Regels

 


 

Inhoudsopgave

 

1.         Inleidende regels  1

Artikel 1               Begrippen  1

Artikel 2               Wijze van meten  7

2.         Bestemmingsregels  8

Artikel 3               Bedrijventerrein  8

Artikel 4               Groen  13

Artikel 5               Horeca  14

Artikel 6               Kantoor 15

Artikel 7               Verkeer 18

Artikel 8               Water 19

Artikel 9               Leiding - Riool 20

Artikel 10             Waarde - Archeologie - 1  22

Artikel 11             Waarde – Archeologie - 2  24

Artikel 12             Waarde - Archeologie - 3  26

Artikel 13             Waterstaat - Waterkering  28

Artikel 14             Waterstaat - Waterstaatkundige functie  29

3.         Algemene regels  30

Artikel 15             Anti-dubbeltelregel 30

Artikel 16             Algemene bouwregels  31

Artikel 17             Algemene gebruiksregels  33

Artikel 18             Algemene aanduidingsregels  34

Artikel 19             Algemene afwijkingsregels  36

Artikel 20             Algemene wijzigingsregels  37

Artikel 21             Overige regels  38

4.         Overgangs- en slotregels  39

Artikel 22             Overgangsrecht 39

Artikel 23             Slotregel 40

 

 

 

 


1.       Inleidende regels

Artikel 1        Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1       bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0502.BP12Rivium-4001;

1.2       plan:
het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Rivium" van de gemeente Capelle aan den IJssel;

1.3       verbeelding:
de analoge verbeelding van het GML-bestand NL.IMRO.0502.BP12Rivium-4001;

1.4       aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5       aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6       ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.7       (afval)waterzuiveringsinstallatie:
technische, chemische en biologische installatie voor het zuiveren van afvalwater;

1.8       antennedrager:
antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne;

1.9       antenne-installatie:
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.10     bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouw zijnde;

1.11     bebouwingspercentage:
een in dit plan aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft, dat
per bouwperceel maximaal mag worden bebouwd;

1.12     bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten;

1.13     bedrijfsvloeroppervlak:
de inpandige en overdekte ruimte die wordt benut in verband met de uitoefening van een bedrijf;

1.14     begane grondvloer:
de vloer, die maximaal 0,5 meter boven peil ligt;

1.15     beperkt kwetsbaar object:

a.   kantoorgebouwen en bedrijfsgebouwen, voor zover zij niet onder de definitie voor kwetsbare objecten, in lid 1.47 vallen en daarmee gelijk te stellen objecten uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn;
b.   objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval;

1.16     bestaand:
bebouwing en/of gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde en verleende vergunning;

1.17     Besluit omgevingsrecht (Bor):
Besluit van 25 maart 2010, houdende regels ter uitvoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Besluit omgevingsrecht), Staatsblad 2010, 143;

1.18     bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;

1.19     bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.20     bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.21     bijgebouw:
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw, dat door zijn ligging, constructie of afmeting ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw;

1.22     bouwen:
het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.23     bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;

1.24     bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met inbegrip van de begane grond, hieronder wordt ook begrepen: een vide (open ruimte in een gebouw), waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 50% van de onderliggende laag;

1.25     bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.26     bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;

1.27     bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegelaten;

1.28     bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.29     congrescentrum:
de bedrijfsmatige exploitatie van zaalaccommodatie ten behoeve van congressen en seminars;

1.30     dagelijkse goederen:
voedings- en genotmiddelen en artikelen op het gebied van persoonlijke verzorging;

1.31     detailhandel:
het bedrijfsmatig aan particulieren te koop of te huur aanbieden van goederen, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; horeca-activiteiten worden hier niet onder begrepen;

1.32     detailhandel in niet-dagelijkse goederen:
detailhandel in duurzame en/of gebruiksgoederen, zoals kleding en schoeisel, elektrische artikelen en overige goederen, voor zover geen detailhandel in dagelijkse goederen;

1.33     dienstverlening:
het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek;

1.34     erf:
die gedeelten van het bouwperceel, niet zijnde het bouwvlak, waarbinnen volgens dit plan bij de bestemming behorende bebouwing is toegestaan;

1.35     gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.36     geluidshinderlijke inrichtingen:
bedrijven als bedoeld in inrichtingen als bedoeld in Bijlage I, onderdeel D van het Bor;

1.37     gemakswinkel:
een kleine op een supermarkt gelijkende winkel, bedoeld voor het gemak van de consument, en dan met name voor kleine, snelle aankopen;

1.38     grootschalige detailhandel:
grootschalige detailhandelsvestiging (groter dan 1.000 m²), die vanwege zijn omvang niet in een woon- of centrumgebied thuishoort en
met uitzondering van de perifere detailhandelsbranches als bedoeld in lid 1.57;

1.39     hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.40     horeca-activiteiten:
het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse verstrekt en/of het bedrijfsmatig verstrekken van logies, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, maar met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.41     internethandel:
detailhandel zonder uitstalling ter verkoop in niet
-dagelijkse goederen, waarvan de handel via internet en andere media loopt en waarvan de levering van producten hoofdzakelijk plaatsvindt via post of koeriersdiensten;

1.42     kantoor:
het bedrijfsmatig verrichten van administratieve werkzaamheden ten behoeve van derden;

1.43     kinderdagopvang:
het bedrijfsmatig verzorgen en opvoeden van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint;

1.44     kleine windturbine:
windturbine die door de relatief beperkte effecten op de omgeving in de directe leefomgeving geplaatst kan worden en voldoet aan de maten genoemd in
artikel 2, lid 2.1, sub k;

1.45     kunstobject:
uiting van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.46     kunstwerk:
civieltechnisch werk voor de infrastructuur van wegen, water, openbaarvervoer banen, waterkeringen en/of leidingen niet bedoeld voor permanent menselijk verblijf;

1.47     kwetsbaar object:
gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals kantoorgebouwen met een brutovloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object;

1.48     luifel:
een aan de gevel van een gebouw aangebracht, niet op de grond rustend of anderszins ondersteund (uitschuifbaar) afdak;

