Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
reële en volwaardige grondgebonden agrarische bedrijven;
-
grasland;
-
akkerbouw- en tuinbouwgronden;
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
water en oeverstroken.
De regels zoals opgenomen in artikel 27, Algemene bouwregels, zijn tevens van toepassing op de bestemming.
3.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
-
de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
-
binnen één bouwvlak is slechts bebouwing toegestaan voor 1 agrarisch bedrijf;
-
de oppervlakte ondersteunend glas mag niet meer dan 2.000 m2 bedragen;
-
de oppervlakte bedrijfsgebouwen ten behoeve van een veredelingstak mag niet meer dan 250 m2 bedragen;
-
de goothoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 6 m bedragen, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer is;
-
de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 10 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is;
-
de dakhelling van bedrijfsgebouwen dient ten minste 15° te bedragen, met uitzondering van aan- of uitbouwen bij bedrijfsgebouwen tot een oppervlakte van 100 m2;
-
de goothoogte van kassen mag niet meer dan 5 m bedragen, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer is;
-
de bouwhoogte van kassen mag niet meer dan 7 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is;
-
het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan één bedragen, dan wel het bestaande aantal per agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
-
van vrijstaande of aangebouwde bedrijfswoningen:
-
de goothoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen;
-
de bouwhoogte niet meer dan 8,5 m mag bedragen;
-
de dakhelling tenminste 30° en ten hoogste 60° dient te bedragen;
-
de inhoud niet meer dan 750 m3 mag bedragen;
-
van aan- of uitbouwen en bijgebouwen:
-
de goothoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
-
de bouwhoogte niet meer dan 6,5 m mag bedragen;
-
de oppervlakte niet meer dan 50 m2 per bedrijfswoning mag bedragen;
-
de gebouwen of onderdelen van gebouwen op een afstand van ten minste 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning dienen te worden gebouwd;
-
bedrijfsgebouwen en kassen dienen op een afstand van ten minste 10 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
-
in afwijking van het gestelde onder lid 3.2 sub a onder 1 zijn ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en de waterhuishouding gebouwen buiten het bouwvlak toegestaan, waarvan:
-
de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m;
-
de inhoud niet meer mag bedragen dan 50 m3;
-
buiten het bouwvlak mogen geen tijdelijke boog- en gaaskassen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte binnen het bouwvlak mag voor:
-
silo’s niet meer dan 15 m bedragen;
-
mestsilo’s niet meer dan 4 m (exclusief afdekking) bedragen;
-
sleufsilo’s niet meer dan 3 m bedragen;
-
erfafscheidingen niet meer dan 2 m bedragen;
-
overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, niet meer dan 6 m bedragen;
-
de bouwhoogte mag buiten het bouwvlak niet meer dan 3 m bedragen;
-
mest- en sleufsilo's mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
-
overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
3.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 3.2, sub a, onder 11 voor een afwijkende situering van bedrijfsgebouwen ten opzichte van de bedrijfswoning;
-
het bepaalde in lid 3.2, sub b, onder 1a ten behoeve van de bouw van silo's tot een bouwhoogte van niet meer dan 25 m;
-
het bepaalde in lid 3.2, sub b, onder 3 voor de bouw van mestsilo's buiten het bouwvlak, tot een bouwhoogte van niet meer dan 4 m (exclusief afdekking) en tot een inhoud van niet meer dan 3.000 m3 per bedrijf;
-
het bepaalde in lid 3.2, sub b, onder 3 voor de bouw van sleufsilo's buiten het bouwvlak, met een oppervlak van niet meer dan 750 m2, mits de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedraagt,
mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en/of bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de milieusituatie.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
-
het gebruiken van gebouwen voor bewoning, anders dan bedrijfswoningen;
-
het gebruiken en/of inrichten voor de exploitatie van diepe delfstoffen (met uitzondering van seismologisch onderzoek);
-
het gebruiken van gronden voor bodembewerkingen in de vorm van bezanden, omzetten en omspuiten.
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
bedrijven als genoemd in de bij deze regels behorende als bijlage 1 opgenomen ‘Staat van Bedrijven’ in de categorieën 1 en 2;
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
water en oeverstroken,
en tevens voor:
-
detailhandel, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “detailhandel”, met dien verstande dat:
-
aan de Handelskade 2b niet meer dan 377 m² aan detailhandel is toegestaan, hetgeen overeenkomt met 49% van het bedrijfsvloeroppervlak;
-
aan de Handelskade 3 niet meer dan 321 m² aan detailhandel is toegestaan, hetgeen overeenkomt met 100% van het bedrijfsvloeroppervlak;
-
perifere detailhandel, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “detailhandel perifeer”;
-
detailhandel in brand en explosiegevaarlijke goederen, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “detailhandel in brand en explosiegevaarlijke goederen”;
-
detailhandel in ABC-goederen, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “detailhandel volumineus”,
alsmede voor:
-
bedrijven als genoemd in de bij deze regels behorende als bijlage 1 opgenomen ‘Staat van Bedrijven’ in de categorieën 1, 2 en 3.1, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 3.1”;
-
bedrijven als genoemd in de bij deze regels behorende als bijlage 1 opgenomen ‘Staat van Bedrijven’ in de categorieën 1, 2, 3.1 en 3.2, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 3.2”.
Detailhandel is uitsluitend in de bestemming begrepen, voor zover deze detailhandel een geïntegreerd en ondergeschikt deel uitmaakt van een productiebedrijf en/of een ambachtelijk bedrijf, één en ander in of vanuit een verkoop-ruimte met een vloeroppervlak van ten hoogste 10% van het bedrijfsvloeroppervlak met een maximum van 100 m², alsmede de detailhandel die is aangeduid.
Detailhandelsverkoop via internet al dan niet in combinatie met afhaalpunt is uitsluitend in de bestemming begrepen voor zover de primaire bedrijfsactiviteit opslag en distributie betreft, het afhaalpunt geen showroom heeft, geen reclame-uitingen plaatsvinden en ter plekke niet kan worden afgerekend.
De regels zoals opgenomen in artikel 27, Algemene bouwregels, zijn tevens van toepassing op de bestemming.
4.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
-
gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
-
de goot- en bouwhoogte van binnen een bouwvlak gelegen gebouwen mag niet meer dan respectievelijk 3,5 m en 8,5 m bedragen, dan wel dan de aangegeven goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)”;
-
per bedrijf is ten hoogste het bestaande aantal (inpandige) bedrijfswoningen toegestaan, met dien verstande dat bestaande vrijstaande bedrijfswoningen uitsluitend zijn toegestaan op de gronden ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning”.
