbesluiten. Krachtens Artikel 10a tweede lid Nb-wet dienen de instandhoudingsdoelstellingen te worden gewaarborgd van de leefgebieden van soorten en habitats die genoemd zijn in het aanwijzingsbesluit. Het gaat daarbij om het behoud van leefgebied voor soorten en habitats die op Europese schaal bedreigd zijn.

Per 1 oktober 2005 is een Nb-wet vergunning verplicht voor alle nieuwe projecten en handelingen die, gelet op de instandhoudingsdoelen:

• de kwaliteit van de natuurlijke habitats van soorten in het gebied kunnen verslechteren

• een verstorend effect kunnen hebben voor de soorten waarvoor het gebied is aangewezen

• de natuurlijke kenmerken van het gebied kunnen aantasten.

Daarnaast is er voor elk nieuw plan een goedkeuringsbesluit nodig (art. 19) indien door dat plan, gelet op de instandhoudingsdoelen:

• de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in het gebied kunnen verslechteren

• een verstorend effect kan optreden op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen.

De vergunningen worden verleend door de provincies (GS) of door de minister van LNV. Zij mogen slechts vergunning verlenen dan wel goedkeuring verlenen aan een plan als zij zich hebben verzekerd dat het project afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of handelingen geen significante effecten heeft op de natuurlijke kenmerken van het gebied. In alle gevallen waarin significante effecten zouden kunnen optreden moet de initiatiefnemer vooraf een passende beoordeling van de gevolgen opstellen, die door GS in haar besluitvorming moet worden betrokken. Deze regels zijn ook van toepassing indien de ingreep niet direct in het Natura-2000 gebied plaatsvindt, maar wel een effect daarop kan hebben.

Daarnaast zal Nederland in de komende jaren voor alle gebieden die samen het Natura 2000-netwerk vormen, beheerplannen opstellen. Deze beheerplannen maken duidelijk welke activiteiten wel en niet mogelijk zijn in en om Natura 2000-gebieden.

Het dichtstbijzijnde Natuurbeschermingswetgebied (onderdeel van Natura 2000) is de Dordtse Biesbosch en ligt ten zuiden van het plangebied. Alle ontwikkelingen in of nabij het Natura 2000-gebied dienen vooraf getoetst te worden op hun gevolgen voor de te beschermen soorten en habitats. Deze status verplicht het gemeentebestuur er toe om bij de voorbereiding van een bestemmingsplan na te gaan of het plan tot aantasting van leefgebieden kan leiden. Vanwege de afstand van het plangebied tot de Dordtse Biesbosch zal de ontwikkeling van het onderhavige bestemmingsplan- geen gevolgen hebben voor Natura 2000.

 

Provinciale Ecologische Hoofdstructuur

Nieuwe plannen, projecten of handelingen binnen en in de nabijheid van natuurgebieden in de EHS die significante negatieve gevolgen kunnen hebben voor de natuur zijn niet toegestaan, tenzij er geen reële alternatieven beschikbaar zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang.

Natuurgebieden en de groene verbindingen (zoals ecologische verbindingszones) daartussen dienen gevrijwaard te worden van bebouwing en andere ingrepen die niet passen binnen de functie van de gebieden. Nieuwe bebouwing en andere ingrepen die niet passen binnen de ontwikkeling van de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur zijn uitgesloten. In natuurontwikkelingsgebieden moeten de ontwikkelingsmogelijkheden voor natuurwaarden worden veiliggesteld. Onomkeerbare en/of ongewenste ontwikkelingen moeten worden tegengegaan.

Indien om zwaarwegende redenen aantasting van natuur- en landschapswaarden onontkoombaar is en alternatieve oplossingen ter plaatse niet voorhanden zijn, dient compensatie plaats te vinden.

Compensatie dient plaats te vinden in de gebieden benoemd in de regeling met betrekking tot het provinciaal compensatiebeginsel.

De provinciale EHS wordt gevormd door bestaande en geplande natuurgebieden, waardevolle weidevogelgebieden en groene verbindingen. Het onderhavige plangebied maakt geen deel uit van de provinciale EHS.