1.49     niet-zelfstandige kantoren:
kantoorruimtes die ten dienste staan van een bedrijfsruimte, waarbij de kantooractiviteiten een onlosmakelijk deel van de totale bedrijfsvoering uitmaken;

1.50     nutsvoorzieningen:
voorziening ten behoeve van de op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;

1.51     onderbouw:
een kelder of een souterrain;

1.52     openbaar toegankelijk gebied:
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;

1.53     opslag:
het bewaren van goederen, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard;

1.54     ondergeschikt bouwdeel:
een buiten de gevel of dakvlakken uitstekend ondergeschikt deel van een bouwwerk, zoals een balustrade of dakopbouw, met uitzondering van een uitgebouwd gedeelte van een gebouw dat dient ter uitbreiding van het oppervlak;

1.55     overkapping:
een bouwwerk met een open constructie zonder eigen wanden;

1.56     peil:

a.   voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: het aansluitend terrein, ter plaatse van die hoofdtoegang;
b.   voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan een weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein, voor aanvang van de bouwwerkzaamheden, het oorspronkelijke maaiveld;

1.57     perifere detailhandel:
detailhandel in volumineuze artikelen, detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke stoffen, productiegebonden detailhandel, auto's, boten en caravans evenals tuincentra en bouwmarkten, die vanwege de omvang en aard van de gevoerde artikelen niet binnen de aangewezen winkelconcentratiegebieden gevestigd kunnen worden;

1.58     productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie, niet zijnde van voedings- en genotsmiddelen;

1.59     REO:
het Regionaal Economisch Overlegorgaan, regio Rijnmond;

1.60     risicovolle inrichting:
inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.61     seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.62     sportactiviteiten:
verrichtingen van personen gericht op lichamelijke inspanning, zowel in gebouwde of anderszins aangelegde voorzieningen;

1.63     sportvoorzieningen:
gebouwde en ongebouwde voorzieningen voor sportactiviteiten, waaronder ondergeschikte horecavoorzieningen worden begrepen;

1.64     straatmeubilair:
voorwerpen die in de openbare ruimte staan, zoals verkeerszuilen, lichtmasten, bewegwijzeringen,
voorzieningen voor afvalstoffen, telefooncellen, brievenbussen, banken en daarmee gelijk te stellen voorwerpen;

1.65     Staat van Bedrijfsactiviteiten:
de bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uitmaakt;

1.66     Staat van Horeca-activiteiten:
de bijlage 2 Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels deel uitmaakt;

1.67     volumineuze goederen:
goederen die vanwege hun omvang en aard een groot uitstallingsoppervlak nodig hebben;

1.68     voorgevelrooilijn:
de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen;

1.69     wiekturbine:
kleine windturbine met een rotor aan een horizontale as;

1.70     windturbine:
een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht;

1.71     zelfstandige kantoren:
kantoorpanden met uitsluitend kantoorfuncties.

 

 

 

Artikel 2        Wijze van meten

2.1       Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

a.   de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
b.   de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren)en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
c.   de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
d.   de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
e.   de oppervlakte van een overkapping:
tussen de buitenste verticale projecties van het dakvlak, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
f.    brutovloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een bouwwerk die wordt gebruikt voor de op grond van de bestemming toegestane activiteiten, met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige ruimten;
g.   afstanden:
afstanden tussen bouwwerken, perceelsgrenzen en andere lijnen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn;
h.   bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de gezamenlijke oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige gebouwen;
i.    de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;
j.    de hoogte van een antenne-installatie:
1.   bij situering op het maaiveld:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van de antenne-installatie;
2.   bij situering op een gebouw:
vanaf het hoogste punt van een gebouw tot aan het hoogste punt van de antenne-installatie;
k.   de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windmolen / windturbine;
l.    de hoogte van een kleine windturbine:
vanaf het peil tot aan het hoogst mogelijke punt van de rotor.

 

 

 

2.       Bestemmingsregels

Artikel 3        Bedrijventerrein

Bestemmingsomschrijving

3.1       De voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.   het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de categorieën 1, 2, 3.1, van de Staat van bedrijfsactiviteiten, met inbegrip van niet-zelfstandige kantoren, maar met uitzondering van geluidshinderlijke inrichtingen;
b.   zelfstandige kantoren;
c.   detailhandel;
d.   verkooppunten voor motorbrandstoffen met LPG;
e.   sportactiviteiten;
f.    kinderdagopvang;
g.   horeca-activiteiten als bedoeld categorie 'horeca - 1', 'horeca - 2' en 'horeca -5' van de staat van horeca-activiteiten;
h.   reclamemasten;
i.    windturbines;
j.    verkeer en verblijf;
k.   nutsvoorzieningen;
l.    hondenverenigingen;
m.  een (afval)waterzuiveringsinstallatie;

          met de daarbij behorende tuinen, erven en terreinen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen, duikers, speelvoorzieningen, straatmeubilair, kunstwerken en kunstobjecten.

 

Bouwregels

3.2       Ten behoeve van de in lid 3.1 genoemde doeleinden mogen de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde en werken, geen bouwwerk zijnde worden gerealiseerd, met inachtneming van:

a.   de in lid 3.3 tot en met lid 3.4 genoemde bepalingen;
b.   de aangegeven aanduidingen.

 

3.3       Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

a.   hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b.   het bouwvlak mag uitsluitend worden overschreden met een luifel, waarbij voldaan moet worden aan de volgende regels:
1.   de breedte van een luifel mag niet meer bedragen dan 50% van de gevel waaraan luifel wordt gebouwd, waarbij de breedte maximaal 3 meter mag bedragen;
2.   de bouwhoogte van een luifel mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
3.   de afstand van de luifel tot de perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 2 meter;
c.   de bouwhoogte van gebouwen binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' is aangegeven;
d.   in afwijking van het bepaalde sub c mag de bouwhoogte en inhoud van niet-zelfstandige kantoren niet worden vergroot;
e.   in afwijking van het bepaalde sub a en c mag ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - luifel' en luifel worden gebouwd met een bouwhoogte van 5 meter;
f.    met uitzondering van bestaande situaties is ondergrondse bebouwing niet toegestaan;
g.   de hoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 4 meter bedragen;
h.   de minimale afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt 3 meter;
i.    de afstand tussen gebouwen bedraagt minimaal 4 meter tenzij gebouwen aaneen worden gebouwd;
j.    de bebouwingsvrije hoogte ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' bedraagt ten minste 8 meter.

