Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
-
het plan:
het bestemmingsplan Woongebied Oosterdel van de gemeente Langedijk;
-
het bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0416.BPOD2009-va01 met de bijbehorende regels;
-
aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
-
aanduidinggrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
-
aan huis verbonden beroepen of bedrijven:
het uitoefenen van een vrij en zelfstandig beroep, of het beroepsmatig verlenen van diensten, op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, technisch gebied of daarmee gelijk te stellen activiteiten, niet zijnde detailhandel, waarbij de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;
-
aan-/uitbouw:
een gebouw gebouwd aan een hoofdgebouw, dat door de vorm daarvan onderscheiden kan worden, en door ligging, constructie en /of afmeting daaraan ondergeschikt is;
-
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
-
bebouwingspercentage:
een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het perceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
-
bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
-
bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
-
bijgebouw:
een op zichzelf staand gebouw dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en door ligging, constructie en/of afmetingen daaraan ondergeschikt is;
-
bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, als mede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
-
bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
-
bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
-
bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
-
bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
-
bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
-
buidelwoning:
een buidelwoning is geen zelfstandige woning maar ondergeschikt aan het hoofdgebouw, waarbij de verlening van mantelzorg plaatsvindt in de aan- en/of uitbouw, of in het aangebouwde bijgebouw van het hoofdgebouw;
-
gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
-
hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
-
kangoeroewoning:
een kangoeroewoning bestaat uit twee wooneenheden, waarbij een buidelwoning deel uit maakt van het hoofdgebouw en hiermee inpandig in verbinding staat. De bewoner(s) van het hoofdgebouw verleent/ver-lenen mantelzorg vanuit het (grotere) hoofdgebouw;
-
luifel:
afdak of overkapping aan of bij een gebouw, al of niet ondersteund;
-
landschappelijke- en cultuurhistorische waarden:
archeologische, historisch (steden)bouwkundige en/of historisch geografische waarden, als bedoeld in de Cultuur Historische Waardenkaart en bijbehorende beschrijving van de provincie Noord-Holland;
-
ligplaats:
een ruimte voor het afmeren en doen of laten liggen van een vaartuig;
-
mantelzorg:
langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voorvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt, gebaseerd op een indicatiebesluit genomen door het bevoegd gezag;
-
peil:
-
voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
-
de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
-
voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
-
de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
-
prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
-
seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
-
gevellijn:
de lijn c.q. aanduiding in het plan waarin de voorgevel van één van de gebouwen dient te worden gebouwd;
-
woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
-
woonschip:
elk drijvend en anderszins geheel of in hoofdzaak in water geplaatst voorwerp dat uitsluitend of in hoofdzaak als woning gebezigd of tot woning bestemd is, ook indien het nog in aanbouw is.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
-
de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
-
de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot , c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
-
de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
-
de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
-
de oppervlakte van een gebouw:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken, wordt buiten beschouwing gelaten:
-
galerijen, balkons en luifels, mits de afwijking van de plaatsingseisen niet meer dan 2 m bedraagt;
-
(brand)trappen en trappenhuizen.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als goot- en dakoverstekken, plinten, pilasters, kozijnen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten buiten beschouwing gelaten, mits de afwijking van de plaatsingseisen niet meer dan 1 m bedraagt. Overschrijdingen van niet meer dan 1 m worden niet meegerekend bij de bepaling van de oppervlakte van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2 sub e van dit plan.
Bij de toepassing van het bepalen van de goothoogte van bouwwerken als bedoeld in artikel 2 onder b worden bouwdelen als dakkapellen, dakopbouwen en wolfseinden (afgeknotte dakvlakken) niet meegerekend.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf – Nutsvoorziening’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
nutsvoorzieningen, waartoe worden gerekend voorzieningen ten behoeve van de waterbeheersing en de waterhuishouding, de telecommunicatie en de gas- en elektriciteitsvoorziening, alsmede het gemeenschappelijke antennesysteem.
3.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:
-
gebouwen en bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd indien deze noodzakelijk zijn ten behoeve van de bestemming;
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer dan 3 m bedragen.
Artikel 4 Groen - 1
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
plantsoen, groenstroken en bermen;
-
paden;
-
speelvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
water en oeverstroken.