 

Beleidsplan Stedelijke Ecologische Structuur 2008-2013

In 2008 is het Beleidsplan Stedelijke Ecologische Structuur 2008-2013 vastgesteld. De doelstelling van de SES is behoud en ontwikkeling van natuur met een optimale diversiteit, waarbij zoveel mogelijk wordt uitgegaan van gebiedseigen soorten en habitats.

 

De Stedelijke Ecologische Structuur is opgehangen aan een aantal thema’s. Een van de thema’s is “Dordrecht rivierenstad” . Het water en de nabijheid van de Biesbosch drukken hun stempel op de natuur in de stad.

 

 

4.6.2 Onderzoek

In oktober 2008 is door de gemeenteraad de Stedelijke Ecologische Structuur (SES) vastgesteld. Vanuit de SES worden de belangrijke groenstructuren in en rond Dubbeldam genoemd. De Dordtwijkzone heeft waarde als verblijfsgebied en verbinding voor zowel recreanten als voor natuur. De parkendriehoek, die gevormd wordt door het landgoed Dordwijk en het aangrenzende Dubbelmondepark en Overkamppark, is een belangrijk onderdeel van deze zone, ondermeer vanwege haar omvang.

Het Dubbelsteijnpark ligt midden in de wijk. De Noordendijk, de Provincialeweg, de Oudendijk en de Zeedijk zijn in Dubbeldam als groene linten aangewezen. In deze linten vinden we doorgaande bomenrijen en struweel, om daarmee voor diverse soorten verbindingszones te creëren. Naast de groene linten gelden binnen de corridor ook de randen van de deelgebieden als groen lint uitgevoerd te worden.

 

Tussen Dubbeldam en de Zuidpolder is als verbinding tussen Provincialeweg en de Nieuwe Dordtse Biesbosch een nieuw groen lint aangewezen:

de Alloijsenzone. Gezien het vervallen van bebouwing in de Zuidpolder zal in het kader van de herijking van de structuurvisie bezien moeten worden hoe dit uitgewerkt wordt. In het deel boven de Oudendijk zal het groene karakter behouden en zo mogelijk versterkt moeten worden.

Eventuele vervangende bebouwing ter plaatse van het tuincentrum en het kassencomplex hier zal in een ruime groene setting moeten gebeuren. Ter plaatse van de Zuidpolder en de Bovenpolder wordt vooralsnog uitgegaan van de huidige functie.

 

De dichtsbijzijnde begrenzing van het Natura 2000-gebied De Biesbosch ligt op een afstand van ca. 750 m (zuid-oost punt De Hoven - Kop van het Land); voor het overgrote deel is sprake van een ruimere afstand. Doordat er in het zuidelijke- en oostelijke deel van Dubbeldam geen nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien, is een verdere toetsing niet aan de orde.

 

 

4.6.3 Conclusie

De van belang zijnde groenstructuren worden in het bestemmingsplan bestemd, waarbij de parken een specifieke bestemming krijgen.

Er vinden geen wijzigingen plaats in de huidige situatie.

Gelet hierop is er vanuit een oogpunt van 'Natuur" geen bezwaar tegen dit bestemmingsplan.

 

4.7 Geluid

 

 

4.7.1 Regelgeving en beleid

Volgens de Wet geluidhinder zijn alle wegen gezoneerd, met uitzondering van 30 km/ uur gebieden en woonerven.

Op 1 januari 2007 is er een nieuwe Wet geluidhinder van kracht geworden. Met de nieuwe wet is wordt voortaan de geluidsbelasting als daggemiddelde (Lden) weergegeven. Getalsmatig heeft dit tot gevolg dat de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) wegverkeerslawaai veranderd is in 48 dB. Ook de maximale ontheffingswaarde is daarmee veranderd: van 65 dB(A) is deze veranderd in 63 dB. Voor industrielawaai blijft de ‘oude’ eenheid dB(A) nog van kracht

 

wegverkeerslawaai

In de Structuurvisie Dordrecht 2020 is Dubbeldam aangegeven als een suburbaan leefmilieu. Als vertrekpunt behoort daarbij de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder. Dit is door de aanwezigheid van geluidsbronnen, als de N3, de Provincialeweg en stadswegen die functioneren als doorgaande routes niet overal haalbaar.

