Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf – Nutsvoorziening’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
nutsvoorzieningen, waartoe worden gerekend voorzieningen ten behoeve van de waterbeheersing en de waterhuishouding, de telecommunicatie en de gas- en elektriciteitsvoorziening, alsmede het gemeenschappelijke antennesysteem.
3.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:
-
gebouwen en bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd indien deze noodzakelijk zijn ten behoeve van de bestemming;
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer dan 3 m bedragen.
Artikel 4 Groen - 1
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
plantsoen, groenstroken en bermen;
-
paden;
-
speelvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
water en oeverstroken.
4.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
-
er mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen worden gebouwd;
-
de inhoud bedraagt niet meer dan 50 m³ per gebouw;
-
de bouwhoogte mag niet meer dan 3 m bedragen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer dan 6 m bedragen;
-
de bouwhoogte voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
Artikel 5 Groen - 2
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen - 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
beplanting in de vorm van streek- en gebiedseigen bomen, struiken en andere planten;
-
groene ruimten in de vorm van ruige, opgaande beplanting, dan wel beplanting in de vorm van grassen en andere laagblijvende beplanting;
-
verwilderingsgebieden;
-
voetpaden;
-
water.
5.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:
-
bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd indien deze noodzakelijk zijn ten behoeve van de bestemming, daartoe worden in ieder geval gerekend bergingen en straatmeubilair;
-
de afstand tussen bouwwerken en gronden met de bestemming ‘Verkeer’ mag niet meer dan 5 m bedragen.
-
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
-
er mogen uitsluitend gebouwen worden gebouwd ten behoeve van het beheer en het onderhoud van de gronden bestemd als ‘groen - 2’;
-
het bebouwingspercentage van gronden bestemd voor ‘Groen - 2’ ten behoeve van gebouwen mag niet meer dan 2% bedragen;
-
de goothoogte van gebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen;
-
de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 5 m bedragen;
-
de oppervlakte per gebouw mag niet meer dan 6 m² bedragen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3,5 m bedragen.
5.3 Specifieke gebruiksregels
Onder met de bestemming strijdig gebruik als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval begrepen:
-
het verharden van de gronden bestemd voor ‘Groen - 2’ voor meer dan 5% ten behoeve van voetpaden;
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
-
het ophogen, afgraven, afschuiven of egaliseren van gronden;
-
het planten dan wel kappen of rooien van bomen en andere hoogopgaande groenvoorzieningen;
-
het dempen, graven of verbreden van vaarten, sloten of watergangen.
-
De onder a. bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor normaal onderhoud, gebruik en beheer.
-
Alvorens over de onder a. bedoelde omgevingsvergunning te beslissen pleegt het bevoegd gezag overleg met een daartoe bevoegde instantie, met het oog op de hoge historische geografische waarde die aan de gronden is toegedeeld op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de Provincie Noord-Holland. Wanneer er onevenredige aantasting van de historische geografische waarden plaatsvindt, dient de omgevingsvergunning te worden geweigerd.
-
Alvorens een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden als bedoeld onder a sub 3 wordt beslist pleegt het bevoegd gezag overleg met de instantie die verantwoordelijk is voor het waterbeheer.
Artikel 6 Groen - 3
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen - 3’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
beplanting in de vorm van streek- en gebiedseigen bomen, struiken en andere planten;
-
groene ruimten in de vorm van ruige, opgaande beplanting;
-
verwilderingsgebieden;
-
water;
-
een recreatiewoning, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘recreatiewoning’.
6.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:
-
het is niet toegestaan binnen deze bestemming gebouwen te bouwen;
-
de tot Groen – 3 bestemde gronden worden niet beschouwd als erf in de zin van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
-
In afwijking van het bepaalde onder b geldt voor het bouwen van gebouwen op gronden ter plaatse van de aanduiding ‘recreatiewoning’ de volgende regel:
-
de oppervlakte, goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan de bestaand maten ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen, met dien verstande dat het niet toegestaan is bouwwerken, geen gebouwen zijnde te bouwen in de vorm van:
-
erfafscheidingen;
-
steigers;
-
in afwijking van het bepaalde onder 1 geldt voor walbeschoeiingen dat de bouwhoogte daarvan ten hoogste 0,5 m mag bedragen ten opzichte van het waterpeil gemeten.