 

3.4       Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

a.   reclamemasten zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - reclamemast';
b.   speelvoorzieningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' met dien verstande dat de hoogte maximaal 3 meter mag bedragen;
c.   de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 3 meter bedragen;
d.   de hoogte van reclame- en lichtmasten mag niet meer bedragen dan 30 meter;
e.   ter plaatse van de aanduiding 'windturbine' mag één windturbine worden gebouwd, waarbij de hoogte niet meer dan 120 meter mag bedragen;
f.    de hoogte van overige windturbines mag:
1.   op het maaiveld niet meer dan 15 meter bedragen;
2.   op gebouwen niet meer dan 5 meter bedragen, waarbij gemeten wordt vanaf het hoogste punt van het gebouw en met dien verstande dat uitsluitend niet-wiekturbines zijn toegestaan;
g.   de hoogte van masten en antenne-installaties op gebouwen mag maximaal 5 meter bedragen;
h.   de hoogte van vlaggenmasten op gebouwen mag maximaal 6 meter bedragen;
i.    de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer dan 5 meter bedragen.

 

Afwijken van de bouwregels

3.5       Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, afwijken van het bepaalde in:

a.   lid 3.3, sub d mag het bestaande brutovloeroppervlak met maximaal 10% worden vergroot, op voorwaarde dat:
1.   de initiatiefnemer in een bedrijfsplan de noodzaak van de uitbreiding heeft aangetoond;
2.   het REO over de desbetreffende uitbreiding heeft geadviseerd;
b.   lid 3.3, sub f ten behoeve van het bouwen ondergrondse bebouwing mits:
1.   uit onderzoek blijkt dat wordt voldaan aan de regels van de Wet bodembescherming;
2.   de waterhuishouding niet wordt verstoord.

 

Nadere eisen

3.6       Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub d van de Wet ruimtelijke ordening ten behoeve van de bereikbaarheid voor de brandweer nadere eisen te stellen aan de inrichting van de bedrijfspercelen.

 

Specifieke gebruiksregels

3.7       Voor de gronden gelden de volgende regels:

a.   het gebruik ten behoeve van zelfstandige kantoren is uitsluitend toegestaan, voor zover dit gebruik ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan bestaat;
b.   het gebruik ten behoeve van horeca-activiteiten als bedoeld in categorie 'horeca - 1' en 'horeca - 2' van de staat van horeca-activiteiten is uitsluitend toegestaan:
1.   voor zover ondergeschikt aan en ten dienste van de in lid 3.1 sub, a, b en e genoemde activiteiten;
2.   in andere gevallen: uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca', met dien verstande dat de oppervlakte niet meer dan 250 m² bvo is toegestaan;
c.   kinderdagopvang is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk';
d.   een tankstation is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt brandstoffen met lpg';
e.   het gebruik ten behoeve van hondenverenigingen is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - hondenvereniging';
f.    uitoefening van detailhandel als bedoeld in lid 3.1, sub c is uitsluitend toegestaan:
1.   ten behoeve van productiegebonden detailhandel tot een maximum brutovloeroppervlakte van 15% van de totale brutovloeroppervlakte met een maximale oppervlakte van 50 m²;
2.   ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt brandstoffen met lpg' in de vorm van een tankshop;
3.   perifere detailhandel ten behoeve van:

a.   detailhandel in ijzerwaren c.a., ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - 1';

b.   detailhandel in sanitair, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - 2';

c.   detailhandel in keramische producten, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - 3';

d.   detailhandel in keukens, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - 4';

4.   ten behoeve van internethandel in niet-dagelijkse goederen alsmede een daarbij behorend afhaalloket, mits het brutovloeroppervlak van het afhaalloket niet meer bedraagt dan 15% van het brutovloeroppervlak met een maximale oppervlakte van 50 m²;
5.   ten behoeve van een gemakswinkel met dien verstande dat in het plangebied maximaal één gemakswinkel gevestigd mag zijn met een maximaal oppervlak van 200 m² bvo;
g.   uitoefening van sportactiviteiten is uitsluitend toegestaan ten behoeve van een squash en/of fitnesscentrum, met dien verstande dat in het plangebied maximaal één centrum gevestigd mag zijn met een maximaal oppervlak van 1.000 m² bvo;
h.   voor fietsparkeren gelden de volgende normen:
1.   voor kantoren dienen ten behoeve van:

a.   personeel, minimaal 1,2 fietsparkeerplaatsen per 100 m² bvo te worden gerealiseerd;

b.   bezoekers, minimaal 5,0 fietsparkeerplaatsen per 100 m² bvo te worden gerealiseerd bij kantoren met een baliefunctie;

2.   voor overige bedrijven dienen ten behoeve van personeel 0,3 fietsparkeerplaatsen per werknemer te worden gerealiseerd;
i.    opslag van goederen buiten de aangegeven bouwvlakken is niet toegestaan;
j.    risicovolle inrichtingen zijn niet toegestaan.

 

3.8       Ten behoeve van de functies in het plangebied dient per bouwperceel op eigen erf minimaal het aantal parkeerplaatsen als bedoeld in afbeelding 1 te worden gerealiseerd en in stand gehouden.

 

Afbeelding 1: Minimale parkeernormering.

Functie

Parkeernorm

Kantoren

2,0/ 100 m² b.v.o.

Bedrijven

2,0/ 100 m² b.v.o.

Doe-het-zelf zaken

3,0/ 100 m² b.v.o.

Grootschalige detailhandel

6,0/ 100 m² b.v.o.

Kinderdagopvang

1,2/ 100 m² b.v.o.

Sportschool

4,0/ 100 m² b.v.o.

