direct naar inhoud van Regels

NDB

Status: Vastgesteld
Idn: NL.IMRO.0505.BP173Ndb-3004

HOOFDSTUK 3 Programmatische uitgangspunten

 

 

 

3.1 Algemeen

 

Vanwege de discussie over de bezuinigingsvoorstellen van het Rijk, zoals genoemd in Hoofdstuk 1.1, is de ontwikkeling van het Knooppunt Knoop in 't Land en de Noordbovenpolder aan een wijzigingsbevoegdheid gekoppeld. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan heeft de gemeenteraad de wijzigingsbevoegdheid van Agrarisch in Natuur 2 voor de Noordbovenpolder en het oostelijk deel van de Alloysen- of Bovenpolder, alsmede de realisering van een bezoekerscentrum geschrapt.

 

 

3.2 Stedenbouwkundig

 

A. Stedenbouwkundige en landschappelijke aspecten.

 

1. Huidig beeld

Het huidige functionele beeld van het landschap wordt gedomineerd door het agrarisch gebruik. Door middel van dijken en kades zijn de poldereenheden in het landschap te onderscheiden. Deze verdeling in verschillende onderdelen, die ook weer hun specifieke structuur hebben, is een waardevol kwaliteitselement.

 

De structuur binnen de poldereenheden krijgt het specifieke karakter door een verdere indeling d.m.v. verkavelingspatronen, de kreken en de wegenstructuur. Het ruimtelijk beeld is vooral open en weids, waarbinnen het hoogspanningstracé opvalt. Boomschermen als lineaire elementen verrijken het landschap en zijn meestal gekoppeld aan dijken en wegen.

Afwijkend landschap treffen we vooral buiten de hoofdwaterkering aan, waar Biesboschlandschap domineert en een dichtere begroeiing aanwezig is en de toegankelijkheid afneemt. Dit gebied is uniek en vanuit ecologisch op zicht zeer waardevol. Deze zoetwater getijdengebieden resteren na verregaande inpolderingen. Rivier en zee bepalen gezamenlijk de schommelingen, versterkt of gedempt onder invloed van de Haringvliet sluizen. Eén van de hoofddoelen van het Strategisch Groen Project beoogt het versterken van deze biotoop door uitbreiding en het maken van verbindingen.

 

Ook het Bos de Elzen vormt een compact groen ‘blok’ grenzend aan de Biesboschnatuur. Op kleinere schaal komen incidenteel kleinere compacte groeneenheden voor met boombeplanting in de vorm van bijvoorbeeld boomgaarden en aanplant t.b.v de houtproductie.

 

Aan Polder de Biesbosch wordt vanuit cultuurhistorisch oogpunt veel waarde toegekend, omdat deze polder sinds de inpoldering nog steeds zeer oorspronkelijk is gebleven. Een typerend onderdeel in deze polder wordt gevormd door de kreken in west-oost richting, een strak wegenpatroon in noord-zuidrichting en kleine bebouwingsconcentraties op de knooppunten van wegen. Een ander opvallend, maar bescheiden knooppunt is de Kop van ’t Land waar de Provinciale Weg de Nieuwe Merwede ontmoet en het veer naar Werkendam aanmeert.

Een belangrijke dimensie van het buiten stedelijk landschap wordt gevormd door de aanhaking ervan aan binnenstedelijke geledingzones ten gunste van natuur en ecologie, gecombineerd met recreatie.

 

2. Stedenbouwkundige aspecten Strategisch Groenproject

Naast de landelijke, provinciale en regionale reikwijdte van het Strategisch Groen Project heeft het plan een zeer grote stedenbouwkundige betekenis op de schaal van Dordrecht. Het toevoegen van recreatie en natuur grenzend aan de stadsrand verhoogt en versterkt de aantrekkelijkheid van Dordrecht als woon-/werkstad met water, historie en natuur als kwaliteitsdragers en levert daarmee een waardevolle spin-off.  

 

A. Verstedelijkingscontour en geledingzones.

Het plangebied beslaat het grootste deel van het buitengebied buiten de verstedelijkingscontour. Ook in de structuurvisie Dordrecht 2020 wordt benadrukt dat langs deze contour zowel aan de binnen- als aan de buitenzijde het verschil tussen deze gebieden duidelijk kenbaar moet zijn. Dit leidt tot bewuste ontwerpkeuzes voor maat, schaal en karakteristiek. Dordrecht kent een aantal structurele geledingzones gekoppeld aan het buitengebied. Door vergroting van de natuurwaarden binnen het plangebied neemt ook de betekenis van de geledingzones toe. In eerder genoemde structuurvisie wordt bepleit nieuwe geledingzones te introduceren in nog te ontwikkelen plannen.

 

B. Bereikbaarheid.

Door toevoeging van twee, dicht tegen de stadsrand gelegen, recreatieve knooppunten ontstaat een betere verdeling van de recreatieve mogelijkheden op het Eiland van Dordrecht. Dichter bij huis houdt ook in dat eerder een keuze kan worden gemaakt voor alternatieve verplaatsingswijzen dan de keuze voor de auto. Het inzetten op een grotere bereikbaarheid via het water sluit evenzeer aan op het sturen op de vervoermiddelenkeuze. De grote uitbreiding van het aanbod van aantrekkelijke recreatieve voorzieningen op het Eiland van Dordrecht verkleint de ‘uittocht’ naar elders, hetgeen vanuit mobiliteit (en luchtkwaliteit) gunstig is. In dat opzicht moet lokale toename van milieuhinder in een breder kader gewogen worden.

 

Bij de programmering van de verschillende voorzieningen wordt voortdurend afgewogen in welke mate de belasting van het autoverkeer toeneemt. Dit heeft er toe geleid dat de programma’s zeer bescheiden zijn en bovengrenzen er voor zorgen dat karakteristieke kwaliteiten niet verloren gaan. Het verdient aanbeveling om bereikbaarheid en verdeling van intensiteit in het totaal, dus inclusief de Brabantse Biesbosch te bezien. Enerzijds betekenen de Dordtse toevoegingen een vermindering van de druk op het Brabantse gedeelte. Als deze weegschaal te ver doorslaat, kan door programmering weer naar een evenwichtiger verdeling worden toegewerkt.

 

C. Structuur en identiteit.

Naast de koppeling aan de geledingzones en de benadering van de rand langs de verstedelij-

kingscontour, zijn ook binnen het plangebied structuurkwaliteiten van belang. In grote lijnen gaat het om de herkenbaarheid van de planonderdelen met specifieke landschappen en functies. Vaak zijn dit de diverse polders en het onderscheid tussen binnen- en buitendijks. Ook komt tot uitdrukking waar de intensieve recreatie de hoofdrol speelt en daar waar de prioriteit bij de natuurwaarden ligt. De ruimtelijke sensaties worden strategisch over het gebied verdeeld. De elementen daarin zijn wijds en open, half open, half gesloten en besloten/intiem. Ander basiselement zijn de variaties van droog tot nat, hoger en lager.

Voornoemde aspecten kunnen indien verkeerd gedoseerd tot een ongewenste versnippering leiden. Dit noodzaakt tot het tevens investeren in verbindende en samenhangende inrichtings-

voorstellen die behoren bij de grotere betekenissen, zoals bijvoorbeeld de verbinding van de Biesbosch’en, de eenheid van de polder de Biesbosch.

 

In de meeste gevallen zal de bestaande bebouwing gehandhaafd blijven. Afhankelijk van de ligging zijn veranderingen denkbaar. Deze zullen onder meer beoordeeld worden vanuit de context, zoals de karakteristiek van het landschap, de functie van opstal in relatie tot omgeving, uitstralings-

effecten en ontsluitingskwesties. Naast dit bestemmingsplan is een Beeldkwaliteitplan opgesteld, om de kwaliteitsambities, zoals hiervoor benoemd, op het gebied van het geheel en de onderdelen, zowel onbebouwd als bebouwd, in woord en vooral beeld duidelijk aan te geven.

 

B. Beeldkwaliteitplan

 

Het Beeldkwaliteitplan (BKP) richt de aandacht vooral op de ruimtelijk-visuele kwaliteit van de omgeving, terwijl in het bestemmingsplan het accent ligt op de functie en regeling van het grondgebruik. Ten behoeve van stedenbouwkundige ontwikkelingen wordt het BKP veelvuldig gebruikt. Het BKP richt zich op zowel totaal- als deelplanniveau.

 

Op hoofdlijnen richt het BKP zich op de totale structuur van het gehele plangebied en op de relatie tot aansluitende stadsdelen en stedelijke ontwikkelingen (stadsrand en geledingszones).

Op deelplanniveau richt het BKP zich op beelden en geeft een toelichting vooraf als ontwerpkader en inspiratiebron voor de onderdelen, de diverse modules (bijv. uitwerkings- en inrichtingssuggesties, referentiebeelden en evt. strakker geformuleerde richtlijnen). In latere fasen is het BKP te gebruiken als toetsingskader .

 

Het in het BKP gebruikte kaart materiaal geeft het lange termijn wensbeeld voor de inrichting van de Nieuwe Dordtse Biesbosch weer. Het kaartmateriaal is geen dwingend kader voor de inrichting van het gebied.

 

Zowel de landschappelijke als de bebouwingsonderdelen komen aan de orde. De in beelden vertaalde kwaliteitsambities kunnen toegespitst zijn op een specifieke plek en/of bedoeld zijn als principe uitspraak en op meerdere locaties van toepassing. In het beeldkwaliteitplan wordt de inspanning geleverd de kwaliteitsambities te koppelen aan kwaliteiten, die zich bewezen hebben en daarmee kunnen rekenen op breed draagvlak en een lange houdbaarheidsdatum.

In tijd en appreciatie sterke trendgevoeligheid wordt vermeden. Dit betekent dat uit de belevingspsychologie bekend zijnde basiswaarden leidraad zijn. De geloofwaardigheid en het inspirerend gehalte van de kwaliteitsbeelden en toelichting bepalen de daadwerkelijke doorvertaling in ontwerp, uitvoering en instandhouding vanuit beheer. Het BKP heeft geen rechtstreeks bindende werking, maar wordt gebruikt bij de welstandsbeoordeling van plannen.

 

 

3.3 Verkeerskundig

 

A. Wegennet

 

Het buitengebied heeft een wegenstructuur van overwegend gemeentelijk openbare platte-

landswegen. Alle wegen hebben een verharding van asfalt, echter ongeveer de helft van de wegen heeft een verhardingsbreedte van minder dan 3,5 meter. Hierdoor zijn de wegen steeds minder berekend op hun taak als verwerker van het landbouwverkeer. Het buitengebied is slechts beperkt aangesloten op het hoofdwegennet. In het westen is het gebied via de Wieldrechtse Zeedijk en de Rijksstraatweg verbonden met de A16 en de Kiltunnel (richting Hoekse Waard). In het noorden wordt het buitengebied ontsloten door de Smitsweg en de Schenkeldijk en in het oosten door de Provinciale weg.

