Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf – Nutsvoorziening’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
openbare nutsvoorzieningen,
met de daarbij behorende:
-
groenvoorzieningen;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen,
en het daarbij behorende:
-
water.
3.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
-
gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
-
de goot- en bouwhoogte en de dakhelling van gebouwen mag niet minder en niet meer bedragen dat de aangegeven goot- en bouwhoogte en dakhelling ter plaatse van de aanduiding “minimale-maximale goot-, bouwhoogte (m) en dakhelling (graden)”, dan wel de bestaande bouwmaten indien deze minder of meer zijn;
-
er mogen geen woningen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen een bouwvlak mag niet meer dan 6 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten een bouwvlak mag niet meer dan 3 m bedragen.
3.3 Wijzigingsbevoegdheid
-
Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming van de gronden met de aanduiding ’wro-zone – wijzigingsgebied 3’ (Oude Slotstraat) wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ als bedoeld in artikel 18. Daarbij gelden de volgende regels:
-
het aantal te realiseren woningen bedraagt ten hoogste 10;
-
er mogen zowel vrijstaande als dubbele woningen worden gebouwd;
-
de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m en de bouwhoogte niet meer dan 9 m.
-
De onder a bedoelde wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en/of bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid.
Artikel 4 Centrum - 1
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Centrum - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
dienstverlening;
-
detailhandel;
-
bedrijven die zijn genoemd in de bij deze regels opgenomen bijlage Staat van bedrijven onder categorie 1;
-
horeca, categorie 1;
-
wonen, met dien verstande dat binnen gebouwen uitsluitend mag worden gewoond vanaf de eerste verdieping en hoger, met uitzondering van de bestaande woonsituatie,
met de daarbij behorende:
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen,
en het daarbij behorende:
-
water.
4.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van hoofdgebouwen ten behoeve van de in lid 4.1 onder a tot en met e genoemde functies gelden de volgende regels:
-
hoofdgebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
-
de omvang van een winkel bedraagt niet minder dan ter plaatse van de aanduiding ‘minimum bedrijfsvloeroppervlakte; bvo (m²)’;
-
de omvang van een winkel bedraagt niet meer dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bedrijfsvloeroppervlakte; bvo (m²)’;
-
de goot- en bouwhoogte en de dakhelling van hoofdgebouwen mag niet minder en niet meer bedragen dat de aangegeven goot- en bouwhoogte en dakhelling ter plaatse van de aanduiding ’minimale-maximale goot-, bouwhoogte (m) en dakhelling (graden)’, dan wel de bestaande bouwmaten indien deze minder of meer zijn.
-
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
-
aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen tot op de zij- of achtererfgrens worden gebouwd, tenzij de zij- of achtererfgrens grenst aan de openbare ruimte in welk geval aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten minste 1 m uit de erfgrens dienen te worden gebouwd;
-
de bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen mag niet meer dan 3 m bedragen;
-
de bouwhoogte van aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, vermeerderd met 0,30 m.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 10 m bedragen;
-
voor het overige mag de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedragen.
4.3 Afwijken van de bouwregels
-
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2, sub a onder 3 voor een winkel tot een maximum bedrijfsvloeroppervlakte van 500 m².
-
Een omgevingsvergunning als bedoeld onder sub a kan uitsluitend worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de woonsituatie.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
-
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.1 voor de vestiging van bedrijven die niet zijn genoemd in de bijlage Staat van Bedrijven, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven die wel zijn genoemd.
-
Een omgevingsvergunning als bedoeld onder sub a kan uitsluitend worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de sociale veiligheid;
-
de verkeersveiligheid;
-
de woonsituatie.
Artikel 5 Centrum - 2
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Centrum - 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
dienstverlening;
-
detailhandel;
-
bedrijven die zijn genoemd in de bij deze regels opgenomen bijlage Staat van bedrijven onder categorie 1;
-
horeca, categorieën 1 en 2, met dien verstande dat het gezamenlijk bedrijfsvloeroppervlak van horeca, categorie 2 niet meer dan 600 m² bedraagt,
en tevens voor:
-
parkeervoorzieningen, in de vorm van parkeerdekken op gebouwen ten behoeve van de bestemming,
met de daarbij behorende:
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen,
en het daarbij behorende:
-
water.
5.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van hoofdgebouwen ten behoeve van de in lid 5.1 onder a tot en met d genoemde functies gelden de volgende regels:
-
hoofdgebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
-
de goot- en bouwhoogte en de dakhelling van hoofdgebouwen mag niet minder en niet meer bedragen dat de aangegeven goot- en bouwhoogte en dakhelling ter plaatse van de aanduiding “minimale-maximale goot-, bouwhoogte (m) en dakhelling (graden)”, dan wel de bestaande bouwmaten indien deze minder of meer zijn;
-
er mogen geen woningen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
-
aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen tot op de zij- of achtererfgrens worden gebouwd, tenzij de zij- of achtererfgrens grenst aan de openbare ruimte in welk geval aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten minste 1 m uit de erfgrens dienen te worden gebouwd;
-
de bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen mag niet meer dan 3 m bedragen;
-
de bouwhoogte van aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, vermeerderd met 0,30 m.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 10 m bedragen;
-
voor het overige mag de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedragen.
5.3 Afwijken van de gebruiksregels
-
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.1 voor de vestiging van bedrijven die niet zijn genoemd in de Staat van Bedrijven, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid, kunnen worden gelijk gesteld met de bedrijven die wel zijn genoemd.
-
Een omgevingsvergunning als bedoeld onder sub a kan uitsluitend worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de sociale veiligheid;
-
de verkeersveiligheid;
-
de woonsituatie.