 

Afwijken van de gebruiksregels

3.9       Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, afwijken van het bepaalde:

a.   in lid 3.1 voor het toestaan van een congrescentrum, met dien verstande dat:
1.   op eigen erf minimaal het aantal parkeerplaatsen als bedoeld in afbeelding 2 dient te worden gerealiseerd en in stand gehouden;
2.   advies is gevraagd van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond;
b.   in lid 3.1, sub a juncto lid 3.7, sub a om bedrijven toe te laten in één bedrijfscategorie hoger dan in lid 3.1, sub a genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de in lid 3.1, sub a genoemde bedrijfscategorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat grootschalige detailhandel, geluidshinderlijke en risicovolle inrichtingen niet zijn toegestaan;
c.   in lid 3.1, sub a juncto lid 3.7, sub a om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de in lid 3.1, sub a genoemde bedrijfscategorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat grootschalige detailhandel, geluidshinderlijke en risicovolle inrichtingen niet zijn toegestaan;
d.   in lid 3.7, sub b ten behoeve van horeca als bedoeld in de categorieën 'horeca - 1' tot en met 'horeca - 5' alsmede voor een partycentrum als bedoeld in categorie 'horeca - 6' van de staat van horeca-activiteiten, met dien verstande dat:
1.   op eigen erf minimaal het aantal parkeerplaatsen als bedoeld in afbeelding 2 dient te worden gerealiseerd en in stand gehouden;
2.   advies is gevraagd van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond;
e.   in lid 3.7, sub c ten behoeve van kinderdagopvang waarvan de maximumoppervlakte 250 m² bvo bedraagt, met dien verstande dat:
1.   deze niet is toegestaan in de geluidszone respectievelijk de veiligheidszones als bedoeld in artikel 18;
2.   advies is gevraagd van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond;
f.    in lid 3.7, sub g ten behoeve andere sportactiviteiten met dien verstande dat de oppervlakte niet mag worden vergroot.

 

Afbeelding 2: Minimale parkeernormering.

Functie

Parkeernorm

Hotel

1,0/ kamer

Congrescentrum

6,0/ 100 m² b.v.o.

Overige horeca

12,0/ 100 m² b.v.o.

 

Wijzigingsbevoegdheid

3.10     Burgemeester en wethouders kunnen op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub a van de Wet ruimtelijke ordening het plan wijzigen door de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - X' te verwijderen mits ter plaatse de detailhandelsactiviteiten zijn beëindigd.

 

 

 

Artikel 4        Groen

Bestemmingsomschrijving

4.1       De voor "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.   groenvoorzieningen;
b.   paden;
c.   nutsvoorzieningen;
d.   kunstwerken;
e.   kunstobjecten;
f.    vlaggenmasten;
g.   straatmeubilair;
h.   water.

 

Bouwregels

4.2       Ten behoeve van de in lid 4.1 genoemde doeleinden mogen de daarbij behorende ge-bouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde en werken, geen bouwwerk zijnde worden gerealiseerd, met inachtneming van:

a.   de in lid 4.3 tot en met lid 4.4 genoemde bepalingen;
b.   de aangegeven aanduidingen.

 

4.3       Voor het bouwen gelden de volgende regels:

a.   op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen worden gebouwd;
b.   de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 5 meter;
c.   de maximale oppervlakte van nutsvoorzieningen bedraagt 25 m² .

 

4.4       Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

a.   de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag maximaal 5 meter bedragen;
b.   in afwijking van het bepaalde sub a mag de hoogte van:
1.   kunstwerken en kunstobjecten maximaal 10 meter bedragen;
2.   lichtmasten maximaal 12 meter bedragen.

 

 

 

Artikel 5        Horeca

Bestemmingsomschrijving

5.1       De voor "Horeca" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.   horeca-activiteiten ten behoeve van horeca-activiteiten als bedoeld in categorie 'horeca - 1', 'horeca - 2', 'horeca - 3' en 'horeca - 5' van de staat van horeca-activiteiten;
b.   congrescentra;
c.   verkeer en verblijf,

          met de daarbij behorende tuinen, erven en terreinen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen, duikers, straatmeubilair, kunstwerken en kunstobjecten.

 

Bouwregels

5.2       Ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde doeleinden mogen de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde en werken, geen bouwwerk zijnde worden gerealiseerd, met inachtneming van:

a.   de in lid 5.3 tot en met lid 5.4 genoemde bepalingen;
b.   de aangegeven aanduidingen.

 

5.3       Voor het bouwen van gebouwen geldt dat een gebouw uitsluitend binnen een bouwvlak mag worden gebouwd.

 

5.4       Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende bepalingen:

a.   de hoogte van erfafscheidingen mag ten hoogste 3 meter bedragen;
b.   de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag ten hoogste 8 meter bedragen.

 

Nadere eisen

5.5       Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub d van de Wet ruimtelijke ordening ten behoeve van de bereikbaarheid voor de brandweer nadere eisen te stellen aan de inrichting van de bedrijfspercelen.

 

Specifieke gebruiksregels

5.6       Ten behoeve van de functies in het plangebied dient per bouwperceel op eigen erf minimaal het aantal parkeerplaatsen als bedoeld in afbeelding 3 te worden gerealiseerd en in stand gehouden.

 

Afbeelding 3: Minimale parkeernormering.

Functie

Parkeernorm

Hotel

1,0/ kamer

Congrescentrum

6,0/ 100 m² b.v.o.

Overige horeca

12,0/ 100 m² b.v.o.

 

 

 

Artikel 6        Kantoor

Bestemmingsomschrijving

6.1       De voor "Kantoor" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.   kantoren;
b.   horeca-activiteiten;
c.   detailhandel;
d.   reclamemasten;
e.   verkeer en verblijf;
f.    nutsvoorzieningen,

          met de daarbij behorende tuinen, erven en terreinen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen, duikers, straatmeubilair, kunstwerken en kunstobjecten.

 

Bouwregels

6.2       Ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde doeleinden mogen de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde en werken, geen bouwwerk zijnde worden gerealiseerd, met inachtneming van:

a.   de in lid 6.3 tot en met lid 6.4 genoemde bepalingen;
b.   de aangegeven aanduidingen.