4.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
-
er mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen worden gebouwd;
-
de inhoud bedraagt niet meer dan 50 m³ per gebouw;
-
de bouwhoogte mag niet meer dan 3 m bedragen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer dan 6 m bedragen;
-
de bouwhoogte voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
Artikel 5 Groen - 2
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen - 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
beplanting in de vorm van streek- en gebiedseigen bomen, struiken en andere planten;
-
groene ruimten in de vorm van ruige, opgaande beplanting, dan wel beplanting in de vorm van grassen en andere laagblijvende beplanting;
-
verwilderingsgebieden;
-
voetpaden;
-
water.
5.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:
-
bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd indien deze noodzakelijk zijn ten behoeve van de bestemming, daartoe worden in ieder geval gerekend bergingen en straatmeubilair;
-
de afstand tussen bouwwerken en gronden met de bestemming ‘Verkeer’ mag niet meer dan 5 m bedragen.
-
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
-
er mogen uitsluitend gebouwen worden gebouwd ten behoeve van het beheer en het onderhoud van de gronden bestemd als ‘groen - 2’;
-
het bebouwingspercentage van gronden bestemd voor ‘Groen - 2’ ten behoeve van gebouwen mag niet meer dan 2% bedragen;
-
de goothoogte van gebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen;
-
de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 5 m bedragen;
-
de oppervlakte per gebouw mag niet meer dan 6 m² bedragen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3,5 m bedragen.
5.3 Specifieke gebruiksregels
Onder met de bestemming strijdig gebruik als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval begrepen:
-
het verharden van de gronden bestemd voor ‘Groen - 2’ voor meer dan 5% ten behoeve van voetpaden;
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
-
het ophogen, afgraven, afschuiven of egaliseren van gronden;
-
het planten dan wel kappen of rooien van bomen en andere hoogopgaande groenvoorzieningen;
-
het dempen, graven of verbreden van vaarten, sloten of watergangen.
-
De onder a. bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor normaal onderhoud, gebruik en beheer.
-
Alvorens over de onder a. bedoelde omgevingsvergunning te beslissen pleegt het bevoegd gezag overleg met een daartoe bevoegde instantie, met het oog op de hoge historische geografische waarde die aan de gronden is toegedeeld op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de Provincie Noord-Holland. Wanneer er onevenredige aantasting van de historische geografische waarden plaatsvindt, dient de omgevingsvergunning te worden geweigerd.
-
Alvorens een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden als bedoeld onder a sub 3 wordt beslist pleegt het bevoegd gezag overleg met de instantie die verantwoordelijk is voor het waterbeheer.
Artikel 6 Groen - 3
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen - 3’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
beplanting in de vorm van streek- en gebiedseigen bomen, struiken en andere planten;
-
groene ruimten in de vorm van ruige, opgaande beplanting;
-
verwilderingsgebieden;
-
water;
-
een recreatiewoning, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘recreatiewoning’.
6.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:
-
het is niet toegestaan binnen deze bestemming gebouwen te bouwen;
-
de tot Groen – 3 bestemde gronden worden niet beschouwd als erf in de zin van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
-
In afwijking van het bepaalde onder b geldt voor het bouwen van gebouwen op gronden ter plaatse van de aanduiding ‘recreatiewoning’ de volgende regel:
-
de oppervlakte, goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan de bestaand maten ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen, met dien verstande dat het niet toegestaan is bouwwerken, geen gebouwen zijnde te bouwen in de vorm van:
-
erfafscheidingen;
-
steigers;
-
in afwijking van het bepaalde onder 1 geldt voor walbeschoeiingen dat de bouwhoogte daarvan ten hoogste 0,5 m mag bedragen ten opzichte van het waterpeil gemeten.
6.3 Specifieke gebruiksregels
Onder met de bestemming strijdig gebruik als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval begrepen:
-
het verharden van de gronden bestemd voor ‘Groen - 3’ met meer dan 5%, met dien verstande dat de totale oppervlakte aan terrassen behorende bij woningen ten hoogste 10 m2 per woning mag bedragen;
-
permanente bewoning van de recreatiewoning op de gronden ter plaatse van de aanduiding “recreatiewoning”.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
-
het ophogen, afgraven, afschuiven of egaliseren van gronden;
-
het dempen, graven of verbreden van vaarten, sloten of watergangen;
-
het kappen, rooien of anderszins verwijderen van bomen en/of struikgewas en andere vormen van beplanting;
-
het al dan niet in de vorm van een erfafscheiding planten of anderszins plaatsen en/of aanleggen van bomen en/of struikgewas, anders dan ter vervanging van bestaande groenvoorzieningen;
-
het aanleggen van verhardingen anders dan bedoeld in lid 6.3.
