direct naar inhoud van Regels

NDB

Status: Vastgesteld
Idn: NL.IMRO.0505.BP173Ndb-3004

HOOFDSTUK 2 Beleidsuitgangspunten

 

 

 

2.1 Europees:

 

A. Natuurbescherming

Vanaf de jaren zeventig van de vorige eeuw zijn er al veel internationale afspraken gemaakt over natuurbescherming. Verdragen en Richtlijnen zijn in het verleden opgesteld en door Nederland onderschreven. Ze staan aan de basis van de huidige gebieds- en soortenbescherming.

Voorbeelden van dergelijke internationale afspraken zijn:

  • Ramsar Conventie 1971:  verdrag over watergebieden van internationale betekenis (wetlands). Nederland heeft alle wetlands, waaronder de Biesbosch, aangemeld bij het Ramsar-bureau ook aangewezen als Natura 2000 gebied. De Wetlands vallen daardoor onder het beschermingsregime van de Natuurbeschermingswet (en art 6 van de Habitatrichtlijn).

  • Vogelrichtlijn (VRL)1979: internationale afspraken over behoud van de Vogelstand;

  • Habitatrichtlijn (HRL)1992: idem over instandhouding van natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna.

 

De Vogelrichtlijn- en de Habitatrichtlijngebieden maken deel uit van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. De VRL- gebieden zijn inmiddels aangewezen, het aanwij-

zingsbesluit over de HRL-gebieden is in voorbereiding. Het beleid van de Europese Unie heeft grote invloed gehad op het nationale natuurbeleid: de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Veel Natura 2000- gebieden liggen dan ook binnen de EHS.

 

B. Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn die ervoor moet zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In het verleden zijn vele Europese richtlijnen op het gebied van water verschenen. De Kaderrichtlijn water, die in 2000 van kracht is geworden, moet in deze verschillende soorten regels meer eenheid brengen. De nieuwe richtlijn betekent een ambitieuze en innovatieve aanpak van waterbeheer. Kernelementen van de wetgeving zijn:

  • De bescherming van alle wateren, rivieren, meren, kustwateren en grondwateren;

  • Het stellen van ambitieuze doelen, om ervoor te zorgen dat alle wateren in het jaar 2015 de “goede toestand” hebben bereikt;

  • De verplichting tot grensoverschrijdende samenwerking tussen landen en tussen alle betrokken partijen;

  • Ervoor zorgen dat alle belanghebbenden actief deelnemen aan activiteiten op het gebied van waterbeheer;

  • De verplichting van het voeren van een waterprijsbeleid en ervoor zorgen dat de vervuiler betaalt;

  • Het in evenwicht houden van de milieubelangen en de belangen van zij die afhankelijk zijn van het milieu.

 

De Kaderrichtlijn richt zich op de fysisch-chemische en ecologische kwaliteit van oppervlakte en grondwater en is in dat kader van belang voor het ontstaan van natuur.

 

C. Verdrag van Malta

Het Verdrag van Malta beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. Het gaat daarbij met name om archeologische resten als nederzettingen, grafvelden, en gebruiksvoorwerpen. Uitgangspunt van het verdrag is dat het archeologische erfgoed integrale bescherming nodig heeft en krijgt. De belangrijkste bepalingen uit het verdrag zijn:

• archeologie moet in ruimtelijke ordeningsprocessen worden verankerd;

• de lasten van archeologisch onderzoek komen ten laste van de verstoorder.

 

Om het bodemarchief beter te beschermen en om onzekerheden tijdens de bouw van bijvoorbeeld nieuwe wijken te beperken, wordt voorgesteld om steeds vooraf onderzoek te laten doen naar de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op deze manier kan daar bij de ontwikkeling van de plannen zoveel mogelijk rekening mee worden gehouden.

 

Ter implementatie van dit verdrag is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Dit is een herziening van de Monumentenwet 1988. Op grond hiervan moet de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten.

 

 

2.2 Rijk:

 

A. Nota Ruimte 2006

In 2006 hebben de Staten-Generaal ingestemd met de Nota Ruimte "Ruimte voor ontwikkeling". De Nota Ruimte bevat de visie van het rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen en is een strategische nota op hoofdlijnen, waarin het nationaal ruimtelijk beleid zoveel mogelijk is ondergebracht. Uitwerkingen van deze Nota zijn onder andere de Nota Mobiliteit, de Agenda Vitaal Platteland, de Nota Pieken in de Delta en het Actieprogramma Cultuur en Ruimte.

 

In de Nota Ruimte wordt het nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2020, met een doorkijk naar de langere termijn. Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat ons in Nederland ter beschikking staat. Meer specifiek richt het kabinet zich hierbij op vier algemene doelen: versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden, en borging van de veiligheid. Als onderdelen die specifiek voor het plangebied van belang zijn kunnen worden genoemd:

 

Vitaal platteland

Ten aanzien van het agrarische gebied signaleert de Nota dat in meer landelijke gebieden een aantal ontwikkelingen om een passend, deels ruimtelijk, antwoord vraagt. Het aantal agrarische bedrijven neemt af en de leefbaarheid en vitaliteit van verschillende gebieden gaat achteruit. In combinatie met de gevolgen van klimaatverandering en bodemdaling zijn deze ontwikkelingen van grote invloed op het ruimtegebruik, het water- en bodembeheer en de ecologische en land-

schappelijke ontwikkeling. Het kabinet biedt in de Nota Ruimte de ruimtelijke voorwaarden voor een vitaal platteland.

 

Ecologische hoofdstructuur

Rijk, provincies en gemeenten zijn verantwoordelijk voor diverse soorten beschermde natuurge-

bieden: Vogel- en Habitatrichtlijngebieden, Natuurbeschermingswetgebieden en de Ecologische Hoofdstructuur, inclusief de robuuste ecologische verbindingen. De concrete uitvoering van de Ecologische Hoofdstructuur ligt in handen van de provincies. De verwachte klimaatverandering zal gevolgen hebben voor de natuur en de soortensamenstelling in Nederland. Zuidelijke soorten zullen hun opwachting maken aan onze grenzen, inheemse soorten zullen noordwaarts trekken. Om deze verplaatsingen mogelijk te maken is het van belang ecosystemen aan elkaar te koppelen. De huidige Ecologische Hoofdstructuur is daarvoor te versnipperd. Daarom wordt als onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur een twaalftal ’robuuste ecologische verbindingen’ gerealiseerd, waaronder de Biesbosch-Zeeuws-Vlaanderen,

 

Natuurlijke, landschappelijke en culturele waarden

Op verschillende plaatsen in Nederland is zichtbaar dat het landschap ’verrommelt’ en versnippert. Zelfs gebieden die tot het werelderfgoed worden gerekend, worden soms aan het zicht onttrokken of overwoekerd door nieuwe bebouwing. Maar ook zijn er kansen om nieuwe ruimtelijke waarden te ontwerpen. De Nota Ruimte biedt de ruimtelijke randvoorwaarden voor de waarborging en ontwikkeling van deze natuurlijke, landschappelijke en culturele waarden.

 

Water

De afgelopen jaren is gebleken dat de veiligheid tegen overstromingen beter moet worden gewaarborgd. Behalve zeespiegelrijzing worden ook grotere extremen in neerslag- en droogteperioden verwacht. Voeg daarbij de bodemdaling, vooral in het toch al laaggelegen westen van Nederland, en het is duidelijk dat ingrijpende aanpassingen in het watersysteem en de waterhuishouding nodig zijn. Dit heeft ook consequenties voor de agrarische bedrijfsvoering en de manier waarop nieuwe verstedelijking wordt vormgegeven. In de Nota Ruimte wordt ’water’ als een structurerend principe aangemerkt, dat integraal onderdeel wordt van de ruimtelijke planvorming.

 

 

 

Recreatie

Stadsbewoners zoeken steeds vaker ‘groene’ recreatiemogelijkheden in en om de stad. De mogelijkheden daartoe hebben echter geen gelijke tred gehouden met deze toename in de vraag: in de nationale stedelijke netwerken is de ontwikkeling van recreatievoorzieningen achtergebleven bij de verstedelijking. Het rijk vindt het daarom van belang dat de betrokken overheden voldoende ruimte reserveren voor groengebieden en andere recreatiemogelijkheden om de stad, en dat duurzame recreatieve landschappen ontstaan en worden behouden. Gezien de grote tekorten op dit gebied is het belangrijk dat het accent nog meer komt te liggen op dagrecreatie. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn in deze gebieden mogelijk, mits de landschappelijke en recreatieve kwaliteiten daardoor niet worden aangetast.

 

Ruimtelijke Hoofdstructuur

In de Nota Ruimte wordt duidelijk welke waarden overal tenminste gegarandeerd worden - de ’basiskwaliteit’ - en voor welke ruimtelijke structuren het rijk een grotere verantwoordelijkheid heeft: de nationale ‘Ruimtelijke Hoofdstructuur’. Bij de basiskwaliteit kan het gaan om inhoudelijke of procesmatige eisen, maar ook om meer financiële principes. Ruimtelijke kwaliteit kan worden uitgedrukt in de begrippen gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde.

 

In de Nota Ruimte geeft het rijk voor de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur en de basiskwaliteit aan welke de daarbij te betrekken kwaliteiten zijn. De gebieden en netwerken die het kabinet van nationaal belang acht, vormen samen de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur. Daar streeft het rijk in het algemeen naar méér dan basiskwaliteit. Met betrekking tot water, natuur en landschap bestaat de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur uit de grote rivieren, het IJsselmeergebied, de Kust, Vogel- en Habitatrichtlijngebieden en natuurbeschermingsgebieden, de Ecologische Hoofdstructuur en robuuste ecologische verbindingen, werelderfgoedgebieden en nationale landschappen.

 

De directe doorwerking van de Nota Ruimte is vervallen met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening. De AMvB Ruimte vervangt de Nota Ruimte, maar is nog niet in werking getreden.

 

 

B. Structuurvisie Randstad 2040 Het Rijk wil dat de Randstad zich ontwikkelt tot een duurzame en internationaal concurrerende Europese topregio. De regio moet aantrekkelijk zijn om in te wonen, te werken, te recreëren en te investeren. Omdat te bereiken, heeft de overheid een visie ontwikkeld op hoe de Randstad er in 2040 uit moet zien.

 

Met de Structuurvisie Randstad 2040 geeft de overheid aan hoe de Randstad in 30 jaar kan uitgroeien tot een internationaal krachtige, duurzame en aantrekkelijke regio. Daarbij staan de steden centraal. Nieuwe woonhuizen en kantoren moeten vooral in de steden worden gebouwd, zodat de stad sterker en aantrekkelijker wordt. Bij steden komen natuurgebieden van topkwaliteit. Het Rijk wil het Groene Hart verbinden met het IJsselmeer, de Zeeuwse wateren, de kust en de Utrechtse Heuvelrug.

 

Er zijn 4 belangrijke doelstellingen voor de Randstad in 2040:

  • De Randstad bestand maken tegen klimaatverandering;

  • Combinaties van water, natuur, landschap, cultuurhistorie, wonen en werken moeten bij dragen aan meer verscheidenheid in recreëren en de woon- en werkomgeving;

  • De internationaal sterke economische functies in de Randstad moeten worden versterkt en moeten goed internationaal verbonden zijn;

  • De stedelijke regio’s in de Randstad moeten ruimte en kwaliteit bieden voor wonen, werken en voorzieningen met een goede bereikbaarheid.

 

 

C. Natuurbescherming

Voor een deel van het plangebied is de volgende gebiedsbescherming aan de orde:

 

Natura 2000

Natura 2000 is het netwerk van natuurgebieden in de Europese Unie, dat wordt beschermd op grond van de Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992). De Vogelrichtlijn, bevat een lijst van zeldzame of bedreigde vogelsoorten. Voor deze vogelsoorten en voor belangrijke overwinteringsgebieden van trekvogels moeten Speciale Beschermingszones (SBZ) worden aangewezen. In de Habitatrichtlijn is de bescherming van natuurlijke en half-natuurlijke habitats centraal. In de bijlagen worden plantensoorten, diersoorten (geen vogels, omdat die al onder de vogelrichtlijn vallen) en habitats genoemd. Ook voor Habitatrichtlijn moeten SBZ’s worden aangewezen. Het aanwijzigingsbesluit Natura 2000 voor de Biesbosch is in procedure. In dit aanwijzingsbesluiten staat beschreven wat de (natuurlijke) kenmerken van het

betreffende gebied zijn en voor welke (natuurlijke) habitats en planten- en diersoorten

het gebied aangewezen is. De vaststelling hiervan, evenals het beheerplan voor dit gebied, vindt naar verwachting in 2011 plaats. De, in 1998 voorgestelde en in 2005 van kracht geworden, hernieuwde Natuurbeschermingswet 1998 regelt onder meer de bescherming van de natuurwaarden in deze gebieden. Projecten, plannen en andere handelingen mogen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of verstorend effect op de soorten veroorzaken. . Er dient bij projectontwikkeling in en nabij dit soort gebieden rekening te worden gehouden met de zogenaamde "externe werking" met "significante effecten" van de bouw- en gebruiksactiviteiten van de projectlocatie. Deze begrippen komen voort uit artikel 6 van de Habitatrichtlijn, maar worden niet nader omschreven. Het is om die reden van belang voordat een bouwproject nabij een Natura 2000 gebied wordt gerealiseerd een onderzoek naar de effecten uit te voeren.

 

Het beleid t.a.v. de EHS is in 1990 gestart in het natuurbeleidsplan en later voortgezet in de nota Ruimte. De EHS bestaat uit een netwerk van natuurgebieden. Het doel van de EHS is de instandhouding, ontwikkeling en verbinding van deze natuurgebieden, om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voorbestaan. Realisatie van de EHS en ruimtelijke bescherming van deze natuur zijn essentiële onderdelen. De gemeente legt in het bestemmings-

plan vast wat wel en niet mag in een EHS-gebied.  Voor gebieden van de EHS geldt dat er geen aantasting mag plaatsvinden van wezenlijke kenmerken van waarden van een gebied tenzij er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang dat niet elders of anders gerealiseerd kan worden

 

Nationaal Park de Biesbosch

Het Nationaal Park de Biesbosch is een van de twintig nationale parken die Nederland kent. De Nationale Parken zijn bijzonder waardevolle natuurgebieden in Nederland en maken deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en het Natura 2000 netwerk. De Nationale Parken richten zich in beginsel op:

  • bescherming en ontwikkeling van natuur en landschap;

  • natuurgerichte recreatie;

  • educatie en voorlichting.

Het beschermingsniveau van de parken wordt in Nederland bepaald door de geldende wet- en regelgeving voor het gebied (onder andere Natuurbeschermingswet 1998).

 

Naast beschermde gebieden zijn er ook beschermde soorten. De Flora- en faunawet heeft tot doel de bescherming en het behoud van in het wild levende planten- en diersoorten. Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten in principe verboden zijn. Daarnaast erkent de wet dat ook dieren die geen direct nut opleveren voor de mens van onvervangbare waarde zijn (erkenning van de intrinsieke waarde). Van het verbod op schadelijke handelingen ('nee') kan onder voorwaarden ('tenzij') worden afgeweken, met een afwijking of afwijking. De Flora- en faunawet maakt het mogelijk een landschapselement of object aan te wijzen als beschermde leefomgeving. Deze mogelijkheid is in de wet opgenomen om locaties die van groot belang zijn voor het voortbestaan van een planten- of diersoort te beschermen. Hierbij valt te denken aan een fort of bunker waar vleermuizen overwinteren, een dassenburcht, een plek waar orchideeën groeien of een muur met daarop beschermde planten. De aanwijzing tot beschermde leefomgeving maakt het mogelijk bepaalde handelingen te verbieden of strenge voorwaarden te stellen aan de handelingen die op die bewuste plaats de kwaliteit kunnen aantasten.

 

 

D. Waterwet en Nationaal Waterplan

 

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Kort samengevat regelt de Waterwet het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert de wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet vervangt een groot aantal wetten op het gebied van water en biedt instrumenten om het waterbeheer op een doeltreffende en doelmatige manier op te pakken.