6.3 Specifieke gebruiksregels
Onder met de bestemming strijdig gebruik als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval begrepen:
-
het verharden van de gronden bestemd voor ‘Groen - 3’ met meer dan 5%, met dien verstande dat de totale oppervlakte aan terrassen behorende bij woningen ten hoogste 10 m2 per woning mag bedragen;
-
permanente bewoning van de recreatiewoning op de gronden ter plaatse van de aanduiding “recreatiewoning”.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
-
het ophogen, afgraven, afschuiven of egaliseren van gronden;
-
het dempen, graven of verbreden van vaarten, sloten of watergangen;
-
het kappen, rooien of anderszins verwijderen van bomen en/of struikgewas en andere vormen van beplanting;
-
het al dan niet in de vorm van een erfafscheiding planten of anderszins plaatsen en/of aanleggen van bomen en/of struikgewas, anders dan ter vervanging van bestaande groenvoorzieningen;
-
het aanleggen van verhardingen anders dan bedoeld in lid 6.3.
-
De onder a. bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor normaal onderhoud, gebruik en beheer.
-
Alvorens over een onder a. bedoelde omgevingsvergunning ten behoeve van activiteiten als bedoeld onder a sub 1 of 2 te beslissen pleegt het bevoegd gezag overleg met een daartoe bevoegde instantie, met het oog op de hoge historische geografische waarde die aan de gronden is toegedeeld op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de Provincie Noord-Holland. Wanneer de beoogde activiteiten leiden tot onevenredige aantasting van de historische geografische waarden, dient de omgevingsvergunning te worden geweigerd.
-
Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a sub 3 en/of 4 wordt uitsluitend verleend indien na toetsing van de aanvraag blijkt dat de beoogde activiteiten passen binnen de gemeentelijke beleidskaders zoals die door de gemeenteraad zijn vastgesteld.
-
Alvorens over een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden als bedoeld onder a sub 2 wordt beslist pleegt het bevoegd gezag overleg met de instantie die verantwoordelijk is voor het waterbeheer.
Artikel 7 Tuin
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
-
een natuur-educatief centrum ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van tuin – natuureducatie”;
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
water.
7.2 Bouwregels
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van tuin – natuureducatie” een gebouw mag worden gebouwd waarvoor de volgende regels gelden:
-
een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
de goot- en bouwhoogte mogen niet meer dan respectievelijk 3 m en 5,5 m bedragen;
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 1,5 m bedragen, met uitzondering van erfafscheidingen die zijn uitgevoerd in een dichte constructie; deze mogen worden uitgevoerd met een bouwhoogte van ten hoogste 1 m;
-
in afwijking van het bepaalde onder 1 geldt voor de hoogte van een toegangshek in een erfafscheiding dat de bouwhoogte ten hoogste 2 m mag bedragen, met uitzondering van toegangshekken die zijn uitgevoerd in een dichte constructie, deze mogen worden uitgevoerd met een hoogte van ten hoogste 1 m;
-
de bouwhoogte van erfafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 2 m bedragen;
-
de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen, met dien verstande dat er geen overkappingen binnen de bestemming mogen worden gebouwd.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van afwijing van:
-
het bepaalde in lid 7.2 sub a, voor het bouwen van een uitbouw aan een woning, met dien verstande dat:
-
de diepte van een uitbouw niet meer dan 1,5 m mag bedragen;
-
de breedte van een uitbouw maximaal 2/3e deel van de bestaande gevelbreedte mag bedragen, tot een maximum van 4 m;
-
de bouwhoogte van een uitbouw maximaal gelijk is aan die van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw + 0,25 m;
-
de afstand van een uitbouw tot gronden met de bestemming ‘Verkeer’ ten minste 1,5 m bedraagt.
-
het bepaalde in lid 7.2 sub a, voor het bouwen van een aan- en uitbouwen of bijgebouwen voor de gevellijn, met dien verstande dat:
-
de afstand tot de weg ten minste 15 m dient te bedragen;
-
de totale oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen voor de gevellijn ten hoogste 20 m2 mag bedragen;
-
voor het overige de bouwregels voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen buiten het bouwvlak, als genoemd in artikel 10, lid 10.2 sub c onder 1 sub b, c en d, alsmede onder 2 sub b en c, van overeenkomstige toepassing zijn.