-
Voor het bouwen van aan- of uitbouwen, bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en overkappingen bij bedrijfswoningen buiten het bouwvlak geldt de volgende regel:
-
de gezamenlijke oppervlakte van aan- of uitbouwen, bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en overkappingen mag niet meer bedragen dan 50% van het erf dat zich op meer dan 1 m afstand achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw bevindt.
-
Voor het bouwen van aan- of uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen die buiten het bouwvlak worden gebouwd, gelden de volgende regels:
-
aan- of uitbouwen en bijgebouwen dienen ten minste 3 m achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw te worden gebouwd, met uitzondering van een aan- of uitbouw aan de voorgevel van een gebouw, met dien verstande dat:
-
de diepte van een aan- of uitbouw niet meer dan 1,5 m mag bedragen;
-
de breedte van een aan- of uitbouw ten hoogste 2/3e deel van de bestaande gevelbreedte mag bedragen, tot een maximum van 4 m;
-
de bouwhoogte van een aan- of uitbouw ten hoogste gelijk is aan die van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw tot een maximum van 3,5 m;
-
de gezamenlijke oppervlakte van aan- of uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 50 m² bedragen, met dien verstande dat indien het bouwperceel groter is dan 500 m² de gezamenlijke oppervlakte van aan- of uitbouwen en bijgebouwen ten hoogste 75 m² mag bedragen, met uitzondering van de in bijlage 4 ‘Gebiedskaart Het Lint’ opgenomen percelen waarbij de gezamenlijke oppervlakte van aan- of uitbouwen en bijgebouwen niet meer dan 50 m² mag bedragen;
-
de goothoogte van aan- of uitbouwen en aan de bedrijfswoning gebouwde bijgebouwen mag niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van de bedrijfswoning bedragen tot een maximum van 3,5 m;
-
de bouwhoogte van aan- of uitbouwen en aan de bedrijfswoning gebouwde bijgebouwen mag niet meer dan 6,5 m bedragen, met dien verstande dat:
-
de bouwhoogte van aan- of uitbouwen en aan de bedrijfswoning gebouwde bijgebouwen ten minste 1 m lager is dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning;
-
de bouwhoogte van aan- of uitbouwen en aan de bedrijfswoning gebouwde bijgebouwen die binnen een afstand van 3 m tot de bouwperceelgrens worden gebouwd, niet meer dan 5 m mag bedragen;
-
de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer is;
-
de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer dan 5 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw mag niet meer dan 1 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
-
de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen mag niet meer dan 20 m² bedragen met een bouwhoogte van niet meer dan 3 m;
-
een overkapping dient achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw te worden gebouwd;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
4.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
-
het gebruiken van gebouwen voor bewoning, anders dan bestaande bedrijfswoningen;
-
het gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven, anders dan de bedrijven als genoemd in lid 4.1;
-
het gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan bedoeld in lid 4.1.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 en lid 4.3 voor de vestiging van bedrijven die niet zijn genoemd in de Staat van Bedrijven, mits deze bedrijven naar aard en/of effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid, kunnen worden gelijk gesteld met de bedrijven die wel zijn genoemd.
Artikel 5 Bedrijf - Nutsvoorziening
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf – Nutsvoorziening’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
gebouwen ten behoeve van openbaar nut, zoals transformatorgebouw-en, gebouwen ten behoeve van de gasvoorziening en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen;
-
groenvoorzieningen;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
water en oeverstroken.
5.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
-
gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
-
de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 3,5 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
-
de bouwhoogte van een zendmast op de gronden ter plaatse van de aanduiding “zend/ontvangstinstallatie” mag niet meer dan 40 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
Artikel 6 Bedrijventerrein - 2
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijventerrein - 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
bedrijven in de milieucategorieën 1 tot en met 3.2 als opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 1 ‘Staat van Bedrijven’;
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
water en oeverstroken,
en tevens voor:
-
bedrijven als genoemd in de bij deze regels behorende als bijlage 1 op-genomen ‘Staat van Bedrijven’ in de categorieën 1, 2, 3.1, 3.2 en 4.1 uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 4.1”
Kantoren behorende bij de bedrijfsactiviteiten genoemd onder lid 6.1 zijn toegestaan tot een oppervlakte van ten hoogste 2000 m² per kavel, met dien verstande dat het percentage aan kantoorvloeroppervlak ten hoogste 50% van het totale bedrijfsvloeroppervlak mag bedragen.
Detailhandel is toegestaan voor zover het productiegebonden detailhandel en/of detailhandel als ondergeschikt bestanddeel van een bedrijf in goederen betreft die qua aard rechtstreeks verband houden met de bedrijfsuitoefening, één en ander in of vanuit een verkoopruimte met een vloeroppervlak van ten hoogste 10% van het bedrijfsvloeroppervlak met een maximum van 100 m².
Detailhandelsverkoop via internet al dan niet in combinatie met afhaalpunt is uitsluitend in de bestemming begrepen voor zover de primaire bedrijfsactiviteit opslag en distributie betreft, het afhaalpunt geen showroom heeft, geen reclame-uitingen plaatsvinden en ter plekke niet kan worden afgerekend.
Parkeervoorzieningen ten behoeve van de bestemming dienen te worden gerealiseerd op het eigen terrein.
De regels zoals opgenomen in artikel 27, Algemene bouwregels, zijn tevens van toepassing op de bestemming.
6.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
-
gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
-
de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan de aangegeven bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte;
-
op de gronden ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” mag niet meer dan het aangegeven percentage van de gronden worden bebouwd;
-
per bedrijf is ten hoogste het bestaande aantal (inpandige) bedrijfswoningen toegestaan, met dien verstande dat bestaande vrijstaande bedrijfswoningen uitsluitend zijn toegestaan op de gronden ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning”;
-
de goot- en bouwhoogte van een vrijstaande bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 8,5 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte;
-
de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 3 m te bedragen, dan wel de bestaande afstand indien minder is.
-
Voor het bouwen van aan- of uitbouwen, bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en overkappingen bij bedrijfswoningen buiten het bouwvlak geldt de volgende regel:
-
de gezamenlijke oppervlakte van aan- of uitbouwen, bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en overkappingen mag niet meer bedragen dan 50% van het erf dat zich op meer dan 1 m afstand achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw bevindt.