 

6.3       Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

a.   hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b.   het bouwvlak mag uitsluitend worden overschreden met een luifel, waarbij voldaan moet worden aan de volgende regels:
1.   de breedte van een luifel mag niet meer bedragen dan 50% van de gevel waaraan luifel wordt gebouwd, waarbij de breedte maximaal 3 meter mag bedragen;
2.   de bouwhoogte van een luifel mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
3.   de afstand van de luifel tot de perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 2 meter;
c.   de bestaande inhoud van hoofdgebouwen mag niet worden vergroot;
d.   met uitzondering van bestaande situaties is ondergrondse bebouwing niet toegestaan;
e.   de hoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt niet meer dan 4 meter;
f.    de minimale afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt 3 meter;
g.   de afstand tussen gebouwen bedraagt minimaal 4 meter tenzij gebouwen aaneen worden gebouwd.

 

6.4       Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

a.   reclamemasten zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - reclamemast';
b.   de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 3 meter bedragen;
c.   de hoogte van reclame- en lichtmasten mag niet meer bedragen dan 30 meter;
d.   de hoogte van windturbines mag:
1.   op het maaiveld niet meer dan 15 meter bedragen;
2.   op gebouwen niet meer dan 5 meter bedragen, waarbij gemeten wordt vanaf het hoogste punt van het gebouw en met dien verstande dat uitsluitend niet-wiekturbines zijn toegestaan;
e.   de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer dan 5 meter bedragen.
f.    de hoogte van masten en antenne-installaties op gebouwen mag maximaal 5 meter bedragen;
g.   de hoogte van vlaggenmasten op gebouwen mag maximaal 6 meter bedragen.

 

Afwijken van de bouwregels

6.5       Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, afwijken van het bepaalde in:

a.   lid 6.3, sub c ten behoeve van het eenmalig vergroten van het bestaande brutovloeroppervlak met 10% op voorwaarde dat:
1.   de initiatiefnemer in een bedrijfsplan de noodzaak van de uitbreiding heeft aangetoond;
2.   het REO over de desbetreffende uitbreiding heeft geadviseerd;
b.   lid 6.3, sub d ten behoeve van het bouwen ondergrondse bebouwing, mits:
1.   uit onderzoek blijkt dat wordt voldaan aan de regels van de Wet bodembescherming;
2.   de waterhuishouding niet wordt verstoord.

 

Nadere eisen

6.6       Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub d van de Wet ruimtelijke ordening ten behoeve van de bereikbaarheid voor de brandweer nadere eisen te stellen aan de inrichting van de bedrijfspercelen.

 

Specifieke gebruiksregels

6.7       Voor de gronden gelden de volgende regels:

a.   ten behoeve van kantoren dienen ten behoeve van:
1.   personeel, minimaal 1,2 fietsparkeerplaatsen per 100 m² bvo te worden gerealiseerd;
2.   bezoekers, minimaal 5,0 fietsparkeerplaatsen per 100 m² bvo te worden gerealiseerd bij kantoren met een baliefunctie;
b.   het gebruik ten behoeve van horeca-activiteiten als bedoeld in categorie 'horeca - 1' en 'horeca - 2' van de staat van horeca-activiteiten is uitsluitend toegestaan voor zover ondergeschikt aan en ten dienste van de in lid 6.1 sub, a genoemde activiteiten;
c.   uitoefening van detailhandel als bedoeld in lid 6.1, sub c is uitsluitend toegestaan ten behoeve van internethandel alsmede een daarbij behorende bezoekersfunctie, mits de bezoekersfunctie niet meer bedraagt dan 15% van het brutovloeroppervlak met een maximaal oppervlakte van 50 m²;
d.   opslag van goederen buiten de aangegeven bouwvlakken is niet toegestaan;
e.   ten behoeve van de functies in het plangebied dient per bouwperceel op eigen erf minimaal het aantal parkeerplaatsen als bedoeld in afbeelding 4 te worden gerealiseerd en in stand gehouden.

 

Afbeelding 4: Minimale parkeernormering.

Functie

Parkeernorm

Kantoren

2,0/ 100 m² b.v.o.

 

Afwijken van de gebruiksregels

6.8       Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, afwijken van het bepaalde:

a.   in lid 6.1 voor het toestaan van een congrescentrum, met dien verstande dat:
1.   op eigen erf minimaal het aantal parkeerplaatsen als bedoeld in afbeelding 5 te worden gerealiseerd en in stand gehouden.
2.   advies is gevraagd van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond;
b.   in lid 6.7, sub b ten behoeve van horeca als bedoeld in de categorieën 'horeca - 1' tot en met 'horeca - 5' alsmede voor een partycentrum als bedoeld in categorie 'horeca - 6' van de staat van horeca-activiteiten, met dien verstande dat:
1.   op eigen erf minimaal het aantal parkeerplaatsen als bedoeld in afbeelding 5 dient te worden gerealiseerd en in stand gehouden;
2.   advies is gevraagd van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond.

 

Afbeelding 5: Minimale parkeernormering.

Functie

Parkeernorm

Hotel

1,0/ kamer

Congrescentrum

6,0/ 100 m² b.v.o.

Overige horeca

12,0/ 100 m² b.v.o.

 

 

 

Artikel 7        Verkeer

Bestemmingsomschrijving

7.1       De voor "Verkeer" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.   wegen en straten, wandel- en fietspaden;
b.   openbaar vervoervoorzieningen;
c.   parkeer-, groen- en speelvoorzieningen;
d.   water, waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
e.   straatmeubilair;
f.    kunstwerken;
g.   kunstobjecten;
h.   nutsvoorzieningen.

 

Bouwregels

7.2       Ten behoeve van de in lid 7.1 genoemde doeleinden mogen de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde en werken, geen bouwwerk zijnde worden gerealiseerd, met inachtneming van de in lid 7.3 tot en met lid 7.4 genoemde bepalingen.

 

7.3       Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a.   de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
b.   de oppervlakte van een gebouw mag maximaal 20 m² bedragen.

 

7.4       Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde geldt, dat:

a.   de hoogte van kunstwerken bedraagt maximaal 35 meter;
b.   de hoogte van lantaarnpalen en vlaggenmasten bedraagt maximaal 12 meter;
c.   de hoogte van reclameborden bedraagt maximaal 5 meter;
d.   de hoogte van verkeersregelinstallaties, bewegwijzering en kunstobjecten bedraagt maximaal 10 meter;
e.   de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde voor de wegaanduiding geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer bedraagt maximaal 3 meter.