De Waterregeling bevat regels ten aanzien van de organisatie van het waterbeheer, een aantal kaarten betreffende de toedeling van beheer, de begrenzing van oppervlaktewater-lichamen en de aanwijzing van de drogere oevergebieden, alsmede regels voor gegevensverstrekking aan het Rijk ingevolge Europese verplichtingen. Verder regelt de waterregeling een enkel inhoudelijk aspect van het regionaal waterplan en beheerplannen.

In het Waterbesluit wordt onder meer de vaststelling van een landelijke rangorde bij waterte-

korten, de zogenaamde verdringingsreeks vastgelegd. Voor de organisatie van het waterbeheer bevat het Waterbesluit de toedeling van oppervlaktewater-lichamen in beheer bij het Rijk en regels over het verstrekken van informatie met betrekking tot het waterbeheer. Ook regelt het Waterbesluit procedurele en inhoudelijke aspecten van het nationale waterplan en het beheerplan voor de rijkswateren en enkele inhoudelijke aspecten van de plannen in verband met implemen-

tatie van de kaderrichtlijn water en de richtlijn overstromingsrisico’s. Een vergunningplicht en algemene regels zijn uitgewerkt voor het gebruik van rijkswaterstaatswerken (zie hiervoor ook de vastgestelde kaarten) en voor het lozen of onttrekken van water aan oppervlaktewater in beheer bij het Rijk. Hoofdstuk 6, paragraaf 6, van het Waterbesluit geeft aan onder welke voorwaarden er zonder vergunning mag worden gebouwd in een oppervlaktewaterlichaam dat in beheer is bij Rijkswaterstaat (zoals de meeste rivieren en daarbij behorende buitendijkse gebieden).

Het Nationaal Waterplan is het rijksplan voor het waterbeleid en beschrijft de maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. De stroomgebiedbeheer-

plannen zijn een bijlage van het NWP. De Ministerraad heeft 27 november 2009 de stroomgebied-

beheerplannen 2009-2015 van de Eems, Maas, Rijndelta (Nederlandse deel) en Schelde vastgesteld.

 

Het Nationaal Waterplan is door het kabinet goedgekeurd, maar met de val van het kabinet Balkenende-IV door de Tweede Kamer het Nationaal Waterplan (NWP) controversieel verklaard. Hierdoor kunnen een aantal onderdelen (projecten) uit het Structuurvisiedeel van het NWP voorlopig niet uitgevoerd worden. Eerder vastgesteld beleid kan wel worden uitgevoerd.

Het gaat daarbij onder meer om:

  • het hoogwaterbeschermingsprogramma (versterkingswerkzaamheden aan primaire waterkeringen;

  • Ruimte voor de Rivier;

  • de Europese Richtlijn Overstromingsrisico’s (risicokaarten en risicobeheerplannen;

  • Waterveiligheid 21e eeuw (werken aan een nieuwe veiligheidsnorm);

  • de Europese Kaderrichtlijn Water (samenwerkingsverband met waterbeheerders om informatiebeheer en evaluaties mogelijk te maken, met name gericht op oppervlaktewaterkwaliteit).

 

 

E. Deltanatuur

 

Vanuit de ecosysteemvisie Delta heeft het herstel van het zoetwatergetijdengebied in het mon-

dingsgebied van de Rijn en de Maas prioriteit. Daarbij wordt gedacht aan een ander gebruik van de Haringvlietsluizen, het saneren van waterbodems in de Biesbosch en ontpoldering om de water-

oppervlakte van zoet intergetijdengebied te vergroten. Deltanatuurprojecten zijn gericht op inter-

getijdendynamiek en robuustheid van natuurgebieden, maar ook op multifunctionaliteit zoals de koppeling met recreatie en waterberging.

 

 

F. Nota “Agenda voor een vitaal platteland”

 

De “Agenda voor een vitaal platteland. Visie. Inspelen op veranderingen.” van het ministerie van LNV geeft aan dat een vitaal platteland niet zonder een vitale landbouw kan. De landbouw levert een belangrijke bijdrage aan de economie en vervult een cruciale rol als beheerder van het landschap. De inzet is dan ook om in Nederland een vitale en duurzame agrarische sector te behouden. Uitgangspunt daarbij is de landbouw te beschouwen als een bedrijfseconomisch gezonde sector, die internationaal moet kunnen concurreren. De rol van de overheid richt zich vooral op het faciliteren van de transitie naar een duurzame landbouw en het geven van ruimte aan ondernemerschap.

 

Agrarische ondernemers kunnen hun verdiencapaciteit op verschillende manieren vergroten, bijvoorbeeld door het verlagen van kosten (schaalvergroting en intensivering) of door op bedrijfsniveau meer schakels van de keten te integreren (verkoop aan huis). Anderen zoeken de oplossing in verbreding van de bedrijfsvoering door te starten met een nieuwe agrarische tak of door oriëntatie op niet-agrarische activiteiten zoals zorg, recreatie, educatie en energieproductie. Ook wordt een groeiend deel van het gezinsinkomen buiten het eigen bedrijf, en in veel gevallen zelfs buiten de agrarische sector verdiend. Bij verbreding kan de tweede tak op den duur zelfs de eerste tak worden. Een aantal van deze diensten is in beginsel commercieel exploitabel, zoals zorgboerderijen, kinderopvang op de boerderij, boerencampings of educatiebedrijven. De overheid zal hier niet financieel bijspringen, maar kan bijvoorbeeld wel via (reductie van) regelgeving ruimte aan zulke ondernemers bieden. Er zijn ook diensten waarvoor (nog) geen markt bestaat, maar die in hoge mate bijdragen aan maatschappelijke doelstellingen, en verder gaan dan van ondernemers in de reguliere bedrijfsvoering verwacht mag worden. Het gaat dan om zogeheten groene diensten, zoals natuur- en landschapsbeheer (ook voor wat betreft cultuurhistorie), recreatief medegebruik (vergroting toegankelijkheid) van gronden en vormen van waterbeheer. Sinds een aantal jaren kunnen boeren via het Programma Beheer subsidie krijgen voor het natuur en landschapsbeheer dat zij verrichten. Bepaalde weidevogels maken meer kans als een boer later in het seizoen gaat maaien, het laten staan van een houtwal creëert een plek om te nestelen en zo zijn er nog vele kleine en grote maatregelen, die de natuurwaarde van een agrarisch gebied verhogen. De komende jaren zal het Programma Beheer worden omgebouwd naar een regeling voor Groene Diensten.

Een knelpunt hierbij is de wijze waarop de overheid in de huidige situatie met regelgeving de ruimte hiervoor beperkt. De overheid wil ruimte geven aan ondernemerschap, door waar mogelijk regels te verminderen en te vereenvoudigen en administratieve lasten terug te brengen. Voor het ondersteunen van initiatieven gericht op een duurzamere landbouw, heeft de overheid vooral een rol op het gebied van kennisontwikkeling en –toepassing, ruimtelijk beleid en agrologistiek, het behoud van landbouw in gebieden met bedrijfsbeperkende fysieke omstandigheden (probleemgebieden) waar deze bijdraagt aan behoud van het landschap, en de ontwikkeling van groene diensten. De transitie naar een duurzame landbouw wordt verder mede gefaciliteerd door de uitwerking van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid en de inzet van Europese plattelandsmiddelen.

 

De vernieuwingsdrang van de Nederlandse landbouwsector is altijd groot geweest. Ook de komende jaren zijn er kansen om gespecialiseerde producten te telen, die beter voldoen aan de wensen van consumenten. Daarnaast biedt een verbreding naar non food kansen, zoals bijvoorbeeld het industriële gebruik van plantaardig materiaal. Een goede kennisinfrastructuur is belangrijk om agrariërs, in de transitie naar duurzame landbouw, in staat te stellen adequaat in te spelen op nieuwe ontwikkelingen.

 

De fysieke mogelijkheden (bodemsoort, grondwaterpeil), nabijheid van andere bedrijvigheid en aanwezigheid van infrastructuur maken dat een locatie belangrijk is voor de ontwikkelings-

mogelijkheden van agrarische bedrijven. Ook milieu- en waterrandvoorwaarden leiden er toe dat de ontwikkelingsmogelijkheden op per locatie verschillend zijn. Dit krijgt zijn vertaling in het ruimtelijk beleid van verschillende overheden.

Voor de grondgebonden sectoren als akkerbouw en melkveehouderij wordt geen specifiek ruimtelijk rijksbeleid ontwikkeld. Via de ruimtelijke ordening kunnen andere overheden regelen in welke gebieden deze sectoren zich kunnen handhaven of verder ontwikkelen.

Voor de intensieve veehouderij is de aanpak van de reconstructiegebieden essentieel. De recon-

structie is, behalve op het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven, ook gericht op extensivering van de melkveehouderij, verbetering van de milieu- en waterkwaliteit en op een integrale aanpak van verdroging en van de stikstof- en fosfaatproblematiek in en rond de grote natuurgebieden van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Ook de realisering van de EHS en uitbreidingsmogelijkheden van de recreatie zijn beleidsthema’s in de reconstructie. Economische activiteiten dienen zo goed mogelijk te worden ingepast in de omgeving waar zij reeds plaatsvinden.

 

In vergelijking met veel andere Europese landen zijn voor bepaalde gewassen en teelten de natuurlijke productieomstandigheden in Nederland buitengewoon gunstig. Toch zijn er ook in ons land plekken waar de productieomstandigheden niet optimaal zijn als gevolg van verkaveling, grondwaterstand of reliëf. In deze gebieden met een natuurlijke handicap (de zogenoemde probleemgebieden) is landbouwproductie duurder dan elders. In een aantal van deze probleem-

gebieden wordt veel waarde gehecht aan het voortbestaan van de agrarische bedrijvigheid, bijvoorbeeld om de streek leefbaar te houden of om een karakteristiek landschap te behouden. Daar waar sprake is van een dergelijk publiek belang, waarbij voortzetting van het boerenbedrijf onlosmakelijk verbonden is met beheer van een waardevol agrarisch cultuurlandschap, wil het rijk met Europese en nationale middelen, uiteraard binnen de budgettaire grenzen, de kosten van agrariërs voor het instandhouden van waardevol cultuurlandschap (deels) vergoeden. Dergelijke ondersteuning vanuit de overheid moet zoveel mogelijk een tijdelijk karakter hebben. Dit kan door agrariërs de kans te bieden om hetzij de concurrentiekracht te versterken hetzij groene diensten te verlenen. Zo kan ook bewerkstelligd worden dat stad en land meer op elkaar betrokken worden: stedelijke functies kunnen meedragen aan behoud en ontwikkeling van waardevol groen.

 

 

2.3 Provincie

 

A. Algemeen

Voor de gebieden buiten de bebouwingscontouren in de Provincie Zuid-Holland is op verschillende terreinen beleid gemaakt. De ruimtelijke consequenties daarvan zijn verwerkt in de provinciale structuurvisie en de Verordening Ruimte.

 

 

B. Provinciale Structuurvisie

 

Algemeen

 

Op 2 juli 2010 is de Provinciale Structuurvisie in werking getreden. De provincie Zuid-Holland heeft ervoor gekozen één integrale ruimtelijke structuurvisie voor haar hele grondgebied op te stellen. De kern is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil de provincie bereiken door het realiseren van een samenhangend stedelijk netwerk en groenstructuur. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.

De structuurvisie vervangt het interimbeleid voor de provinciale ruimtelijke ordening dat was gebaseerd op de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie Zuid-Holland 2020 (2004), de streekplan-

nen Zuid-Holland - Zuid (2000), -West (2003), -Oost (2003) en Rijnmond (2005), alle herzienin-

gen en uitwerkingen daarvan, de Nota Regels voor Ruimte (2006) evenals de structuurvisie Noordse Buurt -Nieuwkoop (2009) die integraal in deze structuurvisie is overgenomen. De structuurvisie richt zich primair op de periode tot 2020, maar geeft tevens de ambities voor de periode tot 2040 weer.

 

Provinciaal belang

 

Gemeenten krijgen vrijheid om binnen de gestelde kaders de ruimte voor burgers en bedrijven optimaal in te richten. De ambitie van de provincie is om het aantal regels en procedures te verminderen. ‘Lokaal wat kan, provinciaal wat moet’ is ook uitgangspunt voor de provinciale Verordening Ruimte. Daarin staan dus alleen die zaken die provinciaal móeten. Voor uitvoering van de structuurvisie heeft de provincie vier rollen, namelijk ordenen, ontwikkelen, onderzoeken en agenderen. Deze rollen zijn uitgewerkt in de uitvoeringsstrategie.

De provinciale belangen kunnen als volgt worden samengevat:

  • behouden en aantrekken van bedrijvigheid en werkgelegenheid;

  • verbeteren van de waterveiligheid;

  • robuust en veerkrachtig watersysteem;

  • duurzame energievoorziening;

  • versterken stedelijk netwerk;

  • optimaal benutten van bestaande ruimte voor economische clusters;

  • verbeteren interne en externe bereikbaarheid;

  • voldoende aanbod van verschillende woonmilieus;

  • voorzien in een gezonde leefomgeving;

  • ontwikkelen en behouden van vitale en waardevolle landschappen;

  • behouden van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur;

  • verbeteren belevingswaarde en verminderen verrommeling;

  • realiseren van een complete Ecologische Hoofdstructuur.

 

 

Visie tot 2020

 

De ruimtelijke hoofdstructuur 2020

De ruimtelijke hoofdstructuur van Zuid-Holland wordt gevormd door:

  • het stedelijk netwerk in het westen en midden van de provincie;

  • het landelijk gebied in het oosten, noorden en zuiden van de provincie;

  • de groenstructuur die het stedelijk en landelijk gebied verbindt, vooral de

Zuidvleugelgroenstructuur.

 

Deze ruimtelijke hoofdstructuur van Zuid-Holland laat de geomorfologische ontstaansgeschiedenis en economische ontwikkelingsgeschiedenis zien. De steden die zich in de delta langs rivieren en kust hebben ontwikkeld, zijn uitgegroeid tot een stedelijk netwerk met ruim 6 miljoen inwoners: de Randstad Holland. De zuidelijke helft van de Randstad ligt binnen de grenzen van Zuid-Holland. Globaal is dit het gebied van de Zuidvleugel. Waar de kustzone en het rivierengebied grotendeels zijn verstedelijkt, zijn het veengebied en de Zuid-Hollandse delta grotendeels landelijk gebleven. Via de drie gebiedsgerichte hoofdopgaven krijgen deze eenheden (het stedelijk netwerk, de Zuidvleugelgroenstructuur en het landelijk gebied) een uitwerking in het ruimtelijk beleid.

 

Stedelijk netwerk en mobiliteit

In Zuid-Holland is het gebied tussen de kust en het Groene Hart geëvolueerd van een gebied met steden in een landschap naar een samenhangende stedelijke zone met zware economische infra-

structuur. De internationale en regionale bereikbaarheid zullen sterk verbeteren door meer af-

stemming tussen vervoerswaarde van netwerken en functiewaarde van locaties. De ontwikkeling van infrastructuur, woon- en werkmilieus en landschappen zal in de toekomst sterker in samen-

hang bedacht en uitgevoerd moeten worden.

 

Leefomgeving

Om prettig te wonen zijn onder meer groen in de omgeving en een toegankelijk landschap van belang. Er zijn te weinig gebieden waar mensen voor hun recreatie in de buitenlucht terecht kunnen. Ook het kwalitatieve aanbod aan recreatieve voorzieningen sluit nog niet aan bij de vraag van de toekomst. Vooral in het stedelijk gebied willen mensen naast basiskwaliteit een breed en divers aanbod aan landschappelijke kwaliteit met drie soorten voorzieningen: cultuur, recreatie en beleving. Deze voorzieningen moeten goed bereikbaar en onderling verbonden zijn.

 

Landelijk gebied: landbouw, natuur, recreatie, en water

De landbouw is de drager van het landelijk gebied in de provincie. Schaalvergroting, markt- en prijsontwikkelingen en veranderingen in productietechnieken hebben invloed op het ruimtegebruik van deze sector. Verder zijn de ontwikkelingen op de grondmarkt en in het waterbeheer van grote invloed op economische ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw. Ook klimaatverandering beïnvloedt deze ontwikkelingsmogelijkheden. Vooral water-, klimaat- en bodemvraagstukken hebben invloed op toekomstig ruimtegebruik in het landelijk gebied. De relaties tussen landbouw, natuur, landschap en de vrijetijdssector (recreatie en toerisme) veranderen. Het omgaan met verzilting, remmen van bodemdaling, waterkwaliteit en zoetwatertekorten zijn belangrijke opga-

ven. Ook de demografische veranderingen in delen van het landelijk gebied vragen om nieuwe toekomstperspectieven voor vele dorpen.