 

Industrielawaai

De Wet geluidhinder verplicht om industrieterreinen waarop lawaaiveroorzakende bedrijven zijn of kunnen worden gevestigd te zoneren. Bij de zonering worden primair de grenzen vastgelegd van het gebied waarbinnen de lawaaimakende bedrijven gevestigd mogen zijn. Vervolgens wordt ten behoeve van het gezoneerde industrieterrein de zonegrens bepaald en vastgesteld. Het gebied binnen de zonegrens vormt het aandachtsgebied. De binnen het aandachtsgebied geldende wettelijke voorkeursgrenswaarde, dan wel de binnen de zone vastgestelde hogere waarden zijn bepalend voor de toelaatbaarheid van geluidproducerende activiteiten.

Buiten de geluidszone mag de geluidsbelasting als gevolg van de bedrijven op het gezoneerde industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen.

Het plangebied valt niet binnen een zone van een industrieterrein.

 

spoorweglawaai

De geluidsbelasting ten gevolgen van railverkeer mag niet meer bedragen dan 55dB. In een aantal situaties kunnen hogere waarden worden vastgesteld tot maximaal 68 dB. De spoorlijn Dordrecht - Gorinchem ligt aan de noordzijde van het plangebied. Aan de westzijde van het plangebied ligt de spoorlijn Dordrecht - Breda op ruime afstand.

 

Beleid hogere waarden

Op 11 december 2007 zijn door burgemeester en wethouder van Dordrecht de 'Beleidsregels hogere grenswaarden Wet geluidhinder' vastgesteld. Daarin is beschreven in welke situaties en onder welke voorwaarden hogere waarden kunnen worden verleend.

Voor de verlening van hogere waarden dient er sprake te zijn van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Hiervoor zijn onder meer de volgende randvoorwaarden gesteld:

  • woningen dienen in principe een geluidsluwe zijde te krijgen. Hierbij is een geluidsluwe zijde, een zijde waarvan de geluidsbelasting voldoet aan de voorkeursgrenswaarde.

  • een buitenruimte bij een woning is in principe niet gelegen aan de hoogste belaste zijde.

  • het geluidsniveau in de buitenruimte van de woningen mag (indien gelegen aan de bronzijde) niet meer dan 5 dB hoger zijn dan de geluidsbelasting op de als geluidsluw aangemerkte gevel.

  • elke woning bevat in beginsel één slaapkamer die niet aan de hoogste geluids- belaste zijde is gesitueerd. Bij voorkeur wordt de helft van de geluidsgevoelige ruimten samen niet aan de hoogste geluidsbelaste zijde gesitueerd.

 

 

4.7.2 Onderzoek

Het bestemmingsplan laat ten opzichte van de geldende bestemmingsplannen nieuwe woningen toe op het perceel Oudendijk 75.

Uit akoestisch onderzoek blijkt dat voor de locatie Oudendijk 75 bij enkele woningen de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Hiervoor zijn hogere waarden vastgesteld (zie bijlage).

Op enkele locaties kan in de toekomst met een planwijziging eveneens geluidgevoelige bebouwing worden toegevoegd. In de dan te voeren wijzigingsprocedure dient in die situatie het aspect geluidhinder nader te worden onderzocht, waarbij de gevelbelasting niet hoger mag zijn dan de maximaal toelaatbare waarden en er bij het nodig zijn van hogere waarden moet worden voldaan aan het daarvoor in Dordrecht opgestelde beleid.

 

 

4.7.3 Conclusie

Het bestemmingsplan voldoet aan de bepalingen van de Wet geluidhinder.

 

 

4.8 Groen

 

 

4.8.1 Regelgeving en beleid

In de Structuurvisie Groene Ruimte, het Boomstructuurplan, Nota Parken ende Nota Kleurrijk Groen zijn uitgangspunten voor de groenvoorzieningen opgenomen.

De bomenstructuur op het Eiland van Dordrecht valt grotendeels samen met de belangrijke structuurelementen, zoals het patroon van dijken, wegen, water en bebouwing. Bomen vullen deze structuurelementen in ruimtelijk, maar ook functioneel opzicht aan.