Artikel 6 Cultuur en ontspanning
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Cultuur en ontspanning’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
(sociaal-)culturele voorzieningen;
-
maatschappelijke voorzieningen;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen,
alsmede voor:
-
aan de (sociaal-)culturele en maatschappelijke voorzieningen ondergeschikte detailhandel en horeca.
6.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen van de onder 6.1 onder a en b genoemde voorzieningen gelden de volgende regels:
-
gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
-
de goot- en bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan de binnen een bouwvlak aangegeven goot- en bouwhoogte bedragen;
-
er mogen geen dienstwoningen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 10 m bedragen;
-
voor het overige mag de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedragen.
Artikel 7 Detailhandel
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Detailhandel’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
detailhandel;
-
wonen;
-
dienstverlening;
-
bedrijven die zijn genoemd in de bij deze regels opgenomen bijlage Staat van bedrijven onder categorie 1,
met de daarbij behorende:
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen,
en het daarbij behorende:
-
water.
7.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van hoofdgebouwen ten behoeve van in lid 7.1 onder a tot en met d genoemde functies gelden de volgende regels:
-
hoofdgebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
-
de goot- en bouwhoogte en de dakhelling van hoofdgebouwen mag niet minder en niet meer bedragen dat de aangegeven goot- en bouwhoogte en dakhelling ter plaatse van de aanduiding “minimale-maximale goot-, bouwhoogte (m) en dakhelling (graden)”, dan wel de bestaande bouwmaten indien deze minder of meer zijn;
-
het aantal woningen per bouwperceel mag niet meer dan één bedragen, dan wel het aangegeven aantal ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal wooneenheden”.
-
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
-
aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
-
aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen tot op de zij- of achtererfgrens worden gebouwd, tenzij de zij- of achtererfgrens grenst aan de openbare ruimte in welk geval aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten minste 1 m uit de erfgrens dienen te worden gebouwd;
-
de bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen mag niet meer dan 3 m bedragen;
-
in afwijking van het bepaalde onder 1. mogen bijgebouwen en overkappingen voor (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, met dien verstande dat:
a. bijgebouwen en overkappingen uitsluitend mogen worden gebouwd aan reeds voor (het verlengde van) de voorgevel aanwezige aan- of uitbouwen of bijgebouwen;
b. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de goot- of verdiepingshoogte van de aanwezige aan- of uitbouw of aanwezige aangebouwde bijgebouw, vermeerderd met 0,30 m;
-
de bouwhoogte van aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, vermeerderd met 0,30 m;
-
de diepte van aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan 4 m gemeten vanuit de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd;
-
de breedte van aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan de breedte van de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw plus de breedte van een eventueel aan de zijgevel gebouwd aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw;
-
in afwijking van het bepaalde onder 1. mogen aan- en uitbouwen vóór de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, met dien verstande dat:
a. de breedte van de aan- en uitbouwen niet meer mag bedragen dan 2/3 deel van de breedte van de oorspronkelijke voorgevel van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd;
b. de diepte van de aan- en uitbouwen niet meer dan 1 m mag bedragen, gemeten vanuit de oorspronkelijke voorgevel van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, met dien verstande dat, indien de afstand tussen de oorspronkelijke voorgevel en de voorerfgrens 7 m of meer bedraagt de diepte niet meer dan 1,5 m mag bedragen;
c. in aanvulling op het bepaalde onder b. geldt dat wanneer een aan- of uitbouw tevens aan de zijgevel van het hoofdgebouw wordt gebouwd, de genoemde afstanden tevens gelden gemeten vanuit de zijerfgrens;
-
de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen maximaal 50% bedraagt van het bij het hoofdgebouw aansluitend zij- en/of achtererf, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen nooit meer dan 75 m² mag bedragen.
-
Indien bestaande maten en oppervlakten afwijken van de maten en oppervlakten zoals genoemd in lid 1 tot en met 9, zijn deze maten toegestaan.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de sociale veiligheid;
-
de verkeersveiligheid;
-
de woonsituatie,
worden afgeweken van:
-
het bepaalde in lid 7.2, sub b onder 3 voor het afdekken van een bijgebouw met een kap, met dien verstande dat:
-
de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5,5 m;
-
de dakhelling niet meer mag bedragen dan de dakhelling van het hoofdgebouw;
-
het bepaalde in lid 7.2, sub b onder 5 voor het afdekken van een aan- of uitbouw met een kap, met dien verstande dat:
-
de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5,5 m;
-
de dakhelling niet meer mag bedragen dan de dakhelling van het hoofdgebouw;
-
het bepaalde in lid 7.2, sub b onder 6 voor het vergroten van de diepte van een aan- of uitbouw tot de diepte van reeds aanwezige aan- of uitbouwen of aangebouwde bijgebouwen.
Artikel 8 Dienstverlening
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Dienstverlening’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
dienstverlening;
-
bedrijven die zijn genoemd in de bij deze regels opgenomen bijlage Staat van bedrijven onder categorie 1;
-
wonen,
met de daarbij behorende:
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen,
en het daarbij behorende:
-
water.
8.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van hoofdgebouwen ten behoeve van in lid 8.1 onder a tot en met c genoemde functies gelden de volgende regels:
-
hoofdgebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
-
de goot- en bouwhoogte en de dakhelling van hoofdgebouwen mag niet minder en niet meer bedragen dat de aangegeven goot- en bouwhoogte en dakhelling ter plaatse van de aanduiding “minimale-maximale goot-, bouwhoogte (m) en dakhelling (graden)”, dan wel de bestaande bouwmaten indien deze minder of meer zijn;
-
het aantal woningen per bouwperceel mag niet meer dan één bedragen, dan wel het aangegeven aantal ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal wooneenheden”.