-
De onder a. bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor normaal onderhoud, gebruik en beheer.
-
Alvorens over een onder a. bedoelde omgevingsvergunning ten behoeve van activiteiten als bedoeld onder a sub 1 of 2 te beslissen pleegt het bevoegd gezag overleg met een daartoe bevoegde instantie, met het oog op de hoge historische geografische waarde die aan de gronden is toegedeeld op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de Provincie Noord-Holland. Wanneer de beoogde activiteiten leiden tot onevenredige aantasting van de historische geografische waarden, dient de omgevingsvergunning te worden geweigerd.
-
Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a sub 3 en/of 4 wordt uitsluitend verleend indien na toetsing van de aanvraag blijkt dat de beoogde activiteiten passen binnen de gemeentelijke beleidskaders zoals die door de gemeenteraad zijn vastgesteld.
-
Alvorens over een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden als bedoeld onder a sub 2 wordt beslist pleegt het bevoegd gezag overleg met de instantie die verantwoordelijk is voor het waterbeheer.
Artikel 7 Tuin
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
-
een natuur-educatief centrum ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van tuin – natuureducatie”;
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
water.
7.2 Bouwregels
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van tuin – natuureducatie” een gebouw mag worden gebouwd waarvoor de volgende regels gelden:
-
een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
de goot- en bouwhoogte mogen niet meer dan respectievelijk 3 m en 5,5 m bedragen;
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 1,5 m bedragen, met uitzondering van erfafscheidingen die zijn uitgevoerd in een dichte constructie; deze mogen worden uitgevoerd met een bouwhoogte van ten hoogste 1 m;
-
in afwijking van het bepaalde onder 1 geldt voor de hoogte van een toegangshek in een erfafscheiding dat de bouwhoogte ten hoogste 2 m mag bedragen, met uitzondering van toegangshekken die zijn uitgevoerd in een dichte constructie, deze mogen worden uitgevoerd met een hoogte van ten hoogste 1 m;
-
de bouwhoogte van erfafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 2 m bedragen;
-
de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen, met dien verstande dat er geen overkappingen binnen de bestemming mogen worden gebouwd.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van afwijing van:
-
het bepaalde in lid 7.2 sub a, voor het bouwen van een uitbouw aan een woning, met dien verstande dat:
-
de diepte van een uitbouw niet meer dan 1,5 m mag bedragen;
-
de breedte van een uitbouw maximaal 2/3e deel van de bestaande gevelbreedte mag bedragen, tot een maximum van 4 m;
-
de bouwhoogte van een uitbouw maximaal gelijk is aan die van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw + 0,25 m;
-
de afstand van een uitbouw tot gronden met de bestemming ‘Verkeer’ ten minste 1,5 m bedraagt.
-
het bepaalde in lid 7.2 sub a, voor het bouwen van een aan- en uitbouwen of bijgebouwen voor de gevellijn, met dien verstande dat:
-
de afstand tot de weg ten minste 15 m dient te bedragen;
-
de totale oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen voor de gevellijn ten hoogste 20 m2 mag bedragen;
-
voor het overige de bouwregels voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen buiten het bouwvlak, als genoemd in artikel 10, lid 10.2 sub c onder 1 sub b, c en d, alsmede onder 2 sub b en c, van overeenkomstige toepassing zijn.
-
het bepaalde in lid 7.2 sub b, onder 4, voor het bouwen van een overkapping, met dien verstande dat:
-
de overkapping in het verlengde van of achter de voorste bouwgrens van de bestemmingen ‘Wonen’ dient te worden gebouwd;
-
de oppervlakte van overkappingen mag niet meer dan 10 m² bedragen;
-
de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer dan 3 m bedragen.
-
het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld onder a tot en met c mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en/of bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de sociale veiligheid.
Artikel 8 Verkeer
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wegen met een functie voor zowel het verkeer met een doorgaand karakter als voor de ontsluiting van aanliggende gronden;
-
parkeren;
-
groenvoorzieningen;
-
speelvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
water,
met dien verstande dat:
-
in de bestemming de bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen, zoals bermbeplanting, voorzieningen voor voetgangers en fietsers, bushaltes en dergelijke zijn begrepen;
-
de bestemming, afgezien van een plaatselijke verbreding of versmalling, niet in een ingrijpende wijziging van het profiel voorziet.
