Inhoud

Hoofdstuk 1      Inleidende regels  1

Artikel 1      Begrippen  1

Artikel 2      Wijze van meten  4

Hoofdstuk 2      Bestemmingsregels  5

Artikel 3      Verkeer- Railverkeer 5

Artikel 4      Water 6

Hoofdstuk 3      Algemene regels  7

Artikel 5      Anti-dubbeltelregel 7

Artikel 6      Algemene afwijkingsregels  7

Artikel 7      Overige regels  8

Hoofdstuk 4      Overgangs- en slotregels  9

Artikel 8      Overgangsrecht 9

Artikel 9      Slotregel 10







Hoofdstuk 1            Inleidende regels

Artikel 1                   Begrippen                                                                                          Terug naar inhoudsopgave

 

plan:

het bestemmingsplan ‘Tracébesluit OV SAAL’ van de gemeente Ouder-Amstel.

 

bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0437.OVSAAL.VA01 met de bijbehorende regels en bijlagen.

 

aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

bebouwingspercentage:

een op de verbeelding dan wel in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel, bouwvlak of bestemmingsvlak aangeeft dat maxi-maal mag worden bebouwd.

 

bestaand bouwwerk:

een bouwwerk dat op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan:

a      bestaat of in uitvoering is;

b      mag worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag vóór dat tijdstip is ingediend.

 

bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

 

bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

 

bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

 

bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

 

bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij el-kaar behorende bebouwing is toegelaten.

 

bouwperceelsgrens:

de grens van het bouwperceel.

 

bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

 

bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die het-zij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

 
eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond.

 

gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

hoofdgebouw:

een gebouw, dat door zijn ligging, constructie en/of afmetingen bestemming als be-langrijkste bouwwerk op het bouwperceel valt aan te merken.

 

peil:

a      voor een gebouw: de hoogte van de kruin van de weg;

b      voor een bouwwerk ter plaatse van de bestemming ‘Verkeer – Railverkeer’: bovenkant spoorstaaf;

c       voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.

 

werk:

een werkzaamheid of constructie, geen gebouw of bouwwerk zijnde.

 

woning:

een (gedeelte) van een gebouw dan dient voor de zelfstandige huisvesting van één huishouden.





Artikel 2                   Wijze van meten                                                                                 Terug naar inhoudsopgave

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

de bovenkant spoorstaaf:

de hoogte van de bovenkant van de spoorstaaf.

 

de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van kleine bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

afstand tussen gebouwen:

de kortste afstand van de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen.

 

afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelsgrens:

de kortste afstand van het buitenwerkse gevelvlak van een gebouw tot de (zijdelingse) bouwperceelsgrens.

 

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,00 m bedraagt.





Hoofdstuk 2            Bestemmingsregels

Artikel 3                   Verkeer- Railverkeer                                                                          Terug naar inhoudsopgave

3.1             Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer - Railverkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      spoorwegvoorzieningen;

b      een spoorwegstation met perrons;

c       bermen;

d      geluidwerende voorzieningen;

e      groenvoorzieningen;

f        keerwanden;

g       ongelijkvloerse kruisingen ten behoeve van wegen, straten en water;

h      bruggen en viaducten ter plaatse van de aanduiding ‘brug’;

i        water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

j        wegen en straten;

 

3.2             Bouwregels

 

3.2.1         Gebouwen

Op deze gronden mogen alleen gebouwen ten behoeven van de bestemming ‘Verkeer - Railverkeer worden gebouwd, met in achtneming van de volgende regels:

a      Gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd

b      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.

 

3.2.2         Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a.       De bouwhoogte van draagconstructies voor bovenleidingen, seinpalen, bakens en andere railverkeersvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 15 m.

b.       De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

c.        De bouwhoogte van bouwwerken voor het onderbrengen van voorzieningen van de elektrotechnische systemen ten opzichte van de bovenkant spoorstaaf mag niet meer bedragen dan 7 m.

d.       De bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 2 m.

e.       De bouwhoogte van keerwanden mag niet meer bedragen dan 1 m.

f.         De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.





Artikel 4                   Water                                                                                                  Terug naar inhoudsopgave

4.1             Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      water;

b      groenvoorzieningen;

c       waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

4.2             Bouwregels

4.2.1         Algemeen

Op en onder de in lid 3.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.





Hoofdstuk 3            Algemene regels

Artikel 5                   Anti-dubbeltelregel                                                                            Terug naar inhoudsopgave

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.





Artikel 6                   Algemene afwijkingsregels                                                               Terug naar inhoudsopgave

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van:

a      De bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages.

b      De bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van spoorwegen of de aansluiting van spoorwegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven.

c       De bestemmingsregels en toestaan dat bebouwingsgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.

d      De bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:

1      ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 20 m;

2      ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 m.

e      Het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, mits:

1      de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer dan 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;

2      de bouwhoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw zal bedragen.

f        Voor de onder a tot en met e genoemde afwijkingen kan uitsluitend een omgevingsvergunning worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

1      een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

2      de verkeersveiligheid;

3      de sociale veiligheid;

4      de milieusituatie;

5      de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.





Artikel 7                   Overige regels                                                                                   Terug naar inhoudsopgave

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing behouden ten aanzien van de volgende onderwerpen:

a      de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;

b      de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;

c       de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;

d      het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;

e      de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;

f        de ruimte tussen bouwwerken.

Hoofdstuk 4            Overgangs- en slotregels

Artikel 8                   Overgangsrecht                                                                                  Terug naar inhoudsopgave

8.1             Overgangsrecht bouwwerken

a      Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

1      gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2      na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

b      Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in lid 7.1 onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.

c       Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

8.2             Overgangsrecht gebruik

a      Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

b      Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

c       Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

d      Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.





Artikel 9                   Slotregel                                                                                            Terug naar inhoudsopgave

Deze regels worden aangehaald als:

 

‘Regels van het bestemmingsplan Tracébesluit OV SAAL’.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Rosmalen, september 2013                                                  vastgesteld: 26 september 2013

Croonen Adviseurs bv