-
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
-
aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
-
aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen tot op de zij- of achtererfgrens worden gebouwd, tenzij de zij- of achtererfgrens grenst aan de openbare ruimte in welk geval aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten minste 1 m uit de erfgrens dienen te worden gebouwd;
-
de bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen mag niet meer dan 3 m bedragen;
-
in afwijking van het bepaalde onder 1. mogen bijgebouwen en overkappingen voor (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, met dien verstande dat:
a. bijgebouwen en overkappingen uitsluitend mogen worden gebouwd aan reeds voor (het verlengde van) de voorgevel aanwezige aan- of uitbouwen of bijgebouwen;
b. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de goot- of verdiepingshoogte van de aanwezige aan- of uitbouw of aanwezige aangebouwde bijgebouw, vermeerderd met 0,30 m;
-
de bouwhoogte van aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, vermeerderd met 0,30 m;
-
de diepte van aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan 4 m gemeten vanuit de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd;
-
de breedte van aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan de breedte van de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw plus de breedte van een eventueel aan de zijgevel gebouwd aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw;
-
in afwijking van het bepaalde onder 1. mogen aan- en uitbouwen vóór de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, met dien verstande dat:
a. de breedte van de aan- en uitbouwen niet meer mag bedragen dan 2/3 deel van de breedte van de oorspronkelijke voorgevel van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd;
b. de diepte van de aan- en uitbouwen niet meer dan 1 m mag bedragen, gemeten vanuit de oorspronkelijke voorgevel van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, met dien verstande dat, indien de afstand tussen de oorspronkelijke voorgevel en de voorerfgrens 7 m of meer bedraagt de diepte niet meer dan 1,5 m mag bedragen;
c. in aanvulling op het bepaalde onder b. geldt dat wanneer een aan- of uitbouw tevens aan de zijgevel van het hoofdgebouw wordt gebouwd, de genoemde afstanden tevens gelden gemeten vanuit de zijerfgrens;
-
de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen maximaal 50% bedraagt van het bij het hoofdgebouw aansluitend zij- en/of achtererf, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen nooit meer dan 75 m² mag bedragen.
-
Indien bestaande maten en oppervlakten afwijken van de maten en oppervlakten zoals genoemd in lid 1 tot en met 9, zijn deze maten toegestaan.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
8.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de sociale veiligheid;
-
de verkeersveiligheid;
-
de woonsituatie,
worden afgeweken van:
-
het bepaalde in lid 8.2, sub b onder 3 voor het voor het afdekken van een bijgebouw met een kap, met dien verstande dat:
-
de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5,5 m;
-
de dakhelling niet meer mag bedragen dan de dakhelling van het hoofdgebouw;
-
het bepaalde in lid 8.2, sub b onder 5 voor het voor het afdekken van een aan- of uitbouw met een kap, met dien verstande dat:
-
de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5,5 m;
-
de dakhelling niet meer mag bedragen dan de dakhelling van het hoofdgebouw;
-
het bepaalde in lid 8.2, sub b onder 6 voor het vergroten van de diepte van een aan- of uitbouw tot de diepte van reeds aanwezige aan- of uitbouwen of aangebouwde bijgebouwen.
8.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel anders dan ondergeschikte detailhandel.
Artikel 9 Gemengd - 1
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Gemengd 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
dienstverlening;
-
bedrijven die zijn genoemd in de bij deze regels opgenomen bijlage Staat van bedrijven onder categorie 1 en 2;
-
bedrijven die op het moment van het inwerkingtreden van het plan aanwezig zijn;
-
wonen,
en tevens voor:
-
een bowlingbaan, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – bowlingbaan”,
met de daarbij behorende:
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen,
en het daarbij behorende:
-
water.
9.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van hoofdgebouwen ten behoeve van in lid 9.1 onder a tot en met d genoemde functies gelden de volgende regels:
-
hoofdgebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
-
de goot- en bouwhoogte en de dakhelling van hoofdgebouwen mag niet minder en niet meer bedragen dat de aangegeven goot- en bouwhoogte en dakhelling ter plaatse van de aanduiding “minimale-maximale goot-, bouwhoogte (m) en dakhelling (graden)”, dan wel de bestaande bouwmaten indien deze minder of meer zijn;
-
het aantal woningen per bouwperceel mag niet meer dan één bedragen, dan wel het aantal ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal wooneenheden”.