8.2 Bouwregels
-
Op of in de gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, anders dan ten behoeve van nutsvoorzieningen die mogen worden gebouwd binnen de grenzen van de regels voor het omgevingsvergunningvrij bouwen als bedoeld in de Wabo;
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer dan 3 m bedragen;
-
het bouwen van ondergrondse containers is toegestaan.
Artikel 9 Water
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
waterberging;
-
waterhuishouding;
-
waterlopen;
-
vaarwater;
-
botenhuizen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘schiphuis’;
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, stuwen, duikers, beschoeiingen en steigers.
9.2 Bouwregels
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van botenhuizen, met dien verstande dat:
-
botenhuizen uitsluitend mogen worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘schiphuis’;
-
de bouwhoogte van botenhuizen niet meer dan 3 m mag bedragen, gerekend vanaf het aansluitende maaiveld;
-
het gezamenlijke oppervlak van botenhuizen per woning niet meer dan 30 m² mag bedragen;
-
de gronden nader aangeduid met "schiphuis" niet worden gerekend tot het erf behorend bij een woning als bedoeld in artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
het bebouwingspercentage van gronden bestemd voor ‘water’ ten behoeve van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3% bedragen;
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2,5 m bedragen, gerekend vanaf het aansluitende maaiveld, met uitzondering van bruggen;
-
de vrije doorvaarthoogte onder bruggen dient ten minste 2,3 m te bedragen;
-
per bouwperceel mag maximaal 1 steiger worden gebouwd waarvoor geldt dat deze ten hoogste 1 uit de oever mag worden gebouwd en dat de breedte van de steiger gemeten vanuit de oever niet meer dan 5 m mag bedragen
-
voor het overige zijn uitsluitend vergunningvrije bouwwerken, als bedoeld in de Wabo toegestaan.
9.3 Specifieke gebruiksregels
Onder met de bestemming strijdig gebruik als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval begrepen:
-
het gebruik van gronden ten behoeve van ligplaatsen voor woonschepen.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
-
het ophogen, afgraven, afschuiven of egaliseren van gronden;
-
het dempen, graven of verbreden van vaarten, sloten of watergangen.
-
De onder a. bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor normaal onderhoud, gebruik en beheer.
-
Alvorens over de onder a bedoelde omgevingsvergunning wordt beslist pleegt het bevoegd gezag overleg met een daartoe bevoegde instantie, met het oog op de hoge historische geografische waarde die aan de gronden is toegedeeld op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de Provincie Noord-Holland. Wanneer er onevenredige aantasting van de historische geografische waarden plaatsvindt, dient de omgevingsvergunning te worden geweigerd.
-
Alvorens over een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden als bedoeld onder a sub 2 wordt beslist pleegt het bevoegd gezag overleg met de instantie die verantwoordelijk is voor het waterbeheer.
Artikel 10 Wonen
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wonen, uitsluitend in de vorm van vrijstaande woningen, al dan niet in combinatie met aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven;
met de daarbij behorende:
-
groenvoorzieningen;
-
speelvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
verkeer- en verblijfsvoorzieningen;
-
water.
Ten aanzien van aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven gelden de volgende regels:
a. een woning en de daarbij behorende aan-, uitbouwen en bijgebouwen op gronden als bedoeld in lid 10.1 sub a mag worden gebruikt voor aan–huis-verbonden beroepen of bedrijven, mits:
-
de gezamenlijke vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m²;
-
het aan huis verbonden beroepen of bedrijven betreft die;
-
niet vergunningplichtig is op grond van de Wet milieubeheer;
-
valt binnen de van deze regels deel uitmakende bijlage ‘Staat van Bedrijven’ milieucategorie 1, dan wel daarmee is gelijk te stellen voor wat betreft de milieugevolgen voor de omgeving;
-
het geen detailhandel of horeca betreft;
-
op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van de aan huis verbonden beroepen of bedrijven plaatsvindt;
-
in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt;
-
de activiteit geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de omgeving.
10.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen die binnen het bouwvlak worden gebouwd gelden de volgende regels:
-
als hoofdgebouwen mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd;
-
hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
ten minste 1 van de gebouwen dient te worden gerealiseerd in de gevellijn zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding “gevellijn”;
-
per bouwvlak is ten hoogste 1 woning toegestaan;
-
de goot- en bouwhoogte mogen niet meer dan respectievelijk 3,5 m en 8,5 m bedragen;
-
in afwijking van het bepaalde onder 5 mag de goothoogte aan één zijde van de bebouwing niet meer dan 5 m bedragen over een lengte van ten hoogste 4 m;
-
de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 3 m.