De biodiversiteit staat onder druk. Klimaatverandering en veranderingen in het watersysteem hebben invloed op de leefgebieden van soorten. Veranderingen in de landbouwproductie hebben effect op de rol die de landbouw speelt op het gebied van natuur. Via bescherming van gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en de verdere realisering van de Ecologische Hoofdstructuur wil Zuid-Holland deze trend ombuigen. Er zijn al gunstige resultaten te zien in de grotere projecten nieuwe natuur.

Naast bescherming zijn er ook verbeteringen nodig, zoals maatregelen tegen verdroging in de duinen en het veenweidegebied en overige maatregelen om de water- en milieukwaliteit te verbeteren. Deze maatregelen moeten leiden tot een gezonde basiskwaliteit van het buitengebied.

 

Ambities 2040

 

Algemeen

De provincie zorgt er voor dat Zuid-Holland in 2040 een aantrekkelijke, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie is door in te zetten op klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik. De provincie werkt daartoe aan een krachtig stedelijk netwerk in een aantrekkelijke groenstructuur die aansluit op de grote landschappen van kust, delta en Groene Hart.

 

Aantrekkelijk woon- en leefklimaat Zuid-Holland heeft in 2040 een aantrekkelijk leef- en vestigingsklimaat. Hierdoor blijft het arbeidspotentieel op peil. Stedelijke centra zoals Leiden, Gouda, Delft, Zoetermeer, Dordrecht, Gorinchem en Alphen aan de Rijn hebben een eigen aantrekkelijk aanbod van woonmilieus. Zij beschikken over een gedifferentieerd aanbod van voorzieningen waar nuttige en recreatieve tijdsbesteding kan worden gecombineerd. De parken, kleine groengebieden gecombineerd met andere voorzieningen en de nabijheid van de omliggende groenstructuur zorgen hiervoor. Een beperkte groep woonconsumenten wil landelijk wonen.

 

Landschappen, recreatie en toerisme Zuid-Holland wil het landschap tussen de steden van het stedelijk netwerk van Zuid-Holland duurzaam behouden met een op de toekomst toegesneden functie. In 2040 moet deze Zuid-vleugelgroenstructuur van provinciale landschappen, regioparken en groenblauwe verbindingen volledig functioneren. Het stedelijk netwerk en de Zuidvleugelgroenstructuur zijn omringd door de landschappen van de kust, de delta en het Groene Hart. Hierin is ruimte voor landbouw, natuur, recreatie, toeristisch verblijf en vermaak. De unieke getijdennatuur van de Biesbosch en de Deltawateren zet de delta op de internationale kaart.

In 2040 is de Ecologische Hoofdstructuur voltooid en duurzaam ingericht. Het systeem heeft dankzij samenhang en omvang de ecologische veerkracht en het herstelvermogen die nodig zijn. Er is rekening gehouden met veranderingen in het watersysteem en de klimaatverandering.

 

Klimaatbestendigheid

Het watersysteem in Zuid-Holland is en blijft in 2040 volledig op orde. In het landelijk gebied heeft de aanpak van de wateropgave geleid tot extra natuur- en recreatiewaarden. Op dreigende water-

overlast wordt goed geanticipeerd: geselecteerde gebieden zijn ingericht om tijdelijk gecontroleerd te laten overstromen zonder noemenswaardige schadelijke effecten. Het oppervlaktewater is in de hele provincie van goede kwaliteit en daarmee geschikt voor een breed scala aan gebruiksfuncties. In 2040 is de provincie Zuid-Holland tegen overstromingen beveiligd. Dit betekent dat de kustver-

dediging op orde is. Dit geldt ook voor de waterveiligheid in het achterliggende rivierengebied met primaire keringen.

 

Uitvoeringsagenda

 

Ten aanzien van de Drechtsteden worden in de uitvoeringsagenda vermeld dat de ambities voor de Drechtsteden liggen vooral op het gebied van de stedelijke ontwikkeling in de vorm van het verbeteren van de bereikbaarheid en daaraan gekoppeld de verstedelijking rondom het Zuidvleugelnet. Tevens ligt de focus op de ontwikkeling en herstructurering van bedrijventer-

reinen, vooral in relatie tot de mainport Rotterdam. Daarnaast ligt de focus op het versterken van de ecologische kwaliteiten van het gebied in combinatie met het versterken van het watersysteem, gelet op de ligging in de Zuidwestelijke delta. In 2040 is de regio Drechtsteden een regio gewor-

den waar stad en natuur in samenhang ontwikkeld zijn. Ten aanzien van de Nieuwe Dordtse Biesbosch is vermeld dat vitale en waardevolle landschappen ontwikkeld en behouden dienen te worden en een complete Ecologische Hoofdstructuur gerealiseerd dient te worden. Daarnaast dienst de recreatieve functie en het landschappelijk netwerk versterkt te worden. In de uitvoering is de realisatie van nieuwe natuur en recreatiegebied in de vorm van 377 ha Ecologische Hoofd-

structuur en 400 ha Recreatie om de Stad (RODS) kaderstellend.

 

Op de functiekaart 2020, behorende bij de structuurvisie is het plangebied van Nieuwe Dordtse Biesbosch aangewezen voor:

- Water (kreken in en nabij De Elzen);

- Water tevens Natura 2000-gebied (Wantij, Nieuwe Merwede, Zuid-Maartensgat);

- Natuurgebied (Noordbovenpolder en deel Polder De Biesbosch);

- Recreatiegebied (Alloysen- of Bovenpolder, Noorderdiepzone en De Elzen); en

- Agrarisch Landschap- inspelen op verbinding stad-land (resterende deel plangebied)

 

Op de kwaliteitskaart 2020, behorende bij de structuurvisie is het plangebied van Nieuwe Dordtse Biesbosch aangewezen voor;

-Water (Wantij, Nieuwe Merwede, Zuid-Maartensgat, kreken in en nabij De Elzen);

-Buitendijks natuurlandschap (Noordbovenpolder, Zone langs de Nieuwe Merwede, buitendijks

gebied ten westen van De Elzen);

-Kades, dijken;

-Kroonjuweel (Polder De Biesbosch);

-Topgebied (overige deel plangebied ten zuiden van Wieldrechtse Zeedijk en Zeedijk)

-Stiltegebied (Polder de Biesbosch);

-recreatietransferium (Alloysen- of Bovenpolder/Knoop in 't Land en

Zuidbuitenpoldersekade/Sterren-Schenkel);

-Zeekleipolderlandschap (overig deel plangebied).

 

 

C. Verordening Ruimte

 

Algemeen

Op 2 juli 2010 is de Verordening Ruimte in werking getreden. Om het stedelijk netwerk te ver-

sterken en het buitengebied te beschermen hanteert de provincie het uitgangspunt om verstede-

lijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren.

 

Bebouwings- en gebruiksmogelijkheden buiten de verstedelijkingscontour

Om dit bereiken zijn het stedelijk netwerk en alle daarbuiten gelegen kernen in Zuid-Holland omgeven door een op de bij de Verordening behorende kaart aangegeven bebouwingscontouren. Deze geven de grens van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken weer. De be-

bouwingscontouren zijn strak getrokken om het bestaand stedelijk gebied en kernen, rekening houdend met en de al vastgelegde streekplangrenzen en plannen waar de provincie al mee heeft ingestemd. Verstedelijking buiten de bebouwingscontouren is in principe niet toegestaan. Voor recreatieve functies en bebouwing zijn enkele specifieke bepalingen opgenomen.

De verordening kent enkele uitzonderingen op het bebouwingscontourenbeleid ten aanzien van onder meer kwaliteitsverbetering in het buitengebied, vrijkomende agrarische bebouwing, noodzakelijke bebouwing en recreatieve bebouwing. Het bestaande beleid voor toepassing van ruimte voor ruimte, waarbij in ruil voor de sloop van kassen of gebouwen onder voorwaarden één of meer compensatiewoningen mag worden gebouwd, is overgenomen in de verordening. Gemeenten kunnen deze regeling opnemen in het bestemmingsplan en zonodig verder uitwerken. Het is onder voorwaarden tevens mogelijk om een afwijking voor een gebiedgerichte ruimte voor ruimteregeling te vragen die afwijkt van de bestaande regeling.

De gemeente heeft ontheffing op basis van de Verordening Ruimte voor een gebiedsgerichte ruime voor ruimteregeling aangevraagd. Deze regeling gaat uit van de sloop van minimaal 500 m2 aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, waarvoor maximaal 1 woning met een inhoud van 800 m3 mag worden teruggebouwd. Deze regeling is aangevraagd voor de percelen: 

  • Zeedijk 1a

  • Zeedijk 5f

  • Zeedijk 9

  • Zuidendijk 551  

  • Zuidendijk 559 en  

  • Provincialeweg 111C

Gedeputeerde Staten hebben de gevraagde ontheffing op 26 april 2011, onder nr. PZH-2010-216042439 voor in totaal 6 woningen verleend. Toepassing van deze gebiedsgerichte ruimte voor ruimteregeling is in het bestemmingsplan aan een wijzigingsbevoegdheid gekoppeld.

Recreatie

Voor recreatieve functie voorziet de verordening kleinschalige bebouwing die passend is bij en ondersteunend is voor de recreatieve functie van het buitengebied. Bebouwing voor recreatie is in ieder geval toegestaan in de gebieden die op de functiekaart van de structuurvisie zijn aangeduid als recreatiegebied. Maar ook langs recreatieve verbindingsroutes, zoals wandel- en fietspaden, is bebouwing toegestaan. Het moet gaan om functies en bebouwing die gericht zijn op mensen die recreëren in het buitengebied (zoals wandelen, fietsen, kamperen, varen, roeien, paardrijden). Voorbeelden: café, ijssalon, camping, roeibotenverhuur. Ook maneges zijn toegestaan, in het bijzonder aan de stadsranden en in of nabij recreatiegebieden met mogelijkheden voor paard-

rijden. Aangezien er de laatste jaren veel initiatieven zijn geweest voor nieuwe maneges of uitbreiding van bestaande maneges verwacht de provincie van gemeenten dat ze hierop een visie ontwikkelen en beperkingen stellen aan de maximale omvang van maneges.

In een bestemmingsplan mogen nieuwe recreatiewoningen alleen worden toegelaten binnen de gebieden die op de bij de verordening behorende kaart zijn aangewezen voor verblijfsrecreatie. De woningen dienen onderdeel uit te maken van een bedrijfsmatig geëxploiteerd complex van recreatiewoningen. Deze eis vloeit mede voort uit het ontwerp Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (‘AMvB Ruimte’).

De verordening voorziet in een afwijkingsmogelijkheid voor mogelijk omvangrijke intensieve dagrecreatie te vestigen of uit te breiden in het gebied buiten de bebouwingscontouren.

 

 

 

Agrarisch

De landbouw is een belangrijke sector in de Zuid-Hollandse economie en is voor grote delen van de provincie de drager van landschappelijke kwaliteit. De provincie Zuid-Holland wil ruimte scheppen voor landbouw zodat de landbouw een vitale sector blijft en waar mogelijk bijdraagt aan behoud en versterken van landschappelijke kernkwaliteiten en biodiversiteit.

De Agenda Landbouw leidt tot aanpassingen in de Provinciale Structuurvisie en de Provinciale Verordening Ruimte. De Agenda onderscheidt 3 typen landbouwgebieden: agrarische topgebieden, agrarische gebieden met een opgave en agrarische gebieden onder invloed van de stad. De landbouwgebieden van de Nieuwe Dordtse Biesbosch vallen in de laatst genoemde categorie. Dit type landbouw heeft in potentie een sterke regionale markt voor de afzet van gespecialiseerde producten en diensten. Goede routenetwerk met de stedelijke gebieden, hoogwaardige streekproducten en cultuurhistorische landschappen vormen een sterke basis voor agrotoerisme. Het ruimtelijk beleid is gericht op handhaving van de agrarische functie en het bieden van ruimte voor ontwikkelingen die passen bij landbouwbedrijven met het oog op diensten voor de stad.

Het beleid is voorts er op gericht verspreide vestiging van glastuinbouwbedrijven en boom- en sierteeltbedrijven, te verplaatsen naar concentratiegebieden en waar mogelijk de verspreid liggende bedrijven met gebruikmaking van bijvoorbeeld de ‘ruimte voor ruimte’-regeling te saneren. Het oprichten van agrarische bebouwing is alleen mogelijk indien deze noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering van volwaardige agrarische bedrijven. Hiermee wordt voorkomen dat hobbymatige of andere niet-volwaardige bedrijven bebouwing kunnen oprichten.

Bij opname in het bestemmingsplan is het nodig hieraan toetsbare criteria te koppelen. De agrarische bebouwing moet geconcentreerd worden op een agrarisch bouwperceel. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor het bepalen van de ligging en de omvang van het bouwperceel, waarbij een goede afweging moet worden gemaakt tussen de landschappelijke belangen en de bedrijfseconomische belangen.

In bestemmingsplannen kan ruimte worden geboden aan het verder verbreden van de agrarische sector door het toelaten van nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven. Beperkte toevoeging van bebouwing of verharding is mogelijk, maar alleen binnen het bouwperceel. De nevenactiviteit zelf mag ook buiten het bouwperceel plaatsvinden, bijvoorbeeld kamperen.

 

 

Ecologische Hoofdstructuur

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) bestaat uit de bestaande bos- en natuurgebieden, land-

goederen, nieuwe natuurgebieden, robuuste en ecologische verbindingen, de grote wateren en de Noordzee. De realisatie van de EHS is aangemerkt als een nationaal en provinciaal belang met als doel de bescherming, instandhouding en verdere ontwikkeling van de biodiversiteit.

De EHS dient in 2018 gerealiseerd te zijn. Nieuwe plannen en projecten zijn binnen de EHS niet toegestaan als deze een significant negatief effect hebben op de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied, tenzij daarmee een groot openbaar belang gediend is en er geen reële alternatieven voorhanden zijn. In dat geval moet de schade zoveel mogelijk beperkt worden door het treffen van mitigerende maatregelen en moet de resterende schade gecompenseerd worden. Hiervoor is een afwijking van Gedeputeerde Staten vereist. In bestemmingsplannen moet worden aangegeven op welke gebieden het 'nee, tenzij'-regime van toepassing is en moet deze bescherming worden doorvertaald in de voorschriften. De stappen die in een compensatieprocedure moeten worden doorlopen zijn uitgewerkt en toegelicht in de 'Spelregels EHS'.

De wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS zijn gekoppeld aan de natuurdoelen voor een gebied. Deze zijn te vinden in het 'Natuurbeheerplan Zuid-Holland (2009) (http://www.zuid-

holland.nl/index/natuurbeheer), het 'Handboek Natuurdoeltypen (2002)' en de aanwijzings-

besluiten voor de Natura 2000-gebieden.

Ook buiten de EHS komen natuurwaarden voor die planologisch beschermd moeten worden, zoals belangrijke weidevogelgebieden, bloemdijken, schurvelingen. De bescherming van deze gebieden wordt echter niet via deze verordening geregeld maar zal verder worden vormgegeven en uitgewerkt bij de herziening van het 'Compensatiebeginsel Natuur en Landschap (1997)'.

 

In de Verordening Ruimte is een deel van de gronden binnen het plangebied aangewezen als “Ecologische verbinding” en tevens als “Natura 2000-gebied”. Dit geldt voor het Wantij, de Noordbovenpolder, de Noorderdiepzone en het buitendijks gebied ten westen en zuiden van De Elzen. Dit laatstgenoemde gebied is tevens deels aangewezen als Waternatuurgebied. Daarnaast is het plangebied aangewezen als “Milieubeschermingsgebied voor stilte”.