-
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
-
aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
-
aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen tot op de zij- of achtererfgrens worden gebouwd, tenzij de zij- of achtererfgrens grenst aan de openbare ruimte in welk geval aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten minste 1 m uit de erfgrens dienen te worden gebouwd;
-
de bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen mag niet meer dan 3 m bedragen;
-
in afwijking van het bepaalde onder 1. mogen bijgebouwen en overkappingen voor (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, met dien verstande dat:
a. bijgebouwen en overkappingen uitsluitend mogen worden gebouwd aan reeds voor (het verlengde van) de voorgevel aanwezige aan- of uitbouwen of bijgebouwen;
b. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de goot- of verdiepingshoogte van de aanwezige aan- of uitbouw of aanwezige aangebouwde bijgebouw, vermeerderd met 0,30 m;
-
de bouwhoogte van aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, vermeerderd met 0,30 m;
-
de diepte van aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan 4 m gemeten vanuit de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd;
-
de breedte van aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan de breedte van de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw plus de breedte van een eventueel aan de zijgevel gebouwd aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw;
-
in afwijking van het bepaalde onder 1. mogen aan- en uitbouwen vóór de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, met dien verstande dat:
a. de breedte van de aan- en uitbouwen niet meer mag bedragen dan 2/3 deel van de breedte van de oorspronkelijke voorgevel van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd;
b. de diepte van de aan- en uitbouwen niet meer dan 1 m mag bedragen, gemeten vanuit de oorspronkelijke voorgevel van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, met dien verstande dat, indien de afstand tussen de oorspronkelijke voorgevel en de voorerfgrens 7 m of meer bedraagt de diepte niet meer dan 1,5 m mag bedragen;
c. in aanvulling op het bepaalde onder b. geldt dat wanneer een aan- of uitbouw tevens aan de zijgevel van het hoofdgebouw wordt gebouwd, de genoemde afstanden tevens gelden gemeten vanuit de zijerfgrens;
-
de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen maximaal 50% bedraagt van het bij het hoofdgebouw aansluitend zij- en/of achtererf, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen nooit meer dan 75 m² mag bedragen;
-
Indien bestaande maten en oppervlakten afwijken van de maten en oppervlakten zoals genoemd in lid 1 tot en met 9, zijn deze maten toegestaan.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
9.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de sociale veiligheid;
-
de verkeersveiligheid;
-
de woonsituatie,
worden afgeweken van:
-
het bepaalde in lid 9.2, sub b onder 3 voor het voor het afdekken van een bijgebouw met een kap, met dien verstande dat:
-
de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5,5 m;
-
de dakhelling niet meer mag bedragen dan de dakhelling van het hoofdgebouw;
-
het bepaalde in lid 9.2, sub b onder 5 voor het voor het afdekken van een aan- of uitbouw met een kap, met dien verstande dat:
-
de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5,5 m;
-
de dakhelling niet meer mag bedragen dan de dakhelling van het hoofdgebouw;
-
het bepaalde in lid 9.2, sub b onder 6 voor het vergroten van de diepte van een aan- of uitbouw tot de diepte van reeds aanwezige aan- of uitbouwen of aangebouwde bijgebouwen.
9.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel anders dan ondergeschikte detailhandel.
9.5 Wijzigingsbevoegdheden
-
Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming van de gronden met de aanduiding “wro-zone – wijzigingsgebied 1” (Havenstraat) ten zuiden van de Havenstraat en ten oosten van de Parallelweg wijzigen ten behoeve van de realisatie van niet meer dan 10 woningen, al dan niet in combinatie met bedrijven die zijn genoemd in de bij deze regels opgenomen bijlage Staat van bedrijven onder categorie 1 en 2. Daarbij gelden de volgende regels:
-
er mogen zowel vrijstaande, rijen- als gestapelde woningen worden gebouwd;
-
eventuele bedrijven worden op de begane grond gehuisvest;
-
de maximale bouwhoogte bedraagt 10 m; in en plan van wijziging mag een afwijking worden opgenomen voor een bouwhoogte van maximaal 12 m;
-
de geluidsbelasting aan de gevel van de woningen mag niet hoger zijn dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.
-
Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming van de gronden met de aanduiding “wro-zone – wijzigingsgebied 1” (Havenstraat) ten noorden van de Havenstraat wijzigen ten behoeve van de realisatie van één woning. Daarbij gelden de volgende regels:
-
de maximale goothoogte bedraagt 6 meter;
-
de maximale bouwhoogte bedraagt 9 m meter;
-
de dakhelling bedraagt niet minder dan 30° en niet meer dan 60°;
-
de geluidsbelasting aan de gevel van de woning mag niet hoger zijn dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.
-
De onder a en b bedoelde wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en/of bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid.
Artikel 10 Gemengd - 2
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Gemengd - 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
dienstverlening;
-
horeca, categorie 3;
-
maatschappelijke voorzieningen,
met de daarbij behorende:
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen,
en het daarbij behorende:
-
water.
10.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van in lid 10.1 onder a tot en met c genoemde functies gelden de volgende regels:
-
gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
-
de goot- en bouwhoogte en de dakhelling van gebouwen mag niet minder en niet meer bedragen dat de aangegeven goot- en bouwhoogte en dakhelling ter plaatse van de aanduiding “minimale-maximale goot-, bouwhoogte (m) en dakhelling (graden)”, dan wel de bestaande bouwmaten indien deze minder of meer zijn;
-
er mogen geen woningen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
10.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel anders dan ondergeschikte detailhandel.
Artikel 11 Groen
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
groenvoorzieningen,
met daaraan ondergeschikt:
-
culturele voorzieningen,
met de daarbij behorende:
-
speelvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
water;
-
voet- en fietspaden.
11.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van de in lid 11.1 onder a tot en met d genoemde functies gelden de volgende regels:
-
gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
-
de goot- en bouwhoogte en de dakhelling van gebouwen mag niet minder en niet meer bedragen dat de aangegeven goot- en bouwhoogte en dakhelling ter plaatse van de aanduiding “minimale-maximale goot-, bouwhoogte (m) en dakhelling (graden)”, dan wel de bestaande bouwmaten indien deze minder of meer zijn;
-
er mogen geen woningen worden gebouwd.
-
voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen.
11.3 Wijzigingsbevoegdheid
-
Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming van de gronden met de aanduiding "wro-zone – wijzigingsgebied 5" (Stationsweg) wijzigen in de bestemming ‘Dienstverlening’ als bedoeld in artikel 8, ten behoeve van de realisatie van een kantoorgebouw. De maximale bouwhoogte van dit gebouw bedraagt 12 m; in een plan van wijziging kan een afwijking worden opgenomen voor een maximale bouwhoogte van 15 m.
-
De onder a bedoelde wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en/of bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid.