 

 

 

Artikel 8        Water

Bestemmingsomschrijving

8.1       De voor "Water" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.   waterberging;
b.   waterhuishouding;
c.   waterlopen en waterpartijen;
d.   groenvoorzieningen;
e.   kunstwerken;
f.    kunstobjecten.

 

Bouwregels

8.2       Ten behoeve van de in lid 8.1 genoemde doeleinden mogen de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde en werken, geen bouwwerk zijnde worden gerealiseerd, met inachtneming van de in lid 8.3 genoemde bepalingen.

 

8.3       Voor het bouwen gelden de volgende regels:

a.   op of in deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd;
b.   de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag maximaal 5 meter bedragen.

 

 

 

Artikel 9        Leiding - Riool

Bestemmingsomschrijving

9.1       De voor "Leiding - Riool" aangewezen gronden zijn met daarbij behorende belemmeringenstrook, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van ondergrondse rioolleidingen voor het transport van afvalstoffen en daarmee vergelijkbare doeleinden.

 

Bouwregels

9.2       Op de gronden als bedoeld in lid 9.1 mag niet worden gebouwd, met uitzondering van:

a.   bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de leidingen;
b.   bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de secundaire bestemming die zijn overeengekomen met de leidingbeheerder.

 

Afwijken van de bouwregels

9.3       Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, afwijken van het bepaalde in lid 9.2 en bebouwing toestaan ten behoeve van de secundaire bestemming onder de voorwaarden dat:

a.   door de bouw of plaatsing of de aanwezigheid van een bouwwerk geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de in 9.1 omschreven doeleinden;
b.   advies is gevraagd van de leidingbeheerder.

 

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

§  Verbod

9.4       Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in lid 9.1 bedoelde gronden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

a.   het verwijderen van de bovenste bodemlaag / bodemlagen (afgraven);
b.   het opbrengen van grond van elders op de bestaande toplaag (ophogen);
c.   het verwijderen van een of meer bodemlagen en het daarna weer opbrengen van grond, bestaand uit de oorspronkelijke toplaag en/ of grond van elders (vergraven);
d.   het vermengen, keren van (alle) lagen in het bodemprofiel met een diepte van minimaal 50 centimeter (gemeten vanaf het peil);
e.   het verwijderen van het microreliëf in de toplaag (feitelijk een combinatie van ophogen en afgraven);
f.    het diep in de grond indrijven van heipalen of andere voorwerpen;
g.   het aanbrengen van leidingen en daarna weer terugbrengen van de grond, bestaande uit de oorspronkelijke toplaag en/ of grond van elders;
h.   het aanbrengen van drainagebuizen in de grond;
i.    het bemalen van een of meerdere percelen (aanbrengen onderbemaling);
j.    het aanleggen van sloten of greppels, verbreden en/of uitdiepen van bestaande sloten of greppels;
k.   het verwijderen van bomen en/of struiken;
l.    het planten van bomen en/of struiken;
m.  het verwijderen van gras en aanplanten van gewassen of jonge bomen;
n.   het aanbrengen van verhardingen van meer dan 200 m².

 

§  Uitgezonderde werkzaamheden

9.5       Het in lid 9.4 van de planregels vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

a.   het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
b.   beplanting betreft, die voorkomt op de beplantingslijst van de leidingbeheerder;
c.   reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
d.   die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
e.   die worden uitgevoerd ten behoeve van de instandhouding van de leiding(en);
f.    het aanbrengen van leidingen in wegbermen binnen de bestemming "Verkeer" betreft.

 

§  Afwegingskader

9.6       Een in lid 9.4 van de planregels genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien:

a.   door de werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de functie van de gronden, zoals omschreven in de bestemmingsomschrijving van onderhavige bestemming, niet onevenredig (kunnen) worden geschaad;
b.   advies is gevraagd van de leidingbeheerder.

 

 

 

Artikel 10     Waarde - Archeologie - 1

Bestemmingsomschrijving

10.1     De voor "Waarde - Archeologie - 1" aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.

 

Bouwregels

§  Rapport archeologisch deskundige

10.2     In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport aan burgemeester en wethouders te overleggen van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken (waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden) welke voldoen aan de oppervlakte- en dieptematen welke genoemd zijn in lid 10.4.

 

§  Mogelijke voorwaarden te verbinden aan omgevingsvergunning voor het bouwen

10.3     Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voor het bouwen de volgende regels verbinden:

a.   de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
b.   de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
c.   de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

 

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

§  Verbod

10.4     In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de in lid 10.5 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 2,0 meter beneden NAP en die tevens een terreinoppervlakte groter dan 100 m² beslaan.

 

§  Vergunningvereiste

10.5     Het vergunningvereiste betreft de volgende werken c.q. werkzaamheden:

a.   grondbewerkingen (van welke aard dan ook);
b.   het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
c.   het indrijven van voorwerpen in de bodem;
d.   het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, afgraven;
e.   het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies e.d.;
f.    het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen.

 

§  Uitgezonderde werkzaamheden

10.6     Het vergunningvereiste geldt niet voor werken (geen bouwwerken zijnde) of voor werkzaamheden gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden, niet voor bedoelde activiteiten welke in uitvoering waren ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en evenmin voor bestaande weg- en leidingcunetten.

 

§  Afwegingskader

10.7     Vergunning wordt verleend nadat de aanvrager een rapport aan burgemeester en wethouders heeft overlegd van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

 

§  Mogelijke voorwaarden te verbinden aan vergunning

10.8     Aan een vergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:

a.   de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
b.   de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
c.   de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

 

 

 

Artikel 11     Waarde – Archeologie - 2

Bestemmingsomschrijving

11.1     De voor "Waarde - Archeologie - 2" aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.

 

Bouwregels

§  Rapport archeologisch deskundige

11.2     In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport aan burgemeester en wethouders te overleggen van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken (waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden) welke voldoen aan de oppervlakte- en dieptematen welke genoemd zijn in lid 11.4.

 

§  Mogelijke voorwaarden te verbinden aan omgevingsvergunning voor het bouwen

11.3     Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voor het bouwen de volgende regels verbinden:

a.   de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
b.   de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
c.   de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

 

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

§  Verbod

11.4     In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de in lid 11.5 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 1,0 meter beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte groter dan 100 m² beslaan.