 

In artikel 5,lid 1 van de Verordening is bepaald dat bestemmingsplannen voor gronden die op kaart 3 zijn aangeduid als “Waternatuurgebied” bestemmingen aanwijzen die de natuurfunctie rechtstreeks mogelijk maken en beschermen tegen significante aantastingen van de wezenlijke kenmerken en waarden. Bestaande bebouwing, erven, tuinen en wegen met een gesloten verharding kunnen overeenkomstig het huidige gebruik worden bestemd.

 

In artikel 5, lid 2 van de Verordening is bepaald dat bestemmingsplannen voor gronden die op kaart 3 zijn aangeduid als “Overige nieuwe natuur”, “Zoekgebied” of “Ecologische verbinding” geen bestemmingen aanwijzen die de instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden significant beperken.

Voor deze gebieden geldt dat er geen nieuwe ontwikkelingen mogen worden toegelaten die de uiteindelijke realisatie van de EHS onmogelijk maken. Een bestemming met wijzigingsbevoegdheid naar natuur is in veel gevallen gewenst.

 

Waterkeringen Waterveiligheid is een provinciaal belang. De primaire waterkeringen en de regionale waterke-

ringen zijn daarom op de bij de verordening behorende kaart 9 vastgelegd. Collectieve waarden zoals veiligheid worden hierdoor beschermd. In deze verordening is regelgeving opgenomen voor de regionale en primaire waterkeringen. Voor bestemmingsplannen zijn randvoorwaarden opge-

nomen die een onbelemmerde werking, instandhouding en het onderhoud van de primaire en regionale waterkeringen mogelijk maken. Dit geldt voor de beschermingszone en de kernzone die hoort bij de waterkeringen zoals opgenomen in de vastgestelde leggers van de waterschappen.

 

 

D. Provinciaal Waterplan

 

Inleiding De waterwereld is in rap tempo aan veranderingen onderhevig. Die zijn zowel van bestuurlijke als van klimatologische en ruimtelijke aard. Redenen genoeg om het provinciale beleid daarop aan te passen. Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 bevat de hoofdlijnen van het provin-

ciaal waterbeleid voor deze periode. Het plan komt in de plaats van het waterbeleid zoals dat is vastgelegd in het Beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006). Dit provinciaal waterplan vervangt tevens het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dus ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland.

 

Provincie en de sturingsvisie Veranderingen in de wetgeving en de hieruit voortvloeiende veranderingen in taken en verant-

woordelijkheden tussen de verschillende overheden (Rijk, provincie, gemeenten, waterschappen) maken het noodzakelijk om de sturingsvisie van de provincie op een aantal punten aan te scher-

pen en te verhelderen. Daarbij hanteert de provincie een tiental uitgangspunten. De provinciale rol in het waterveld spitst zich toe op kaderstelling en toezicht.

 

Provinciaal waterbeleid in de komende jaren De effecten van klimaatverandering en de druk op de beschikbare ruimte nemen de komende decennia verder toe. Bescherming tegen overstromingen blijft dan ook onverminderd belangrijk en wordt zelfs gecompliceerder door de zeespiegelstijging en bodemdaling. De toenemende vraag naar kwalitatief hoogwaardig zoet water en conflicterende belangen van watergebruikers maken de verdeling van zoet water tot een heus maatschappelijk vraagstuk. De chemische en ecologische toestand van grond- en oppervlaktewater moet verbeterd worden. Het watersysteem vereist aanpassingen om deze effecten de baas te blijven.

 

Dit alles leidt tot vier kernopgaven voor de provincie Zuid-Holland:

  • Waarborgen waterveiligheid: De provincie heeft bestuurlijke afspraken gemaakt over versterking van de zwakke schakels in de kust en uitvoering van het (pilot)project Zandmotor. Hetzelfde geldt voor de versterking van rivierdijken, de organisatie van de informatievoorziening in het kader van rampenbestrijding en de implementatie van het beleidskader voor buitendijks gebied. Voorts behoren afronding van het Deltaplan Grote rivieren (de Diefdijk), toetsing en versterking van de boezemkaden, normering compartimentering- en voorlandkeringen, toetsing van de categorie c-keringen en verbetering van de internationale samenwerking rond overstromingen tot de taken van de provincie. Zij komen voort uit wettelijke taken, dan wel Europese regelgeving.

  • Realiseren mooi en schoon water: Een goede chemische en ecologische toestand van grond- en oppervlaktewaterlichamen is een doelstelling van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). De provincie legt de ecologische doelen vast, waarover al consensus is bereikt in de Regionale Bestuurlijke Overlegstructuren (RBO’s). Ook het behoud van een goede waterkwaliteit op zwemwaterlocaties volgt uit Europese regelgeving (Zwemwaterrichtlijn); de taakverdeling is uitgewerkt in een landelijk protocol. Bestuurlijke afspraken heeft de provincie verder gemaakt over het bestrijden van verdroging in TOP-gebieden en de realisatie van een aantal ’waterparels’.

 

  • Ontwikkelen duurzame (zoet)watervoorziening: Behoud van voldoende zoet water is een essentiële voorwaarde voor gebruiksfuncties zoals de drinkwatervoorziening, land- en tuinbouw en de boomteelt. Uit de KRW volgen specifieke eisen op het gebied van drinkwaterwinning. De provincie heeft bestuurlijke afspraken gemaakt over handhaving van het beschermingsniveau van bestaande drinkwaterbronnen. Voor de Greenports is een streefbeeld ontwikkeld voor bestaande en nieuw te ontwikkelen glastuinbouwlocaties. Stimulering van innovatieve pilots is nodig om grootschalige toepassing van gesloten waterkringlopen in de praktijk dichterbij te brengen.

  • Realiseren robuust & veerkrachtig watersysteem:
    De provincie ziet toe op goed operationeel waterbeheer door waterschappen. Deze taak is vastgelegd in de wet. Bestuurlijke afspraken zijn gemaakt over:

  • op orde brengen van het watersysteem (NBW-actueel); behouden van de strategische voorraad zoet grondwater (Grondwaterplan);

  • afremmen van de bodemdaling in veenweidegebied (onder meer: Voorloper Groene Hart);

  • behouden van de strategische voorraad zoet grondwater (Grondwaterplan);

  • op orde brengen van de riolering (Bestuursakkoord Waterketen).

 

 

E. Cultuurhistorische hoofdstructuur

 

De Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (kortweg CHS) geeft een overzicht van het door de provincie als waardevol beoordeeld cultuurhistorischtureel erfgoed in Zuid-Holland. Uit de CHS valt voor het buitengebied op het Eiland van Dordrecht het volgende af te leiden:

 

• Rivieren:

de rivieren Oude Maas, Beneden Merwede en Nieuwe Merwede zijn als hoofdelementen van het riviersysteem hoog gewaardeerd;

• Dijkstructuur:

van het poldersysteem zijn de vrij gave dijken als de belangrijkste beelddragers hoog gewaardeerd, de minder gave maar wel herkenbare als redelijk hoog. Bij de waardering van de dijken speelt de aanwezigheid van (oude) bomen mee. Hoog gewaardeerde dijken zijn de (Wieldrechtse) Zeedijk, de Buitendijk, de Louisapoldersedijk, de Schenkeldijk, voor zover ten zuiden van de Zeedijk, de Zanddijk, de Westdijk, de Zuiddijk en de Oostdijk;

• Griendcultuur:

de griend-/rietheuvels zijn een voor de regio kenmerkend element en als zodanig hoog gewaardeerd.

• Polder de Biesbosch: in het kader van de cultuurhistorische hoofdstructuur van de provincie Zuid-Holland is Polder de Biesbosch geselecteerd als gebied van hoge waarde. Dit houdt in dat de cultuurhistorische kenmerken en waarden uitgangspunt dienen te zijn.

• van ruimtelijke planvorming en als zodanig ook moeten worden opgenomen in de planregels, toelichting en plankaart van het bestemmingsplan. De Polder is een mooi voorbeeld van een vrij recente, planmatig aangelegde zeekleipolder met een hoge interne samenhang. Het wegenpatroon, het afwateringspatroon is gebaseerd op het eerdere krekenpatroon en het bebouwingspatroon met boerderijen op knooppunten van wegen en waterlopen zijn gaaf bewaard gebleven. Beeldbepalend in het geheel zijn de bomenrijen langs de wegen. Het inmiddels voor recreatie ingerichte westelijke deel van de polder is, behalve de kreken, door de provincie buiten de waardering gelaten.

• Verdedigingslinie De stelling van het Hollands Diep:

De zone met betonnen bunkers (kazematten) aan de zuidkant van het Eiland van Dordrecht, bij de Moerdijk en verder lopend langs de zuidkant van de Hoeksche Waard maken onderdeel uit van de Stelling van het Hollands Diep en is als redelijke hoog gewaardeerd.

• Eendekooien:

In de Dordtse Biesbosch bevinden zich twee eendenkooien waarbij ook kooikerswoningen aanwezig zijn. De ‘buitenpijpkooi’ op het naburige Zuidplaatje (Nieuwe Merwede), bestaand uit een rivierkreek met vier vangarmen, is gedeeltelijk bewaard. De kreek is nog aanwezig en in het kooibos zijn de oorspronkelijke vangarmen aan welvingen in het terrein herkenbaar. Rondom de eendenkooien is een ‘respectzone’ getrokken. Bij een functionerende eendenkooi geldt een verbod om binnen de gestelde afpalingskring activiteiten te ontplooien die de eenden kunnen verstoren. Het open gebied binnen de afpalingskring is dus een noodzakelijk onderdeel van de kooi-biotoop.De gekozen (indicatieve) respectzone is afgeleid van een in Zuid-Holland veel voorkomende afpalingskring met een straal van 750 m. Bij de twee kooien in de Dordtsche Biesbosch op de Benedenste en Bovenste Beversluisplaat zijn ook de kooikerswoningen in de waardering betrokken.

 

De gemeente onderzoekt van genoemde gebieden en objecten, maar ook van de boerderijen en andere gebouwde objecten in het gebied, of ze in aanmerking komen voor bescherming door aanwijzing als gemeentelijk monument.

 

F. Natuurgebiedsplan Zuid-Hollandse Eilanden Noord

 

Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland begrenzen met dit natuurbeheerplan de gebieden waar de subsidiering van natuurbeheer, ontwikkeling van nieuwe natuur, agrarisch natuurbeheer, particulier natuurbeheer en landschapsonderhoud kan plaatsvinden. Ook geven zij aan welke natuur- en landschapsdoelen van toepassing zijn en op welke manier natuur en landschap beheerd moet worden. Het Natuurbeheerplan beperkt zich tot de Ecologische Hoofdstructuur en een aantal bloemdijken.

Het plangebied omvat binnen de EHS de 5 kenmerkende landschapstypen van de provincie Zuid Holland, zoals het veengebied, het kustlandschap en het Deltalandschap met de Deltawateren rond de Zuid Hollandse eilanden. Het Eiland van Dordrecht maakt deel uit van het zgn deelgebied “de Eilanden”

Ten aanzien van de gebiedsbeschrijving en natuurdoelen voor het Eiland van Dordrecht wordt op de in het Natuurgebiedsplan opgenomen de ambitiekaart de gewenste eindsituaties van natuurterreinen en agrarische natuurgebieden beschreven. ". Dit plan omvat o.a. de volgende polders:

  • Zuidplaatje en Tongplaat: 130 ha;

  • Polder de Biesbosch (Noorderdiep): 170 ha;

  • Noordbovenpolder: 59 ha;

  • Polder Stededijk: 42 ha;

  • Polder Kort en Lang Ambacht: 97 ha;

  • De Ruigten bezuiden de Perenboom: 98 ha;

  • Aart Eloyenbosch en Jonge Janswaard: 108 ha;

  • Thomaswaard: 52 ha.

 

G. Provinciale Milieuverordening

 

Delen van de Noordbovenpolder en Bovenpolder zijn in de Provinciale Milieuverordening aangewezen als grondwaterbeschermingsgebied (waterwingebied en boringsvrije zone). De PMV bevat (deels) regels van vestigingsmogelijkheden van bedrijven en ten aanzien van gedragingen in de betreffende milieubeschermingsgebieden. Daarnaast is vrijwel het gehele buitengebied, met uitzondering van het meest westelijk deel aangewezen als stiltegebied . Voor dit gebied bevat de PMV een regeling ten aanzien van gedragingen en het gebruik van geluid veroorzakende apparaten.

 

Aan de binnen het plangebied voorkomende waterwingebieden dient een bijzondere bescherming te worden gegeven. Hier zijn uitsluitend gebouwen tot een oppervlakte van in totaal 50 m2 en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve de exploitatie en bescherming van drinkwater toegestaan. Voor deze gebieden is een omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken en werkzaamhedenstelsel noodzakelijk. Voor de rond deze waterwingebieden gelegen boringsvrije zone dient via een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorkomen te worden dat grondboringen, dieper dan 20 m worden verricht. Voor het stiltegebied zijn geen specifieke planologische maatregelen nodig.

 

 

H. Projectnota Eiland van Dordrecht

 

De projectnota is een belangrijk basisdocument voor het Strategisch Groenproject. Het plan behelst de realisatie van 788 ha natuur en 400 ha recreatiegebied. In de projectnota is voor een drietal deelgebieden de centrale opdracht als volgt uitgewerkt:

  • voor de bufferzone oost geldt een multifunctionele doelstelling die gericht is op de realisatie van de ecologische verbinding tussen Sliedrechtse en Dordtse Biesbosch en op het bieden van opvang van de bovenregionale recreatiedruk;

  • voor de Polder de Biesbosch is de doelstelling vooral gericht op de grootschalige verbinding tussen de Sliedrechtse en Dordtse Biesbosch en op de vergroting van het areaal van Biesbosnatuur (mogelijk zoetwatergetijdengebied op de lange termijn);

  • voor de Dordtse Biesbosch geldt behoud en versterking van het gebied als natuurkerngebied, waarbij speciale aandacht wordt besteed aan de buitendijkse ligging.

 

 

I. Eindrapportage “De speelruimte bepaald”

 

De planvorming voor het SGP is gestart met een onderzoeksfase, waarin door verschillende werkgroepen sectorale visies zijn opgesteld. In deze visies is aangegeven wat de meest optimale inrichting van het gebied vanuit een oogpunt van landschap, natuur, recreatie, water, milieu, landbouw, ontsluiting en planologie is. Begin 1999 is de onderzoeksfase afgerond en aansluitend hierop is de planvorming begonnen. In deze fase dienden de sectorale bijdragen te worden geïntegreerd in een aantal alternatieven die gebruikt kunnen worden voor de inspraak en Milieu Effect Rapportage-procedure (MER). Hiertoe is een Kernteam opgericht.

 

Het Kernteam kreeg de opdracht om sectorale visies te integreren in ten minste een model ’Natuur’, een model ‘Recreatie’ en een zo goed mogelijk integrerend model. De modellen dienden zich toe te spitsen op die zaken waarover in het SGP nog strategische keuzen zijn, namelijk:

  • afstemming van het SGP op de stad (witte zone, inpassing 42 ha randstadgroenstructuur);

  • inpassing ecologische verbindingszone van de Dordtse naar de Sliedrechtse Biesbosch;

  • invulling en afstemming van natuurontwikkeling op het landbouwgebied en de randstad-groenstructuur;

  • locatie van 250 ha staatsbos en 150 ha recreatiegebied, onder te verdelen in intensief en extensief, binnen randstadgroenstructuur;

  • ontsluiting in relatie tot toekomstige inrichting, inclusief de ontsluiting van de landbouwgebieden.

 

Het Kernteam kreeg ook de opdracht om modellen te ontwikkelen voor onderwerpen of gebieden waarin minder keuzen te maken zijn, zoals:

  • de invulling van de natuurontwikkeling in de Noord-Bovenpolder;

  • de invulling van de reservaatontwikkeling op het Zuidplaatje;

  • de mogelijkheden voor agrarisch natuurbeheer;

  • de omvorming van het recreatiebos ‘De Elzen’;

  • de verbinding van de stad met de Hollandse- en Sliedrechtse Biesbosch.