Artikel 12 Horeca
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Horeca’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
horeca, categorie 1, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “horeca tot en met horecacategorie 1”;
-
horeca, categorie 1 en 2, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “horeca tot en met horecacategorie 2”;
-
horeca, categorie 1, 2 en 3, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “horeca tot en met horecacategorie 3”;
-
horeca, categorie 1, 2, 3 en 4, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “horeca tot en met horecacategorie 4”;
-
dienstverlening op de eerste verdieping en hoger;
-
wonen, met dien verstande dat binnen gebouwen uitsluitend mag worden gewoond vanaf de eerste verdieping en hoger, met uitzondering van de bestaande woonsituatie,
en tevens voor:
-
detailhandel, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “detailhandel”,
met de daarbij behorende:
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen,
en het daarbij behorende:
-
water.
12.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van hoofdgebouwen ten behoeve van de in lid 12.1 onder a tot en met e genoemde functies gelden de volgende regels:
-
hoofdgebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
-
de goot- en bouwhoogte en de dakhelling van hoofdgebouwen mag niet minder en niet meer bedragen dat de aangegeven goot- en bouwhoogte en dakhelling ter plaatse van de aanduiding “minimale-maximale goot-, bouwhoogte (m) en dakhelling (graden)”, dan wel de bestaande bouwmaten indien deze minder of meer zijn;
-
het aantal woningen per bouwperceel mag niet meer dan één bedragen, dan wel het bestaande aantal woningen.
-
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
-
aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
-
aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen tot op de zij- of achtererfgrens worden gebouwd, tenzij de zij- of achtererfgrens grenst aan de openbare ruimte in welk geval aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten minste 1 m uit de erfgrens dienen te worden gebouwd;
-
de bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen mag niet meer dan 3 m bedragen;
-
in afwijking van het bepaalde onder 1. mogen bijgebouwen en overkappingen voor (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, met dien verstande dat:
a. bijgebouwen en overkappingen uitsluitend mogen worden gebouwd aan reeds voor (het verlengde van) de voorgevel aanwezige aan- of uitbouwen of bijgebouwen;
b. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de goot- of verdiepingshoogte van de aanwezige aan- of uitbouw of aanwezige aangebouwde bijgebouw, vermeerderd met 0,30 m;
-
de bouwhoogte van aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, vermeerderd met 0,30 m;
-
de diepte van aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan 4 m gemeten vanuit de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd;
-
de breedte van aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan de breedte van de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw plus de breedte van een eventueel aan de zijgevel gebouwd aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw;
-
in afwijking van het bepaalde onder 1. mogen aan- en uitbouwen vóór de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, met dien verstande dat:
a. de breedte van de aan- en uitbouwen niet meer mag bedragen dan 2/3 deel van de breedte van de oorspronkelijke voorgevel van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd;
b. de diepte van de aan- en uitbouwen niet meer dan 1 m mag bedragen, gemeten vanuit de oorspronkelijke voorgevel van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, met dien verstande dat, indien de afstand tussen de oorspronkelijke voorgevel en de voorerfgrens 7 m of meer bedraagt de diepte niet meer dan 1,5 m mag bedragen;
c. in aanvulling op het bepaalde onder b. geldt dat wanneer een aan- of uitbouw tevens aan de zijgevel van het hoofdgebouw wordt gebouwd, de genoemde afstanden tevens gelden gemeten vanuit de zijerfgrens;
-
de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt maximaal 50% van het bij het hoofdgebouw aansluitend zij- en/of achtererf, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen niet meer dan 75 m² mag bedragen; dit met uitzondering van het perceel Loet 8, waar de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 180 m² mag bedragen;
-
Indien bestaande maten en oppervlakten afwijken van de maten en oppervlakten zoals genoemd in lid 1 tot en met 9, zijn deze maten toegestaan.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
12.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de sociale veiligheid;
-
de verkeersveiligheid;
-
de woonsituatie,
worden afgeweken van:
-
het bepaalde in lid 12.2, sub b onder 3 voor het voor het afdekken van een bijgebouw met een kap, met dien verstande dat:
-
de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5,5 m;
-
de dakhelling niet meer mag bedragen dan de dakhelling van het hoofdgebouw;
-
het bepaalde in lid 12.2, sub b onder 5 voor het voor het afdekken van een aan- of uitbouw met een kap, met dien verstande dat:
-
de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5,5 m;
-
de dakhelling niet meer mag bedragen dan de dakhelling van het hoofdgebouw;
-
het bepaalde in lid 12.2, sub b onder 6 voor het vergroten van de diepte van een aan- of uitbouw tot de diepte van reeds aanwezige aan- of uitbouwen of aangebouwde bijgebouwen.
12.4 Wijzigingsbevoegdheid
-
Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen ten behoeve van de vestiging van een horecabedrijf van één categorie hoger dan de maximaal toegelaten categorie, tot maximaal horeca, categorie 3.
-
De onder a bedoelde wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en/of bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid.
Artikel 13 Maatschappelijk
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
maatschappelijke voorzieningen,
en tevens voor:
-
wonen, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “wonen”;
-
detailhandel, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding ”detailhandel”;
-
begraafplaatsen, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “begraafplaats”,
met de daarbij behorende:
-
groen- en speelvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen,
en het daarbij behorende:
-
water.
13.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen gelden de volgende regels:
-
gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
-
de goot- en bouwhoogte en de dakhelling van gebouwen mag niet minder en niet meer bedragen dat de aangegeven goot- en bouwhoogte en dakhelling ter plaatse van de aanduiding “minimale-maximale goot-, bouwhoogte (m) en dakhelling (graden)”, dan wel de bestaande bouwmaten indien deze minder of meer zijn;
-
het aantal woningen op de gronden ter plaatse van de aanduiding “wonen” mag niet meer dan het aangeven aantal ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal wooneenheden” bedragen, met dien verstande dat voor het overige geen woningen zijn toegestaan.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
13.3 Wijzigingsbevoegdheid
-
Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming van de gronden met de aanduiding "wro-zone – wijzigingsgebied 6" (Schoolpad) wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ als bedoeld in artikel 18 ten behoeve van één woning, met dien verstande dat deze woning in het bestaande gebouw moet worden gerealiseerd.