Parken zijn de kern van het openbaar groen en vaak ook het openbaar gebied. De parken hebben een belangrijke recreatieve en ecologische functie. Een goed beheer van de parken is dan ook van groot belang.

 

 

4.8.2 Onderzoek

Er zijn geen bijzonderheden in het beheer van het groen geconstateerd.

In het bestemmingsplan dienen de parken te worden gehandhaafd en een afzonderlijke bestemming te krijgen en hetzelfde geldt voor de grotere (structurele) groenvoorzieningen.

 

 

4.8.3 Conclusie

De parken en de structurele groenvoorzieningen worden gehandhaafd en als zodanig bestemd.

4.9 Luchtkwaliteit

 

 

4.9.1 Regelgeving en beleid

Wet luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit van 15 november 2007 vervangt het Besluit luchtkwaliteit van november 2005. De wet is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

Negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;

Mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

In de wet zijn regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide en stikstofdioxiden, zwevende deeltjes, lood, koolmonoxide en benzeen. Van deze grenswaarden mag niet worden afgeweken. De plandrempels zijn voor de jaren 2007 tot en met 2010 voor alle stoffen, behalve stikstofdioxide, gelijk aan de grenswaarden.

Met deze Wet is tevens ingezet op het opstellen van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (afgekort NSL).

 

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)

Een belangrijk element in de Wet milieubeheer is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit programma werken het Rijk, de Provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren. Per 1 augustus 2009 is het NSL officieel in werking getreden. Het doel van het NSL is dat in Nederland vanaf 2011 aan de normen voor PM10 en vanaf 2015 aan de normen voor NO2 voldaan wordt. In het kader van het NSL is een nieuw begrip geïntroduceerd, namelijk het begrip “niet in betekenende mate”. Op basis van de Wet milieubeheer en het NSL kan gesteld worden dat een project/plan doorgang kan vinden wanneer:

  • het project of plan “niet in betekenende mate” bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit;

  • het project leidt niet tot overschrijding van grenswaarden;

  • er worden grenswaarden overschreden, maar ten gevolge van het project is er per saldo sprake van een verbetering van de concentratie van de betreffende stof of een gelijkblijvende concentratie van de betreffende stof;

  • er worden grenswaarden overschreden, maar ten gevolge van een door het project optredend effect of een met het plan samenhangende maatregel is er per saldo sprake van een verbetering van de concentratie van de betreffende stof of blijft de concentratie gelijk;

  • het project is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of is in elk geval niet strijdig met het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

 

 

4.9.2 Onderzoek

In het regionaal programma luchtkwaliteit is geen knelpunt in Dubbeldam opgenomen.

In een zone van 300 meter langs de N3 dient de kwaliteit bij nieuwe ontwikkelingen wel meegenomen te worden in de overweging. Met name maatschappelijke bestemmingen als scholen en kinderdagverblijven zijn minder gewenst in dit gebied.

 

 

4.9.3 Conclusie

De uitvoering van het bestemmingsplan leidt niet tot problemen op het gebied van luchtkwaliteit.

 

4.10 Verkeer en vervoer

 

 

4.10.1 Regelgeving en beleid

Mobiliteitsplan Dordrecht

Op 6 september 2005 heeft de gemeenteraad het beleidsvoornemen van het Mobiliteitsplan Dordrecht vastgesteld. Het Mobiliteitsplan Dordrecht (MPD) beoogt een antwoord te bieden op de opgaven die vanuit een toenemende (auto)mobiliteit op Dordrecht af komen. Vanuit de vaak tegengestelde belangen van bereikbaarheid en leefbaarheid wordt gestreefd naar gebiedsgericht maatwerk. De hoofddoelstelling van het mobiliteitsplan is het verbeteren van de bereikbaarheid en het handhaven van de leefbaarheid.

Op stadsniveau is een stelsel van hoofdwegen en secundaire wegen vastgesteld, waarbij gemotoriseerd verkeer zo vlot mogelijk naar wegen van een hogere orde afgewikkeld dient te worden.