 

Wanneer het buitengebied wordt gecategoriseerd naar de principes van Duurzaam Veilig zullen alle wegen, met uitzondering van de Provinciale weg, worden aangewezen als 60 km/u zone. De Provinciale weg blijft vanwege de grote intensiteit en capaciteit 80 km/u.

 

De belangrijkste aan/afvoerwegen binnen het gebied zijn de Provinciale weg en de Schenkeldijk. De Provinciale weg (gedeelte buiten de komgrenzen) heeft een capaciteit van 1200 motorvoertuigen per uur. De Schenkeldijk heeft een capaciteit van 800 motorvoertuigen per uur. De capaciteiten van deze wegen worden buiten de spits niet volledig benut en kunnen dus extra verkeer verwerken.

 

B. Te verwachten verkeersproductie naar de recreatieknooppunten

 

De te verwachten verkeersproductie naar de recreatieknooppunten wordt berekend op basis van de verwachte bezoekersaantallen en het aandeel autoverkeer. In het ontwerp-bestemmingsplan is op basis van het voorkeursalternatief uit de MER gerekend met 475.000 bezoekers op jaarbasis voor het recreatieknooppunt “Knoop in het Land” en 197.000 bezoekers op jaarbasis voor “Sterren/Schenkel”. Het recreatieve programma is teruggebracht waardoor de verwachte bezoekersaantallen lager zijn en overeenkomen met alternatief 1 uit de MER.

 

Voor de “Knoop in het Land” betekent dit 315.000 bezoekers op jaarbasis en voor de “Sterre/Schenkel” 125.000 bezoekers op jaarbasis. Ten opzichte van alternatief 1 uit de MER is de camping uit het recreatieve programma gehaald bij de “Knoop in het Land”. Dit zorgt voor een reductie van 10.000 bezoekers op jaarbasis ten opzichte van alternatief 1 (325.000 bezoekers).

 

Naast de aanpassing van het verwachte aantal bezoekers naar de twee recreatieknopen is het aandeel bezoekers wat per auto komt anders ingeschat. Er zijn meer landelijk praktijkgegevens bekend over het aandeel autoverkeer naar recreatiegebieden. Dit aandeel varieert van 18 tot 60%. Gezien de ligging van de knopen direct bij de stad en de praktijk ervaringen elders is de verwachting dat een groter deel van de bezoekers per fiets zal komen. Het aandeel autoverkeer is daarom verlaagt van 60 naar 40%.

 

Voor het recreatieknooppunt “Sterren/Schenkel” is dit de aanvoerroute over de Schenkeldijk, voor de “Knoop in het Land” is dit de Provinciale Weg. Via deze wegen zal respectievelijk 90% en 95% van de totale extra verkeerproductie zich afwikkelen. Omdat de verdeling van het verkeer zich verspreidt over de gehele dag zonder dat er een duidelijke korte piek bestaat, valt de extra druk op de aanvoerroutes mee. Onder normale omstandigheden, in een willekeurige week in de zomerperiode (maatgevend in verband met hoogste bezoekersintensiteit), zullen de extra intensiteiten als gevolg van de recreatie als volgt zijn:

 

 

Extra verkeer op Schenkeldijk op drukste moment in recreatiegebied:

- Normale dag 95% * 32 = 30 mvt per uur (drukste uur op zondag)

- Topdag 95% * 41 = 39 mvt per uur (drukste uur op zondag)

 

Extra verkeer op Schenkeldijk op normale werkdag:

- Normale dag 95% * 9 = 9 mvt per uur (drukste uur op woensdag)

- Topdag 95% * 11 = 10 mvt per uur (drukste uur op woensdag)

 

 

Extra verkeer op de Provinciale weg op drukste moment in recreatiegebied:

- Normale dag 90% * 235 = 212 mvt per uur (drukste uur op zondag)

- Topdag 90% * 259 = 233 mvt per uur (drukste uur op zondag)

 

Extra verkeer op de Provinciale weg op normale werkdag:

- Normale dag 90% * 37 = 33 mvt per uur (drukste uur op woensdag) - Topdag 90% * 48 = 43 mvt per uur (drukste uur op woensdag)

 

Deze extra verkeersdruk levert geen problemen op met betrekking op de wegcapaciteit. Zowel de Provinciale Weg als de Schenkeldijk hebben voldoende capaciteit om de extra verkeersdruk op te kunnen vangen. Dit heeft vooral te maken met de tegengestelde richting van het recreatieverkeer en het werkverkeer. Op kruispuntniveau zal het extra verkeer naar verwachting geen nieuwe problemen opleveren.

Het kruispunt Provinciale weg / N3 zit in het jaar 2015 tegen de maximale verzadiging aan van 80% (Boven de 80% zal filevorming ontstaan), het extra recreatieve verkeer is echter dusdanig marginaal in de spitsperioden van een werkdag (de avondspits is maatgevend), dat deze naar verwachting geen grote problemen zullen veroorzaken.Het gedeelte van de Provinciale weg binnen de komgrenzen (Tussen de Recklinghausenweg en de N3) zit wel op zijn maximale intensiteit in de spits.

De verwachting is dat het recreatieverkeer zich niet mengt met het spitsverkeer omdat beide in een ander tijdsvak gebruik maken van de wegen.

 

C. Parkeren

 

Het bezoekersaantal voor de “Knoop in het Land” zal niet veel hoger komen te liggen dan 300.000. Op grond van cijfermatige berekeningen zijn op zomerse zondagen (de piekdagen) circa 650 parkeerplaatsen noodzakelijk. Rekening houdend met een horecavestiging en evt. andere wensen is gekozen voor maximaal 750 parkeerplaatsen rond de Knoop in ’t Land. Dit biedt ruimte aan circa 360.000 bezoekers op jaarbasis. In hoeverre de speelruimte tussen 300.000 en 360.000 bezoekers benut wordt is afhankelijk van het voorzieningenniveau in de Knoop in ’t Land en de aantrekkingskracht van het bezoekerscentrum.

 

Ten aanzien van de invulling, situering en vormgeving van de parkeerplaatsen is het volgende geconcludeerd:

  • voor regulier gebruik van de parkeervoorziening is een aantal parkeerplaatsen van circa 400 ruim voldoende;

  • voor de drukste dagen in het jaar (10 tot 20 zomerse zondagen) kan volstaan worden met overloop parkeervoorzieningen (grasveld o.i.d.) van circa 350 plaatsen;

  • een grote parkeervoorziening is alleen noodzakelijk nabij de recreatieplas (ten zuiden van de provinciale weg); elders in het gebied (langs de provinciale weg) kan volstaan worden met kleine parkeerplekken).

 

Knooppunt “Sterren/Schenkel” heeft een extensief recreatief gebruik. Maximaal 50 parkeerplaatsen moet volstaan in de parkeerbehoefte voor dit recreatieknooppunt. Landschappelijke inpassing en groene aankleding is voorwaarde voor de parkeervoorzieningen bij beide recreatieknopen.

 

 

 

 

D. Landbouwweg

 

In het kader van het Strategisch Groenproject Dordrecht wordt onder andere een landbouw-ontsluitingsroute aangelegd. Het huidige landbouwverkeer maakt veelal gebruik van de Wiel-drechtse Zeedijk. Dit levert veel conflicten op met het langzaam verkeer op de dijk omdat de dijk fysiek te smal is om al dit verkeer tegelijkertijd op te herbergen.

 

Het grootste knelpunt in de route is de spoorwegovergang. Hier komen regelmatig gevaarlijke situaties voor, wanneer aan beide zijden van het spoor landbouwverkeer staat te wachten voor de overweg. Dit verkeer kan elkaar niet goed op de dijk passeren waardoor de verkeersafwikkeling op het spoor te traag verloopt met alle risico’s van dien. De menging van fietsers met landbouwverkeer zorgt op dit krappe punt een groot verkeersveiligheidsprobleem waar zowel de fietsers zelf als de landbouwers erg ongelukkig mee zijn. Vermijding van dit punt zou een pré zijn bij de keuze voor een alternatief voor de landbouwroute. (Gedeeltelijke) verwijdering van het gemotoriseerde verkeer van de Wieldrechtse Zeedijk zou echter ook al een aanzienlijke verbetering betekenen voor de verkeersveiligheid en de leefbaarheid op de dijk. Gedacht wordt aan een oplossing waarbij dit een deel van de Wieldrechtse Zeedijk autoluw gemaakt wordt door alleen nog gemotoriseerd bestemmingsverkeer en langzaam verkeer toe te laten.

 

In de voorgaande fase van planvorming over een eventuele landbouwweg hebben gesprekken plaats gevonden met een afvaardiging van de landbouwers. Tevens is door een extern onderzoeksbureau (LTO-Noord) geïnventariseerd wat de huidige (landbouw)verkeersbewegingen zijn van en naar het landelijk gebied ten zuiden van Dordrecht. Ook is onderzocht in hoeverre een ontsluiting van het landbouwgebied via de spoorwegovergang Polder Oudendijk reëel is. Tot slot is door LTO-Noord geïnventariseerd welke verbetersuggesties het landbouwbedrijfsleven heeft ten aanzien van het verbeteren van de ontsluiting van het buitengebied van Dordrecht.

 

Uiteindelijk is gekozen tussen 4 alternatieven:

  • Variant 1: Aanleg van een tracé tussen de Oude Veerweg en de Zanddijk;

  • Variant 2: Aanleg van een tracé tussen de Oude Veerweg, de Zanddijk en de Vlaakweg;

  • Variant 3: Aanleg van een tracé tussen de Oude Veerweg, de Zanddijk, de Vlaakweg en de Rijksstraatweg (ongelijkvloers met de A16 en het spoor);

  • Variant 4: Aanleg van een tracé tussen de Oude Veerweg, de Zanddijk, de Vlaakweg, de Beerpolderweg, Polder Oudendijk en de Rijksstraatweg.

 

Variant 3 geniet de voorkeur als eindsituatie. Hiermee worden alle problemen die er nu zijn op de Wieldrechtse Zeedijk opgelost. De landbouwers hebben ook de voorkeur voor deze situatie vanwege de directheid van de verbinding en het minimale risico op ongevallen tijdens de landbouwtransporten. Vanuit kostenoverweging is het echter niet aan te bevelen om direct in te zetten op dit alternatief.

 

Variant 2 is een goed alternatief voor de “korte” termijn. De Wieldrechtse Zeedijk kan hierdoor grotendeels autoluw worden gemaakt en latere ontwikkelingen (variant 3) blijven mogelijk.