-
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten het bouwvlak geldt de volgende regel:
-
de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bedragen.
-
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen die buiten het bouwvlak worden gebouwd gelden de volgende regels:
-
aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen aan één zijde van het bouwvlak de zijdelingse bouwgrens overschrijden, met dien verstande dat
-
de bebouwing ten minste 4,5 m achter (het verlengde van) de ter plaatse met “gevellijn” aangeduide gevellijn wordt gebouwd;
-
de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 3 m mag bedragen;
-
voor deze bebouwing een maximale goothoogte van 3 m geldt;
-
de bouwhoogte ten minste 1 m lager moet bedragen dan de hoogte van het hoogste gebouw binnen het bouwvlak met een maximum van 6,5 m;
-
deze bebouwing aan de achterzijde (het verlengde van) de achterste bebouwingsgrens van het bouwvlak niet mag overschrijden;
-
een bijgebouw mag gerealiseerd worden op het erf gelegen achter (het verlengde van) de achterste bebouwingsgrens, met dien verstande dat:
-
de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen gelegen achter de achterste bebouwingsgrens niet meer dan 20 m² mag bedragen;
-
de goothoogte van bijgebouwen niet meer dan 3 m mag bedragen;
-
de bouwhoogte van bijgebouwen niet meer dan 5 m mag bedragen;
-
in afwijking van het bepaalde onder b en c geldt voor gronden die ter plaatse nader zijn aangeduid met “garage” dat binnen deze gronden gebouwen mogen worden gebouwd met een goothoogte van 3 m en een bouwhoogte van 4 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte voor zover deze meer bedragen.
-
Voor het bouwen van dakkapellen op het achterdakvlak van het hoofdgebouw gelden de volgende regels:
-
de hoogte van een dakkapel, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, mag niet meer dan 2 m bedragen;
-
de afstand tussen de onderzijde van een dakkapel en de dakvoet mag niet minder dan 0,5 m en niet meer dan 1 m bedragen;
-
de afstand tussen de bovenzijde van een dakkapel en de daknok mag niet minder dan 0,5 m bedragen.
-
Voor het bouwen van dakkapellen op het zijdakvlak van het hoofdgebouw gelden de volgende regels:
-
de hoogte van een dakkapel, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, mag niet meer dan 2 m bedragen;
-
de afstand tussen de onderzijde van een dakkapel en de dakvoet mag niet minder dan 0,5 m en niet meer dan 1 m bedragen;
-
de afstand tussen de bovenzijde van een dakkapel en de daknok mag niet minder dan 0,5 m bedragen;
-
de afstand van de dakkapel tot de voorgevel van het dakvlak mag niet minder dan 1 m bedragen.
-
Voor het bouwen van dakkapellen op het voordakvlak van het hoofdgebouw gelden de volgende regels:
-
de hoogte van een dakkapel, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, mag niet meer dan 1,5 m bedragen;
-
de afstand tussen de onderzijde van een dakkapel en de dakvoet mag niet minder dan 0,5 m en niet meer dan 1 m bedragen;
-
de afstand tussen de bovenzijde van een dakkapel en de daknok mag niet minder dan 0,5 m bedragen.
-
Voor het bouwen van dakopbouwen aan de achterzijde van het hoofdgebouw gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van een hoofdgebouw voorzien van een dakopbouw mag niet meer dan 9,5 m bedragen;
-
de afstand tussen de onderzijde van een dakopbouw en de dakvoet mag niet minder dan 0,5 m en niet meer dan 1 m bedragen;
-
de afstand tussen de zijkanten van een dakopbouw en de zijkanten van de buiten- en/of tussenmuur dient mag niet minder dan 0,5 m bedragen;
-
de dakhelling van een dakopbouw en het hoofdgebouw dient hetzelfde aantal graden te bedragen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
-
de oppervlakte van overkappingen mag niet meer dan 20 m² bedragen;
-
de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer dan 3 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
10.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:
-
de plaats van hoofdgebouwen, in die zin dat de voorgevel moet worden gebouwd in de naar de weg gekeerde zijde van het bouwvlak;
-
de plaats van aan- en uitbouwen aan het hoofdgebouw ten behoeve van mantelzorg voor het realiseren van kangoeroewoningen;
-
de plaats van bijgebouwen buiten het bouwvlak;
-
de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
ter bevordering van de samenhang van het stedenbouwkundige beeld en met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en/of bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de sociale veiligheid.