 

 

4.10.2 Onderzoek

De verkeersstructuur in Dubbeldam is sterk bepaald door de oorspronkelijke

dorpsstructuur. De oude radiaal van de kern uitlopende wegen met lintbebouwing, zijn in

de loop der jaren aangesloten op de stedelijke ontsluitingsstructuur. Bij de uitbreiding

van de wijk zijn enkele aanvullende ontsluitingswegen aangebracht. Per auto is

Dubbeldam bereikbaar vanaf de N3 en de Overkampweg. Vandaar moet men via de

Noordhoevelaan, de Rechte Zandweg, Dubbelsteijnlaan Oost en de Eikenlaan de wijk

inrijden. Om het verkeer over de wijk te verdelen is naast de van oudsher aanwezige

radiaalstructuur een ringstructuur aangewezen, opgebouwd uit bestaande wegen

(Nijhofflaan, Prunuslaan, Gravensingel en Groenekruislaan). Van deze structuur maakt

ook het openbaar vervoer gebruik om de gehele wijk te ontsluiten. Door deze ring krijgt

de kern van de wijk op het knooppunt in de oude wegenstructuur een autoluw karakter.

De autoluwe situatie bij het Damplein is gewenst voor deze belangrijke

ontmoetingsplaats met de winkels voor de dagelijkse voorzieningen. Vanwege de

gewenste vlotte doorstroming kent vrijwel de gehele ring een 50 km/h regiem, behalve

op de Gravensingel tussen Elzenlaan en Dubbelsteijnlaan Oost. Daar geldt een

snelheidsbeperking tot 30 km/h. Op alle overige wegen in de wijk heerst een 30 km/h

regiem.

 

Om wijkvreemd verkeer zoveel mogelijk te vermijden is de route stad uit over N3 zo

aantrekkelijk mogelijk gemaakt. De verkeerslichteninstallatie op de Provincialeweg is

geoptimaliseerd en de installaties van de diverse kruisingen regelen tijdens de spits een

optimale ontsluiting van en naar de N3 door gebruik te maken van groene golven.

 

De Rechte Zandweg, Burgemeester Jaslaan en Damstraat kennen een

vrachtwagenverbod. Om de bevoorrading van de winkels op het Damplein mogelijk te

maken is een vrachtwagenroute beschikbaar vanaf de Provincialeweg over de

Dubbelsteijnlaan Oost. Deze route is met borden aangegeven vanaf de Provincialeweg.

 

Per fiets kent de wijk verschillende ontsluitingen, zowel in de richting van de stad als in

de richting van het buitengebied. In de wijk zijn de belangrijkste fietsroutes de

Haaswijkweg West en -oost en de Dordtwijklaan. Daarnaast zijn voor de fietsers

voorzieningen aangebracht op - of langs de ontsluitingswegen in de vorm van

vrijliggende fietspaden, rode fietsstroken of fietssuggestiestroken.

 

4.10.3 Conclusie

De uitvoering van het bestemmingsplan leidt niet tot problemen op het gebied van verkeer en vervoer.

 

 

4.11 Water

 

 

4.11.1 Regelgeving en beleid

 

Nationaal Bestuursakkoord Water

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.

In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit nieuwe instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat

problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening 1985 (Bro 1985) en is overgenomen in het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.

In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.

 

 

Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Kort samengevat regelt de Waterwet het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert de wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet vervangt een groot aantal wetten op het gebied van water.

De Waterwet biedt instrumenten om het waterbeheer op een doeltreffende en doelmatige manier op te pakken. Op rijksniveau wordt een nationaal waterplan gemaakt. Dit plan bevat de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijk beleid. De provincie Zuid Holland heeft een Provinciaal Waterplan opgesteld met het provinciaal beleid ten aanzien van water. De ruimtelijke aspecten van die plannen van Rijk en provincies worden aangemerkt als structuurvisies in de zin van de Wro. De bedoeling is dat op basis van deze structuurvisies plannen van de Waterwet doorwerken in de ruimtelijke ordening en ervoor zorgen dat de waterbelangen op een goede manier worden geborgd.

De op 1 januari 2008 ingevoerde Wet gemeentelijke watertaken is ook opgenomen in de Waterwet. Door deze wetgeving hebben de gemeenten een aantal nieuwe zorgplichten: afvloeiend hemelwater, grondwaterstand en een verbrede zorgplicht inzamelen afvalwater buitengebied.