 

§  Vergunningvereiste

11.5     Het vergunningvereiste betreft de volgende werken c.q. werkzaamheden:

a.   grondbewerkingen (van welke aard dan ook);
b.   het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
c.   het indrijven van voorwerpen in de bodem;
d.   het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, afgraven;
e.   het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies e.d.;
f.    het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen.

 

§  Uitgezonderde werkzaamheden

11.6     Het vergunningvereiste geldt niet voor werken (geen bouwwerken zijnde) of voor werkzaamheden gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden, niet voor bedoelde activiteiten welke in uitvoering waren ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en evenmin voor bestaande weg- en leidingcunetten.

 

§  Vergunning

11.7     Vergunning wordt verleend nadat de aanvrager een rapport aan burgemeester en wethouders heeft overlegd van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

 

§  Mogelijke voorwaarden te verbinden aan vergunning

11.8     Aan een vergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:

a.   de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
b.   de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
c.   de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

 

 

 

Artikel 12     Waarde - Archeologie - 3

Bestemmingsomschrijving

12.1     De voor "Waarde - Archeologie - 3" aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.

 

Bouwregels

§  Rapport archeologisch deskundige

12.2     In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport aan burgemeester en wethouders te overleggen van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken (waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden) welke voldoen aan de oppervlakte- en dieptematen welke genoemd zijn in lid 12.4.

 

§  Mogelijke voorwaarden te verbinden aan omgevingsvergunning voor het bouwen

12.3     Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voor het bouwen de volgende regels verbinden:

a.   de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
b.   de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
c.   de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

 

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

§  Verbod

12.4     In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de in lid 12.5 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 2,0 meter beneden NAP en die tevens een terreinoppervlakte groter dan 200 m² beslaan.

 

12.5     Het vergunningvereiste betreft de volgende werken c.q. werkzaamheden:

a.   grondbewerkingen (van welke aard dan ook);
b.   het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
c.   het indrijven van voorwerpen in de bodem;
d.   het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, afgraven;
e.   het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies e.d.;
f.    het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen.

 

§  Uitgezonderde werkzaamheden

12.6     Het vergunningvereiste geldt niet voor werken (geen bouwwerken zijnde) of voor werkzaamheden gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden, niet voor bedoelde activiteiten welke in uitvoering waren ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en evenmin voor bestaande weg- en leidingcunetten.

 

§  Vergunning

12.7     Vergunning wordt verleend nadat de aanvrager een rapport aan burgemeester en wethouders heeft overlegd van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

 

§  Mogelijke voorwaarden te verbinden aan vergunning

12.8     Aan een vergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:

a.   de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
b.   de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
c.   de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

 

 

 

Artikel 13     Waterstaat - Waterkering

Bestemmingsomschrijving

13.1     De voor "Waterstaat - Waterkering" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor bescherming en onderhoud van de waterkering.

 

Bouwregels

13.2     Op en in de voor "Waterstaat - Waterkering" bestemde gronden is het niet toegestaan te bouwen, met uitzondering van bouwwerken ten behoeve van de in lid 13.1 bedoelde functie.

 

13.3     Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.2 ten behoeve van bebouwing als toegestaan ingevolge ter plaatse op de verbeelding aangewezen andere bestemmingen, indien:

a.   door de bouw en situering van de betreffende bebouwing geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de waterkering;
b.   advies is gevraagd van de waterbeheerder.

 

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

13.4     Het is verboden op de gronden met de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a.   het aanbrengen van gesloten verhardingen;
b.   het aanbrengen of rooien van bomen en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd;
c.   het wijzigen van watergangen en het uitvoeren van afgravings- en ontgrondingswerkzaamheden anders dan normaal spitwerk, dieper dan 30 cm;
d.   het ophogen van gronden.

 

13.5     De in lid 13.4 bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, die:

a.   het normale onderhoud betreffen;
b.   het rooien of vellen van bestaand houtgewas betreffen in het kader van normale verzorging en onderhoud;
c.   werken of werkzaamheden betreffen van ondergeschikte betekenis;
d.   werken of werkzaamheden betreffen binnen het kader van de normale bodemexploitatie en bodemgebruik.

 

13.6     De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 13.4 zijn slechts toelaatbaar, indien:

a.   hierdoor geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de bedrijfsveiligheid van de betreffende waterkering;
b.   advies is gevraagd van de waterbeheerder.

 

 

 

Artikel 14     Waterstaat - Waterstaatkundige functie

Bestemmingsomschrijving

14.1     De voor "Waterstaat - Waterstaatkundige functie" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor zijn primair be­stemd voor de wateraanvoer en -afvoer, de waterberging alsmede voor de waterhuishouding.

 

Bouwregels

14.2     Op en in de voor "Waterstaat - Waterstaatkundige functie" bestemde gronden is het niet toegestaan te bouwen, met uitzondering van bouwwerken ten behoeve van de in lid 14.1 bedoelde functie.

 

14.3     Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.2 ten behoeve van bebouwing als toegestaan ingevolge ter plaatse op de verbeelding aangewezen andere bestemmingen, indien:

a.   door de bouw en situering van de betreffende bebouwing geen schade wordt of kan worden toegebracht aan het waterstaatsbelang;
b.   advies is gevraagd van de waterbeheerder.

 

 

 

3.       Algemene regels

Artikel 15     Anti-dubbeltelregel

15.1     Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

 

Artikel 16     Algemene bouwregels

Algemene regels met betrekking tot ondergronds bouwen

16.1     Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

 

16.2     Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende regels:

a.   de bouwgrenzen mogen met maximaal 2 meter worden overschreden door tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, zonweringen, veranda's, afdaken en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen;
b.   ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen de zone waar volgens de desbetreffende regels gebouwen zijn toegestaan;
c.   het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil, vermeerderd met 15 m² ten behoeve van lichttoetreding;
d.   randvoorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding zijn buiten bouwvlakken toegestaan;
e.   de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3,5 meter onder peil, met dien verstande dat een randvoorziening ten behoeve van de waterhuishouding (bergbassins) tot maximaal 6 meter onder peil gebouwd mag worden.