-
Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming van de gronden met de aanduiding "wro-zone – wijzigingsgebied 4" (Zuiderweg) wijzigen in de bestemming ‘Gemengd 1’ als bedoeld in artikel 9 en de bestemming ‘Wonen’ als bedoeld in artikel 18. Daarbij zijn de volgende voorwaarden van toepassing:
-
het monumentale schoolgebouw dient te worden gehandhaafd; voor het overige zijn gebouwen toegestaan met een goothoogte van maximaal 9 m en een bouwhoogte van maximaal 12 m;
-
uitsluitend bedrijven die zijn genoemd in de bij deze regels opgenomen bijlage Staat van bedrijven onder de categorieën 1 en 2 zijn toegestaan;
-
de geluidbelasting aan de gevel van de woningen vanwege wegverkeerslawaai en spoorweglawaai mag niet hoger zijn dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere waarde.
-
De onder a en b bedoelde wijzigingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en/of bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid.
Artikel 14 Verkeer - Railverkeer
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer - Railverkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
spoorwegvoorzieningen,
met daaraan ondergeschikt:
-
parkeervoorzieningen;
-
fietsenstallingen,
en met de daarbij behorende:
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen,
en het daarbij behorende:
-
water.
14.2 Bouwregels
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer dan 10 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
Artikel 15 Verkeer – Verblijf
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer – Verblijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wegen met een functie voor de ontsluiting van aanliggende gronden en het doorgaande verkeer;
-
parkeervoorzieningen en fietsenstallingen;
-
evenemententerrein, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "evenemententerrein";
-
standplaatsen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van verkeer – verblijf – standplaats”,
met de daarbij behorende:
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
speelvoorzieningen,
en het daarbij behorende:
-
water,
met dien verstande dat:
-
in de bestemming de bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen, zoals bermbeplanting, bruggen, voorzieningen voor voetgangers en fietsers, bushaltes e.d. zijn begrepen;
-
in de bestemming de (week)markt is begrepen;
-
in de bestemming terrassen ten behoeve van horecabedrijven zijn begrepen;
-
de bestemming, afgezien van een plaatselijke verbreding of versmalling, niet in een ingrijpende wijziging van het profiel voorziet.
15.2 Bouwregels
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer dan 10 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
15.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruik van gronden en bouwwerken als evenemententerrein anders dan ter plaatse van de aanduiding “evenemententerrein”.
15.4 Afwijken van de gebruiksregels
-
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 15.1 en lid 15.3 voor het houden van evenementen buiten de gronden ter plaatse van de aanduiding “evenemententerrein”.
-
Een omgevingsvergunning als bedoeld onder sub a kan uitsluitend worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de sociale veiligheid;
-
de verkeersveiligheid;
-
de woonsituatie.
Artikel 16 Verkeer – Wegverkeer
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer – Wegverkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wegen waarbij gestreefd wordt naar een inrichting hoofdzakelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer;
-
parkeren,
met de daarbij behorende:
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen,
en het daarbij behorende:
-
water,
met dien verstande dat:
-
in de bestemming de bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen, zoals bermbeplanting, bruggen, voorzieningen voor voetgangers en fietsers, bushaltes e.d. zijn begrepen;
-
de bestemming, afgezien van een plaatselijke verbreding of versmalling, niet in een ingrijpende wijziging van het profiel voorziet.
16.2 Bouwregels
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer dan 10 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
16.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het aanleggen van wegen of paden of het op een andere wijze inrichten van het bestemmingsvlak met meer dan twee rijstroken.
Artikel 17 Water
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
water en oeverstroken;
-
bruggen,
met de daarbij behorende:
-
groenvoorzieningen;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen.
17.2 Bouwregels
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 4 m bedragen.
Artikel 18 Wonen
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wonen, al dan niet in combinatie met aan-huis-verbonden beroepen of -bedrijven,
en tevens voor:
-
een ondergrondse parkeergarage, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “parkeergarage”;
-
een atelier, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “atelier”,
met de daarbij behorende:
-
groenvoorzieningen;
-
speelvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen,
en het daarbij behorende:
-
water.
18.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
-
hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
-
de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens van niet-aaneenge-bouwde hoofdgebouwen dient ten minste 2 m te bedragen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;
-
het aantal woningen mag niet meer dan het aangegeven aantal ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal wooneenheden” bedragen;
-
de goot- en bouwhoogte en de dakhelling van hoofdgebouwen mag niet minder en niet meer bedragen dan de aangegeven goot- en bouwhoogte en dakhelling ter plaatse van de aanduiding “minimale-maximale goot-, bouwhoogte (m) en dakhelling (graden)”, dan wel de bestaande bouwmaten indien deze minder of meer zijn;
-
de oppervlakte van een hoofdgebouw bij niet-gestapelde woningen mag niet meer dan 50% van de oppervlakte van een bouwperceel bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is.