 

Uit de verzamelde ideeën ontstonden drie denkrichtingen voor de toekomstige ontwikkeling van het gebied, die vruchtbaar leken voor integrale modellen. Daarbij werd duidelijk dat de inspirerende topografie van het eiland geen aparte denkrichting oplevert, maar een uitgangspunt is voor alle ontwerpen. Uit deze denkrichtingen ontstond, door het combineren van de gemeenschappelijke doelstellingen en maatregelen, het "Basismodel", waarover een grote mate van consensus bestaat. Binnen dit ‘Basismodel’ kunnen naar verwachting de wensen vanuit verschillende functies en aspecten goed met elkaar worden gecombineerd.

 

Het Basismodel kan als volgt worden omschreven:

In een landschappelijk geïntegreerde oplossing voor recreatie en natuur zoals in het Basismodel, speelt de zonering van de recreatie een bepalende rol voor het functioneren van de ecologische verbinding. Biesboschnatuur is immers gebaat bij weinig verstoring en relatief veel natte gebieden, terwijl voor recreatie een grote toegankelijkheid voor veel typen recreatie en een grotere oppervlakte droog gebied van belang is. De gebieden binnen de Basis die middels zonering meer ten behoeve van natuur of recreatie ingericht kunnen worden zijn de Noorderdiepzone, de Bovenpolder en de Elzen. Om een duidelijk accent te leggen verdient het de voorkeur om voor het geheel van de gebieden consequent één keuze te maken. In de Basis wordt het principe “water stuurt” als uitgangspunt aangehouden. Dit principe betekent in grote lijnen dat:

  • met de natuurlijke beweging van het water wordt meegewerkt;

  • schone en minder schone functies logisch na elkaar komen te liggen;

  • er voldoende ruimte is voor berging van water;

  • bij de inrichting naar grote eenheden wordt gestreefd;

  • de huidige waterpeilen kritisch worden bezien.

 

Voor het Eiland van Dordrecht wordt dit principe als volgt uitgewerkt. Door het combineren van de voor randstadgroenstructuur aangewezen gebieden en de natuurontwikkelingzone is een robuust systeem mogelijk; peilscheidingen worden zoveel mogelijk vermeden. Er is alleen een peilscheiding met het blijvend landbouwgebied nodig. De randeffecten zijn daardoor tot een minimum beperkt. Binnen de geïntegreerde randstadgroenstructuur en natuurontwikkelingzone, ofwel de Noorderdiepzone, worden de gewenste verschillen in nat en droog gerealiseerd door: het instellen van een nieuw peil in combinatie met te treffen inrichtingsmaatregelen (vergraven). Daarbij is een optimalisatie mogelijk tussen het in te stellen peil en de omvang van de benodigde vergravingen.

 

Aan de randen van het gebied, tegen de rivier aan, wordt het getij in de Noord-Bovenpolder en in een deel van de Tongplaat toegelaten. Dit betekent dat op logische plaatsen de dijken doorgestoken of verwijderd worden. De hydrologische inrichting van het gebied zoals hiervoor beschreven biedt mogelijkheden om op termijn een overschakeling te maken naar Dynamische Natuur waarbij het getij intrede doet in de Noorderdiepzone.

 

In het Basismodel zit bij de Noorderdiepzone, de Bovenpolder en de Elzen een spanningsveld tussen het functioneren van de ecologische verbindingszone en het recreatieve gebruik. Er kan in deze gebieden gekozen worden om voor natuur of voor recreatie een accent te leggen.

 

Omdat de topografie als inspiratiebron is genomen, is het versterken van cultuurhistorische en landschappelijke waarden van groot belang. Bij de inrichting van het gebied wordt uitgegaan van bestaande karakteristieke elementen. Enkele van deze elementen zijn:

  • de Zeedijk; deze monumentale dijk krijgt een nog grotere betekenis dan hij nu al heeft, als markering van de grens tussen het stedelijke en landelijke gebied;

  • het Biesboschlandschap; de randstadgroenstructuur en de natuurontwikkelingzone worden landschappelijk integraal ingericht;

  • openheid; vanaf de Zeedijk een weids uitzicht over de polders;

  • Dordwijkzone; het aanleggen van een gesloten bosverbinding van Noord naar Zuid om de groene zone te laten aansluiten op het bos de Elzen;

  • Kop van ’t Land; het recreatiegebied Knoop in het land en de natuurontwikkelingzone worden ingepast in de bestaande cultuurhistorische patronen van Kop van ’t Land, zodat het bijzondere karakter van dit landschappelijk markante punt wordt versterkt;

  • Landbouwgebieden; de blijvende landbouwgebieden en hun omgeving worden op dusdanige wijze ingericht, dat duurzame landbouw mogelijk blijft;

  • Ontsluiting (landbouwverkeer); om het gebied beter te ontsluiten, o.a. richting de Hoekse Waard, dient een nieuwe weg aangelegd te worden voor landbouwverkeer. De route van deze weg loopt vanaf het spoor ongeveer als volgt: langs de Wieldrechtse Zeedijk, Zanddijk, nieuwe weg evenwijdig aan de Wieldrechtse Zeedijk tot aan Oude Veerweg, via Oude Veerweg naar polder De Biesbosch. Autoverkeer op lokale schaal kan gebruik maken van de Schenkeldijk of de Provincialeweg. De hoofdaders die het SGP gebied ontsluiten, namelijk de Schenkeldijk, de Oude Veerweg en de Provincialeweg, de Zeedijk en de Zuidendijk dienen te beschikken over verkeersveilige kruisingen.

 

In de randstadgroenstructuur wordt zonering toegepast. In de afwisselende groene gebieden waarin water, graslanden, moerassen en bossen voorkomen, liggen recreatieve knooppunten. Deze knooppunten hebben een intensief gebruik als gevolg van het voorzieningenniveau waar bij het toenemen van de afstand naar de recreatieve knooppunten, het voorzieningenniveau steeds meer gericht is op extensieve recreatie, waardoor het gebruik ook extensiever wordt.

 

In het gebied ten zuiden van de Wieldrechtse zeedijk zijn de drogere bossen in en om het recreatieve knooppunt Sterren/Schenkel gelegen. Tussen de Dordwijkzone en de Elzen komen ook drogere bossen. Hierdoor wordt tussen de groene zone met landgoederen en parken in de stad en het buitengebied zowel een ecologische als een recreatieve verbinding gerealiseerd.

 

In de randstadgroenstructuur blijven cultuurhistorische patronen zichtbaar. Nabij het recreatieve knooppunt Knoop in het Land komen droge bossen en een waterplas waar gerecreëerd kan worden. Onderzocht moet worden of het recreatieve water gescheiden moet worden van de oostelijke gelegen natuurzone. In het overige deel wisselen bossen en graslanden af met moeras en water. Het meest oostelijke deel van het gebied dat aansluit op de natuurontwikkelingzone is rustig en wordt zo ingericht en beheert, dat het functioneert voor bijzondere diersoorten in de verbindingszone tussen de Sliedrechtse en Dordtse Biesbosch.

 

Een accent voor natuur betekent dat prioriteit wordt gegeven aan een rustige zone van 100 tot 500 m breed, waarin bijzondere moerassoorten zich thuis voelen. In de Bovenpolder kan dit gerealiseerd worden door het meest oostelijke deel van het gebied, dat aansluit op de natuurontwikkelingzone, niet vrij open te stellen voor recreanten. Verder dienen bij de ecologische richting de recreatieve verbindingen goed ingepast te worden, zodat deze en de Provincialeweg zo min mogelijk als storende elementen worden ervaren. De Heerenweg die de Provincialeweg verbindt met de Zeedijk, door de natuurontwikkelingzone in de Kop van ’t Land, wordt opgeheven voor bestemmingsverkeer. De huizen aan het begin en einde van de Heerenweg blijven wel ontsloten.

 

De 42 te zoeken hectare randstadgroenstructuur is ingetekend als 12 ha bos aan de oostkant van Sportpark Schenkeldijk en 30 ha aan de westkant van de Bovenpolder in aansluiting op randstadgroenstructuur. Hierdoor wordt enerzijds de Dordwijkzone versterkt en komt anderzijds het recreatief knooppunt Knoop in ’t Land dichter bij de stad te liggen.

 

In het Basismodel is op twee locaties plaats voor stadsrandfuncties, in de recreatieve knooppunten Schenkel/Sterren en Knoop in ’t Land. Deze stadsrandfuncties dienen een recreatieve functie te hebben. Andere stadsrandfuncties krijgen geen plaats in het plangebied.

De intensieve recreatie is geconcentreerd in 4 knooppunten. De schaal en de mate van gebruik variëren per knooppunt. De intensieve recreatieve knooppunten zijn; Sterren/Schenkel, De Viersprong, Knoop in ’t Land en Kop van ’t Land.

 

In het Wantij bij de Noord-Bovenpolder komen voor (motor)boten twee drijvende steigers om aan te leggen. Daar waar de mogelijkheden zijn om te kanoën, worden indien nodig kano-overdraagplaatsen gemaakt. Tevens worden op geschikte plaatsen visplekken aangelegd.

 

De inrichting van de natuurontwikkeling- en reservaatgebieden is conform de visie ecologie. De natuurontwikkeling in de Noorderdiepzone wordt integraal ingericht met de naastliggende randstadgroenstructuur. De verschillende gebieden worden als volgt beschreven:

  • De Tongplaat is oorspronkelijk aangewezen als reservaatgebied. Maar in het kader van de opgave vanuit de ontwikkeling van Deltanatuur kan aan natuurontwikkeling worden gedaan. Hierdoor kunnen hogere natuurwaarden (zoetwatergetijdengebied) worden ontwikkeld;

  • Het Zuidplaatje; hier wordt uitgaande van de huidige situatie een gebied ontwikkeld met daarin het kooikersbos, omgeven door bloemrijke graslanden en doorsneden door wateren met veel waterplanten;

  • De Noord-Bovenpolder wordt aangesloten op het Wantij en ingericht als getijdengebied. In het midden van de polder wordt wat droger bos gesitueerd om de droge ecologische verbinding te versterken;

  • De ecologische verbinding tussen de Sliedrechtse en de Dordtse Biesbosch komt in de Bovenpolders bij Kop van ’t Land tot stand door de hectares natuurontwikkeling langs het oostelijk deel van de dijk te leggen. Om een goed functionerende verbinding te realiseren, dienen ook de buitendijkse gelegen gebieden zorgvuldig te worden ingericht. Bovendien heeft de aansluitende randstadgroenstructuur een verbindingsfunctie. De ecologische verbinding onder de Wieldrechtse Zeedijk wordt gevormd door het landschappelijk integraal ingerichte natuurontwikkeling- en randstadgroenstructuurgebied;

De nota “De speelruimte bepaald” is verder uitgewerkt in het Raamplan.

 

Het bovenstaande is een samenvatting van het ter voorbereiding van het bestemmingsplan opgestelde rapport. Nadien is de visie op de inrichting van het gebied bijgesteld en gaat deze uit van minder natte natuur. Ook een dergelijke inrichting is binnen de natuur- en recreatiebestemmingen mogelijk. Daarnaast zijn de ambities ten aanzien van de recreatieontwikkeling in de Alloysen- of Bovenpolder aangepast. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan heeft de gemeenteraad de wijzigingsbevoegdheid van Agrarisch in Natuur 2 voor de Noordbovenpolder en het oostelijk deel van de Alloysen- of Bovenpolder, alsmede de realisering van een bezoekerscentrum geschrapt.

 

J. Raamplan

 

In het Structuurschema Groene Ruimte heeft het Rijk in 1993 Strategische Groenprojecten (SGP) aangewezen. Op het Eiland van Dordrecht hebben we met twee soorten groen te maken, te weten Recreatie Om De Stad (RODS) en Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De RODS (ook randstad-

groenstructuurgebieden genoemd) hebben voornamelijk een recreatieve functie. Bij EHS gaat het om nieuwe natuurgebieden die deel uitmaken van een grotere structuur van natuurverbindingen.

 

In de projectnota Eiland van Dordrecht (1995) is de opdracht voor de Gebiedscommissie Eiland van Dordrecht om het (SGP) voor te bereiden en voor 2013 uit te voeren. In de nota zijn de randvoorwaarden en uitgangspunten van het project opgenomen welke in 1996 van start is gegaan. De provincie Zuid-Holland heeft in maart 2005 een geactualiseerde opdracht gegeven voor het maken van een raamplan Eiland van Dordrecht waarbij is gevraagd om de milieueffecten in beeld te brengen. Hoofdopdracht hierbij was om “De Biesboschen met elkaar te verbinden”.

 

Een raamplan is een globale en integrale beleidsvisie voor een landinrichtingsgebied, waarvan Gedeputeerde Staten (GS) de intentie hebben het in zijn geheel te realiseren en wordt formeel alleen door GS goedgekeurd. Door gewijzigde wetgeving verviel deze bevoegdheid. GS hebben het raamplan in plaats daarvan geaccepteerd als basis voor de verdere ontwikkeling van het SGP.

 

Het raamplan levert duidelijkheid over afspraken wat betreft taken, financiering, procedures en dergelijke. Daarnaast biedt het raamplan randvoorwaarden en spelregels voor de samenhang van maatregelen, zodat deze overeenkomen met bijv. watersystemen, ecosystemen, landschapstypen en vanuit de doelstellingen voor de onderscheiden functies. Omdat de provincie met name ook de milieueffecten in kaart gebracht wilde zien zijn in het raamplan de effecten met en zonder uitvoering van het SGP beschreven.

 

Het maken van een plan voor het Strategisch groenproject bestaat vooral uit het maken van strategische keuzes over de omvang van de recreatie, de soorten natuur, de invloed van de rivier, etc. Om een beeld te krijgen welke keuzemogelijkheden er binnen de algemene opdrachtformulering voorhanden waren, zijn 3 inrichtingsmodellen gemaakt die gehoor geven aan de hoofdopdracht voor het inrichten van het gebied. Hierbij worden de grote ecologische en recreatieve mogelijkheden van het gebied zo veel mogelijk benut en versterkt. De drie inrichtingsmodellen die zijn uitgewerkt zijn; het basismodel, het model tuin voor de stad en het model dynamische natuur. Over deze modellen is gerapporteerd in de nota “De speelruimte bepaald”.

 

De provincie heeft in haar geactualiseerde opdracht aan de Gebiedscommissie een aantal voorwaarden meegegeven:

  • het meenemen van nieuwe inzichten en beleidsontwikkelingen in de planvorming zoals de watertoets, in beeld brengen van de bodemkwaliteit i.v.m. hergebruikmogelijkheden, toetsing van de inrichting aan de habitatrichtlijn, het Natuurgebiedsplan en de vogelrichtlijn;

  • het aangeven van de samenhang van het raamplan Eiland van Dordrecht met het raamplan Sliedrechtse Biesbosch;

  • het in beeld brengen van de instrumentele- en financiële middelen;

  • sturen van het concept raamplan aan de commissie MER, vergezeld van een brief waarmee de procedure officieel wordt afgerond;

  • de realisatie van 12 ha recreatiegebied (voorheen Randstadgroenstructuur) voor de ecologische en recreatieve verbinding tussen de stad Dordrecht en de Polder de Biesbosch mag geen vertraging oplopen.

 

Uitgaande van de bovengenoemde opdracht is bezien welke projecten op het Eiland van Dordrecht zijn gepland of worden uitgevoerd, die raakvlakken hebben met het raamplan. Daarbij gaat het om:

  • het veranderen van de bestemming van de polders Kort- en Lang Ambacht, De Ruigten bezuiden de Perenboom, Aart Eloyenbosch en Jonge Janswaard waarvan de klei geschikt bleek te zijn voor dijkverbetering van ‘reservaatgebied’ naar ‘natuurontwikkelingsgebied’;

  • sanering van de Sliedrechtse Biesbosch voor het weer ontwikkelen van een zoetwatergetijdengebied;

  • compensatie van 7,4 hectare natuurgebied dat door de aanleg van de HSL tunnel is versnipperd, verstoord en vernietigd;

  • het project Deltanatuur, gericht op het voor 2010 in het mondingsgebied van de Rijn en Maas ontwikkelen van 3000 hectare robuuste natuur met recreatief medegebruik;

  • het op een kier zetten van de Haringvlietsluizen per 1 januari 2008 voor de terugkeer van iets meer getijdenwerking in de Biesbosch;

  • de taak voor de Gebiedscommisssie om 42 ha natuurgebeied (EHS) in te passen en nabij de Kop van het Land. Deze maatregel heeft als doel om de ecologische verbinding in dit deel van het gebied te versterken.