 

LTO-Noord heeft geconstateerd dat er ca.14000 voertuigbeweging over de route plaats vinden per jaar. Deze bewegingen zullen zich veelal concentreren in het oogstseizoen. Dit aantal is dusdanig hoog dat hiermee een behoorlijke winst wordt geboekt op het vlak van de verkeersveiligheid en de leefbaarheid op de Wieldrechtse Zeedijk wanneer dit verkeer elders gefaciliteerd wordt. Het onderzoek van LTO-Noord heeft aangetoond dat variant 4 vanwege de omrij-factoren en het risico op het verliezen van lading geen reëel alternatief is. In combinatie met de grote hoeveelheid voertuigen dat in het oogstseizoen van deze route gebruik zou moeten maken, wordt variant 4 daarom verder buiten beschouwing gelaten.

 

Inmiddels is door het gemeentebestuur gekozen voor uitvoering van variant 2. Deze uitvoering zal gefaseerd plaatsvinden, beginnend bij de Oude Veerweg.

 

E. Fietsnetwerk

 

In het fietsnetwerk ontbreekt nog het fietspad nr. 220 tussen de Oude Veerweg en de Zeedijk. Dit fietsnetwerk zal worden afgerond door de aanleg van dit fietspad en het vervolg daarop in noordelijke richting, zodat dit pad aansluit op het fietspad aan de Bildersteeg.

 

 

3.4 Agrarisch

 

 

In het Raamplan Eiland van Dordrecht is aangegeven dat de natuur- en recreatiegebieden zo worden ingericht dat duurzame landbouw in het resterende landbouwgebied mogelijk blijft. In aanvulling op de landbouwparagraaf in het Raamplan heeft de gemeente in 2004 en 2007 onderzoek laten doen naar de staat van de landbouw en het toekomstperspectief van de agrarische sector op het Eiland van Dordt. De uitkomsten van deze onderzoeken, maar ook van latere gesprekken met individuele agrariërs zijn betrokken bij het opstellen van dit bestemmingsplan. Zo is in het bestemmingsplan een nieuwe landbouwontsluitingsweg opgenomen en zijn er in het blijvend landbouwgebied mogelijkheden voor nevenactiviteiten voorzien.

Daarnaast speelt de gemeente (als grondeigenaar) een actieve rol bij het beschikbaar stellen van ruilgronden voor de bedrijven die vanwege functieverandering moeten worden uitgekocht en die de bedrijfsvoering voort willen zetten.

 

Doordat de ambities ten aanzien van de recreatieontwikkeling in de Alloysen- of Bovenpolder zijn verlaagd en dit gebied voor een deel dus een agrarische bestemming behoudt, waarbij wel recreatief medegebruik mogelijk wordt gemaakt, ontstaan in feite twee agrarische gebieden: een gebied dat tot op heden -ook in eerdere versie van het ontwerpbestemmingsplan- steeds aangemerkt is als blijvend agrarisch gebied, gelegen ten zuiden van de Wieldrechtse Zeedijk en Zeedijk,waar zich de agrarische bouwpercelen bevinden en een gebied ten noorden van de Zeedijk, waar zich geen agrarische (hoofd)bouwpercelen bevinden en waar de gronden overwegend deel uitmaken van bedrijven, die hun bouwperceel elders hebben.

 

Voor het agrarisch gebied ten zuiden van de Wieldrechtse Zeedijk/Zeedijk worden mogelijkheden geboden voor nevenactiviteiten bij volwaardige agrarische bedrijven. Deze nevenactiviteiten moeten binnen de bouwpercelen worden uitgeoefend. Vanwege het ontbreken van (hoofd)bouwpercelen in het agrarsich gebied ten noorden van de Zeedijk leent dit gebied zich niet voor het uitoefenen van een breder scala van nevenactiviteiten. De nevenactiviteitenregeling is bedoeld om volwaardige agrarische bedrijven voldoende mogelijkheden te bieden om inkomen te verwerven en op die wijze te kunnen voortbestaan. Het is niet de bedoeling dat niet-volwaardige agrarische bedrijven daarvan gebruik kunnen maken, omdat daardoor het beoogde effect weer teniet wordt gedaan. Anderzijds is een recreatief medegebruik van agrarische gronden in de Bovenpolder een gewenste ontwikkeling. Om die reden wordt via een afwijkingsbevoegdheid mogelijk gemaakt dat hier nevenactiviteiten uitsluitend gericht op de dagrecreatie kunnen ontstaan. Om deze reden wordt er in het bestemmingsplan ook gewerkt met twee agrarische bestemmingen: agrarisch met waarden 1 voor het agrarisch gebied ten zuiden van de Wieldrechtse Zeedijk en Zeedijk en agrarisch met waarden 2 voor het gebied ten noorden van de Zeedijk.

 

 

A. Algemeen

 

Uit de gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek kan ten aanzien van het agrarisch gebied op het Eiland van Dordrecht en de agrarische bedrijven het volgende worden afgeleid:

 

bedrijven

aantal

aantal hoofdbedrijven totaal

56

. akkerbouwbedrijven

26

. tuinbouw- en blijvende teeltbedrijven

8

. graasdierbedrijven

18

. hokdierbedrijven

-

. combinaties

4

 

 

aantal nevenbedrijven totaal

16

. akkerbouwbedrijven

6

. tuinbouw- en blijvende teeltbedrijven

1

. graasdierbedrijven

7

. hokdierbedrijven

-

. combinaties

2

 

 

totaal aantal agrarische bedrijven

72

. tot 50 NGE

42

. 50 - 100 NGE

20

. 100 NGE en meer

10

 

 

. tot 15 ha

32

. 15 - 50 ha

22

. 50 ha en meer

18

 

 

. zonder vee

20

. met rundvee

17

. met schapen

21

. met paarden/pony's

14

 

 

oppervlakte cultuurgrond

ha

Totaal

2.292

. akkerbouwbedrijven

1.544

. tuinbouw- en blijvende teeltbedrijven

43

. graasdierbedrijven

358

. hokdierbedrijven

-

. combinaties

347

Bron: CBS landbouwtellingen 2005

 

Het agrarisch gebied wordt –zeker in oppervlakte bezien- overwegend voor akkerbouw gebruikt. Ten aanzien van de omvang van de bedrijven valt het relatief forse aantal kleine bedrijven op.

De omvang van een agrarisch bedrijf of een afzonderlijke productierichting kan worden uitgedrukt in een economisch eenheid. Voor een betere aansluiting op de EEG-Standaard is het systeem van standaard bedrijfseenheden (s.b.e) dat hiervoor werd gebruikt met ingang van 1986 vervangen door het systeem van de Nederlandse grootte eenheid (n.g.e). Op basis van het aantal n.g.e kan inzicht worden verkregen in de bedrijfseconomische situatie van de agrarische bedrijven.

 

 

Hierbij wordt de volgende categorie-indeling gehanteerd:

  • - < 32 n.g.e. - klein bedrijf;

  • - 32 - 50 n.g.e. - middelklein bedrijf;

  • - 50 - 70 n.g.e. - middelgroot bedrijf;

  • - > 70 n.g.e. - groot bedrijf.

Voor de kleine en middelkleine bedrijven (< 50 n.g.e.) geldt in het algemeen dat de omvang on-

toereikend moet worden geacht voor het voeren van een volwaardig agrarisch bedrijf. Voor de middelgrote bedrijven (50-70 n.g.e.) is deze basis wel aanwezig mits wordt doorgegaan met in-

vesteren en ontwikkelen. De grote bedrijven (> 70 n.g.e.) zijn op grond van hun huidige bedrijfs-

economisch niveau zonder voorbehoud aan te merken als volwaardige, perspectiefrijke bedrijven. De aangegeven normen betreffen overigens gemiddelde standaardnormen. Op individueel bedrijfs-

niveau kan door bijzondere omstandigheden sprake zijn van een afwijkende situatie, waarbij ondanks een betrekkelijk lage bedrijfsomvang in n.g.e.’s, toch een redelijk inkomen kan worden behaald. De mate waarin arbeid en kapitaal worden ingezet en de verhouding daartussen, zijn in dat licht van groot belang. In het algemeen geeft de bedrijfsomvang in n.g.e.’s echter een goede indicatie van de economische perspectieven.

 

 

B. Agrarische hoofdfunctie

 

Gebied ten zuiden van de Wieldrechtse Zeedijk en Zeedijk:

Uit het Provinciale Structuurvisie, maar ook uit andere beleidsstukken vloeit voort dat twee deelgebieden op het Eiland van Dordrecht, de polder De Biesbosch en de Polder de Zuidpunt als agrarisch gebied gehandhaafd zullen worden. In deze gebieden, waar akkerbouw traditioneel de voornaamste agrarische activiteit vormt, dienen de productieomstandigheden goed te blijven. Dat houdt in dat er voldoende bouw- en gebruiksmogelijkheden voor volwaardige aan de grond gebonden agrarische bedrijven dienen te worden geboden. De ontwikkelingsruimte van de agrarische functie moet echter wel afgestemd worden op de waarden en belangen van andere functies. Landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische kwaliteiten kunnen beperkingen stellen aan de ontwikkelingsruimte van agrarische bedrijven.

 

Zo ligt een deel van de agrarische bedrijven in de directe omgeving van het natuurgebied De Biesbosch en de Ecologische Hoofdstructuur en is het gebied dat als agrarisch gebied beschikbaar zal blijven op de functiekaart behorende bij de Provinciale Structuurvisie aangewezen als Agrarisch landschap, waarbij ingespeeld moet worden op de verbinding tussen stad en land. Op de kwaliteitskaart behorende bij de Provinciale Structuurvisie is aangegeven dat het oostelijk deel van het buitengebied (met name polder de Biesbosch) is aangewezen als Kroonjuweel cultureel erfgoed en Stiltegebied. Het overige deel van het plangebied is aangewezen als Topgebied cultureel erfgoed. Het oostelijk deel van het plangebied is tevens aangewezen als grondwaterbeschermings-gebied. Topgebieden en Kroonjuwelen zijn gebieden waar cultuurhistorische en landschappelijke waarden in zeer sterke mate en in onderlinge samenhang bepalend zijn voor de identiteit en herkenbaarheid van een plek. De stiltegebieden liggen in het landelijk gebied en hebben een lage geluidbelasting. Beschermen van rust en stilte verloopt via twee sporen: een ruimtelijk spoor (gebieden beschermen) en een milieuspoor (lawaaiige activiteiten weren die de stilte verstoren). Zij zijn exact begrensd in de Provinciale Milieuverordening (PMV).

 

In de PMV is vrijwel het gehele buitengebied, met uitzondering van het meest westelijk deel aangewezen als stiltegebied. Voor dit gebied bevat de PMV een regeling ten aanzien van gedragingen en het gebruik van geluid veroorzakende apparaten. Verder zijn delen van de Noordbovenpolder en Bovenpolder zijn in de PMV aangewezen als grondwaterbeschermingsgebied (waterwingebied en boringsvrije zone). De PMV bevat regels van vestigingsmogelijkheden van bedrijven en ten aanzien van gedragingen in de betreffende milieubeschermingsgebieden.

Daarnaast liggen de waterkeringen met hun beschermingszones deels binnen het agrarisch gebied.