 

 

Beleidslijn Grote rivieren

Door verschillende instanties (o.a. Rijkswaterstaat, VROM, provincies Gelderland, Zuid-Holland, Noord-Brabant, VNG, Unie van Waterschappen) is gewerkt aan de opstelling van de Beleidslijn “Grote rivieren”. De Beleidslijn is op 14 juli 2006 in werking getreden.

Deze beleidslijn komt in de plaats van “Ruimte voor de Rivier”.

Dubbeldam is niet gelegen aan een rivier.

 

 

 

 

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerplan 2009-2015 (2009) staat hoe Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagd de hydraulische belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 250 m² of meer moet voor hemelwater een watervergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Als er sprake is van toename aan verhard oppervlak, dan moet in principe 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de toename van verharding plaatsvindt.

 

Beleidsplan Waterkeringen Kijk op dijk en duin (december 2006)

Dit beleidsplan omvat de hoofdlijnen van beleid, visie en richting met betrekking tot het beheer van de waterkeringen. Op grond van de Keur kunnen dijkgraaf en heemraden ten aanzien van de vergunningverlening nadere regels, de zogenoemde beleidsregels, vaststellen. Daarbij zullen de beleidskaders van dit beleidsplan als uitgangspunt dienen. Het beleidsplan is december 2006 vastgesteld.

In het beleidsplan staat beschreven welke aspecten met betrekking tot waterkeringen in bestemmingsplannen een nadere verankering moeten krijgen. Hierbij is het uitgangspunt dat de kern- en beschermingszones zoals opgenomen in de legger, opgenomen moeten worden in het bestemmingsplan en in de verbeelding moeten worden aangegeven.

 

Het plangebied valt binnen dijkringgebied 22 waarbij de primaire waterkering volgens de Wet op de waterkering moet voldoen om een hoogwaterstand met een voorkomingskans van 1 maal per 2.000 jaar te kunnen weerstaan.

 

Waterkering

De Zuidendijk en Wieldrechtse Zeedijk hebben een waterkerende functie.

 

Stedelijk Waterplan

Het Waterplan Dordrecht 2009-2015 is een actualisering en uitbreiding van het 1e Waterplan. Lerend van de praktijkervaringen, rekening houdend met de nieuwe beleidkaders en inspelend op de klimaatverandering hebben de waterpartners, de gemeente Dordrecht en waterschap Hollandse Delta, een nieuwe toekomstgerichte waterambitie geformuleerd. Samengevat luidt de lange termijn ambitie (2050) als volgt:

 

Het eiland van Dordrecht heeft een klimaatbestendig, veilig, mooi en gezond watersysteem. Het heeft voldoende veerkracht voor het opvangen van zowel extreme neerslag als langere periodes van hitte en droogte. Bij het op orde brengen van het watersysteem en de waterkeringen is rekening gehouden met de zeespiegelstijging en hogere piek-afvoeren op de rivier. Op het hele eiland is het watersysteem schoon en ecologisch gezond. Het water draagt bij aan de kwaliteit en beleving van de openbare ruimte in de stad en het landelijk gebied. De waterstructuur is een aantrekkelijke doorgaande route die stad en land met elkaar verbindt en heeft een hoge natuurwaarde. De burgers van Dordrecht leven bewust met het water, maken volop gebruik en genieten van het open water. Water en ruimte, natuur en cultuur versterken elkaar en dragen bij aan de vitaliteit en duurzaamheid van het eiland van Dordrecht.

 

 

4.11.2 Onderzoek

Onderzoek op het onderdeel water heeft feitelijk plaatsgevonden in het kader van het Stedelijk Waterplan. Dit bestemmingsplan brengt geen wijziging in bestaande watergangen en om die reden is volstaan met raadpleging van het Stedelijk Waterplan.

 

 

4.11.3 Conclusie

Het Stedelijk Waterplan is tot stand gekomen in samenwerking met het waterschap Hollandse Delta. Over de aanpak van bestemmingsplannen en de doorvertaling daarin van het Stedelijk Waterplan is structureel overleg met deze waterbeheerder. Er zijn ondermeer afspraken gemaakt over de vormgeving en inhoud van de “watertoets”.