 

Rekening houdend met deze projecten zijn de in de nota “De speelruimte bepaald” genoemde inrichtingmodellen getoetst, waarbij is gelet op het optimaal gebruik maken van de topografische en cultuurhistorische patronen, het benadrukken van de betekenis van het eiland als woon- en leefgebied voor de stedeling en het scheppen van kansen voor getijdenwerking, zodat meer ruimte ontstaat voor Biesboschnatuur. Het Basismodel vormt het voorkeursalternatief en is ook getoetst aan nieuw beleid en nieuwe inzichten voor het gebied. Een en ander heeft niet geleid tot aanpassing van dit alternatief.

 

Om aan te kunnen tonen welke effecten worden bereikt met het realiseren van het plan, zijn de ontwikkelde inrichtingsmodellen vergeleken met het 0-alternatief. Dit 0-alternatief is gebaseerd op de Huidige Situatie (HS; de situatie zoals het nu is) en op de Autonome Ontwikkeling (AO; de ontwikkeling in de komende 10 a 20 jaar zonder Strategisch Groenproject). Als uitgangspunt voor de AO is het bestaande beleid genomen, zoals dat de komende jaren gerealiseerd zal worden. Voor verschillende thema’s (landschap, water, natuur, recreatie, ontsluiting en milieu) zijn de effecten beschreven en zijn doelen en toetsingscriteria gesteld, die bij de verdere uitwerking van de modellen in acht moeten worden genomen.

 

Hiervan kunnen onder meer worden genoemd:

 

1. Landschap:

  • het inpassen van nieuwe functies in het bestaande landschap;

  • behoud van de karakteristieke openheid;

  • behoud van karakteristieke landschapspatronen en elementen en bescherming van aardwetenschappelijke, waterstaatkundige en waardevolle elementen en structuren.

 

2. Water:

  • het beter benutten van gebiedseigen water, voldoende diepte van watergangen en realisatie van meer oppervlaktewater;

  • het scheppen van omstandigheden voor een waterbeheer, waarbij zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de functie van de diverse polders en een doelmatig kwaliteits- en kwanti-

teitsbeheer mogelijk is;

  • afstemmen van het waterbeheer in nieuwe woongebieden op het waterbeheer in het buitengebied;

  • realiseren van milieukwaliteitsdoelstellingen voor water en bodem, waarbij aanpak van de vervuiling in ANL- en natuurgebieden prioriteit heeft;

  • bescherming van voldoende goed en winbaar oppervlaktewater voor de drinkwaterbereiding;

  • een inrichting waarbij duurzaam waterbeheer mogelijk is, waarbij een stroming van schoon naar vuil en onder natuurlijk verval ontstaat, met zo min mogelijk kunstwerken;

  • het verbeteren van de waterkwaliteit door het voorzuiveren van inlaatwater en door het vergroten van de waterdiepte;

  • aanpassing waterpeilen in landbouw en natuurgebieden

 

3. Natuur:

  • het handhaven en versterken van de levensgemeenschappen en natuurwaarden die bij het Delta-ecosysteem horen, zo mogelijk door areaaluitbreiding; waaronder 101 ha begrensd natuurgebied op de Tongplaat en 26 ha begrensd natuurgebied op de Zuidplaat;

  • inrichting en inpassing van het begrensde natuurgebied (EHS) en het realiseren van de verbindingszone tussen Dordtse en Sliedrechtse Biesbosch, waaronder 47 ha begrensd natuurgebied in de Noordbovenpolder en161 ha begrensd natuurgebied in de Noorderdiepzone;

  • het scheppen van optimale omstandigheden voor vrijwillig agrarisch natuurbeheer in het blijvende agrarische gebied;

  • het realiseren van ecologische verbindingszones en het opheffen van ecologische barrières, waaronder de aanleg van 42 ha niet begrensd natuurgebied in de Alloijzen-of Bovenpolder en 12 ha recreatiegebied met een beperkt ecologische functie in de Dordwijkzone;

  • het nader vormgeven van het geplande EHS-natuurgebied overeenkomstig de gewenste natuurdoeltypen;

  • het afstemmen op deze natuurdoelen bij de inrichting van het bos- en recreatiegebied;

  • de realisatie en versterking van ecologische verbindingszones door de aanleg van natuurlijke oevers bij nieuwe en bestaande waterlopen, kleine moerasjes en bosjes en houtkaden;

  • bescherming en behoud van waardevolle landschapselementen in het blijvend agrarisch gebied door het stimuleren van agrarisch natuurbeheer.

 

4. Recreatie:

  • nieuwe recreatievoorzieningen dienen te zorgen voor vermindering van de druk recreatie-

gebied de Hollandse Biesbosch en op de natuurkernen van de Dordtse en Sliedrechtse

Biesbosch;

  • de opvang van bovenregionale recreatie in het recreatiegebied, met name t.a.v. bosgebonden extensieve recreatie;

  • het realiseren van recreatieve verbindingen en ontbrekende schakels in het Recreatieve netwerk, waaronder 60 km vrijliggende fiets- wandel en ruiterpaden;

  • het realiseren van recreatieve knooppunten in de zone Sterrenburg/De Elzen en in de Bovenpolder;

  • het inpassen van 42 ha recreatiegebied in de Bovenpolder en/of de Zuidpolder;

  • het afstemmen van nieuwe dag- en verblijfrecreatie op de recreatieve verbindingen;

  • het verbeteren van de samenhang met andere functies en stedelijke ontwikkeling;

  • het ontwikkelen van intensieve recreatievormen in de recreatieve knooppunten.

 

5. Ontsluiting:

  • Waar nodig het verbeteren van de ontsluiting door middel van reconstructie van wegen en het waarborgen van een goede ontsluiting van en naar de Hoekse Waard;

  • het beperken van de automobiliteit door gebruiksdruk en inrichtingsniveau te zoneren en het bieden van voldoende mogelijkheden voor ongemotoriseerde routegebonden recreatie, o.a. door verbindingen over land en water met omliggende gebieden. De intensiteit van het gemotoriseerde verkeer mag niet groter zijn dan 80% van de capaciteit van de weg, er moeten voldoende voorzieningen zoals parkeerplaatsen en fietsenstallingen in de recrea- tieve knooppunten komen, er moeten gescheiden fietsvoorzieningen aanwezig zijn en de landbouwwegen moeten een voldoende breedte hebben;

 

6. Milieu:

  • Het saneren van verontreinigde bodems en waterbodems door de verantwoordelijke partijen.

 

Het bovenstaande is een samenvatting van het ter voorbereiding van het bestemmingsplan opgestelde rapport. Nadien is de visie op de inrichting van het gebied bijgesteld en gaat deze uit van minder natte natuur. Ook een dergelijke inrichting is binnen de natuur- en recreatiebestem-

mingen mogelijk. Daarnaast zijn de ambities ten aanzien van de recreatieontwikkeling in de Alloysen- of Bovenpolder aangepast. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan heeft de gemeenteraad de wijzigingsbevoegdheid van Agrarisch in Natuur 2 voor de Noordbovenpolder en het oostelijk deel van de Alloysen- of Bovenpolder, alsmede de realisering van een bezoekerscentrum geschrapt.

 

 

 

 

 

2.4 Gemeente:

 

A. Structuurvisie Dordrecht 2020

 

In deze op 7 april 2009 vastgestelde structuurvisie wordt gesignaleerd dat Dordrecht de stad aan het Nationaal Park De Biesbosch, een uniek zoetwatergetijdengebied in Europa is. De betekenis van de Biesbosch is niet te overschatten. Het park ligt aan de zuidrand van één van de meest verstedelijkte gebieden van Noordwest-Europa, de Zuidvleugel, en maakt onderdeel uit van het deltalandschap waaraan de Zuidvleugel zijn betekenis en zijn economische welvaart dankt. De Biesbosch heeft een zeer hoge ecologische waarde en een toenemende recreatieve betekenis. Een deel ervan ligt op het Eiland van Dordrecht. Die nabijheid van stad en natuur is een troefkaart voor Dordrecht als aantrekkelijke woonstad. Om de positie van de stad aan de Biesbosch te versterken, worden de volgende hoofdopgaven gesteld:

  • ontwikkelen van nieuwe groene stadslinten: Amstelwijck-Oostkilzone en Alloysenzone;

  • invulling van de zuidelijke stadsrand als overgangszone tussen stad en land;

  • aan de zuidrand nieuwe toplocaties voor woningbouw creëren;

  • uitvoering van het project Nieuwe Dordtse Biesbosch (voorheen Strategisch Groen Project);

  • ontsluiting oostelijke stadsdelen.

 

Als het gaat om de positie van de Biesbosch zelf wordt samen met Breda en andere partijen bezien hoe die positie recreatief-toeristisch beter kan worden benut, met behoud van de natuurlijke waarde.

 

Het water en het groen in en om de stad hebben meerdere functies en kunnen nog beter worden benut. Ze zijn dragers van flora en fauna. Het zijn ook kwaliteiten die de stad als geheel en de afzonderlijke wijken aantrekkelijk maken. Daarnaast zijn water en groen van belang voor

recreatie, zowel voor Dordtenaren zelf als voor bezoekers.

 

Centraal staan de ecologische zones, zoals de Dordwijkzone en de Wantijzone, die samen met de parken en landgoederen de Stedelijke Ecologische Structuur vormen. De ecologische zones leiden de natuur van buiten het stedelijk gebied in. Het streven is er op gericht deze verbindingszones te beschermen en verbeteren, onder andere door barrières passeerbaar te maken. Buiten de stad is uitbreiding van het groen- en watergebied nodig voor zowel recreatie als natuur. Met de uitvoering van het project Nieuwe Dordtse Biesbosch en de groen-ecologische afronding van de stadsrand wordt hierin voorzien.

 

Ten aanzien van de Nieuwe Dordtse Biesbosch wordt opgemerkt dat door de inpolderingen de Hollandse Biesbosch in het verleden in tweeën is geknipt en de delen slechts verbonden worden door een smalle strook langs de Nieuwe Merwede. Samen met onder andere de provincie, het waterschap en Staatsbosbeheer werkt de gemeente in het project Nieuwe Dordtse Biesbosch, voorheen het Strategisch Groen Project (SGP), aan het versterken en verbinden van de Biesboschen. Door middel van zonering vindt een toedeling plaats van de drie hoofdfuncties natuur, recreatie en landbouw. De recreatiemogelijkheden zijn sterk verbonden met de natuur en liggen het dichtst bij de stad. In totaal gaat het om ongeveer 400 ha. nieuw recreatiegebied en 780 ha. nieuwe natuur. Naast de bestaande recreatiegebieden de Hollandse Biesbosch en Bruggehof/Willemsdorp worden twee nieuwe recreatieve centra gerealiseerd: de Knoop in ‘t Land en Sterren/Schenkel. Deze knooppunten zijn goed bereikbaar vanuit de stad en verminderen de recreatiedruk op meer kwetsbare natuurgebieden. Verder zullen twee landbouwgebieden behouden blijven. In de landbouwgebieden blijft de landbouw als hoofdactiviteit centraal staan. Onder bepaalde voorwaarden wordt het mogelijk om nevenactiviteiten te ontplooien, maar deze mogen niet uitgroeien tot de hoofdactiviteit van een bedrijf of tot een zelfstandige, niet-agrarische functie.

 

Belangrijk uitgangspunt van de structuurvisie is de keuze om de stad te ontwikkelen binnen de verstedelijkingscontour zoals die is neergelegd in het huidige streekplan van de Provincie Zuid-Holland. De focus van de structuurvisie ligt op het vormgeven aan veranderingen in de bestaande

stad. Er vindt nog slechts in beperkte mate uitbreiding van stedelijke functies plaats in het nu nog agrarische buitengebied. In het landelijk gebied buiten de verstedelijkingscontour ligt het accent op verdere ontwikkeling van natuur en recreatie; het Strategisch Groen Project Eiland van Dordrecht waarborgt een duurzaam groene inrichting van de meest waardevolle delen het buitengebied. Bezien vanuit de belangen van ecologie, landschap en waterhuishouding kan dit beleid alleen als positief worden beoordeeld.

 

Het bovenstaande is een samenvatting van de vastgestelde structuurvisie. Nadien is de visie op de inrichting van het gebied Nieuwe Dordtse Biesbosch bijgesteld en gaat deze uit van minder natte natuur. Ook een dergelijke inrichting is binnen de natuur- en recreatiebestemmingen mogelijk. Daarnaast zijn de ambities ten aanzien van de recreatieontwikkeling in de Alloysen- of Bovenpolder aangepast. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan heeft de gemeenteraad de wijzigingsbevoegdheid van Agrarisch in Natuur 2 voor de Noordbovenpolder en het oostelijk deel van de Alloysen- of Bovenpolder, alsmede de realisering van een bezoekerscentrum geschrapt.

 

 

B. Beleidsplan Stedelijke Ecologische Structuur 2008-2013

 

In januari 2009 heeft de gemeenteraad het geactualiseerde beleidsplan Stedelijke Ecologische Structuur 2008 – 2013 vastgesteld. Dit beleidsplan gaat in op de vraag welke natuur in en rond de stad Dordrecht aanwezig is en wat er mee gedaan moet worden om deze natuur voor lange termijn veilig te stellen. De ontwikkeling van een stedelijke ecologische structuur staat daarin centraal; een samenhangend netwerk van bron- en leefgebieden voor flora en fauna, aansluitend op de natuur in het buitengebied.

 

Het groensysteem op het eiland bestaat uit groenstructuren op verschillende schaalniveaus. De zuidkant van het eiland maakt deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur. Tegelijk is deze zuidkant onderdeel van het groen-blauwe netwerk rond het verstedelijkte gebied van de Drechtsteden, in aansluiting op het Groene Hart in de Alblasserwaard en op de groene open ruimte van het nationaal landschap in de Hoeksche Waard. Met de realisatie van de Nieuwe Dordtse Biesbosch wordt het groen-blauwe netwerk belangrijk versterkt.

 

Vanuit de rivieren, de natuur en het landschap aan de zuidkant van de stad lopen ecologische zones door de stad: de Wantijzone, de Amstelwijckzone, de Corridor en de Dordwijkzone. Ter completering wordt de Alloysenzone aan toegevoegd. Met de groengebieden zoals de parken en de landgoederen, worden de natuurwaarden vanuit de EHS de stad in geleid. Op een lager schaalniveau is de stad dooraderd met een fijn netwerk groene linten in de vorm van aaneengesloten groene straatprofielen en bomenrijen. Een bijzondere positie daarin wordt ingenomen door het netwerk van dijken dat herinnert aan de geleidelijke landterugwinning na de Sint Elisabethsvloed.

 

C. Gemeentelijk waterplan

 

Begin 2010 is het tweede waterplan van de gemeente Dordrecht vastgesteld: het Waterplan 2009-2015. Het eerste stedelijk waterplan was gericht op het binnendijkse deel van Dordrecht en bevatte met name maatregelen op het gebied van waterkwantiteit en waterkwaliteit. Waterplan Dordrecht 2009-2015 beslaat het gehele eiland van Dordrecht en omvat de volgende thema’s:

  • Waterkwantiteit (waterberging, vóórkomen van wateroverlast);

  • Waterkwaliteit (gezond en schoon oppervlaktewater);

  • Waterveiligheid (vóórkomen van overstromingen, beperken van schade en slachtoffers bij eventuele overstroming);

Het Waterplan is een gezamenlijk plan van de gemeente Dordrecht en Waterschap Hollandse Delta. Het waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan zijn eveneens van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

 

D. Archeologie en Cultuurhistorie

 

1. Karakteristieken plangebied

Het plangebied is onderdeel van ‘de Groote Waard’, eeuwenlang het achterland van de stad Dordrecht. Door de Sint Elisabethsvloeden van 1421 en 1424 zijn grote delen van dit gebied economisch onbruikbaar geworden en is het veranderd in een zoetwater-getijdegebied met slikken en gorzen. In dit – nog niet ingepolderde - gebied ontstonden als eerste killen en eendenkooien. In het plangebied hebben zeker 18 killen gestroomd. De meeste killen zijn na inpoldering omgevormd tot sloten en zijn goed herkenbaar aan een grillige in plaats van een rechtlijnig verloop, dat zich ook manifesteert in afwijkende perceelsgrenzen. Eendenkooien liggen altijd buitendijks en schoven steeds met de oprukkende inpoldering mee in zuidelijke richting. Er zijn meer dan 27 eendenkooien geweest, waarvan er nu nog drie herkenbaar aanwezig zijn. Pas in de 17e eeuw is stapsgewijs weer begonnen met het inpolderen en in cultuur brengen van wat uiteindelijk het huidige Eiland van Dordrecht is geworden.