In het agrarisch gebied komen geen veehouderijen voor die vergunningsplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer. De in het gebied voorkomende bedrijven vallen derhalve niet onder de werking van de Wet geurhinder en veehouderij. Wel zijn er bedrijven die meldingsplichtig op basis van het Besluit landbouw milieubeheer zijn. In dit besluit staan afstanden die aangehouden moeten worden tussen landbouwbedrijven en gevoelige objecten (waaronder woningen), onder meer vanwege geurhinder. Niet begrensde natuurgebieden en recreatiegebieden worden in dit besluit niet als gevoelige objecten aangemerkt.

De afstand die tussen landbouwbedrijven en gevoelige objecten moet worden aangehouden is afhankelijk van het type gevoelige object/omgeving en type landbouwbedrijf. De afstanden variëren tussen de 25 en 100 meter. Een dergelijke afstand geldt voor nieuwe landbouwbedrijven maar kent ook een omgekeerde werking, zodat wanneer in de omgeving van een landbouwbedrijf een gevoelige functie wordt gepland, de vereiste afstand tussen dat object en het bedrijf in acht genomen dient te worden. Op de plankaart zijn de betreffende afstanden rond de bedrijven aangegeven. In enkele gevallen leiden deze afstanden tot een andere situering van bouwblokken van bedrijven, waardoor een deel van de bebouwing onder het overgangsrecht komt te vallen. Daar tegenover staat dat de betreffende bouwblokken in de toekomst optimaal benut kunnen worden.

De Wet ammoniak en veehouderij bepaalt in art. 2 dat Provinciale staten gebieden aanwijzen die als zeer kwetsbaar gebied worden aangemerkt (Alleen voor verzuring gevoelige gebieden, of delen daarvan, die zijn gelegen in de ecologische hoofdstructuur kunnen als zeer kwetsbaar gebied worden aangewezen). De provincie heeft echter dergelijke gebieden niet aangewezen. De Provinciale verordening Ruimte heeft als uitgangspunt dat nieuwe vestiging van gespecialiseerde intensieve veehouderijen in het plangebied wordt uitgesloten.

 

Op de verbeelding van het bestemmingsplan is uitgegaan van de bestaande akkerbouw- en veeteeltbedrijven en zijn de agrarische bouwpercelen van deze bedrijven, rekening houdend met een uitbreidingsmogelijkheid, aangegeven. Deze uitbreidingsmogelijkheid gaat in de meeste gevallen uit van een toevoeging van maximaal 1000 m2 aan de bestaande bebouwing. De totale bebouwingsmogelijkheid is per bouwperceel concreet in m2’s op de plankaart aangegeven. De maximale bouwhoogte bedraagt 10 m. Bij het aangeven van de bouwpercelen op de kaart is waar nodig rekening gehouden met de bovengenoemde afstanden uit de Wet geurhinder en veehouderij en het Besluit landbouw milieubeheer. Conform de regeling in het Verordening Ruimte wordt de vestiging van nieuwe intensieve veehouderijen en glastuinbouw uitgesloten. Bestaande volwaardige intensieve veehouderijbedrijven mogen in beperkte mate uitbreiden, in overeenstemming met door de gemeente te bepalen regels. Dit laatste komt neer op een uitbreidingsmogelijkheid van maximaal 1000 m2 per bedrijf, mits daarbij geen gevoelige object binnen een geurzone van het veehouderijbedrijf komen te liggen. Bestaande intensieve veehouderijen als neventak bij agrarische bedrijven mogen eenmalig met ten hoogste 10% van de inhoud mag worden uitgebreid of meer indien dat nodig is om te kunnen voldoen aan wettelijke eisen.

 

Gebied ten noorden van de Zeedijk

De gronden ten noorden van de Zeedijk kennen van oudsher beperkte bebouwingsmogelijkheden. De gronden worden voornamelijk gebruikt door agrarische bedrijven die hun bouwperceel elders hebben. De agrarische bebouwing in dit gebied is dan ook zeer beperkt van omvang en heeft voor een deel haar agrarische functie verloren. Door dat de ambities ten aanzien van de recreatieontwikkeling in dit gebied zijn verlaagd en meer over worden gelaten aan particulier initiatief in de vorm van recreatie medegebruik van de gronden en aanwezige opstallen, kan dit gebied een agrarische bestemming behouden. Omdat de bedrijfsbebouwing van de hier aanwezige bedrijven zich voornamelijk buiten dit gebied bevindt, het beleid er op gericht is slechts 1 bedrijfswoning per bedrijf toe te staan en vanuit landschappelijk oogpunt het gewenst is om nieuwe bebouwing te beperken, worden de bouwmogelijkheden beperkt tot maximaal 1000 m2 bedrijfsbebouwing, welke via een afwijkingsbevoegdheid kunnen worden vergund en worden (nieuwe) bedrijfswoningen hier niet mogelijk gemaakt.

 

C. Nevenactiviteiten

 

Om de toekomst van agrarische bedrijven in het blijvend agrarisch gebied zeker te stellen is schaalvergroting nodig. De behoefte aan schaalvergroting wordt onder meer veroorzaakt door de afname van subsidies van de EU. Om de opbrengsten gelijk te kunnen houden moet er meer geproduceerd kunnen worden. De relatief hoge grondprijzen in de Randstad en het gebrek aan beschikbare grond heeft tot gevolg dat niet alle agrarische ondernemers de vereiste investeringen, c.q. uitbreidingen kunnen realiseren. Er is dus een reële kans dat het aantal ondernemers noodgedwongen zal afnemen. Daarnaast vormt de toenemende en steeds meer verscherpte milieuregelgeving een beperkende factor waarmee agrarische bedrijven rekening moeten houden. Geurregelgeving en ammoniakregelgeving zorgen voor zones waarbinnen beperkingen gelden voor veehouderijen. Ook de reeds gesignaleerde ligging van sommige bedrijven nabij gebied met een status als natuurgebied brengt beperkingen voor de bedrijfsvoering met zich. Om die reden is er onder de agrarische ondernemers behoefte aan andere vormen van grondgebruik dan de zuiver agrarische. Plattelandsvernieuwing is enerzijds een gevolg van de ontwikkelingen in de agrarische sector als zodanig en anderzijds van de ontwikkeling van de maatschappij als geheel. Plattelandsvernieuwing heeft betrekking op nieuwe, met de landbouw en veeteelt verwante activiteiten, waaronder natuur- en landschapsbeheer, plattelandstoerisme, het medegebruik van het bedrijf voor zorgactiviteiten en het uitdiepen van agrarische activiteiten als het verwerken en vermarkten van eigen producten. Door plattelandsvernieuwing kunnen multifunctionele agrarische bedrijven ontstaan, die aansluiten bij de veranderende betekenis van het landelijk gebied. Doel van plattelandsvernieuwing is het creëren van een wederzijdse meerwaarde voor de agrarische bedrijven en voor de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. Het feit dat de omvang van het agrarisch gebied op het Eiland van Dordrecht beperkt is, het feit dat de agrarische functie zowel naar de mening van de agrarische ondernemers als de gemeente binnen dit gebied centraal dient te blijven staan, de eerder genoemde landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische kwaliteiten van het gebied en de milieuregelgeving vormen echter beperkende factoren voor plattelandsvernieuwing. Nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven zullen echter nu en in de toekomst hard nodig zijn om het agrarische bedrijven rendabel te kunnen exploiteren.

Om een beeld te krijgen van de nevenactiviteiten waaraan behoefte bestaat, is een enquete onder de agrarische ondernemers gehouden. Uit deze enquete blijkt dat de volgende activiteiten als nevenactiviteit gewenst worden:

  • huisverkoop van agrarische producten die van het eigen bedrijf afkomstig zijn of streekgebonden zijn;

  • maneges;

  • stalling van paarden;

  • stalling van boten/caravans;

  • minicampings;

  • bed and breakfast;

  • zorgverlening;

  • landgoederen;

  • huifkartochten;

  • het organiseren van oud-Hollande spelen;

  • pluktuin;

  • windmolens;

  • mechanisatiebedrijf;

  • conferentieoord;

  • kinderopvang;

  • natuurbeheer;

  • paardenfokkerij; en

  • viskwekerij

 

Ten aanzien van de in de bovengenoemde enquete genoemde nevenactiviteiten kan het volgende worden opgemerkt:

  • De huisverkoop van bedrijfseigen of streekgebonden producten in de foodsector is acceptabel, zolang er geen echt grote winkels gaan ontstaan. Om dat te waarborgen is de oppervlakte van detailhandel aan huis beperkt tot een verkoopvloeroppervlakte (v.v.o.) van 100 m2. Magazijnruimte en nevenruimte is daar niet in begrepen. De verkoop van andere producten, waaronder non-foodartikelen (al dan niet ambachtelijk geproduceerd), wordt niet toegestaan omdat deze producten kunnen leiden tot het ontstaan van zelfstandige winkels die geen enkele relatie met het agrarisch bedrijf hebben.

  • Maneges, waar naast het stallen van paarden ook rijlessen worden gegeven en wedstrijden kunnen worden gehouden, zijn vanwege het grote verkeersaantrekkende karakter slechts gewenst in het recreatieknooppunt Sterren/Schenkel en niet in het agrarische gebied.

  • Het stallen van paarden kan bij een te grote omvang leiden tot het ontstaan van maneges. Een manege is een recreatieve functie en manegeactiviteiten, waaronder het geven van rijlessen en het houden van wedstrijden, kan een grotere verkeersdrukte in het gebied veroorzaken dan normaliter in een agrarisch gebied het geval zal zijn. Om deze reden en gelet op het feit dat het agrarisch gebied primair voor de agrarische bedrijfsvoering beschikbaar moet blijven is het ontstaan van maneges in het agrarisch gebied ongewenst en is ervoor gekozen het aantal te stallen paarden per bedrijf te beperken tot maximaal 20. Het oprichten van een niet- overdekte rijbak of longeerbak hoort bij een paardenstalling. Een overdekte rijbak werkt het ontstaan van een manege te veel in de hand en wordt daarom ongewenst geacht. Dat geldt ook voor het oprichten van een horecavoorziening of kantine bij een paardenstalling.

  • Het aanbrengen van verlichting in of bij de buitenbak kan gevolgen voor de fauna (met name vleermuizen worden hierdoor gehinderd) hebben, maar in het Besluit landbouw milieubeheer is al geregeld dat om lichthinder te voorkomen de verlichting in een buitenbak niet tussen 23.00 u en 7.00 u mag worden gebruikt en dat de verlichting moet zijn uitgeschakeld als de buitenbak niet in gebruik is. Hiermee worden de belangen van de flora en fauna voldoende gewaarborgd. Voor zover bedrijven niet onder dit besluit vallen zal hier in het kader van het al dan niet toestaan van nevenactiviteiten aandacht aan besteed worden.