-
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij woningen gelden de volgende regels:
-
aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
-
aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen tot op de zij- of achtererfgrens worden gebouwd, tenzij de zij- of achtererfgrens grenst aan de openbare ruimte in welk geval aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten minste 1 m uit de erfgrens dienen te worden gebouwd;
-
de bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen mag niet meer dan 3 m bedragen;
-
in afwijking van het bepaalde onder 1. mogen bijgebouwen en overkappingen voor (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, met dien verstande dat:
a. bijgebouwen en overkappingen uitsluitend mogen worden gebouwd aan reeds voor (het verlengde van) de voorgevel aanwezige aan- of uitbouwen of bijgebouwen;
b. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de goot- of verdiepingshoogte van de aanwezige aan- of uitbouw of aanwezige aangebouwde bijgebouw, vermeerderd met 0,30 m;
-
de bouwhoogte van aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, vermeerderd met 0,30 m;
-
de diepte van aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan 4 m gemeten vanuit de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd;
-
de breedte van aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan de breedte van de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw plus de breedte van een eventueel aan de zijgevel gebouwd aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw;
-
in afwijking van het bepaalde onder 1. mogen aan- en uitbouwen vóór de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, met dien verstande dat:
a. de breedte van de aan- en uitbouwen niet meer mag bedragen dan 2/3 deel van de breedte van de oorspronkelijke voorgevel van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd;
b. de diepte van de aan- en uitbouwen niet meer dan 1 m mag bedragen, gemeten vanuit de oorspronkelijke voorgevel van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, met dien verstande dat, indien de afstand tussen de oorspronkelijke voorgevel en de voorerfgrens 7 m of meer bedraagt de diepte niet meer dan 1,5 m mag bedragen;
c. in aanvulling op het bepaalde onder b. geldt dat wanneer een aan- of uitbouw tevens aan de zijgevel van het hoofdgebouw wordt gebouwd, de genoemde afstanden tevens gelden gemeten vanuit de zijerfgrens;
-
de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer dan 50% van het bij het hoofdgebouw aansluitend zij- en/of achtererf, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen nooit meer dan 75 m² mag bedragen;
-
indien bestaande maten en oppervlakten afwijken van de maten en oppervlakten zoals genoemd in lid 1 tot en met 9, zijn deze maten toegestaan.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
18.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de sociale veiligheid;
-
de verkeersveiligheid;
-
de woonsituatie,
worden afgeweken van:
-
het bepaalde in lid 18.2, sub b onder 3 voor het voor het afdekken van een bijgebouw met een kap, met dien verstande dat:
-
de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5,5 m;
-
de dakhelling niet meer mag bedragen dan de dakhelling van het hoofdgebouw;
-
het bepaalde in lid 18.2, sub b onder 5 voor het voor het afdekken van een aan- of uitbouw met een kap, met dien verstande dat:
-
de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5,5 m;
-
de dakhelling niet meer mag bedragen dan de dakhelling van het hoofdgebouw;
-
het bepaalde in lid 18.2, sub b onder 6 voor het vergroten van de diepte van een aan- of uitbouw tot de diepte van reeds aanwezige aan- of uitbouwen of aangebouwde bijgebouwen.
Artikel 19 Leiding - Gas
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding - Gas’ aangewezen gronden zijn, naast de aangegeven andere bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse hogedrukaardgastransportleiding met een belemmerde strook ter breedte van 4 meter aan weerszijden van de hartlijn ter plaatse van de aanduiding “hartlijn leiding-gas” van de leiding.
In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
19.2 Bouwregels
-
In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mag op of in deze gronden niet worden gebouwd, anders dan voor deze bestemming.
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 4 m mag bedragen.
19.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 19.2 sub a en lid 19.2 sub b en toestaan dat de in de andere bestemming genoemde gebouwen worden gebouwd, mits het belang dat met de leiding wordt gediend niet onevenredig wordt geschaad en mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
-
het bepaalde in lid 19.2 sub a en lid 19.2 sub c en toestaan dat de in de andere bestemming genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits het belang van de leiding niet onevenredig wordt geschaad en mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, uit te voeren:
-
het aanbrengen van hoogopgaand en/of diepwortelende beplanting, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting;
-
het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
-
het verrichten van grondroeractiviteiten (bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage) anders dan normaal spit- en ploegwerk;
-
diepploegen;
-
het aanbrengen van gesloten verhardingen;
-
het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
-
het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
-
het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
-
het indrijven van voorwerpen in de bodem.
-
De bij sub a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
het normale onderhoud, gebruik en beheer van de leiding betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het inwerking treden van het plan;
-
mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende omgevingsvergunning of aanlegvergunning;
-
worden uitgevoerd ten behoeve van de instandhouding van de leiding(en);
-
mechanisch worden uitgevoerd en daarmee vallen onder de werking van de Wet Informatie Uitwisseling Ondergrondse Netwerken.
-
De bij sub a bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend als het belang van de leiding niet onevenredig wordt geschaad en nadat vooraf advies is ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
Artikel 20 Leiding - Riool
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding - Riool’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor rioolpersleiding.
In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
20.2 Bouwregels
-
In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mag op of in deze gronden niet worden gebouwd, anders dan voor deze bestemming.
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 4 m.
20.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 20.2 sub a en lid 20.2 sub b en toestaan dat de in de andere bestemming genoemde gebouwen worden gebouwd, mits het belang dat met de leiding wordt gediend niet onevenredig wordt geschaad en mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
-
het bepaalde in lid 20.2 sub a en lid 20.2 sub c en toestaan dat de in de andere bestemming genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits het belang van de leiding niet onevenredig wordt geschaad en mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, uit te voeren:
-
het aanbrengen van hoogopgaand en/of diepwortelende beplanting, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting;
-
het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
-
het verrichten van grondroeractiviteiten (bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage) anders dan normaal spit- en ploegwerk;
-
diepploegen;
-
het aanbrengen van gesloten verhardingen;
-
het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
-
het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
-
het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
-
het indrijven van voorwerpen in de bodem.