 

Van noord naar zuid neemt de leeftijd van de polders en dijken af. De polders zijn meestal ontstaan door uitbreiding van bekadingen in de 17de eeuw. De oudste polder is de Alloyzen-of Bovenpolder uit 1659, de jongste polder is Polder De Biesbosch uit 1926. In totaal bestaat het plangebied uit zeker 21 grote en kleine polders. Polder De Biesbosch is de grootste. De kleinste polder is de Kleine Beerpolder, opgenomen in de latere Oude- en Nieuwe Beerpolder, nu polder De Zuidpunt. De polderdijken en -kades vormen de verbindingswegen en zijn behalve poldervormend voor een deel ook nog waterkerend. In het plangebied zijn nog duidelijk zeker 18 dijken of kades aanwezig, zeker 14 dijken of kades zijn voor een deel geëgaliseerd en meestal alleen nog als dijksloten in het landschap aanwezig.

 

Het zuidelijk deel van het plangebied is nog steeds Biesboschgebied, zoals ontstaan na de Sint Elisabethsvloed van 1421. De aanleg van de Nieuwe Merwede aan het eind van de 19e eeuw scheidde de Brabantse van de Hollandse (in het plangebied Dordtse) Biesbosch.

 

De cultuurhistorische hoofdstructuur van het plangebied wordt bepaald door killen, polders, dijken en wegen. Het gebied heeft vooral een landelijk polderkarakter, maar met name aan de zuidkant ook een Biesboschkarakter. De meeste verbindingswegen zijn dijken. De bebouwing is verspreid, divers, doorgaans vrijstaand en heeft vaak een agrarische (woon)functie.

 

De hoofdstructuur bestaande uit de dijken heeft cultuurhistorische en landschappelijke waarde. De opbouw van het landschap, waterlopen, verkavelingsrichtingen, dijkprofielen, eendenkooien, boombeplanting, maar ook kleine gebouwde elementen als het gedenkmonument van de inpoldering, de Stoopbank en de historische heulbruggen zijn hierbij van belang. Verder is de kazemattenlinie cultuurhistorisch waardevol. Een aantal markante boomstructuren, zoals windsingels en enkele individuele bomen zijn opgenomen in het Boomstructuurplan en op de Bomenlijst van de gemeente Dordrecht.

 

 

2. Archeologie Het plangebied is onderdeel van ‘de Groote Waard’, eeuwenlang het achterland van de stad Dordrecht. Door de St. Elizabethsvloeden van 1421-1424 zijn grote delen van dit gebied economisch onbruikbaar geworden en is dat veranderd in een zoetwatergetijdegebied met slikken en gorzen. Pas in de 17e eeuw is stapsgewijs weer begonnen met het inpolderen en in cultuur brengen van wat uiteindelijk het huidige Eiland van Dordrecht is geworden.

 

Lang is aangenomen dat bij de overstromingen van 1421-1424 de bestaande inrichting en bewoning, zoals onder andere de vele dorpen in de Grote Waard, in archeologische zin verloren zijn gegaan. Het is in de laatste jaren duidelijk geworden dat de verwoesting minder ernstig was dan werd aangenomen en dat de vele bij naam bekende dorpen met landerijen en akkers eerder ‘verdronken’ en verlaten zijn. Na 1424 is de Grote Waard niet direct opnieuw ingepolderd en kreeg de rivier de Merwede vrij spel. Tot in de 17e eeuw heeft de rivier een variërend dik pakket zand en klei afgezet op het verdronken laatmiddeleeuwse cultuurlandschap. Door dat pakket – het zogenoemde Merwedek - is het landschap van vóór 1421-1424 afgedekt, beschermd en grotendeels goed bewaard gebleven. Maar daardoor is het nu ook onbekend waar belangrijke archeologische waarden zoals bijvoorbeeld de dorpen zich bevinden

 

Archeologisch onderzoek naar de resten van dit verdronken en afgedekte landschap sluit aan bij twee nationale onderzoeksthema’s: “de Middeleeuwse ontginning en bewoning van de veengebieden” en “het omgaan met water in het verleden”.

 

[image]Het Eiland van Dordrecht op de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart (2009) met in paars oude rivierlopen, rood gestippeld de oeverzones van de belangrijkste rivierlopen en in groen het achterliggende klei-op-veengebied.

 

Binnen het plangebied liggen gebieden met een middelhoge tot hoge archeologische verwachting: de middelhoge verwachting geldt voor het tussen de rivieren gelegen komkleigebied (groene gebieden), de hoge verwachting voor de rivierlopen en de bijbehorende oeverzones (in paars en roodgestippeld).

 

Op het Eiland zijn inmiddels drie van de in 1421 verdronken dorpen door archeologisch onderzoek gelokaliseerd. Het betreft vermoedelijk Erkentrudenkerke, gelegen nabij de huidige kerk in het centrum van de wijk Dubbeldam, het dorp Houweningen gelegen in het noorden van de polder Ruigten Bezuiden de Perenboom in de Sliedrechtse Biesbosch en op het Gezondheidspark vermoedelijk Wolbrandskerke of Cruyskerke. De drie dorpen staan als archeologische monumenten op de provinciale Archeologische Monumentenkaart (AMK). Opvallend is dat de drie dorpen juist liggen in gebieden waarvan de trefkans op archeologische sporen lang als laag is aangegeven. Een vierde verdronken dorp (vermoedelijk Twintighoeven) wordt verwacht midden in de Louisapolder. Deze locatie ligt in een zone met een hoge archeologische verwachting.

Bij alle ingrepen in de bodem van het plangebied dient zorg te worden besteed aan de potentieel aanwezige archeologische resten. Voor aanvang van die bodemingrepen dient op kosten van de initiatiefnemer onderzocht te worden of en waar zich archeologische sporen in het gebied aanwezig zijn en wat hun kwaliteit en waarde is. Als er archeologische behoudenswaardige vindplaatsen aanwezig zijn, dient de initiatiefnemer zorg te dragen voor behoud door planaanpassing of door opgraven. Behoud in situ verdient daarbij de voorkeur.

 

Op landelijk, provinciaal en gemeentelijk niveau zijn wet, regelgeving en instrumenten vastgesteld die gebruikt worden voor beslissingen in WRO procedures, waardestelling en wijze van beschermen of opgraven:

  • Monumentenwet 1988 inclusief de Wet Archeologische Monumentenzorg (WAMZ 2007)

  • Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);

  • Provinciale Monumentenkaart (AMK) en Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS);

  • Nota Dordrecht maakt geschiedenis, Monumentenzorg en Archeologie 2004-2010

  • Beleidsnotitie Archeologie Gemeente Dordrecht (in uitvoering, 2009);

  • Erfgoedverordening Dordrecht en Beleidsregel inzake de criteria voor de aanwijzing van gemeentelijke monumenten (in uitvoering, vaststelling 2010).

 

Binnen het bestemmingsplan dient bij voorgenomen niet vrijgestelde bodemverstoringen een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd te worden. Dit betreft zowel bouwen als aanleggen. Voor dit vooronderzoek stelt het Bureau Monumentenzorg en Archeologie een Programma van Eisen op. In principe mag alleen worden gebouwd of aangelegd als uit onderzoek blijkt dat geen beschermingswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of deze in voldoende mate zijn zeker gesteld. Voor het uitvoeren van verschillende grondwerkzaamheden, zoals het rooien van bomen, het aanbrengen van voorbelasting, het graven van waterbekkens of poelen, het uitdiepen/omleggen of nieuw aanleggen van waterlopen of verlagen van het waterpeil is een omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken en werkzaamhedenstelsel nodig. Pas met vergunning kunnen deze werken worden uitgevoerd. De aanleg van nieuwe of vervanging van al aanwezige drainage is vrijgesteld.

 

Deze regeling geldt niet voor:

  • normale onderhoudswerkzaamheden;

  • gelijke vervanging van bestaande bouwwerken;

  • bouwen of aanleggen tot 70 cm beneden maaiveld (in gebieden met een hoge archeologische verwachting: de rood gestippelde oeverzone en de paarse rivieren);

  • bouwen of aanleggen tot 100 cm beneden maaiveld (in gebieden met een middelhoge archeologische verwachting: de groen gekleurde komkleigebieden);

  • werken en werkzaamheden waarvoor bouwvergunning is verleend.

 

3. Cultuurhistorie

 

Polder De Biesbosch

Polder De Biesbosch is als totaal cultuurhistorisch waardevol daar de polder nog het karakteristieke en gave beeld laat zien dat gevormd is bij de inpoldering, zowel qua structuur als qua bebouwing. Bovendien zijn er nog relicten aanwezig uit de tijd van de griendcultuur. Verder is hier een historisch krekenstelsel behouden gebleven.

 

De gemeente Dordrecht startte in 1926 met de inpoldering van Polder de Biesbosch als een werkloosheidproject. Initiatiefnemer en opdrachtgever tot de bouw van de boerderij voor akkerbouw was de Vereeniging De Biesbosch. De agrarische bedrijven in deze polder kwamen ook in het beheer van deze vereniging, die ze vervolgens verpachtte. Overigens is bij de inpoldering het oorspronkelijke krekenstelsel bewaard gebleven en zijn er nog gebouwen die verwijzen naar de vroegere griendcultuur.

 

Enkele van de boerderijen zijn gebouwd volgens het principe van ‘vrijstaande onderdelen’, dat in de eerste helft van de twintigste eeuw opgeld deed. Een en ander had onder meer te maken met de vereiste brandveiligheid, maar ook met de bedrijfsvoering. Soms leidde dit principe tot het ontstaan van ware plattelandsvilla’s, waarin de nabijheid van de stad werd weerspiegeld. De oudste boerderij in Polder De Biesbosch, de ‘Eersteling’ (inmiddels gesloopt), lag langs de Oostdijk bij de Noorderelsweg en kwam tot stand in 1933. Twee andere bedrijven zijn ’’t Kerkje en ‘De Zwaan’; ze zijn beide genoemd naar voormalige griendketen, waarvan de resten in de nieuwbouw werden opgenomen.

Behalve boerderijen zijn nog enkele griendketen goed in het landschap herkenbaar. De op resten van griendkeetheuvels staande huisjes herinneren aan de periode dat het oogsten van wilgentenen nog een florerende zaak was. Het in dit gebied geoogste griendhout werd en wordt vooral gebruikt voor zinkbedden bij de aanleg van dijken, als fundering van wegen en spoorwegen en voor de fabricage van verpakkingsmateriaal en klompen. Het griendwerk verloor enerzijds op een aantal punten sterk terrein door de opkomst van moderne materialen, maar anderzijds ook vanwege de inpolderingen in de Biesbosch. Toch wordt het bedrijf hier en daar nog steeds uitgeoefend, waarbij motorbootjes dagelijkse tochten van en naar de griendgronden beter mogelijk maken. Vooral in het vrijwel ontoegankelijke eilandengebied van de Dordtse Biesbosch staan nog griendketen.

 

Kazemattenlinie

Het Zuidfront Vesting Holland was de zuidelijke sector tussen het Westfront en het Oostfront (oosten van de Merwede) van de Vesting Holland. Het gezagsgebied omvatte de 'eilanden' Voorne-Putten, Beijerland [Hoekse Waard], Eiland van Dordrecht en Goeree Overflakkee, alsmede de gemeenten Sliedrecht, Papendrecht, Hendrik Ido Ambacht, Zwijndrecht, Willemstad, Klundert, Zevenbergen en Hooge- en Lage Zwaluwe. Oorspronkelijk was het Zuidfront Vesting Holland opgedeeld in twee stellingzones: de Stelling van de monden van de Maas en het Haringvliet en de Stelling van het Hollandsch Diep en het Volkerak. De frontlijn liep van het Haringvliet in het westen, via het Hollands Diep naar de Nieuwe Merwede bij Kop van ’t Land.

 

Tot maart 1940 was de Nieuwe Hollandse Waterlinie, aangelegd in perioden tussen 1816 en 1874, het Oostfront – de lijn Muiden-Utrecht-Gorinchem – én de hoofdverdedigingslijn in Nederland. Het Eiland van Dordrecht viel onder het Zuidfront van de Vesting Holland, gevormd door de lijn Biesbosch-Hellevoetsluis. Met het aantreden van Generaal Winkelman in 1940 werd echter de Grebbelinie de hoofdverdedigingslijn en daarnaast kregen de grote rivieren en het Zuidfront extra aandacht. Met vooruitziende blik waren in 1936 bij de bouw van de Moerdijkbrug voor het verkeer al enkele grotere kazematten gebouwd. Één werd zelfs opgenomen in een pijler van de Moerdijkbrug.

Tussen februari en mei 1940, maar vooral vanaf half april vond in allerijl alsnog de bouw van betonnen kazematten of groepsschuilplaatsen op het Eiland van Dordrecht plaats.

 

De kazemattenlinie zoals deze in 1940 is aangelegd, is vandaag de dag nog vrijwel in oorspronkelijke staat. Langs de buitenste, zuidelijke dijken van het Eiland van Dordrecht staan op een regelmatige afstand van elkaar de kazematten uit 1940 als intrigerende betonnen huisjes, ook wel piramides genoemd. In het plangebied staan in totaal nog 47 kazematten of groepsschuilplaatsen. Ze bestaan uit één laag met een soort schilddak, zijn geheel in schoon gewapend beton uitgevoerd en hebben één toegangsopening. De kazematten zijn gemaakt als groepsschuilplaats, in opdracht van de Nederlandse Staat. Toen op 10 mei 1940 de oorlog in Nederland uitbrak, waren de meesten eigenlijk nog niet klaar voor gebruik: de stalen deuren ontbraken bijvoorbeeld meestal nog.

 

De kazematten zijn in bezit van de betreffende grondeigenaar. De grondeigenaren gebruiken de kazematten doorgaans voor opslag, bijvoorbeeld van aardappelen. Vanwege de constante temperatuur van ca. 5°C, te vergelijken met het klimaat in grotten, is een kazemat niet alleen uitstekend geschikt voor opslag, maar ook als winterverblijfplaats voor vleermuizen. Meerdere kazematten zijn op dit moment als zodanig in gebruik.

 

Beschermde rijksmonumenten

Buitendijks gelegen, met diverse wilgensoorten beplante grienden waren de werkterreinen van de dikwijls uit Werkendam afkomstige griendwerkers die er de voor diverse doeleinden te gebruiken wilgentenen snoeiden. Als bij vloed de wilgenakkers overstroomden, werd de keet op het als vluchtheuvel dienende kaderestant gebruikt om het zakken van het water af te wachten en te overnachten.

Toen een gedeelte van de Biesbosch in 1926 werd ingepolderd als Polder De Biesbosch betekende dit daar het einde van de griendcultuur en werden de griendketen overbodig en verlaten. In het gebied bevindt zich de volgende beschermde rijksmonumenten van vóór de inpoldering van de Polder De Biesbosch.

  • Noorderelsweg 5, bij de Van Elzelingenweg: griendkeet
    In de Polder de Biesbosch, bij de boerderij Middenhoeve staande griendkeet, die waarschijnlijk gebouwd is in het begin van de twintigste eeuw. De griendkeet staat in een akker op een verhoging in landschap, die waarschijnlijk het restant is van een oude kade.
    De voormalige griendkeet is van algemeen belang vanwege de cultuurhistorische waarde en typologische waarde als gaaf bewaard gebleven en goed herkenbaar overblijfsel van de inmiddels in Nederland vrijwel verdwenen griendcultuur.
    De griendkeet heeft landschappelijke en ensemblewaarde als een bijzonder element in het polderlandschap, met een verhoogde ligging in het landschap, en vanwege de functionele en visuele samenhang met de verderop gelegen griendkeet. De griendkeet heeft zeldzaamheidswaarde als één van de weinige griendketen die in Nederland bewaard zijn gebleven.