-
het bepaalde in lid 7.2 sub b, onder 4, voor het bouwen van een overkapping, met dien verstande dat:
-
de overkapping in het verlengde van of achter de voorste bouwgrens van de bestemmingen ‘Wonen’ dient te worden gebouwd;
-
de oppervlakte van overkappingen mag niet meer dan 10 m² bedragen;
-
de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer dan 3 m bedragen.
-
het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld onder a tot en met c mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en/of bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de sociale veiligheid.
Artikel 8 Verkeer
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wegen met een functie voor zowel het verkeer met een doorgaand karakter als voor de ontsluiting van aanliggende gronden;
-
parkeren;
-
groenvoorzieningen;
-
speelvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
water,
met dien verstande dat:
-
in de bestemming de bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen, zoals bermbeplanting, voorzieningen voor voetgangers en fietsers, bushaltes en dergelijke zijn begrepen;
-
de bestemming, afgezien van een plaatselijke verbreding of versmalling, niet in een ingrijpende wijziging van het profiel voorziet.
8.2 Bouwregels
-
Op of in de gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, anders dan ten behoeve van nutsvoorzieningen die mogen worden gebouwd binnen de grenzen van de regels voor het omgevingsvergunningvrij bouwen als bedoeld in de Wabo;
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer dan 3 m bedragen;
-
het bouwen van ondergrondse containers is toegestaan.
Artikel 9 Water
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
waterberging;
-
waterhuishouding;
-
waterlopen;
-
vaarwater;
-
botenhuizen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘schiphuis’;
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, stuwen, duikers, beschoeiingen en steigers.
9.2 Bouwregels
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van botenhuizen, met dien verstande dat:
-
botenhuizen uitsluitend mogen worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘schiphuis’;
-
de bouwhoogte van botenhuizen niet meer dan 3 m mag bedragen, gerekend vanaf het aansluitende maaiveld;
-
het gezamenlijke oppervlak van botenhuizen per woning niet meer dan 30 m² mag bedragen;
-
de gronden nader aangeduid met "schiphuis" niet worden gerekend tot het erf behorend bij een woning als bedoeld in artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
het bebouwingspercentage van gronden bestemd voor ‘water’ ten behoeve van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3% bedragen;
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2,5 m bedragen, gerekend vanaf het aansluitende maaiveld, met uitzondering van bruggen;
-
de vrije doorvaarthoogte onder bruggen dient ten minste 2,3 m te bedragen;
-
per bouwperceel mag maximaal 1 steiger worden gebouwd waarvoor geldt dat deze ten hoogste 1 uit de oever mag worden gebouwd en dat de breedte van de steiger gemeten vanuit de oever niet meer dan 5 m mag bedragen
-
voor het overige zijn uitsluitend vergunningvrije bouwwerken, als bedoeld in de Wabo toegestaan.
9.3 Specifieke gebruiksregels
Onder met de bestemming strijdig gebruik als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval begrepen:
-
het gebruik van gronden ten behoeve van ligplaatsen voor woonschepen.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
-
het ophogen, afgraven, afschuiven of egaliseren van gronden;
-
het dempen, graven of verbreden van vaarten, sloten of watergangen.
-
De onder a. bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor normaal onderhoud, gebruik en beheer.
-
Alvorens over de onder a bedoelde omgevingsvergunning wordt beslist pleegt het bevoegd gezag overleg met een daartoe bevoegde instantie, met het oog op de hoge historische geografische waarde die aan de gronden is toegedeeld op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de Provincie Noord-Holland. Wanneer er onevenredige aantasting van de historische geografische waarden plaatsvindt, dient de omgevingsvergunning te worden geweigerd.
-
Alvorens over een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden als bedoeld onder a sub 2 wordt beslist pleegt het bevoegd gezag overleg met de instantie die verantwoordelijk is voor het waterbeheer.
Artikel 10 Wonen
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wonen, uitsluitend in de vorm van vrijstaande woningen, al dan niet in combinatie met aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven;
met de daarbij behorende:
-
groenvoorzieningen;
-
speelvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
verkeer- en verblijfsvoorzieningen;
-
water.