  • Het overdekt stallen van boten en caravans, dus in bebouwing, waarbij niet meer dan 750 m2 voor dit doel wordt gebruikt is acceptabel. Het in de open lucht stallen van deze voertuigen is in verband met de aantasting van de landschappelijke kwaliteiten ongewenst, tenzij aangetoond wordt dat deze voertuigen vanuit het omringende gebied op geen enkele wijze zichtbaar zijn. Dat kan indien de stallingruimte geheel wordt omringd door bebouwing. In iets mindere mate zou een dergelijke afscherming kunnen worden bereikt door het vooraf aanbrengen van een dichte groenblijvende beplanting, welke adequaat dient te worden onderhouden of aangevuld, zodat er niet op enig moment zicht op de gestalde voertuigen ontstaat. Om echter het risico van visuele hinder zoveel mogelijk te beperken dient de ruimte die voor stalling in de openlucht wordt gebruikt beperkt te blijven tot maximaal 250 m2 van de toegelaten 750 m2.

  • Minicampings kunnen worden toegestaan tot een omvang van maximaal 15 standplaatsen voor caravans, campers of tenten per agrarisch bedrijf, waarbij als eis ook hier geldt dat deze in verband met de landschappelijke kwaliteiten vanuit het omringende gebied niet zichtbaar mogen zijn. Dit kan evenals hierboven vermeld is onder meer worden bereikt door het vooraf aanbrengen van een adequate groenblijvende beplanting. Ten behoeve van een minicamping kan een sanitaire voorziening met een oppervlakte van maximaal 50 m2 worden opgericht. Het oprichten van andere bebouwing t.b.v. een minicamping is niet toegestaan. Trekkershutten of vakantiehuisjes maken geen onderdeel van een minicamping uit; dergelijke voorzieningen horen in de recreatieve knooppunten thuis. Het gebruik van minicampings is seizoensgebonden. Het gebruik van de minicamping wordt beperkt tot de maanden april tot en met oktober. Het is niet toegestaan om de op de minicamping te plaatsen kampeermiddelen buiten dit seizoen te laten staan. Eveneens is het niet toegestaan om kampeermiddelen op een minicamping voor de (tijdelijke, niet-recreatieve) huisvesting van personen te gebruiken.

  • Bed and Breakfast bestaat normaliter uit 2-4 bedden per woning. In het agrarisch gebied zijn (delen van) agrarische bedrijfsgebouwen geschikt te maken voor bread and breakfast faciliteiten. Om te voorkomen dat op die wijze min of meer complete pensions of hotels en er daardoor een te grote verkeersdrukte of druk op de omgeving ontstaan, wordt deze nevenactiviteit beperkt tot 6 gastenplaatsen per bedrijf.

  • Zorgverlening in het buitengebied is een relatief nieuw fenomeen dat onder meer door de provincie onder voorwaarden gesteund wordt. Tegen het mee laten werken van zorg-vragers op het bedrijf, op dezelfde wijze als bijvoorbeeld een agrarische arbeidskracht wordt ingehuurd, is geen enkel bezwaar. Het ontstaan van echte maatschappelijke functies, waar de zorgverlening de hoofdtaak is en de relatie met het agrarisch bedrijf feitelijk van secundair belang is, is in het agrarisch gebied echter ongewenst. Allereerst kunnen dergelijke zorgboerderijen binnen de maatschappelijke bestemming van kleur verschieten, waardoor er voor dit gebied minder gewenste vormen van gebruik kunnen ontstaan en daarnaast kan een dergelijk vorm van gebruik niet meer als een neven-activiteit bij een agrarisch gebruik worden beschouwd. Om deze redenen wordt geen medewerking verleend aan echte zorgboerderijen, waarbij de nadruk ligt op het bieden van zorg in plaats van op de agrarische functie en wordt evenmin medewerking verleend aan het oprichten/het gebruik van ruimten die specifiek voor zorgvragers zijn bedoeld, zoals speciale therapieruimten, lesruimten, eventuele overnachtingsgelegenheid, etc.

  • Landgoederen zouden kunnen ontstaan door de provinciale regeling in de Verordening Ruimte. Kenmerk van deze regeling is dat voormalige agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesloopt en de eigenaar toestemming krijgt om in plaats daarvan woonruimte te realiseren in een kernrandzone of bebouwingscluster. In het algemeen heeft de gemeente niet veel gronden in de kernrandzone of elders beschikbaar en waar dat wel het geval is wil de gemeente zich niet op voorhand verplichten om op die gronden aan woningbouw mee te werken. Voor zover gedoeld wordt op het oprichten van woningbouw binnen agrarische bebouwingsclusters kan de woonfunctie beperkingen met zich brengen voor omliggende agrarische bedrijven, hetgeen eveneens ongewenst wordt geacht. Bovendien heeft een zelfstandige woonfunctie in het agrarisch gebied geen enkele relatie met de agrarische functie die hier centraal staat.

  • Het organiseren/uitvoeren van huifkartochten is een recreatieve activiteit die uitstekend in dit gebied past en derhalve vanuit ruimtelijk oogpunt acceptabel kan worden geacht.

  • Het organiseren/faciliteren van oud-Hollandse spelen is eveneens een recreatieve activiteit die uitstekend in het gebied past en geen bijzondere voorzieningen vereist en derhalve zonder meer acceptabel kan worden geacht.

  • Een pluktuin is vergelijkbaar met huisverkoop en is bij agrarisch bedrijven acceptabel. Er is geen noodzaak om hier beperkingen aan te stellen.

  • Ten aanzien van windmolens is binnen de gemeente een beleid vastgesteld, waarbij exact is aangegeven waar deze, rekening houdend met alle natuur- en milieuaspecten, waaronder visuele hinder, gerealiseerd kunnen worden. De locatie die daarvoor is aangewezen ligt op de industrieterreinen Dordtse Kil III en IV. In het agrarisch gebied wordt derhalve geen medewerking verleend aan het oprichten van windmolens.

  • Een mechanisatiebedrijf houdt zich voornamelijk bezig met het onderhoud en herstel van agrarische machines. Feitelijk zou een dergelijk bedrijf op een industrieterrein thuishoren, maar dat zou tot gevolg hebben dat voor onderhoud of herstel grote afstanden met agrarische machines over wegen met een beperkte capaciteit moet worden gereden. Dat kan worden voorkomen door dergelijke bedrijven tot op zekere hoogte in de vorm van een agrarisch hulpbedrijf als nevenactiviteit in het agrarisch gebied toe te staan.

  • Conferentieoorden of in het verlengde daarvan vergaderruimten of zalenverhuur zijn vanwege de verkeersaspecten (relatief grote verkeersaantrekkende werking) in het agrarisch gebied ongewenst.

  • Ook voor kinderopvang geldt dat –zeker een grotere opvang- minstens twee maal per dag een behoorlijk aantal verkeersbewegingen oproept. Het is niet bepaald ondenkbaar dat ouders uit de bebouwde kom hun kinderen overdag in het buitengebied onder willen brengen, zodat de kans op een grote kinderopvang daar reëel is. Het aantal verkeersbewegingen dat een te grote hoeveelheid kinderopvangplaatsen oproept over aan/afvoerwegen die daar niet op berekend zijn, wordt ongewenst geacht. Het toestaan van kinderopvang tot een omvang van maximaal 25 plaatsen per bedrijf zal naar verwachting echter niet tot onoverkomelijke verkeersproblemen leiden, maar kan niet overal worden toegestaan. Om die reden is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om een beperkte kinderopvang mogelijk te maken. Kinderopvang mogen echter niet binnen de zone van de hoogspanningsverbinding worden gerealiseerd in verband met de Ministeriële richtlijn inzake hoogspanningsleidingen uit oktober 2005.

  • Paardenfokkerijen waar de dieren worden gefokt en getraind tot een leeftijd van maximaal 3 jaar zijn agrarische bedrijven en kunnen binnen de bestemming (met inachtneming van de beperkingen die uit de Wet ammoniak en veehouderij, de Wet geurhinder en veehouderij en de overige milieuregelgeving voortvloeien) worden toegestaan. Wanneer bij een paardenfokkerij de nadruk komt te liggen op het verhandelen van paarden, zonder dat ter plaatse paarden gefokt worden, is dat geen agrarische activiteit. De handel in paarden kan in de vorm van een nevenactiviteit worden toegestaan, zolang duidelijk is (en kan worden aangetoond) dat dit niet de hoofdactiviteit van het bedrijf wordt. Het verhandelen van paarden mag vanwege de verkeersaantrekkende werking en de effecten op de omgeving niet gecombineerd worden met manege-activiteiten.

  • Natuurbeheer en een viskwekerij zijn geen echte nevenactiviteiten, maar agrarische functies op zich, welke zonder meer binnen de bestemming kunnen worden toegestaan.

 

Uit het provinciale en gemeentelijke beleid, maar ook uit gesprekken met vertegenwoordigers van de agrariërs wordt duidelijk dat de agrarische functie in het agrarisch gebied centraal dient te (blijven) staan. De bovengenoemde activiteiten zullen dan ook altijd ondergeschikt moeten blijven aan de agrarische functie en mogen niet tot zelfstandige ondernemingen in het buitengebied leiden, die feitelijk geen onderdeel meer vormen van een agrarisch bedrijf. Daardoor zou immers de agrarische functie op zich worden aangetast en ontstaan problemen ten aanzien van de bereikbaarheid van het gebied. Bovendien kunnen zelfstandige niet-agrarische functies die meer worden dan een nevenactiviteit bij een bestaand agrarisch bedrijf in conflict komen met de belangen van de Flora- en Faunawet en andere natuurwetgeving. Deze risico’s bestaan ook wanneer nevenactiviteiten worden toegestaan bij niet-volwaardige agrarische bedrijven en niet-agrarische bedrijven. Er zal dus altijd sprake moeten zijn van een ondergeschikte nevenactiviteit bij een volwaardig agrarisch bedrijf.

 

Nevenactiviteiten mogen alleen plaatsvinden op het agrarisch (hoofd)bouwperceel waarop zich de bedrijfswoning bevindt. Het vestigen van nevenfuncties, al dan niet in andere agrarische bedrijfsbebouwing buiten dit bouwperceel, is niet toegestaan, omdat met name daar de kans groot is dat de nevenactiviteit uitgroeit tot een zelfstandige activiteit. Uitzondering hier op vormt een longeerbak bij een paardenstalling. Deze kan vanwege het ruimtebeslag en de geringe ruimtelijke effecten buiten –maar wel aansluitend op- het bouwperceel worden gerealiseerd. Om een nevenactiviteit zinvol uit te kunnen oefenen kan het noodzakelijk zijn dat op het agrarische bouwperceel er afzonderlijke bebouwing ten behoeve van dergelijke nevenactiviteiten wordt gerealiseerd. Het is denkbaar om nevenactiviteiten alleen in bestaande agrarische bedrijfsgebouwen toe te staan, maar lang niet altijd kan worden voorkomen dat er vervolgens weer een bouwaanvraag wordt ingediend en bouwvergunning moet worden verleend voor het oprichten van een nieuw agrarisch bedrijfsgebouw, zodat een dergelijke bepaling in de praktijk niet erg zinvol is. Binnen de agrarische bouwpercelen is rekening gehouden met een toename van bebouwing voor nevenactiviteiten. Om te voorkomen dat deze nevenactiviteiten een te grote omvang gaan krijgen zijn in het bestemmingsplan, waar nodig, beperkingen aan de omvang van een bepaalde nevenactiviteit gesteld.