  • Bij de Van Elzelingenweg 4, nabij boerderij Elshoeve: griendkeet
    In de Polder de Biesbosch, nabij boerderij Elshoeve, staat deze omstreeks 1875 gebouwde griendkeet. De keet staat in een akker op een met twee kastanjebomen begroeide verhoging in het landschap, die waarschijnlijk het restant is van een oude kade. In de volksmond ook wel ‘Kastanjekeet’ genoemd. De voormalige griendkeet is van algemeen belang vanwege de cultuurhistorische waarde en typologische waarde als gaaf bewaard gebleven en goed herkenbaar overblijfsel van de inmiddels in Nederland vrijwel verdwenen griendcultuur. De griendkeet heeft landschappelijke en ensemblewaarde als een bijzonder element in het polderlandschap, onderstreept door de aanwezigheid van kastanjebomen en de verhoogde ligging in het landschap en vanwege de functionele en visuele samenhang met de verderop gelegen griendkeet. De griendkeet heeft zeldzaamheidswaarde als één van de weinige griendketen die in Nederland bewaard zijn gebleven.

 

In het gebied bevinden zich de volgende beschermde rijksmonumenten van ná de inpoldering van Polder De Biesbosch:

 

  • Noorderelsweg 12, Complex van boerderij, tuinkoepel en boogbrug
    De in de Polder de Biesbosch staande boerderij ‘De Griendheuvel’ is in 1937 gebouwd in een vanaf 1926 ingepolderd gedeelte van de Biesbosch. De boerderij is gebouwd naar ontwerp van een door de vereniging aangetrokken architect, waarvan de naam niet bekend is. Het woonhuis, de schuur en de overige onderdelen van de boerderij zijn met elkaar verbonden. De boerderij heeft de uiterlijke kenmerken van de Interbellum architectuur met invloeden van de Delftse School.

  • Van Elzelingenweg 1, complex bestaande uit pachterswoning en vrijstaande landbouwschuur
    Boerderijcomplex ‘De Biesbosch’ bestaande uit een pachterswoning uit 1937 en een reeds in 1934 gebouwde vrijstaande landbouwschuur. De boerderij ‘Hoeve de Biesbosch’ is gebouwd als een bedrijf voor akkerbouw. De samenstellende onderdelen van de boerderij hebben de uiterlijke kenmerken van de Interbellum architectuur met invloeden van de Delftse School en zijn gebouwd naar ontwerp van een door de Vereeniging De Biesbosch aangetrokken architect, waarvan de naam niet bekend is.

 

De agrarisch complexen ‘De Griendheuvel’ en ‘De Biesbosch’ zijn van algemeen belang vanwege de cultuurhistorische en de architectuurhistorische waarde. De boerderijcomplexen hebben cultuurhistorische waarde als een bijzondere uitdrukking van een landschappelijke ontwikkeling en vanwege het belang voor een typologische ontwikkeling in de agrarische bouwkunst. De boerderij-complexen hebben architectuurhistorische waarde als een goed voorbeeld van een voor de bouwtijd moderne vormgeving in de boerderijbouw en vanwege de samenhang tussen in- en exterieur. De boerderijcomplexen hebben ensemblewaarde vanwege de bijzondere samenhang tussen de samenstellende onderdelen en vanwege de bijzondere relatie met de ontwikkeling van het gebied. De boerderijcomplexen zijn tevens van belang vanwege de herkenbaarheid en de grote mate van gaafheid van in- en exterieur van de samenstellende onderdelen.

 

 

 

Gemeentelijke monumenten

In het gebied bevindt zich op dit moment het volgende gemeentelijke monument:In het gebied bevindt zich op dit moment het volgende gemeentelijke monument:

• Heerenweg 5, complex waterleidingbedrijf bestaande uit bedrijfsgebouw en bedrijfswoning. Oorspronkelijk waterwincomplex van het gemeentelijk waterleidingbedrijf, nu voornamelijk opslag en woning. Gebouwd in 1916. Op het terrein lagen vroeger open waterbekkens, deze zijn verwijderd. De gebouwen zijn van monumentaal belang als relict van de ontwikkeling van de nutsbedrijven in het begin van de twintigste eeuw.

 

Potentiële gemeentelijke monumenten

Monumenten Inventarisatie Project 1850-1940 en 1940-1965: In opdracht van destijds de Rijksdienst voor de Monumentenzorg (nu RCE) heeft een landelijke inventarisatie plaatsgevonden van waardevolle architectuur en stedenbouw, tot stand gekomen in de periode tussen 1850 en 1940. Uit deze inventarisatie zijn de nationaal gezien belangrijkste objecten en complexen geselecteerd en beschermd als rijksmonument. Nader onderzocht moet worden of de overige objecten/complexen in aanmerking komen voor plaatsing op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • Linie van kazematten behorend tot het oostfront van de Vesting Holland, 1940

  • Nieuwe Merwedeweg 2, schuur, 1935-1940

  • De Polder De Biesbosch, 1926-1927

  • Noorderelsweg, Stoopbank, 1930

  • Noorderelsweg 9, boerderij, 1935-1940

• Noorderelsweg 16, schuur, 1935-1940

• Noorderelsweg 18, schuur, 1935-1940

• Nieuwe Merwedeweg-Oostdijk, griendkeet, 1800-1900

• Oude Veerweg 4, woonhuis, 1934

• Oude Veerweg 6, schuur, 1932

• Oude Veerweg/Zuidbuitenpoldersekade, 1e Biesbosch Mijlpaal, 1928

• Zanddijk 5, boerderij, ca. 1900.

 

De gemeente werkt momenteel aan de inventarisatie en selectie ter voorbereiding van de aanwijzing van gemeentelijke monumenten in het gehele buitengebied op het Eiland van Dordrecht. Naar verwachting vinden de eerste aanwijzingen plaats in 2013.

 

Cultuurhistorische inventarisatie Eilanden IJsselmonde en Dordrecht:

In opdracht van het Waterschap Hollandse Delta heeft Landschapsbeheer Zuid Holland een inventarisatie uitgevoerd van de cultuurhistorische elementen op de eilanden IJsselmonde en Dordrecht. In 2009 verscheen het rapport van deze inventarisatie. De inventarisatie is een detaillering van de bestaande provinciale cultuurhistorische hoofdstructuur.

 

Waardering van cultuurhistorische en landschappelijke waarden:

Het plangebied Nieuwe Dordtse Biesbosch is vooral interessant vanwege de nog aanwezige landschappelijke en daarmee samenhangende cultuurhistorische waarden die de ontwikkelingsgeschiedenis representeren.

Voor het plangebied Nieuwe Dordtse Biesbosch is door Monumentenzorg & Archeologie een inventarisatie gemaakt van de nog aanwezige gebouwde en landschappelijke cultuurhistorische elementen. De inventarisatie is gebaseerd op de Cultuurhistorische Hoofd Structuur van de provincie Zuid-Holland (CHS), de Cultuurhistorische inventarisatie Eilanden IJsselmonde en Dordrecht (Landschapsbeheer Zuid Holland, 2009) en een inventarisatie voor het Eiland van Dordrecht van de Stichting Natuur- en Vogelwacht Dordrecht.

Daar waar de actualiteit de inventarisaties heeft ingehaald zijn correcties en aanvullingen aangebracht. In het plangebied zijn 266 cultuurhistorische elementen aanwezig, die als aparte lijst zijn opgenomen en in kaart zijn gebracht. Vervolgens is een voorlopige waardering gegeven aan deze elementen. Alle elementen die zijn gewaardeerd met een + of een +/- dienen nader te worden onderzocht om te kunnen beoordelen of ze in aanmerking komen voor plaatsing op de gemeentelijke monumentenlijst of een vorm van landschappelijke bescherming. Verwachting is dat in 2013 de eerste aanwijzingen tot gemeentelijk monument plaats kunnen vinden.

Het is de bedoeling om na een verdere uitwerking van bovengenoemd onderzoek aan de waardevolle gebouwde en landschappelijke cultuurhistorische elementen een bescherming te bieden, bijvoorbeeld via een sloopvergunningregeling. Deze bescherming zal mogelijk op termijn via een herziening van het bestemmingsplan worden vastgelegd.

 

 

E. Nota "Dordt fietst door"

 

Op 2 december 2008 is het beleidskader "Dordt fietst door"vastgesteld. Voor het buitengebied bevat dit beleidskader de volgende elementen.

In het buitengebied kan vrijwel overal gefietst worden op verharde wegen. Een aantal van die wegen zijn ook onderdeel van het recreatieve fietsnetwerk. Op de onderstaande kaart zijn de recreatieve routes aangegeven.

Op de kaart staat ook het fietspad 220 tussen de Oude Veerweg en de Zeedijk. Deze route moet nog worden aangelegd en zal worden vervolgd naar het noorden om daar aan te sluiten op het fietspad aan de Bildersteeg.

 

 

 [image]

 

F. Nota Beheer Dijkbebouwing

 

Op 9 december 1997 is de Nota Beheer Dijkbebouwing “Kijk op de dijk” vastgesteld. In de nota is het kwaliteitskarakter van de verschillende dijken in Dordrecht beschreven. Dit karakter wordt onder meer bepaald door de openheid, c.q. geslotenheid, de zichtlijnen, de bebouwingsstructuur en de karakteristiek van een dijk. Vervolgens is in de nota het stedenbouwkundig beleid vastgelegd ten aanzien van de verschillende dijken. Per dijkvak is daarbij aangegeven of het mogelijk/wenselijk is nieuwe bebouwing aan de dijk toe te voegen. De nota is bedoeld als brede stedenbouwkundige visie en vormt in het algemeen de basis voor de regeling van dijkbebouwing in (nieuwe) bestemmingsplannen. De nota biedt geen direct recht op bouwlocaties of uitbreidings-

mogelijkheden van bebouwing.

 

G. Boomstructuurplan 2007

 

Bomen zijn een wezenlijk onderdeel van het leefklimaat in de stad. Ze filteren het zonlicht, bieden koelte, schaduw en luwte, zijn van wezenlijk belang voor e stadsfauna en vormen een ecologische verbinding van en naar het buitengebied. Daarnaast vervullen bomen functie in het kader van de recreatie en verkeersveiligheid en zijn ze bepalend voor de herkenbaarheid en identiteit van gebieden.

 

Dordrecht bezit een waardevol bomenbestand dat beeldbepalend is op stedelijk en wijkniveau. In het Boomstructuurplan 2007 worden aangegeven welke boomstructuren gewenst zijn, behouden dienen te blijven of aangevuld dienen te worden. Het Boomstructuurplan heeft de status van beleidsregel.

Het geheel van boomstructuren is onderverdeeld in 5 niveau’s:

  • hoofdontsluitingsstructuur:
    onderbrekingen in de structuur is het meest voorkomende knelpunt. Verbeteringen zijn grotendeels te realiseren met kleine ingrepen;

  • wijkontsluitingsstructuur:
    de ruimte voor bomen is hier vaak beperkt en herstructurering van het onder- en bovengrondse profiel is op veel locaties nodig;

  • dijkenstructuur:
    op dijken met een waterkerend functie is het aanbrengen van bomen niet toegestaan. Op de overige dijken zijn onderbrekingen is de structuur. Aanvulling van de structuur wordt aanbevolen;

  • polderwegenstructuur:
    vanwege recente vernieuwingen in het bomenbestand voldoet deze structuur. Ingezet wordt op het behoud en versterken van deze structuur;

  • fietspadenstructuur:
    enkele boomstructuren dienen aangevuld of versterkt te worden.

 

Voor het buitengebied geeft het boomstructuurplan aan dat boomstructuren gewenst zijn langs historische wegen en dijken in verband met de herkenbaarheid daarvan en het historisch bewustzijn. Verder wordt gesignaleerd dat boomstructuren het verbindend element kunnen zijn tussen de ecologische zone en het buitengebied en dat met name inheemse boomsoorten hier een hogere ecologische waarde hebben dan uitheemse soorten.

In het buitengebied dienen uitsluitend inheemse soorten te worden toegepast. De boomstructuur in het buitengebied heeft voornamelijk een ecologische functie en vervult daarnaast een landschappelijke en recreatieve functie. Vanuit landschappelijk, ecologisch en historisch oogpunt is het gebruik van minder duurzame (knot)wilgen en populieren gewenst, maar door afwisseling met duurzame soorten als essen en eiken zal een goede combinatie van inheemse soorten ontstaan.

 

In het Boomstructuurplan 1997 werd een aanvulling op de bestaande boomstructuur langs de Zeedijk, de Zuidbuitenpoldersekade, de Bovenkade, de Oude veerweg, Nieuwe Merwedeweg en de Zuidwestdijk, alsmede nieuwe boomstructuren langs de Wieldrechtse Zeedijk en de Zanddijk gewenst geacht. Het boomstructuurplan 2007 gaat uit van minder structuren; een aanvulling ter plaatse van de Zeedijk en handhaving van de bestaande structuren in het buitengebied is uitgangspunt .

 

H. Reclamebeleid

 

Deze door de gemeenteraad op 5 januari 1999 vastgestelde beleidsnota geeft sturing aan buitenreclame in de hele stad. Hoofddoelstelling van het beleid is het bewaken van de kwaliteit van het stadsbeeld. In dat kader is onder meer vastgelegd dat voor reclame op particulier onroerend goed en overheidsgebouwen alleen vergunning kan worden verstrekt indien er een functionele binding is tussen de reclameboodschap en het onroerend goed waarop of waaraan het reclame-object wordt aangebracht.

 

I. Prostitutiebeleid

 

Na de opheffing van het bordeelverbod is in Dordrecht op 5 september 2000 de notitie Prostitutiebeleid vastgesteld. Uitgangspunt van het beleid is een vergunningsplicht voor seksinrichtingen op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening en legalisering van de op 1 januari 2000 bestaande seksinrichtingen. Legalisering houdt tevens een positieve bestemming in het desbetreffende bestemmingsplan in.

 

Met betrekking tot de “thuiswerkers” geldt dat activiteiten worden aangemerkt als “werk in de eigen woning”, waarbij het pand de hoofdfunctie wonen behoudt. Dergelijke panden behoeven niet positief als seksinrichting te worden bestemd. Samenvattend kan worden gesteld dat een seksinrichting binnen een bestemmingsplan alleen is toegestaan indien het betreffende pand daartoe is bestemd.

 

In het onderhavige plangebied is geen seksinrichting als bedoeld in genoemde notitie gevestigd, zodat een positieve bestemming achterwege kan blijven.

 

J. Duurzaam bouwen

 

Het college heeft op 17 juli 2007 voor de ontwikkeling van het knooppunt “Knoop in ’t Land” als richtinggevende uitspraak meegegeven om de nieuw te bouwen voorzieningen duurzaam te rea-liseren en wel op een zodanige wijze dat dit knooppunt als proeftuin voor duurzaam en klimaatbestendig bouwen zou kunnen fungeren. Een dergelijke proeftuin kan tevens een extra trekker vormen voor bezoek aan het knooppunt.

 

Zeker omdat het hier om het buitengebied gaat heeft een bijzondere vormgeving de voorkeur. De gebouwen dienen met een hoge mate van duurzame materialen en maatregelen gebouwd te worden. De gebouwen verwijzen in hun aard naar de omringende natuur en zijn zo mogelijk opgetrokken uit materialen uit de directe omgeving.

Qua energiegebruik doen de gebouwen zo min mogelijk een beroep op de openbare nutsvoorzieningen. Samenhangend kunnen ze mogelijk zelfs als energieleverancier voor het gebied dienen. De bouwwerken dienen in ieder geval te voldoen aan de checklist duurzaam bouwen Zuid- Holland Zuid, niveau A. Daarnaast kunnen eisen gesteld worden aan het gebruik van materialen (door middel van een positieve en een negatieve lijst), water en energie.

 

Met alleen het opstellen van programma van eisen wordt het bovengenoemde doel niet bereikt. Via het bestemmingsplan kan uitvoering van een dergelijk programma niet worden afgedwongen. Wel kunnen dergelijke eisen tot op zekere hoogte in het Beeldkwaliteitplan worden opgenomen.

Daarnaast is ook op andere terreinen, waaronder privaatrechtelijk, een actieve opstelling van de gemeente nodig.