-
Voor het bouwen van aan- of uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen, die buiten het bouwvlak worden gebouwd, gelden de volgende regels:
-
aan- of uitbouwen en bijgebouwen dienen ten minste 3 m achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw te worden gebouwd;
-
de gezamenlijke oppervlakte van aan- of uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 50 m² bedragen, met dien verstande dat indien het bouwperceel groter is dan 500 m², de gezamenlijke oppervlakte van aan- of uitbouwen en bijgebouwen ten hoogste 75 m² mag bedragen, met uitzondering van de in bijlage 4 ‘Gebiedskaart Het Lint’ opgenomen percelen waarbij de gezamenlijke oppervlakte van aan- of uitbouwen en bijgebouwen niet meer dan 50 m² mag bedragen;
-
de goothoogte van aan- of uitbouwen en aan de bedrijfswoning gebouwde bijgebouwen mag niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van de bedrijfswoning bedragen tot een maximum van 3,5 m;
-
de bouwhoogte van aan- of uitbouwen en aan de bedrijfswoning gebouwde bijgebouwen mag niet meer dan 6,5 m bedragen, met dien verstande dat:
-
de bouwhoogte van aan- of uitbouwen en aan de bedrijfswoning gebouwde bijgebouwen ten minste 1 m lager is dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning;
-
de bouwhoogte van aan- of uitbouwen en aan de bedrijfswoning gebouwde bijgebouwen die binnen een afstand van 3 m tot de bouwperceelgrens worden gebouwd, niet meer dan 5 m mag bedragen;
-
de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer is;
-
de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer dan 5 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van overige erf- en perceelsafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
-
binnen het bouwvlak mag de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 9 m bedragen;
-
buiten het bouwvlak mag de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 3 m bedragen.
6.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven, anders dan de bedrijven als genoemd in lid 6.1;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel anders dan de detailhandel als genoemd in lid 6.1;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken voor zelfstandige kantoren;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken voor inrichtingen als bedoeld in artikel 40 juncto artikel 1 van de Wet geluidhinder, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken (geluidzoneringsplichtige inrichtingen);
-
het gebruik van gebouwen voor bewoning, anders dan bestaande bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning”;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken voor opslag en vervaardiging van vuurwerk;
-
het gebruik van gronden gelegen voor de voorgevel van een gebouw voor buitenopslag;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken voor risicovolle inrichtingen.
6.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
lid 6.1 en lid 6.3 en toestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en/of de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in de voor de gronden toegestane milieucategorieën van de bij deze regels behorende bijlage 1 ‘Staat van Bedrijven’;
-
lid 6.1 en lid 6.3 en toestaan dat tevens bedrijven in de naastgelegen hogere milieucategorie worden gevestigd die naar de aard en/of de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in de bij deze regels behorende bijlage 1 ‘Staat van Bedrijven’,
mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en/of bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de sociale veiligheid.
Artikel 7 Detailhandel
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Detailhandel’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
detailhandel, met dien verstande dat supermarkten niet zijn toegestaan;
-
ondergeschikte horeca in de vorm van een coffeecorner, met dien verstande dat niet meer dan 15% van het totale verkoopvloeroppervlak per detailhandelsbedrijf mag worden gebruikt ten behoeve van een coffeecorner;
-
dienstverlening, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “dienstverlening”;
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
water en oeverstroken.
Detailhandelsverkoop via internet al dan niet in combinatie met afhaalpunt is uitsluitend in de bestemming begrepen voor zover de primaire bedrijfsactiviteit opslag en distributie betreft, het afhaalpunt geen showroom heeft, geen reclame-uitingen plaatsvinden en ter plekke niet kan worden afgerekend.
De regels zoals opgenomen in artikel 27, Algemene bouwregels, zijn tevens van toepassing op de bestemming.
7.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
-
gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
-
de goot- en bouwhoogte van binnen een bouwvlak gelegen gebouwen mag niet meer bedragen respectievelijk 3,5 m en 8,5 m, dan wel dan de aangegeven goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)”;
-
per bedrijf is ten hoogste het bestaande aantal inpandige bedrijfswoningen toegestaan.
-
Voor het bouwen van aan- of uitbouwen, bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en overkappingen bij bedrijfswoningen buiten het bouwvlak geldt de volgende regel:
-
de gezamenlijke oppervlakte van aan- of uitbouwen, bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en overkappingen mag niet meer
-
bedragen dan 50% van het erf dat zich op meer dan 1 m afstand achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw bevindt.
-
Voor het bouwen van aan- of uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen die buiten het bouwvlak worden gebouwd gelden de volgende regels:
-
aan- of uitbouwen en bijgebouwen dienen ten minste 3 m achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw te worden gebouwd, met uitzondering van een aan- of uitbouw aan de voorgevel van een gebouw, met dien verstande dat:
-
de diepte van een aan- of uitbouw niet meer dan 1,5 m mag bedragen;
-
de breedte van een aan- of uitbouw ten hoogste 2/3e deel van de bestaande gevelbreedte mag bedragen, tot een maximum van 4 m;
-
de bouwhoogte van een aan- of uitbouw ten hoogste gelijk is aan die van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw tot een maximum van 3,5 m;
-
de gezamenlijke oppervlakte van aan- of uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 50 m² bedragen, met dien verstande dat indien het bouwperceel groter is dan 500 m², de gezamenlijke oppervlakte van aan- of uitbouwen en bijgebouwen ten hoogste 75 m² mag bedragen, met uitzondering van de in bijlage 4 ‘Gebiedskaart Het Lint’ opgenomen percelen waarbij de gezamenlijke oppervlakte van aan- of uitbouwen en bijgebouwen niet meer dan 50 m² mag bedragen;
-
de goothoogte van aan- of uitbouwen en aan de bedrijfswoning gebouwde bijgebouwen mag niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van de bedrijfswoning bedragen tot een maximum van 3,5 m;
-
de bouwhoogte van aan- of uitbouwen en aan de bedrijfswoning gebouwde bijgebouwen mag niet meer dan 6,5 m bedragen, met dien verstande dat:
-
de bouwhoogte van aan- of uitbouwen en aan de bedrijfswoning gebouwde bijgebouwen ten minste 1 m lager is dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning;
-
de bouwhoogte van aan- of uitbouwen en aan de bedrijfswoning gebouwde bijgebouwen die binnen een afstand van 3 m tot de bouwperceelgrens worden gebouwd, niet meer dan 5 m mag bedragen;
-
de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer is;
-
de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer dan 5 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw mag niet meer dan 1 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
-
de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;
-
de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen mag niet meer dan 20 m² bedragen met een bouwhoogte van niet meer dan 3 m;
-
een overkapping dient achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw te worden gebouwd;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
7.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
-
het gebruiken van gronden en bouwwerken van detailhandel in volumineuze goederen;
-
het gebruiken van gronden en bouwwerken voor supermarkten.
Artikel 8 Dienstverlening
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Dienstverlening’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
dienstverlening;
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
water en oeverstroken.