Ten aanzien van aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven gelden de volgende regels:
a. een woning en de daarbij behorende aan-, uitbouwen en bijgebouwen op gronden als bedoeld in lid 10.1 sub a mag worden gebruikt voor aan–huis-verbonden beroepen of bedrijven, mits:
-
de gezamenlijke vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m²;
-
het aan huis verbonden beroepen of bedrijven betreft die;
-
niet vergunningplichtig is op grond van de Wet milieubeheer;
-
valt binnen de van deze regels deel uitmakende bijlage ‘Staat van Bedrijven’ milieucategorie 1, dan wel daarmee is gelijk te stellen voor wat betreft de milieugevolgen voor de omgeving;
-
het geen detailhandel of horeca betreft;
-
op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van de aan huis verbonden beroepen of bedrijven plaatsvindt;
-
in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt;
-
de activiteit geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de omgeving.
10.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen die binnen het bouwvlak worden gebouwd gelden de volgende regels:
-
als hoofdgebouwen mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd;
-
hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
ten minste 1 van de gebouwen dient te worden gerealiseerd in de gevellijn zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding “gevellijn”;
-
per bouwvlak is ten hoogste 1 woning toegestaan;
-
de goot- en bouwhoogte mogen niet meer dan respectievelijk 3,5 m en 8,5 m bedragen;
-
in afwijking van het bepaalde onder 5 mag de goothoogte aan één zijde van de bebouwing niet meer dan 5 m bedragen over een lengte van ten hoogste 4 m;
-
de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 3 m.
-
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten het bouwvlak geldt de volgende regel:
-
de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bedragen.
-
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen die buiten het bouwvlak worden gebouwd gelden de volgende regels:
-
aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen aan één zijde van het bouwvlak de zijdelingse bouwgrens overschrijden, met dien verstande dat
-
de bebouwing ten minste 4,5 m achter (het verlengde van) de ter plaatse met “gevellijn” aangeduide gevellijn wordt gebouwd;
-
de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 3 m mag bedragen;
-
voor deze bebouwing een maximale goothoogte van 3 m geldt;
-
de bouwhoogte ten minste 1 m lager moet bedragen dan de hoogte van het hoogste gebouw binnen het bouwvlak met een maximum van 6,5 m;
-
deze bebouwing aan de achterzijde (het verlengde van) de achterste bebouwingsgrens van het bouwvlak niet mag overschrijden;
-
een bijgebouw mag gerealiseerd worden op het erf gelegen achter (het verlengde van) de achterste bebouwingsgrens, met dien verstande dat:
-
de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen gelegen achter de achterste bebouwingsgrens niet meer dan 20 m² mag bedragen;
-
de goothoogte van bijgebouwen niet meer dan 3 m mag bedragen;
-
de bouwhoogte van bijgebouwen niet meer dan 5 m mag bedragen;
-
in afwijking van het bepaalde onder b en c geldt voor gronden die ter plaatse nader zijn aangeduid met “garage” dat binnen deze gronden gebouwen mogen worden gebouwd met een goothoogte van 3 m en een bouwhoogte van 4 m.
-
Voor het bouwen van dakkapellen op het achterdakvlak van het hoofdgebouw gelden de volgende regels:
-
de hoogte van een dakkapel, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, mag niet meer dan 2 m bedragen;
-
de afstand tussen de onderzijde van een dakkapel en de dakvoet mag niet minder dan 0,5 m en niet meer dan 1 m bedragen;
-
de afstand tussen de bovenzijde van een dakkapel en de daknok mag niet minder dan 0,5 m bedragen.
-
Voor het bouwen van dakkapellen op het zijdakvlak van het hoofdgebouw gelden de volgende regels:
-
de hoogte van een dakkapel, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, mag niet meer dan 2 m bedragen;
-
de afstand tussen de onderzijde van een dakkapel en de dakvoet mag niet minder dan 0,5 m en niet meer dan 1 m bedragen;
-
de afstand tussen de bovenzijde van een dakkapel en de daknok mag niet minder dan 0,5 m bedragen;
-
de afstand van de dakkapel tot de voorgevel van het dakvlak mag niet minder dan 1 m bedragen.
-
Voor het bouwen van dakkapellen op het voordakvlak van het hoofdgebouw gelden de volgende regels:
-
de hoogte van een dakkapel, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, mag niet meer dan 1,5 m bedragen;
-
de afstand tussen de onderzijde van een dakkapel en de dakvoet mag niet minder dan 0,5 m en niet meer dan 1 m bedragen;
-
de afstand tussen de bovenzijde van een dakkapel en de daknok mag niet minder dan 0,5 m bedragen.