 

Verder kunnen sommige nevenactiviteiten in het geheel niet of niet op elke locatie in het gebied worden toegestaan. Te grote paardenstallingen hebben bijvoorbeeld geurzones, welke gevolgen kunnen hebben voor gevoelige functies in de omgeving. Maneges hebben vaak ongewenste aantallen verkeersbewegingen tot gevolg. Om die reden worden slechts de nevenactiviteiten die vergelijkbaar zijn met de regeling voor “beroepsuitoefening aan huis” in de bebouwde kom bij recht toegestaan en worden de overige nevenactiviteiten aan een afwijkingsbevoegdheid van het college gekoppeld. Op die manier kan ook rekening worden gehouden met de milieuregelgeving die voor bepaalde vormen van nevenactiviteiten een rol kan spelen. Centraal bij het al dan niet verlenen van afwijking voor een nevenactiviteit staat dat agrarische bedrijven in de omgeving of aanwezige gevoelige functies er niet door mogen worden benadeeld.

 

In het gebied ten noorden van de Zeedijk bevinden zich vrijwel geen agrarische bouwpercelen. Nevenactiviteiten als hier boven genoemd kunnen in dit gebied dan ook niet worden toegestaan. Omdat echter het streven gericht is op een recreatieontwikkeling via particulier inititatief en dat streven niet gerealiseerd kan worden wanneer alle vormen van nevenactiviteiten worden verboden, kan via een afwijkingsbevoegdheid worden toegestaan dat nevenactiviteiten, uitsluitend gericht op de dagrecreatie worden uitgevoerd.

Nevenactiviteiten als hierboven genoemd worden niet toegestaan aan burgers die voormalige agrarische bedrijfswoningen met bijbehorende schuur hebben gekocht. Het toestaan van nevenactiviteiten in het agrarisch gebied is bedoeld als middel om het inkomen van agrariërs op peil te houden en op die wijze de landbouw in het gebied mogelijk te houden. Dat is ook de enige rechtvaardigingsgrond voor het toestaan van dergelijke activiteiten. Hiervan kan bij een burgerwoning in het buitengebied nooit sprake zijn. Bovendien zouden, indien nevenactiviteiten ook bij burgerwoningen worden toegestaan, er op dat moment zelfstandige bedrijven ontstaan, die niets met de agrarische functie te maken hebben. Voor burgerwoningen geldt de regeling voor beroepsuitoefening aan huis, zoals die overal binnen het grondgebied van de gemeente in bestemmingsplannen wordt opgenomen. Waar binnen het plangebied voormalige agrarische bedrijfswoningen en bedrijfsbebouwing, waarvan de agrarische gronden voor een natuur- of recreatieontwikkeling zijn aangekocht, vanuit planologisch oogpunt geschikt worden geacht voor een recreatieontwikkeling, is daarvoor een recreatiebestemming of een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

 

Voor alle bedrijfsactiviteiten en nevenactiviteiten dient te worden voorzien in parkeren op eigen terrein. Er zal in principe geen afwijking worden verleend voor parkeren op de openbare weg.

Nevenactiviteiten moeten worden beëindigd als de hoofdactiviteit (het agrarisch bedrijf) wordt gestaakt of wanneer het agrarisch bedrijf wordt verkocht. In dat geval mogen, indien opnieuw een volwaardig agrarisch bedrijf op de betreffende grond gevestigd of wanneer het volwaardige agrarische bedrijf een nieuwe eigenaar wordt voortgezet, er weer nevenactiviteiten bij dat gebruik wordt uitgevoerd. Voor het gebied ten noorden van de Zeedijk wordt volwaardigheid niet geëist, maar is het gebruik van gronden en opstallen ook gebonden aan het agrarisch bedrijf ter plaatse. Wanneer in dat gebied de agrarsiche hoofdfunctie wordt beëindigd, moet(en) ook daar de nevenactiviteit(en) worden gestaakt.

 

D. Hergebruik agrarische bebouwing na bedrijfsbeëindiging

 

De kans bestaat dat enkele agrarische ondernemers, ondanks de mogelijkheden voor het uitoefenen van nevenactiviteiten hun bedrijf op termijn zullen beëindigen. De vrijkomende agrarische grond kan daarbij vaak door een ander agrarisch bedrijf hergebruikt worden. De vraag is echter wat er met vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing, inclusief de bebouwing die door het agrarische bedrijf voor nevenactiviteiten werd gebruikt, kan gebeuren. Hergebruik voor agrarische doeleinden van dergelijke bebouwing vormt in dit bestemmingsplan het uitgangspunt. Indien dat onmogelijk blijkt zal bezien moeten worden of sloop een optie is.

 

Gebruik van voormalige bedrijfsgebouwen (waaronder de bedrijfswoning) als burgerwoning en/of daarbij behorende functies (garage, berging, hobbyruimte) wordt tegengegaan. Het op deze wijze toelaten van burgerwoningen in het gebied beperkt via de milieuwetgeving immers het functioneren van omliggende agrarische bedrijven en die bedrijven hebben binnen het agrarisch gebied het primaat.

Ook een hergebruik van dergelijke bebouwing door niet-agrarische bedrijven is ongewenst; de vestiging van bedrijven die geen enkele relatie hebben met de agrarische functie leidt vroeg of laat tot ruimteclaims die in strijd zijn met de agrarische belangen, zorgen voor verkeersstromen, waar de wegen in het buitengebied niet op berekend zijn en kunnen nadelig zijn voor de landschappelijke kwaliteiten en ecologische belangen in het gebied.

 

Indien aangetoond wordt dat vrijkomende agrarische bebouwing niet kan worden gebruikt voor volwaardige, aan de grond gebonden agrarische bedrijfsfuncties kan via afwijking toegestaan worden dat deze bebouwing door niet aan de grond gebonden agrarische bedrijven, alsmede voor agrarische hulpbedrijven en niet volwaardige agrarische bedrijven (hobbyboeren of kleinschalige biologische bedrijven) wordt benut.

 

3.5 Recreatief

 

3.5.1 Recreatie

De uitgangspunten voor het bestemmingsplan op het gebied van recreatie zijn in hoofdlijnen verwoord in het Raamplan. Verder zijn in het Beeldkwaliteitplan landschappelijke uitgangspunten en sfeerbeelden geschetst die ook bouwstenen vormen voor de verdere verfijning van de recreatieve invulling van het gebied. In grote lijnen gaat het Raamplan uit van het ontwikkelen van twee recreatieve knooppunten, elk met een eigen identiteit en gericht op eigen doelgroepen, welke verbonden worden door een gebied tussen de Zeedijk en (de omgeving van) de Zuidbuitenpoldersekade waar een mix van recreatie en natuurgebied is gepland. Natuurontwikkeling speelt in dit laatstgenoemde gebied een belangrijke rol. Gestreefd wordt naar een openbare toegankelijkheid en eenheid van beheer van alle onbebouwde gronden met een recreatieve bestemming.

Het via een wijzigingsbevoegdheid te realiseren knooppunt Knoop in 't Land richt zich op regionale en lokale (dag)recreanten. Ondanks de ambitieverlaging wordt in dit knooppunt een horecavoorziening van 500 m2, een recreatieplas en aanvullende voorzieningen waaronder fietsverhuur, kanoverhuur en parkeergelegenheid voorzien. De exacte ligging van met name de horecavoorziening is echter nog niet bekend. Om die reden wordt een afzonderlijke wijzigingsbevoegdheid voor deze bebouwing opgenomen.

Het knooppunt Sterren/Schenkel richt zich vooral op lokale dagrecreanten. In dit knooppunt zijn in totaal 3 maneges, een volkstuincomplex, een tuincentrum, activiteiten gericht op de buitensport zoals fiets- en kanoverhuur, verhuur van skeeler- en Nordic walkingmateriaal en parkeergelegenheid aanwezig of voorzien. Er is tot op zekere hoogte ruimte voor verdere uitbreiding van dagrecreatievoorzieningen. Enkele agrarische bedrijven en een loonwerkbedrijf kunnen hun activiteiten in dit knooppunt voortzetten.

De onderscheiden gebieden moeten elk op zich vormen van recreatie opleveren die een aanvulling zijn op het bestaande aanbod en in z'n totaliteit een zekere uniciteit opleveren. Het gebied moet spannend en tevens mooi zijn om te bezoeken. De 2 knooppunten zijn weer onderscheiden van de andere gebieden waar de natuur, resp. de landbouw de boventoon voert, maar die wel vanuit recreatieoogpunt de moeite waard zijn om te bezoeken. Het bestemmingsplan legt vast waar de diverse recreatieve voorzieningen het best tot hun recht komen en moet voorkomen dat overal recreatieve ontwikkelingen en/of bebouwing met een recreatief karakter kan ontstaan. Ook de omvang van de voorzieningen wordt in het bestemmingsplan zoveel mogelijk vastgelegd om op die manier een garantie te geven voor de kwaliteit van de locatie en de belevingswaarde en duurzaamheid van het geheel te waarborgen. In dat kader dient met name het knooppunt Knoop in `t Land een kwalitatief hoogwaardige recreatievoorziening te worden, hetgeen mede ook een passende architectuur vereist. Vanuit de onderscheiden knooppunten zijn routestructuren voor wandelaars, fietsers en deels ook ruiters gepland. Deze routes zijn zodanig gepland dat ze ook een goede aansluiting vinden vanuit de stad naar het buitengebied. De paden worden zoveel mogelijk vrijliggend gerealiseerd, zodat ze verkeersveilig zijn en qua beleving zodanig zijn gesitueerd dat er aanleidingen genoeg zijn om even van het landschap of voorzieningen gebruik te maken.

Omdat het knooppunt Knoop in 't Land ook regionaal van betekenis is, is de bereikbaarheid een belangrijk item. Vanuit de stad is het gebied op eenvoudige wijze te bereiken met vrij liggende wandel/fietspaden. In de praktijk blijkt dat een recreatieplas ook met de auto wordt bezocht. Het aantal parkeerplaatsen in het knooppunt zal op basis van het aantal verwachte bezoekers worden gedimensioneerd. Door de bezoekers op strategisch gelegen locaties goed te informeren over de diverse recreatievoorzieningen kan ieder bezoeker straks goed zijn weg kunnen vinden en kunnen de verkeersstromen zo goed mogelijk worden verdeeld.