De regels zoals opgenomen in artikel 27, Algemene bouwregels, zijn tevens van toepassing op de bestemming.
8.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
-
gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
-
de goot- en bouwhoogte van binnen een bouwvlak gelegen gebouwen mag niet meer bedragen respectievelijk 3,5 m en 8,5 m, dan wel dan de aangegeven goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)”;
-
per bedrijf is ten hoogste het bestaande aantal inpandige bedrijfswoningen toegestaan.
-
Voor het bouwen van aan- of uitbouwen, bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en overkappingen bij bedrijfswoningen buiten het bouwvlak geldt de volgende regel:
-
de gezamenlijke oppervlakte van aan- of uitbouwen, bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en overkappingen mag niet meer bedragen dan 50% van het erf dat zich op meer dan 1 m afstand achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw bevindt.
-
Voor het bouwen van aan- of uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen die buiten het bouwvlak worden gebouwd gelden de volgende regels:
-
aan- of uitbouwen en bijgebouwen dienen ten minste 3 m achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw te worden gebouwd, met uitzondering van een aan- of uitbouw aan de voorgevel van een gebouw, met dien verstande dat:
-
de diepte van een aan- of uitbouw niet meer dan 1,5 m mag bedragen;
-
de breedte van een aan- of uitbouw ten hoogste 2/3e deel van de bestaande gevelbreedte mag bedragen, tot een maximum van 4 m;
-
de bouwhoogte van een aan- of uitbouw ten hoogste gelijk is aan die van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, tot een maximum van 3,5 m;
-
de gezamenlijke oppervlakte van aan- of uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 50 m² bedragen, met dien verstande dat indien het bouwperceel groter is dan 500 m² de gezamenlijke oppervlakte van aan- of uitbouwen en bijgebouwen ten hoogste 75 m² mag bedragen, met uitzondering van de in bijlage 4 ‘Gebiedskaart Het Lint’ opgenomen percelen waarbij de gezamenlijke oppervlakte van aan- of uitbouwen en bijgebouwen niet meer dan 50 m² mag bedragen;
-
de goothoogte van aan- of uitbouwen en aan de bedrijfswoning gebouwde bijgebouwen mag niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van de bedrijfswoning bedragen tot een maximum van 3,5 m;
-
de bouwhoogte van aan- of uitbouwen en aan de bedrijfswoning gebouwde bijgebouwen mag niet meer dan 6,5 m bedragen, met dien verstande dat:
-
de bouwhoogte van aan- of uitbouwen en aan de bedrijfswoning gebouwde bijgebouwen ten minste 1 m lager is dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning;
-
de bouwhoogte van aan- of uitbouwen en aan de bedrijfswoning gebouwde bijgebouwen die binnen een afstand van 3 m tot de bouwperceelgrens worden gebouwd, niet meer dan 5 m mag bedragen;
-
de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer is;
-
de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer dan 5 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw mag niet meer dan 1 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
-
de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen mag niet meer dan 20 m² bedragen met een bouwhoogte van niet meer dan 3 m;
-
een overkapping dient achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw te worden gebouwd;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
8.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
-
het gebruiken van gebouwen voor bewoning, anders dan bestaande bedrijfswoningen.
Artikel 9 Gemengd
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Gemengd’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
maatschappelijke voorzieningen;
-
dienstverlening;
-
detailhandel, met dien verstande dat:
-
uitsluitend de bestaande supermarkten zijn toegestaan;
-
ondergeschikte horeca in de vorm van een coffeecorner is toegestaan tot niet meer dan 15% van het totale verkoopvloeroppervlak per detailhandelsbedrijf;
-
bedrijven als genoemd in de bij deze regels behorende als bijlage 1 opgenomen ‘Staat van Bedrijven’ in de categorieën 1 en 2;
-
wonen, al dan niet in combinatie met aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven;
-
een dansschool, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “dansschool”;
-
garageboxen, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van gemengd – garageboxen”;
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
water en oeverstroken.
Ten aanzien van aan huis verbonden beroepen en bedrijven geldt dat een hoofdgebouw, aan- of uitbouw dan wel vrijstaand bijgebouw op gronden als bedoeld in lid 9.1 sub e mag worden gebruikt voor aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven, mits:
-
de gezamenlijke vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m²;
-
de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt;
-
de ruimtelijke uitwerking en/of uitstraling van een aan huis verbonden beroep of bedrijf met de woonfunctie in overeenstemming is;
-
het geen detailhandel en/of horeca betreft, anders dan genoemd in de van deze regels deel uitmakende als bijlage 3 opgenomen ‘Staat van Bedrijven – Aan huis verbonden bedrijven’;
-
op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van de aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven plaatsvindt;
-
in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt;
-
de activiteit geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de omgeving;
-
het aan huis verbonden beroepen betreffen die:
-
passen binnen de in artikel 1 sub 4 genoemde omschrijving;
-
het aan huis verbonden bedrijven betreft die vallen binnen de van deze regels deel uitmakende als bijlage 3 opgenomen ‘Staat van Bedrijven – Aan huis verbonden bedrijven’, dan wel daarmee is gelijk te stellen voor wat betreft de milieugevolgen voor de omgeving.
Detailhandelsverkoop via internet al dan niet in combinatie met afhaalpunt is uitsluitend in de bestemming begrepen voor zover de primaire bedrijfsactiviteit opslag en distributie betreft, het afhaalpunt geen showroom heeft, geen reclame-uitingen plaatsvinden en ter plekke niet kan worden afgerekend.
De regels zoals opgenomen in artikel 27, Algemene bouwregels, zijn tevens van toepassing op de bestemming.
9.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
-
hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
-
het aantal (bedrijfs)woningen mag niet meer dan 1 per bouwperceel bedragen, dan wel het bestaande aantal indien dit meer is;
-
de goot- en bouwhoogte van binnen een bouwvlak gelegen gebouwen mag niet meer bedragen respectievelijk 3,5 m en 8,5 m, dan wel dan de aangegeven goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)”;
-
ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” mag de bouwhoogte van binnen een bouwvlak gelegen gebouwen niet meer dan de aangegeven bouwhoogte bedragen.
-
Voor het bouwen van aan- of uitbouwen, bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en overkappingen bij (bedrijfs)woningen buiten het bouwvlak geldt de volgende regel:
-
de gezamenlijke oppervlakte van aan- of uitbouwen, bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en overkappingen mag niet meer bedragen dan 50% van het erf dat zich op meer dan 1 m afstand achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw bevindt.