-
Voor het bouwen van dakopbouwen aan de achterzijde van het hoofdgebouw gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van een hoofdgebouw voorzien van een dakopbouw mag niet meer dan 9,5 m bedragen;
-
de afstand tussen de onderzijde van een dakopbouw en de dakvoet mag niet minder dan 0,5 m en niet meer dan 1 m bedragen;
-
de afstand tussen de zijkanten van een dakopbouw en de zijkanten van de buiten- en/of tussenmuur dient mag niet minder dan 0,5 m bedragen;
-
de dakhelling van een dakopbouw en het hoofdgebouw dient hetzelfde aantal graden te bedragen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
-
de oppervlakte van overkappingen mag niet meer dan 20 m² bedragen;
-
de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer dan 3 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
10.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:
-
de plaats van hoofdgebouwen, in die zin dat de voorgevel moet worden gebouwd in de naar de weg gekeerde zijde van het bouwvlak;
-
de plaats van aan- en uitbouwen aan het hoofdgebouw ten behoeve van mantelzorg voor het realiseren van kangoeroewoningen;
-
de plaats van bijgebouwen buiten het bouwvlak;
-
de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
ter bevordering van de samenhang van het stedenbouwkundige beeld en met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en/of bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de sociale veiligheid.
10.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van afwijking van:
-
het bepaalde in lid 10.2 sub b en c , voor het bouwen van een aan- of uitbouw bij het hoofdgebouw ten behoeve van mantelzorg voor het realiseren van een kangoeroewoning, met dien verstande dat:
-
de oppervlakte van een buidelwoning buiten het bouwvlak niet meer dan 30 m² mag bedragen;
-
voor het overige de bouwregels van aan- en uitbouwen en bijgebouwen buiten het bouwvlak lid 10.2 sub c van overeenkomstige toepassing zijn.
-
het bepaalde in lid 10.2 sub d onder 2, lid 10.2 sub e onder 2 en lid 10.2 sub f onder 2, voor het vergroten van de maximale afstand van 1 m van de onderzijde van de dakkapel tot de dakvoet, met dien verstande dat er geen twee dakkapellen boven elkaar mogen worden gebouwd.
-
het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld onder a en b mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en/of bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de sociale veiligheid.
10.5 Specifieke gebruiksregels
Als met deze bestemming strijdig gebruik wordt aangemerkt het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval begrepen:
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor recreatieve bewoning;
-
het gebruiken of laten gebruiken van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
-
het gebruiken of laten gebruiken van bouwwerken ten behoeve van een kangoeroewoning;
-
het bedrijfsmatig exploiteren van het zwembad (het zwembad is bestemd voor eigen gebruik).
10.6 Afwijken van de gebruiksregels
het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van afwijking van het bepaalde in lid 10.1 en lid 10.5 voor het gebruik van aan- en uitbouwen ten behoeve van mantelzorg, met dien verstande dat:
-
er sprake dient te zijn van verlening van mantelzorg in een hoofdgebouw of een aan- of uitbouw aan het hoofdgebouw;
-
er een indicatiebesluit van een bevoegde instantie kan worden overlegd;
-
er uitsluitend sprake mag zijn van het verlenen van mantelzorg in een buidelwoning bij het hoofdgebouw;
-
er geen sprake mag zijn van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de belangen van omwonenden.
10.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
-
het ophogen, afgraven, afschuiven of egaliseren van gronden;
-
het dempen, graven of verbreden van vaarten, sloten of watergangen.
-
De onder a. bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor normaal onderhoud, gebruik en beheer.
-
Alvorens over de onder a. bedoelde omgevingsvergunning te beslissen plegen Burgemeester en Wethouders overleg met een daartoe bevoegde instantie, met het oog op de hoge historische geografische waarde die aan de gronden is toegedeeld op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de Provincie Noord-Holland. Wanneer er onevenredige aantasting van de historische geografische waarden plaatsvindt, dient de omgevingsvergunning te worden geweigerd.
-
Alvorens over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a sub 2 wordt beslist pleegt het bevoegd gezag overleg met de instantie die verantwoordelijk is voor het waterbeheer.