-
De bij sub a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
het normale onderhoud, gebruik en beheer van de leiding betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het inwerking treden van het plan;
-
mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende omgevingsvergunning of aanlegvergunning;
-
worden uitgevoerd ten behoeve van de instandhouding van de leiding(en);
-
mechanisch worden uitgevoerd en daarmee vallen onder de werking van de Wet Informatie Uitwisseling Ondergrondse Netwerken.
-
De bij sub a bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend als het belang van de leiding niet onevenredig wordt geschaad en nadat vooraf advies is ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
Artikel 21 Waarde - Archeologie 1
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie 1’ aangewezen gronden zijn behalve voor de daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.
21.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (artikelen 3 tot en met 18) mogen geen nieuwe gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ter vervanging van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte niet wordt vergroot.
21.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 21.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits:
-
is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
-
is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
-
de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten onevenredig kunnen worden verstoord:
-
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of een verplichting tot het doen van opgravingen;
-
een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend, wordt om deskundig advies op het gebied van archeologie gevraagd.
21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de volgende andere werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
-
het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden,;
-
het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
-
het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen en het aanbrengen van drainage;
-
het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
-
het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen van gronden en het rooien van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd.
-
Een omgevingsvergunning mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van het ander werk dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen, blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van het gebied en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.
-
Geen omgevingsvergunning is nodig voor:
-
andere werken waarbij de gronden niet dieper worden geroerd dan 0,35 m;
-
andere werken die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
-
andere werken die op het moment van het inwerkingtreden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
-
andere werken waarvoor een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 nodig is.
21.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen voor:
-
het toevoegen van de bestemming ‘Waarde - Archeologie 1’ indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat dit wenselijk is;
-
het verwijderen van de bestemming ‘Waarde - Archeologie 1’ indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat dit mogelijk is.
Artikel 22 Waarde - Archeologie 2
22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn behalve voor de daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.
22.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (artikelen 3 tot en met 18) mogen op deze gronden geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:
-
gebouwen ter vervanging van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 50 m² wordt uitgebreid;
-
nieuwe gebouwen met een oppervlakte van maximaal 50 m²;
-
uitbreiding van bestaande gebouwen met maximaal 50 m²..
22.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 22.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits:
-
is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
-
is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
-
de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten onevenredig kunnen worden verstoord:
-
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of een verplichting tot het doen van opgravingen;
-
een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Alvorens de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 22.4 wordt verleend, wordt om deskundig advies op het gebied van archeologie gevraagd.
22.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
-
het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
-
het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
-
het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen en het aanbrengen van drainage;
-
het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
-
het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen van gronden en het rooien van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;
-
het scheuren van grasland.
-
Een omgevingsvergunning mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van het ander werk dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen, blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van het gebied en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.
-
Geen omgevingsvergunning is nodig voor:
-
andere werken waarbij de gronden niet dieper worden geroerd dan 0,35 m;
-
andere werken die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
-
andere werken die op het moment van het inwerkingtreden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
-
andere werken als onderdeel van een ingreep in de bodem met een oppervlakte van maximaal 50 m²;
-
andere werken waarvoor een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 nodig is.
22.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen voor:
-
het toevoegen van de bestemming ‘Waarde - Archeologie 2’ indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat dit wenselijk is;
-
het verwijderen van de bestemming ‘Waarde - Archeologie 2’ indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat dit mogelijk is.
Artikel 23 Waarde - Archeologie 3
23.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn behalve voor de daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.
23.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (artikelen 3 tot en met 18) mogen geen nieuwe gebouwen worden gebouwd met een oppervlakte van meer dan 500 m² en de oppervlakte van bestaande gebouwen niet worden vergroot met een oppervlakte van meer dan 500 m².
23.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 23.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits:
-
is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
-
is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
-
de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten onevenredig kunnen worden verstoord:
-
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of een verplichting tot het doen van opgravingen;
-
een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Alvorens de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 23.4 wordt verleend, wordt om deskundig advies op het gebied van archeologie gevraagd.
23.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
-
het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
-
het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
-
het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen en het aanbrengen van drainage;
-
het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
-
het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen van gronden en het rooien van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;
-
het scheuren van grasland.
-
Een omgevingsvergunning mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van het ander werk dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen, blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van het gebied en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.
-
Geen omgevingsvergunning is nodig voor:
-
andere werken waarbij de gronden niet dieper worden geroerd dan 0,40 m;
-
andere werken die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
-
andere werken die op het moment van het inwerkingtreden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
-
andere werken als onderdeel van een ingreep in de bodem met een oppervlakte van maximaal 500 m²;
-
andere werken waarvoor een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 nodig is.
23.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen voor:
-
het toevoegen van de bestemming ‘Waarde - Archeologie 3’ indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat dit wenselijk is;
-
het verwijderen van de bestemming ‘Waarde - Archeologie 3’ indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat dit mogelijk is.
Artikel 24 Waterstaat - Waterkering
24.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de waterkering en de waterbeheersing.
In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
24.2 Bouwregels
-
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (artikelen 3 tot en met 18) mogen geen gebouwen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de waterkering, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 10 m bedragen.
24.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 24.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits is aangetoond dat er geen belangen van de waterkering en de waterbeheersing worden geschaad. Alvorens de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 24.4 wordt verleend, wordt de beheerder van de waterkering om advies gevraagd.
24.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, uit te voeren:
-
het afgraven of ophogen van gronden;
-
het aanbrengen van beplanting.
-
Geen omgevingsvergunning is nodig voor werken en werkzaamheden die:
-
het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan
-
De bij sub a bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend als het belang van de waterkering niet onevenredig wordt geschaad en nadat vooraf advies is ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.