-
Voor het bouwen van aan- of uitbouwen en bijgebouwen bij hoofdgebouwen die buiten het bouwvlak worden gebouwd, gelden de volgende regels:
-
aan- of uitbouwen en bijgebouwen dienen ten minste 3 m achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw te worden gebouwd, met uitzondering van een aan- of uitbouw aan de voorgevel van een gebouw, met dien verstande dat:
-
de diepte van een aan- of uitbouw niet meer dan 1,5 m mag bedragen;
-
de breedte van een aan- of uitbouw ten hoogste 2/3e deel van de bestaande gevelbreedte mag bedragen, tot een maximum van 4 m;
-
de bouwhoogte van een aan- of uitbouw ten hoogste gelijk is aan die van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, tot een maximum van 3,5 m;
-
de gezamenlijke oppervlakte van aan- of uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 50 m² bedragen, met dien verstande dat indien het bouwperceel groter is dan 500 m² de gezamenlijke oppervlakte van aan- of uitbouwen en bijgebouwen ten hoogste 75 m² mag bedragen, met uitzondering van de in bijlage 4 ‘Gebiedskaart Het Lint’ opgenomen percelen waarbij de gezamenlijke oppervlakte van aan- of uitbouwen en bijgebouwen niet meer dan 50 m² mag bedragen;
-
de goothoogte van aan- of uitbouwen en aan de (bedrijfs)woning gebouwde bijgebouwen mag niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van de (bedrijfs)woning bedragen tot een maximum van 3,5 m;
-
de bouwhoogte van aan- of uitbouwen en aan de (bedrijfs)woning gebouwde bijgebouwen mag niet meer dan 6,5 m bedragen, met dien verstande dat:
-
de bouwhoogte van aan- of uitbouwen en aan de (bedrijfs)woning gebouwde bijgebouwen ten minste 1 m lager is dan de bouwhoogte van de (bedrijfs)woning;
-
de bouwhoogte van aan- of uitbouwen en aan de (bedrijfs)woning gebouwde bijgebouwen die binnen een afstand van 3 m tot de bouwperceelgrens worden gebouwd, niet meer dan 5 m mag bedragen;
-
de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer is;
-
de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer dan 5 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is.
-
Voor het bouwen van garageboxen gelden de volgende regels:
-
er mogen uitsluitend gebouwen ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van gemengd – garageboxen” worden gebouwd;
-
de bouwhoogte mag niet meer dan 3 m bedragen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw mag niet meer dan 1 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
-
de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;
-
de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen mag niet meer dan 20 m² bedragen met een bouwhoogte van niet meer dan 3 m;
-
een overkapping dient achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw te worden gebouwd;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
9.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
-
het gebruiken van gronden en bouwwerken voor recreatieve bewoning;
-
het gebruiken van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
-
het gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven, anders dan die zijn genoemd in categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende bijlage 1 ‘Staat van Bedrijven’;
-
het gebruiken van gronden en bouwwerken van detailhandel in volumineuze goederen;
-
het gebruiken van gronden en bouwwerken voor meer dan de bestaande supermarkten.
9.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.1 en 9.3 voor de vestiging van bedrijven die niet zijn genoemd in de Staat van Bedrijven, mits deze bedrijven naar aard en/of effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid, kunnen worden gelijk gesteld met de bedrijven die wel zijn genoemd.
Artikel 10 Groen
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
plantsoen, groenstroken en bermen;
-
paden;
-
sport- en speelvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
water en oeverstroken;
-
standplaatsen.
10.2 Bouwregels
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van sport- en speeltoestellen mag niet meer dan 6 m bedragen;
-
de bouwhoogte voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
Artikel 11 Horeca
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Horeca’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
horecabedrijven als genoemd in de bij deze regels behorende als bijlage 2 opgenomen ‘Staat van horecatypen’ in de categorieën 2 en 3, met dien verstande dat:
-
op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van horeca – restaurant” uitsluitend een restaurant is toegestaan;
-
op de gronden ter plaatse van de aanduiding “horeca van categorie 3” uitsluitend een horecabedrijf als genoemd in de bij deze regels behorende als bijlage 2 opgenomen ‘Staat van horecatypen’ in de categorie 3 is toegestaan;
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
water en oeverstroken,
en tevens voor:
-
detailhandel op de begane grond, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “detailhandel”.
De regels zoals opgenomen in artikel 27, Algemene bouwregels, zijn tevens van toepassing op de bestemming.
11.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
-
gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
-
de goot- en bouwhoogte van binnen een bouwvlak gelegen gebouwen mag niet meer bedragen respectievelijk 3,5 m en 8,5 m, dan wel dan de aangegeven goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)”;
-
per bedrijf is ten hoogste het bestaande aantal inpandige bedrijfswoningen toegestaan.
-
Voor het bouwen van aan- of uitbouwen, bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en overkappingen bij bedrijfswoningen buiten het bouwvlak, geldt de volgende regel:
-
de gezamenlijke oppervlakte van aan- of uitbouwen, bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en overkappingen mag niet meer bedragen dan 50% van het erf dat zich op meer dan 1 m afstand achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw bevindt.
-
Voor het bouwen van aan- of uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen die buiten het bouwvlak worden gebouwd gelden de volgende regels:
-
aan- of uitbouwen en bijgebouwen dienen ten minste 3 m achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw te worden gebouwd, met uitzondering van een aan- of uitbouw aan de voorgevel van een gebouw, met dien verstande dat:
-
de diepte van een aan- of uitbouw niet meer dan 1,5 m mag bedragen;
-
de breedte van een aan- of uitbouw ten hoogste 2/3e deel van de bestaande gevelbreedte mag bedragen, tot een maximum van 4 m;
-
de bouwhoogte van een aan- of uitbouw ten hoogste gelijk is aan die van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, tot een maximum van 3,5 m;
-
de gezamenlijke oppervlakte van aan- of uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 50 m² bedragen, met dien verstande dat indien het bouwperceel groter is dan 500 m² de gezamenlijke oppervlakte van aan- of uitbouwen en bijgebouwen ten hoogste 75 m² mag bedragen, met uitzondering van de in bijlage 4 ‘Gebiedskaart Het Lint’ opgenomen percelen waarbij de gezamenlijke oppervlakte van aan- of uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 50 m² mag bedragen;
-
de goothoogte van aan- of uitbouwen en aan de bedrijfswoning gebouwde bijgebouwen mag niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van de bedrijfswoning bedragen tot een maximum van 3,5 m;
-
de bouwhoogte van aan- of uitbouwen en aan de bedrijfswoning gebouwde bijgebouwen mag niet meer dan 6,5 m bedragen, met dien verstande dat:
-
de bouwhoogte van aan- of uitbouwen en aan de bedrijfswoning gebouwde bijgebouwen ten minste 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
-
de bouwhoogte van aan- of uitbouwen en aan de bedrijfswoning gebouwde bijgebouwen die binnen een afstand van 3 m tot de bouwperceelgrens worden gebouwd, niet meer dan 5 m mag bedragen;
-
de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer is;
-
de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer dan 5 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw mag niet meer dan 1 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
-
de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen mag niet meer dan 20 m² bedragen met een bouwhoogte van niet meer dan 3 m;
-
een overkapping dient achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw te worden gebouwd;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
11.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
-
het gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van horecabedrijven, anders dan de horecabedrijven bedoeld in lid 11.1;
-
het gebruiken van gebouwen voor bewoning, anders dan bestaande bedrijfswoningen.