Het knooppunt Sterren/Schenkel heeft meer een lokaal karakter en is eveneens vanuit de stad goed per fiets ente voet te bereiken. Vervoer over water speelt in dit knooppunt geen rol. In dit knooppunt wordt rekening gehouden met een parkeervoorziening die vooral gedimensioneerd is op het gebruik van het knooppunt zelf. Gezien de aanwezigheid van een pensionstal in dit knooppunt, een manege in de directe omgeving aan de Schenkeldijk en de komst van twee andere maneges/pensionstallen in de naaste toekomst, dient ervoor gewaakt te worden dat het recreatieaanbod in dit knooppunt niet te eenzijdig wordt. Om die reden wordt een nog verdergaande uitbreiding van het aantal maneges en pensionstallen in dit knooppunt tegengegaan. Het gebied ten zuiden van de Zeedijk, in de omgeving van de Zuidbuitenpoldersekade zal als gecombineerd natuur/recreatiegebied worden ingericht, waardoor er een recreatieve verbinding tussen de bovengenoemde knooppunten zal ontstaan. Natuurontwikkeling heeft in dit gebied het primaat en openbare toegankelijkheid van deze verbindingszone is essentieel. Daarnaast wordt gestreefd naar eenheid van beheer in dit gebied. In deze verbindingszone zijn geen nieuwe gebouwde recreatievoorzieningen voorzien. Bestaande gebouwen zijn voor woondoeleinden bestemd en kunnen via afwijking een recreatieve functie krijgen. Buiten de bovengenoemde knooppunten hebben het Bos de Elzen, de Viersprong, de Zuidhaven en de omgeving van de Kop van ‘t Land recreatieve betekenis.

 

A. Programma Knoop in `t Land:

Voor het recreatieknooppunt Knoop in 't Land zijn de volgende functies met bijbehorende bebouwing gepland:

• Een horecavoorziening zonder overnachtingsmogelijkheden tot een omvang van 500 m2;

• Een recreatieplas met een omvang van 20 ha, waarin zich enkele eilanden bevinden die voor recreatieve functies kunnen worden gebruikt;

• Verhuur van fietsen, kano's, roeiboten, waterfietsen en skeelers, etc.;

• Een parkeervoorziening voor ca. 400 parkeerplaatsen voor regulier gebruik en voor de drukste dagen in het jaar (10 tot 20 zomerse zondagen) een overloop-parkeervoorziening (een grasveld o.i.d.) van circa 350 plaatsen.

Afwijking kan worden verleend voor het toestaan van 100 m2 v.v.o. detailhandel en 100 m2 horeca welke rechtstreeks verband houdt met de in dit gebied te realiseren recreatieve functies. Een bedrijfswoning is uitsluitend via een wijzigingsbevoegdheid toelaatbaar, voor zover deze nodig is bij een volwaardige recreatief bedrijf.

 

B. Programma Sterren/Schenkel:

Voor het recreatieknooppunt Sterren/Schenkel worden de volgende functies met bijbehorende bebouwing gewenst geacht:

• Maximaal 3 maneges of pensionstallen. Deze beperking wordt opgenomen om een te eenzijdig recreatieaanbod te voorkomen.

• Een volkstuincomplex in de Cannemanspolder;

• Drie agrarische bedrijven met een mogelijkheid om deze om te vormen te recreatieve functies, waarvan minimaal één bedrijf met een pluktuin;

• Een tuincentrum, eventueel gecombineerd met modeltuinen tot een omvang van 2ha aan de Zuidbuitenpoldersekade;

• Verhuur van materialen voor buitensportactiviteiten (fietsen, skeeleren, Nordic walking, kanoën, vissen etc.) en het organiseren/faciliteren van dergelijke buitensportactivi-

teiten;

• Een theetuin, met bijbehorende keukenvoorziening tot een oppervlakte van 100 m2;

• Een parkeervoorziening van ca. 50 parkeerplaatsen;

• Eventueel aanvullende recreatieve voorzieningen gericht op de gevarieerde dagrecreatie.

Afwijking kan worden verleend voor het toestaan van horeca en detailhandel welke rechtstreeks verband houdt met de in dit gebied te realiseren recreatieve functies tot een oppervlakte van 100 m2 v.v.o. Dienstwoningen zijn uitsluitend via een wijzingsbevoegdheid toelaatbaar, voor zover deze nodig zijn bij een volwaardig recreatief bedrijf en niet voorzien worden binnen de zone van de hoogspanningsverbinding.

 

C. Programma overig gebied:

Buiten de bovengenoemde knooppunten bevinden zich recreatieve voorzieningen bij het Bos de Elzen, de Zuidhaven en bij de Kop van 't Land.

 

Bos de Elzen e.o:

Een uitbreiding van horecavoorziening De Viersprong met maximaal 1000 m2 wordt vanuit planologisch oogpunt acceptabel geacht. Deze horecavoorziening vormt van oudsher een belangrijk recreatief steunpunt in dit gebied en het is gewenst om deze functie te behouden. Tevens is een uitbreiding van de mogelijkheden voor zwemrecreatie vanaf het strandje bij de Viersprong gewenst;

 

Hoeve Jong Dordrecht:

De Hoeve Jong Dordrecht met opstallen wordt gebruikt door de Stichting Natuur- en Vogelwacht dat hier een landschapsonderhoudsproject (ecologisch beheer en onderhoud), een ecologisch adviesbureau (NWC), een informatiecentrum (NIC) met museum (Twintighoeven), een winkelruimte van ca. 100 m2 vvo, een beperkte horecafunctie, een biologisch centrum en een poldercentrum heeft. Vanuit de centra vinden o.a. rondleidingen door het nabijgelegen natuurgebied plaats en worden huifkartochten e.d. gehouden. De centra hebben tevens een educatieve functie en in dat kader vindt ook zaalverhuur plaats. Een groei van de horecafunctie tot 100 m2 is acceptabel. Een verdere commerciële ontwikkeling in de richting van zaalverhuur wordt in verband met de verkeersaantrekkende werking en de effecten voor de omgeving ongewenst geacht. Bij dit complex wordt een bedrijfswoning noodzakelijk geacht.

 

Zuidhaven:

De Zuidhaven wordt gebruikt als jachthaven. De haven ligt binnen het als speciale beschermingszone in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn aangewezen gebied, binnen het als Nationaal Park aangewezen gebied en binnen de ecologische hoofdstructuur. In het Beheers- en Inrichtingsplan voor het nationaal Park De Biesbosch zijn limieten gesteld aan de ontwikkeling van de watersport. Er is geen ruimte voor nieuwe jachthavens en er dient een betere zonering van natuur en watersport te komen. Hoewel de belangen van flora en fauna zich moeilijk laten verenigen met dit recreatieve gebruik voor de watersport , is er geen alternatief voor de jachthaven voorhanden. Een toename van ligplaatsen en/of voorzieningen op de wal als een opslagruimte, verenigingsgebouw, kantine/horeca wordt echter vanwege de natuurbelangen ongewenst geacht .

 

Kop van 't Land:

• Aan de westzijde van de Kop van 't land, aan de Zeedijk 32 bevindt zich een herberg met (vegetarisch) restaurant. Net als De Viersprong kan deze herberg gezien worden als een recreatief steunpunt, weliswaar van meer beperkte omvang. Uitbreidingsmogelijkheden zijn hier vanwege het beperkte grondoppervlak van de voorziening niet aanwezig;

• Tevens bevinden zich aan de westzijde van de Kop van 't Land ligplaatsen voor kleine boten. Net als bij de Zuidhaven liggen deze ligplaatsen binnen de speciale beschemings-

zone van de Vogel- en Habitatsrichtlijn, binnen het als Nationaal Park aangewezen gebied en binnen de ecologische hoofdstructuur. Ligplaatsen laten zich moeilijk verenigen met de belangen van flora en fauna, maar een altenatief is niet voorhanden. Een uitbreiding van de faciliteiten, zoals toename van ligplaatsen en/of voorzieningen op de wal als een opslagruimte,verenigingsgebouw, kantine/ horeca wordt echter vanwege de natuurbelangen ongewenst geacht;

• Aan de oostzijde van de Kop van 't Land bevindt zich de verenigingsaccommodatie van kajakvereniging De Dajaks. Ook hiervoor geldt hetgeen bij de Zuidhaven is vermeld. De functie kan op zich gehandhaafd worden maar uitbreiding van zowel de accommodatie als de activiteiten is vanwege de natuurbelangen, maar ook als gevolg van de regelgeving op het gebied van water ongewenst;

 

Het gebied ten zuiden van de Zeedijk wordt als natuurgebied- en recreatiegebied ingericht. De bestaande bedrijven in dit gebied, die ten zuiden van de Zeedijk liggen zullen worden verworven, met uitzondering van de bedrijfswoningen. Deze bedrijfswoningen krijgen een woonbestemming. Aangezien de oorspronkelijke agrarische bestemming vanwege het ontbreken van agrarische gronden in de praktijk niet meer te realiseren is, wordt aan de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing een recreatiebestemming toegekend. Via afwijking wordt een mogelijkheid tot gebruikmaking van een gebiedsgerichte Ruimte voor ruimteregeling voor deze bebouwing geboden. Deze regeling houdt in dat alle voormalige agrarische bedrijfsbebouwing (met uitzondering van de bedrijfswoning die een woonbestemming krijgt) dient te worden gesloopt en vervangen kan worden door maximaal 1 woning. De ondergrens om gebruik te kunnen maken van deze regeling bedraagt 500 m2 te slopen bebouwing per perceel.

 

 

3.6 Natuur

 

3.6.1 Natuur

 

A. Gebiedsbescherming

 

Delen van het plangebied zijn beschermd door middel van een aanwijzing als speciale beschermings-zone in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn (Natura 2000), als Wetland, als Nationaal Park en/of behoren tot de Ecologische hoofdstructuur en vormen beschermde gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Via de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 wordt aantasting van de speciale beschermingszones tegengegaan.

In het kader van de gebiedenbescherming geldt het 'nee, tenzij'-beginsel: de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in de Speciale beschermingszones mag in principe niet verslechteren en er mogen geen storende factoren optreden voor de soorten waarvoor deze

zones zijn aangewezen voor zover deze factoren een significant effect sorteren. Plannen die als besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht kunnen worden aangemerkt, zoals bestemmingsplannen, vallen onder de reikwijdte van artikel 6 van de Habitatrichtlijn, die onverkort is overgenomen in de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998. In de zogenaamde `Habitattoets' dienen de gevolgen van de geplande activiteiten voor alle kwalificerende soorten of kwalificerende typen natuurlijke habitats te worden aangegeven.

 

De Vogelrichtlijngebieden zijn reeds aangewezen in het kader van Natura 2000, de aanwijzing van het Habitatrischtlijngebied van de Biesbosch is nog in voorbereiding. Uit praktisch oogpunt is de Natuurbeschermingswet 1998 t.a.v. beide beschermingsregimes het juridisch kader.