10.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van afwijking van:
-
het bepaalde in lid 10.2 sub b en c , voor het bouwen van een aan- of uitbouw bij het hoofdgebouw ten behoeve van mantelzorg voor het realiseren van een kangoeroewoning, met dien verstande dat:
-
de oppervlakte van een buidelwoning buiten het bouwvlak niet meer dan 30 m² mag bedragen;
-
voor het overige de bouwregels van aan- en uitbouwen en bijgebouwen buiten het bouwvlak lid 10.2 sub c van overeenkomstige toepassing zijn.
-
het bepaalde in lid 10.2 sub d onder 2, lid 10.2 sub e onder 2 en lid 10.2 sub f onder 2, voor het vergroten van de maximale afstand van 1 m van de onderzijde van de dakkapel tot de dakvoet, met dien verstande dat er geen twee dakkapellen boven elkaar mogen worden gebouwd.
-
het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld onder a en b mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en/of bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de sociale veiligheid.
10.5 Specifieke gebruiksregels
Als met deze bestemming strijdig gebruik wordt aangemerkt het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval begrepen:
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor recreatieve bewoning;
-
het gebruiken of laten gebruiken van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
-
het gebruiken of laten gebruiken van bouwwerken ten behoeve van een kangoeroewoning;
-
het bedrijfsmatig exploiteren van het zwembad (het zwembad is bestemd voor eigen gebruik).
10.6 Afwijken van de gebruiksregels
het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van afwijking van het bepaalde in lid 10.1 en lid 10.5 voor het gebruik van aan- en uitbouwen ten behoeve van mantelzorg, met dien verstande dat:
-
er sprake dient te zijn van verlening van mantelzorg in een hoofdgebouw of een aan- of uitbouw aan het hoofdgebouw;
-
er een indicatiebesluit van een bevoegde instantie kan worden overlegd;
-
er uitsluitend sprake mag zijn van het verlenen van mantelzorg in een buidelwoning bij het hoofdgebouw;
-
er geen sprake mag zijn van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de belangen van omwonenden.
10.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
-
het ophogen, afgraven, afschuiven of egaliseren van gronden;
-
het dempen, graven of verbreden van vaarten, sloten of watergangen.
-
De onder a. bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor normaal onderhoud, gebruik en beheer.
-
Alvorens over de onder a. bedoelde omgevingsvergunning te beslissen plegen Burgemeester en Wethouders overleg met een daartoe bevoegde instantie, met het oog op de hoge historische geografische waarde die aan de gronden is toegedeeld op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de Provincie Noord-Holland. Wanneer er onevenredige aantasting van de historische geografische waarden plaatsvindt, dient de omgevingsvergunning te worden geweigerd.
-
Alvorens over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a sub 2 wordt beslist pleegt het bevoegd gezag overleg met de instantie die verantwoordelijk is voor het waterbeheer.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 12 Algemene gebruiksregels
Onder met de bestemming strijdig gebruik als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval begrepen:
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor seksinrichtingen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
Artikel 13 Algemene aanduidingsregels
13.1 gebiedsaanduiding "vrijwaringszone - dijk"
Ter plaatse van de aanduiding “vrijwaringszone – dijk” geldt de volgende aanvullende regel:
-
in afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mogen in of op de gronden ter plaatse van de aanduiding ”vrijwaringszone – dijk” uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.
Artikel 14 Algemene afwijkingsregels
-
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van afwijking van:
-
de in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
-
het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
-
het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
-
het bepaalde in het plan voor het bouwen van antennes en openbare lichtmasten waarvan de bouwhoogte niet meer dan 15 m mag bedragen;
-
het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
-
de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m³ bedraagt;
-
de bouwhoogte van gebouwtjes niet meer dan 3 m bedraagt.
-
Het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld onder a mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en/of bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de sociale veiligheid.
Artikel 15 Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat een transformatorstation, gasdrukmeet- en regelstation, rioolgemaal en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerk van openbaar nut mag worden gebouwd tot een maximum inhoud van 400 m³ en een maximum bouwhoogte van 4 m.
Hoofdstuk 4 Hoofdstuk
Artikel 16 Overgangsrecht
16.1 Overgangsrecht bouwwerken
-
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
-
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
-
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
-
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
-
Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
-
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
-
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
-
Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
-
Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 17 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
‘Regels van het bestemmingsplan Woongebied Oosterdel, gemeente Langedijk’.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 24 januari 2012
De voorzitter, De griffier,