11.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.1 en 11.4 voor de vestiging van horecabedrijven die niet zijn genoemd in de bij deze regels behorende bijlage 2 ‘Staat van horecatypen’, mits deze horecabedrijven naar aard en/of effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, voor wat betreft geur, stof, gevaar, geluid en verkeersaantrekkende werking, kunnen worden gelijkgesteld met de horecabedrijven die wel zijn genoemd.
Artikel 12 Maatschappelijk
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
maatschappelijke voorzieningen;
-
een begraafplaats, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “begraafplaats”;
-
sport- en speelvoorzieningen;
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
water en oeverstroken.
De regels zoals opgenomen in artikel 27, Algemene bouwregels, zijn tevens van toepassing op de bestemming.
12.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
-
gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
-
de goot- en bouwhoogte van binnen een bouwvlak gelegen gebouwen mag niet meer bedragen respectievelijk 3,5 m en 8,5 m, dan wel dan de aangegeven goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)”;
-
per bedrijf is ten hoogste het bestaande aantal inpandige bedrijfswoningen toegestaan.
-
Voor het bouwen van aan- of uitbouwen, bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en overkappingen bij bedrijfswoningen buiten het bouwvlak geldt de volgende regel:
-
de gezamenlijke oppervlakte van aan- of uitbouwen, bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en overkappingen mag niet meer bedragen dan 50% van het erf dat zich op meer dan 1 m afstand achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw bevindt.
-
Voor het bouwen van aan- of uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen die buiten het bouwvlak worden gebouwd gelden de volgende regels:
-
aan- of uitbouwen en bijgebouwen dienen ten minste 3 m achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw te worden gebouwd;
-
de gezamenlijke oppervlakte van aan- of uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 50 m² bedragen, met dien verstande dat indien het bouwperceel groter is dan 500 m² de gezamenlijke oppervlakte van aan- of uitbouwen en bijgebouwen ten hoogste 75 m² mag bedragen, met uitzondering van de in bijlage 4 ‘Gebiedskaart Het Lint’ opgenomen percelen waarbij de gezamenlijke oppervlakte van aan- of uitbouwen en bijgebouwen niet meer dan 50 m² mag bedragen;
-
de goothoogte van aan- of uitbouwen en aan de bedrijfswoning gebouwde bijgebouwen mag niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van de bedrijfswoning bedragen tot een maximum van 3,5 m;
-
de bouwhoogte van aan- of uitbouwen en aan de bedrijfswoning gebouwde bijgebouwen mag niet meer dan 6,5 m bedragen, met dien verstande dat:
-
de bouwhoogte van aan- of uitbouwen en aan de bedrijfswoning gebouwde bijgebouwen ten minste 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
-
de bouwhoogte van aan- of uitbouwen en aan de bedrijfswoning gebouwde bijgebouwen die binnen een afstand van 3 m tot de bouwperceelgrens worden gebouwd, niet meer dan 5 m mag bedragen;
-
de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer is;
-
de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer dan 5 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw mag niet meer dan 1 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
-
de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen mag niet meer dan 20 m² bedragen met een bouwhoogte van niet meer dan 3 m;
-
een overkapping dient achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw te worden gebouwd;
-
de bouwhoogte van sport- en speelvoorzieningen mag niet meer dan 6 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
12.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
-
het gebruiken van gebouwen voor bewoning, anders dan bestaande bedrijfswoningen.
Artikel 13 Recreatie - Volkstuinen
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Recreatie – Volkstuinen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
volkstuinen;
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
water en oeverstroken.
13.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
-
per volkstuincomplex mag ten hoogste één clubgebouw worden gebouwd, met dien verstande dat:
-
de gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan 75 m²;
-
de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m;
-
per volkstuin mag ten hoogste één gebouw worden gebouwd, met dien verstande dat:
-
de oppervlakte van de volkstuin ten minste 100 m² dient te bedragen;
-
niet meer dan 6% van het oppervlak worden bebouwd, tot een maximum van 12 m²;
-
de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3,5 m.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen.
Artikel 14 Sport
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Sport’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
sportvoorzieningen met bijbehorende sportgebouwen, kleedgebouwen, kantines, tribunes;
-
zwembaden;
-
ondergeschikte horeca;
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
water en oeverstroken.
14.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
-
gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
-
de goot- en bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan de aangegeven goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)”;
-
er mogen geen bedrijfswoningen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van lichtmasten voor sportveldverlichting mag niet meer dan 16 m bedragen;
-
de bouwhoogte van vlaggenmasten en ballenvangers mag niet meer dan 8 m bedragen;
-
de bouwhoogte van windschermen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2,5 m bedragen.
14.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.2, sub a onder 1 voor:
-
het bouwen van een tribune met een maximale oppervlakte van ten hoogste 300 m² en een bouwhoogte van ten hoogste 6 m;
-
het bouwen van ondergeschikte gebouwen ten behoeve van de sportterreinen tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van 50 m² voor de gehele bestemming en een maximum goot- en bouwhoogte van 3 m respectievelijk 5 m,
mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en/of bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de sociale veiligheid.
Artikel 15 Tuin
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
tuinen, al dan niet behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
-
groenvoorzieningen;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
water en oeverstroken;
-
beeldbepalende bruggen, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding – beeldbepalend”.
15.2 Bouwregels
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van het bouwen van een aan- of uitbouw aan de gevel van het hoofdgebouw, met dien verstande dat:
-
de diepte van een aan- of uitbouw niet meer dan 1,5 m mag bedragen;
-
de breedte van een aan- of uitbouw ten hoogste 2/3e deel van de bestaande gevelbreedte mag bedragen, tot een maximum van 4 m;
-
de bouwhoogte van een aan- of uitbouw ten hoogste gelijk is aan die van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, tot een maximum van 3,5 m.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen voor de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg en het openbaar groen gesitueerde hoofdgebouw mag niet meer dan 1 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige erf- en perceelafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
-
voor het overige mogen geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
15.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.2, sub b, onder 2, voor het bouwen van een overkapping, met dien verstande dat:
-
de overkapping in het verlengde van of achter de voorste bouwgrens van de bestemmingen ‘Wonen - Dubbel’, ‘Wonen - Rij’ en ‘Wonen – Vrijstaand’ dient te worden gebouwd;
-
de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen mag niet meer dan 10 m² bedragen met een bouwhoogte van niet meer dan 3 m,
mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
de verschijningsvorm van karakteristieke gebouwen;
-
het straat- en/of bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de sociale veiligheid.