 

16.3     Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 16.2 sub e voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 9 meter onder peil onder de voorwaarde dat:

a.   uit onderzoek blijkt dat wordt voldaan aan de regels van de Wet bodembescherming;
b.   de waterhuishouding niet wordt verstoord.

 

Bestaande afstanden en maten

16.4     Indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.

 

16.5     In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in 16.1. en 16.2 uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

 

Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

16.6     De regels van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9, lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

a.   parkeren;
b.   het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
c.   de ruimte tussen bouwwerken.

 

 

 

Artikel 17     Algemene gebruiksregels

Verboden gebruik

17.1     Als verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor:

a.   seksinrichtingen;
b.   het opslaan van consumentenvuurwerk.

 

Afwijken van de gebruiksregels

17.2     Burgemeester en wethouders kunnen op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.1, sub 17.1a, voor de vestiging van ten hoogste één seksinrichting, met inachtneming van het volgende:

a.   elders in de gemeente Capelle aan den IJssel is op dat moment geen enkele seksinrichting gehuisvest;
b.   de activiteiten vinden uitsluitend plaats binnen de bestaande of nieuw te realiseren bebouwing;
c.   er dient voldoende parkeercapaciteit voor zowel bezoekers als personeel op het bijbehorende perceel aanwezig te zijn. Dit terrein wordt niet meegerekend bij het bepalen van het bedrijfsvloeroppervlak als genoemd onder d;
d.   de bedrijfsvloeroppervlakte van de seksinrichting is niet groter dan 100 m²;
e.   vestiging is niet toegestaan binnen een straal van 250 meter vanaf de ingang van een kinderdagopvang;
f.    burgemeester en wethouders zijn bevoegd, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub d van de Wet ruimtelijke ordening in verband met bescherming van het leefklimaat in afwijking van het voorgaande, nadere eisen te stellen aan de plaats, afmetingen en uitstraling van de bebouwing ten behoeve van:
1.   de situering van de bebouwing op het bouwperceel;
2.   het straat- en bebouwingsbeeld;
3.   landschappelijke en milieutechnische aspecten;
4.   de verkeersveiligheid;
5.   de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

 

 

Artikel 18     Algemene aanduidingsregels

Geluidzone - industrie

18.1     De gronden ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de geluidsruimte in verband met de nabijheid van een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, lid 3 van het Besluit omgevingsrecht (geluidshinderlijke inrichtingen).

 

Veiligheidszone – lpg

18.2     De gronden ter plaatse ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone – lpg' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten vanwege een LPG-installatie.

 

Veiligheidszone – vervoer gevaarlijke stoffen

18.3     De gronden ter plaatse ter van de aanduiding 'veiligheidszone – vervoer gevaarlijke stoffen', zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met het vervoer van gevaarlijke stoffen.

 

Bouwregel

18.4     In afwijking van het bepaalde elders in dit bestemmingsplan mogen gebouwd op de gronden ter plaatse van de aanduiding:

a.   'geluidzone - industrie' als bedoeld in lid 18.1geen nieuwe geluidgevoelige objecten worden gebouwd;
b.   'veiligheidszone – lpg' als bedoeld in lid 18.2 geen nieuwe kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten zoals bedoeld in het besluit externe veiligheid inrichtingen (bevi) worden gebouwd;
c.   'veiligheidszone – vervoer gevaarlijke stoffen' als bedoeld in lid 18.3 geen nieuwe kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten zoals bedoeld in het besluit externe veiligheid inrichtingen (bevi) worden gebouwd.

 

Afwijking van de bouwregel

18.5     Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

a.   lid 18.4, sub a voor het bouwen van nieuwe geluidgevoelige objecten, inclusief aan- en uitbouwen, overeenkomstig de andere bestemmingen, mits de geluidbelasting vanwege de industrie niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende maximaal toelaatbare waarde, dan wel de verleende hogere waarde;
b.   lid 18.4, sub b om beperkt kwetsbare objecten te situeren ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone – lpg', waarbij met de toepasselijke richtwaarden en risicoafstanden rekening wordt gehouden en het groepsrisico wordt afgewogen;
c.   lid 18.4, sub c om beperkt kwetsbare objecten te situeren ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone – vervoer gevaarlijke stoffen', waarbij met de toepasselijke richtwaarden en risicoafstanden rekening wordt gehouden en het groepsrisico wordt afgewogen.

 

 

 

Artikel 19     Algemene afwijkingsregels

Afwijkende maten en overschrijding bouwgrenzen

19.1     Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kunnen burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, afwijken van:

a.   deze regels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
b.   de voorgeschreven minimum en maximum maten inzake hoogte, afstanden en oppervlakten met niet meer dan 10%, voor zover daarvoor in de regels geen bijzondere afwijkingsregels zijn opgenomen;
c.   het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van doeleinden van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, reduceerstations en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes, met uitzondering van verkooppunten van motorbrandstoffen, voor zover deze bouwwerken geen grotere goothoogte dan 3 meter en geen groter oppervlak dan 10 m² hebben;
d.   deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, wordt vergroot:
1.   ten behoeve van kunstwerken, geen gebouw zijnde, tot niet meer dan 40 meter;
2.   ten behoeve van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot niet meer dan 50 meter;
3.   ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, tot niet meer dan 15 meter.

 

19.2     Indien een initiatiefnemer aantoont dat ten behoeve van een planontwikkeling een lagere parkeernormering aanvaardbaar is of dat op een andere wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien, kunnen burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, afwijken van de in dit plan opgenomen parkeernormering.

 

 

 

Artikel 20     Algemene wijzigingsregels

20.1     Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

 

 

 

Artikel 21      Overige regels

Werking wettelijke regels

21.1     Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan, tenzij anders bepaald.

 

 

 

4.       Overgangs- en slotregels

Artikel 22     Overgangsrecht

Overgangsrecht bouwwerken

22.1     Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

a.   gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b.   na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

 

22.2     Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid 22.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

 

22.3     Lid 22.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

Overgangsrecht gebruik

22.4     Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

 

22.5     Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 22.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat bestemmingsplan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

 

22.6     Indien het gebruik, bedoeld in lid 22.4, na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

 

22.7     Lid 22.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat bestemmingsplan.

 

 

 

Artikel 23     Slotregel

23.1     Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Rivium.