 

B. Soortenbescherming

 

De Flora- en faunawet richt zich op de in het wild levende planten en dieren te beschermen met het oog op de instandhouding van soorten. Ook de Flora- en faunawet gaat uit van het 'nee, tenzij'-beginsel. Beschermen staat voorop, ingrijpen is een uitzondering. Als een ruimtelijke ontwikkeling of inrichting nadelig is voor een of meer beschermde soorten, kan daarvoor afwijking worden aangevraagd bij de Dienst Regelingen van het Ministerie van LNV. De planvorming moet zo plaatsvinden dat bij planrealisatie de kans op conflicten met de Flora- en faunawet zo klein mogelijk is.

 

Het landelijk natuurbeleid is grotendeels gericht op de realisatie van de ecologische hoofdstructuur. Binnen dit beleid is de Biesbosch een groot kerngebied dat moet worden versterkt. Het streefbeeld is hierbij het realiseren van 'grootschalige, procesgerichte natuur' (vastgelegd in het Natuurbeleidsplan en uitgewerkt in het provinciaal natuurbeleid en de natuurdoeltypenkaart). In het kader van Delta-natuur zijn afspraken gemaakt over de ontwikkeling van 3000 hectare robuuste natte natuur met recreatief medegebruik in de stedelijke flanken in de Zuid-Hollandse Delta, aanvullend op de bestaande EHS. Voor het plangebied betekent dit de aanleg van natte natuur in de Sliedrechtse Biesbosch en de Tongplaat.

 

C. Natuurbeheersplan

 

Door GS is het Natuurbeheerplan voor de provincie Zuid-Holland vastgesteld en daarmee zijn de natuurdoeltypen, omvang en begrenzing van de nieuwe natuurgebieden bepaald. In de beschrijving van de natuurdoeltypen van het Natuurbeheerplan is nog geen rekening gehouden met de beoogde natuurontwikkeling in het kader van de Nieuwe Dordtse Biesbosch. In de eerstvolgende herziening zal het plan hier op worden aangepast.

 

Voor zover deze natuurgebieden binnen het plangebied liggen wordt daarover in het Natuurgebiedsplan het volgende bepaald:

  • In de Noord-Bovenpolder (59 ha) wordt de ontwikkeling van een zoetwatergetijden-landschap (kleioermoeras) nagestreefd. De toekomstige inrichtingsmaatregelen zullen derhalve zijn gericht op herstel van de getijdeninvloed d.m.v. ontpoldering en zonodig afgraving en/of herstel van reliëf. Door de gemeenteraad is bij de vaststelling van het bestemmingsplan op 13 november 2012 de wijzigingsbevoegdheid voor de Noordbovenpolder, waarbij de agrarische functie gewijzigd zou kunnen worden in natuur, geschrapt.

  • De gronden voor de geplande natuurgebieden in de Polder de Biesbosch (Noorderdiep, 170

ha ) zijn nog niet volledig verworven. In het begrenzingenplan 'Eiland van Dordrecht' is voor het Noorderdiep aangegeven dat hier vooralsnog wordt uitgegaan van een situatie zonder getij, waarbinnen het kleiboslandschap het hoogst haalbare natuurdoel is. Begrazing kan hier zorgen voor een gevarieerd landschap, met een afwisseling van graslanden, ruigten en zacht- en hardhoutooibos.

  • In de Zuidplaat wordt particulier natuurbeheer nagestreefd.

  • De Tongplaat wordt heringericht, waarbij de aanleg van een kreek wordt gerealiseerd, welke de Nieuwe Merwede met de Dordtse Biesbosch verbindt, waardoor een zoetwatergetijden-

landschap ontstaat, en tevens de aanleg van een zomerkade, waarachter zich een overstromingsgrasland ontwikkelt met mesotrofe watervegetaties en dat dienst doet als

fourageergebied voor steltlopers (Nat matig voedselrijk grasland). De inrichting van de

natuurgebieden wordt hierop afgestemd. De inrichting van de Tongplaat met intergetijden natuur wijkt af van dit natuurgebiedsplan, maar de provincie is bereid de natuurdoelen voor deze polder aan te passen.

 

Aan de gronden binnen het plangebied die zijn aangewezen als Nationaal Park, resp. Vogel- en Habitatrichtlijngebied en een belangrijk deel van de grond die is aangewezen als ecologische verbindingszone wordt de bestemming “Natuur 1” gegeven. De bestemming wordt gereserveerd voor gronden waar geen wezenlijke verandering in het natuurgebied meer zijn voorzien. Uitzondering hierop vormen de Tongplaat en het Zuidplaatje. De herinrichting van de Tongplaat is inmiddels vrijwel afegrond en voor het Zuidplaatje wordt particulier natuurbeheer beoogd. De bestemming is vooral gericht op handhaving en waar mogelijk verbetering van de bestaande natuurwaarden.

Natuurgebieden waar grootschalige herinrichting aan de orde is vallen onder de bestemming “Natuur 2”. Daarbij gaat het met name om de zone ten zuiden van de Zeedijk, een relatief klein deel van de Bovenpolder en de Noord-Bovenpolder. Hier wordt rekening gehouden met een verandering en verbetering van de bestaande natuurwaarden. Het toevoegen van water en het realiseren van meer Biesboschnatuur wordt in deze gebieden nagestreefd. Een recreatief medegebruik van deze gronden is tot op zekere hoogte mogelijk.

 

 

3.7 Cultuurhistorisch

 

De monumenten in het gebied worden beschermd door de monumentenregelgeving. Op de plankaart zijn de bunkers, kazematten, kreken, aardhaalzone en andere daarvoor in aanmerking komende objecten met de aanduiding Cultuurhistorische waarden aangegeven. In de planregels is hiervoor een sloopvergunningenstelsel opgenomen. Aan de overige cultuurhistorische elementen in het gebied wordt in het Beeldkwaliteitplan uitgebreid aandacht besteed. Het bestemmingsplan voorziet in een bescherming van deze elementen.

Een deel van de cultuurhistorisch waardevolle zaken en/of terreinen zal na verder onderzoek en selectie worden beschermd als gemeentelijk monument. De eerste aanwijzingen worden in 2013 verwacht.

 

 

3.8 Archeologisch

 

Bij alle ingrepen in de bodem van het plangebied dient zorg te worden besteed aan de potentieel aanwezige archeologische resten. Voor aanvang van die bodemingrepen dient op kosten van de initiatiefnemer onderzocht te worden of en waar zich archeologische sporen in het gebied aanwezig zijn en wat hun kwaliteit en waarde is. Als er archeologische behoudenswaardige vindplaatsen aanwezig zijn, dient de initiatiefnemer zorg te dragen voor behoud door planaanpassing of door opgraven. Behoud in situ verdient daarbij de voorkeur.

 

Binnen het bestemmingsplan dient bij voorgenomen niet-vrijgestelde bodemverstoringen een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd te worden. Dit betreft zowel bouwen als aanleggen. Voor dit vooronderzoek stelt het Bureau Monumentenzorg en Archeologie een Programma van Eisen op.

 

In principe mag alleen worden gebouwd of aangelegd als uit onderzoek blijkt dat geen beschermingswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of deze in voldoende mate zijn zeker gesteld. In het bestemmingplan worden de dubbelstemmingen "Waarde-Archeologisch 1" en "Waarde-Archeologie 2" opgenomen. Verschil hiertussen is de diepte waarbinnen zonder nader archeologisch onderzoek bodemingrepen of bouwactiviteiten zijn toegestaan. Voor het uitvoeren van verschillende grondwerkzaamheden, zoals het rooien van bomen, het aanbrengen van voorbelasting, het graven van waterbekkens of poelen, het uitdiepen/omleggen of nieuw aanleggen van waterlopen of verlagen van het waterpeil is een omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken en werkzaamhedenstelsel nodig. Pas met vergunning kunnen deze werken worden uitgevoerd.

 

Deze regeling geldt niet voor:

  • normale onderhoudswerkzaamheden;

  • gelijke vervanging van bestaande bouwwerken;

  • bouwen of aanleggen tot 70 cm beneden maaiveld (in gebieden met een hoge archeologische verwachting: de rood gestippelde oeverzone en de paarse rivieren);

  • bouwen of aanleggen tot 100 cm beneden maaiveld (in gebieden met een middelhoge archeologische verwachting: de groen gekleurde komkleigebieden);

  • werken en werkzaamheden waarvoor omgevingsvergunning is verleend.

 

 

3.9 Zorg

 

De provincie stimuleert het medegebruik van het agrarisch gebied voor zorgverlening. De Nota Zorg in het buitengebied bevat het ruimtelijk beleid voor zorgboerderijen en (woon-) zorgcombinaties in het Zuid-Hollandse landelijk gebied.

 

Binnen het plangebied is relatief weinig ruimte beschikbaar voor de agrarische functie en echte zorgboerderijen en woonzorgcombinaties kunnen hier via de milieuregelgeving belemmeringen opleveren voor de agrarische bedrijfsvoering. Dat laatste wordt ongewenst geacht.

 

In het gebied is één echte zorgboerderij gevestigd en die is als “Maatschappelijk” bestemd. Bij enkele andere bedrijven worden zorgvragers ingezet op dezelfde wijze als waarop loonwerkers en andere arbeidkrachten zouden worden ingezet. Tegen deze laatste vorm van zorgverlening, waarbij geen speciale voorzieningen voor de zorgvragers worden gerealiseerd, is geen enkel bezwaar. Dit kan ook niet als een gevoelige functie worden aangemerkt.

 

Zorgverlening zou als vorm van een nevenactiviteit bij agrarische bedrijven kunnen worden uitgevoerd, maar is dan gekoppeld aan een afwijkingsbevoegdheid. In het kader van de beoordeling of afwijking kan worden verleend zal moeten worden bezien of het functioneren van aangrenzende agrarische bedrijven door de zorgfunctie wordt ingeperkt. Als dat het geval is, zal de afwijking niet worden verleend, want de agrarische functie heeft in het agrarisch gebied het primaat.

 

 

3.10 Waterwingebied/grondwaterbeschermingsgebied

 

Aan de binnen het plangebied voorkomende waterwingebieden dient een bijzondere bescherming te worden gegeven. Hier zijn uitsluitend gebouwen tot een oppervlakte van in totaal 50 m2 en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve de exploitatie en bescherming van drinkwater toegestaan. Voor deze gebieden is een omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken en werkzaamhedenstelsel noodzakelijk.

Voor de rond deze waterwingebieden gelegen boringsvrije zone dient via een omgevingsvergun-

ning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorkomen te worden dat grondboringen, dieper dan 20 m worden verricht.

 

 

3.11 Water

 

Voor het waterbeheer wordt kortheidshalve verwezen naar de waterparagraaf.

 

3.12 Leidingen

Aan de binnen het plangebied voorkomende leidingen en leidingstroken dient een bijzondere

bescherming te worden gegeven. Het betreft hier leidingen die dienen ten behoeve van de

exploitatie van gas, stikstof, drinkwater en elektriciteit. Voor deze leidingen en leidingstroken is

een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden noodzakelijk.