Artikel 16 Verkeer
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wegen met een functie voor zowel het verkeer met een doorgaand karakter als voor de ontsluiting van aanliggende gronden;
-
parkeren;
-
sport- en speelvoorzieningen;
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
water en oeverstroken;
-
kunstobjecten;
-
standplaatsen,
met dien verstande dat:
-
in de bestemming de bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen, zoals bermbeplanting, voorzieningen voor voetgangers en fietsers, bushaltes en dergelijke zijn begrepen;
-
de bestemming, afgezien van een plaatselijke verbreding of versmalling, niet in een ingrijpende wijziging van het profiel voorziet.
16.2 Bouwregels
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van sport- en speelvoorzieningen mag niet meer dan 6 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging, kunstobjecten en regeling van het verkeer, mag niet meer dan 3 m bedragen;
-
het bouwen van ondergrondse containers is toegestaan.
Artikel 17 Water
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
water en oeverstroken;
-
waterstaatkundige kunstwerken;
-
beeldbepalende bruggen, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding – beeldbepalend”.
In de bestemming zijn ligplaatsen voor woonschepen niet begrepen.
17.2 Bouwregels
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de vrije doorvaarthoogte onder bruggen dient ten minste 1,55 m te bedragen;
-
voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat uitsluitend omgevingsvergunningvrije bouwwerken, geen gebouwen zijnde, als genoemd in artikel 2.1 lid 3 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in samenhang met artikel 2 bijlage II Besluit omgevingsrecht mogen worden gebouwd.
Artikel 18 Wonen – Dubbel
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen – Dubbel’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wonen, uitsluitend in de vorm van dubbele woningen, al dan niet in combinatie met aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven;
-
groenvoorzieningen;
-
sport- en speelvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
verkeer- en verblijfsvoorzieningen;
-
water en oeverstroken,
en tevens voor:
-
wonen in combinatie met bedrijvigheid als genoemd in de bij deze regels behorende als bijlage 1 opgenomen ‘Staat van Bedrijven’ in de categorieën 1 en 2, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “bedrijf”.
Ten aanzien van aan huis verbonden beroepen en bedrijven geldt dat een hoofdgebouw, aan- of uitbouw dan wel vrijstaand bijgebouw op gronden als bedoeld in lid 18.1 sub a mag worden gebruikt voor aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven, mits:
-
de gezamenlijke vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m²;
-
de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt;
-
de ruimtelijke uitwerking en/of uitstraling van een aan huis verbonden beroep of bedrijf met de woonfunctie in overeenstemming is;
-
het geen detailhandel en/of horeca betreft, anders dan genoemd in de van deze regels deel uitmakende als bijlage 3 opgenomen ‘Staat van Bedrijven – Aan huis verbonden bedrijven’;
-
op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van de aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven plaatsvindt;
-
in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt;
-
de activiteit geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de omgeving;
-
het aan huis verbonden beroepen betreffen die:
-
passen binnen de in artikel 1 sub 4 genoemde omschrijving;
-
het aan huis verbonden bedrijven betreft die vallen binnen de van deze regels deel uitmakende als bijlage 3 opgenomen ‘Staat van Bedrijven – Aan huis verbonden bedrijven’, dan wel daarmee is gelijk te stellen voor wat betreft de milieugevolgen voor de omgeving.
De regels zoals opgenomen in artikel 27, Algemene bouwregels, zijn tevens van toepassing op de bestemming.
18.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van hoofdgebouwen, aan- of uitbouwen en bijgebouwen die binnen het bouwvlak worden gebouwd gelden de volgende regels:
-
als hoofdgebouwen mogen uitsluitend halfvrijstaande woningen (ten hoogste 2 aaneengebouwd) worden gebouwd;
-
hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
woningen mogen gestapeld worden gebouwd, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “gestapeld”;
-
het aantal woningen mag niet meer dan het bestaande aantal per bouwvlak bedragen, dan wel het aangegeven aantal ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal wooneenheden”;
-
de goot- en bouwhoogte mogen niet meer dan respectievelijk 6 m en 10,5 m bedragen, dan wel de bestaande hoogten indien deze meer zijn;
-
de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is, met uitzondering van de aaneengebouwde zijden van hoofdgebouwen.
-
Voor het bouwen van aan- of uitbouwen, bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en overkappingen buiten het bouwvlak gelden de volgende regels:
-
de gezamenlijke oppervlakte van aan- of uitbouwen, bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en overkappingen mag niet meer dan 50% van de oppervlakte van het erf dat zich op meer dan 1 m afstand achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde hoofdgebouw bevindt;
-
aan- of uitbouwen, bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en overkappingen, dienen ten minste 3 m uit de oeverlijn te worden gebouwd, gemeten vanuit de bestemming ‘Water’.
-
Voor het bouwen van aan- of uitbouwen, en bijgebouwen die buiten het bouwvlak worden gebouwd gelden de volgende regels:
-
aan- of uitbouwen en bijgebouwen dienen ten minste 3 m achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde hoofdgebouw te worden gebouwd;
-
de gezamenlijke oppervlakte van aan- of uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 50 m² bedragen, met dien verstande dat indien het bouwperceel groter is dan 500 m² de gezamenlijke oppervlakte van aan- of uitbouwen en bijgebouwen ten hoogste 75 m² mag bedragen, met uitzondering van de in bijlage 4 ‘Gebiedskaart Het Lint’ opgenomen percelen waarbij de gezamenlijke oppervlakte van aan- of uitbouwen en bijgebouwen niet meer dan 50 m² mag bedragen;
-
de goothoogte van aan- of uitbouwen en aan het hoofdgebouw gebouwde bijgebouwen mag niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw bedragen tot een maximum van 3,5 m;
-
de bouwhoogte van aan- of uitbouwen en aan het hoofdgebouw gebouwde bijgebouwen mag niet meer dan 6,5 m bedragen, met dien verstande dat:
-
de bouwhoogte van aan- of uitbouwen en aan het hoofdgebouw gebouwde bijgebouwen ten minste 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
-
de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aan het hoofdgebouw gebouwde bijgebouwen die binnen een afstand van 3 m tot de bouwperceelgrens worden gebouwd, niet meer dan 5 m mag bedragen;
-
de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen;
-
de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer dan 5 m bedragen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde hoofdgebouw mag niet meer dan 1 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
-
de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen mag niet meer dan 20 m² bedragen met een bouwhoogte van niet meer dan 3 m;
-
een overkapping dient achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde hoofdgebouw te worden gebouwd;
-
per bouwperceel mag niet meer dan 1 zwembad worden gerealiseerd, met dien verstande dat:
-
de oppervlakte van het zwembad niet meer dan 40 m² mag bedragen;
-
het zwembad ten minste 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw dient te worden gebouwd;
-
de afstand van het zwembad tot de perceelgrens niet minder dan 3 m mag bedragen;
-
de bouwhoogte van het zwembad niet meer dan 1 m boven het peil mag bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
18.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
-
het gebruiken van gronden en bouwwerken voor recreatieve bewoning;
-
het gebruiken van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning.
Artikel 19 Wonen – Rij
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen – Rij’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wonen, uitsluitend in de vorm van rijen woningen, al dan niet in combinatie met aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven;
-
garageboxen, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van wonen – garageboxen”;
-
groenvoorzieningen;
-
sport- en speelvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
verkeer- en verblijfsvoorzieningen;
-
water en oeverstroken.
Ten aanzien van aan huis verbonden beroepen en bedrijven geldt dat een hoofdgebouw, aan- of uitbouw dan wel vrijstaand bijgebouw op gronden als bedoeld in lid 19.1 sub a mag worden gebruikt voor aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven, mits:
-
de gezamenlijke vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m²;
-
de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt;
-
de ruimtelijke uitwerking en/of uitstraling van een aan huis verbonden beroep of bedrijf met de woonfunctie in overeenstemming is;
-
het geen detailhandel en/of horeca betreft, anders dan genoemd in de van deze regels deel uitmakende als bijlage 3 opgenomen ‘Staat van Bedrijven – Aan huis verbonden bedrijven’;
-
op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van de aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven plaatsvindt;
-
in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt;
-
de activiteit geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de omgeving;
-
het aan huis verbonden beroepen betreffen die:
-
passen binnen de in artikel 1 sub 4 genoemde omschrijving;
-
het aan huis verbonden bedrijven betreft die vallen binnen de van deze regels deel uitmakende als bijlage 3 opgenomen ‘Staat van Bedrijven – Aan huis verbonden bedrijven’, dan wel daarmee is gelijk te stellen voor wat betreft de milieugevolgen voor de omgeving.
De regels zoals opgenomen in artikel 27, Algemene bouwregels, zijn tevens van toepassing op de bestemming.
19.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van hoofdgebouwen en aan- of uitbouwen en bijgebouwen die binnen het bouwvlak worden gebouwd gelden de volgende regels:
-
als hoofdgebouwen, inclusief aan- of uitbouwen en bijgebouwen, mogen uitsluitend rijenwoningen (meer dan 2 aaneengebouwd) worden gebouwd;
-
hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
woningen mogen gestapeld worden gebouwd, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “gestapeld”;
-
het aantal woningen mag niet meer dan het bestaande aantal per bouwvlak bedragen, dan wel het aangegeven aantal ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal wooneenheden”;
-
de goot- en bouwhoogte mogen niet meer dan respectievelijk 6 m en 10,5 m bedragen, dan wel de bestaande hoogten indien deze meer zijn;
-
de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is, met uitzondering van de aaneengebouwde zijden van hoofdgebouwen.
-
Voor het bouwen van aan- of uitbouwen, bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en overkappingen buiten het bouwvlak gelden de volgende regels:
-
de gezamenlijke oppervlakte van aan- of uitbouwen, bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en overkappingen mag niet meer dan 50% van de oppervlakte van het erf dat zich op meer dan 1 m afstand achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde hoofdgebouw bevindt;
-
aan- of uitbouwen, bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en overkappingen, dienen ten minste 3 m uit de oeverlijn te worden gebouwd, gemeten vanuit de bestemming ‘Water’
-
Voor het bouwen van aan- of uitbouwen en bijgebouwen die buiten het bouwvlak worden gebouwd gelden de volgende regels:
-
aan- of uitbouwen en bijgebouwen dienen ten minste 3 m achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde hoofdgebouw te worden gebouwd;
-
de gezamenlijke oppervlakte van aan- of uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 50 m² bedragen, met dien verstande dat indien het bouwperceel groter is dan 500 m² de gezamenlijke oppervlakte van aan- of uitbouwen en bijgebouwen ten hoogste 75 m² mag bedragen, met uitzondering van de in bijlage 4 ‘Gebiedskaart Het Lint’ opgenomen percelen waarbij de gezamenlijke oppervlakte van aan- of uitbouwen en bijgebouwen niet meer dan 50 m² mag bedragen;
-
de goothoogte van aan- of uitbouwen en aan het hoofdgebouw gebouwde bijgebouwen mag niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw bedragen tot een maximum van 3,5 m;
-
de bouwhoogte van aan- of uitbouwen en aan het hoofdgebouw gebouwde bijgebouwen mag niet meer dan 6,5 m bedragen, met dien verstande dat:
-
de bouwhoogte van aan- of uitbouwen en aan het hoofdgebouw gebouwde bijgebouwen ten minste 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
-
de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aan het hoofdgebouw gebouwde bijgebouwen die binnen een afstand van 3 m tot de bouwperceelgrens worden gebouwd, niet meer dan 5 m mag bedragen;
-
de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen;
-
de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer dan 5 m bedragen.
-
Voor het bouwen van garageboxen gelden de volgende regels:
-
er mogen uitsluitend gebouwen ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van wonen – garageboxen” worden gebouwd;
-
de bouwhoogte mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel de aangegeven goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)”.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde hoofdgebouw mag niet meer dan 1 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
-
de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen mag niet meer dan 20 m² bedragen met een bouwhoogte van niet meer dan 3 m;
-
een overkapping dient achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde hoofdgebouw te worden gebouwd;
-
per bouwperceel mag niet meer dan 1 zwembad worden gerealiseerd, met dien verstande dat:
-
de oppervlakte van het zwembad niet meer dan 40 m² mag bedragen;
-
het zwembad ten minste 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw dient te worden gebouwd;
-
de afstand van het zwembad tot de perceelgrens niet minder dan 3 m mag bedragen;
-
de bouwhoogte van het zwembad niet meer dan 1 m boven het peil mag bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
19.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
-
het gebruiken van gronden en bouwwerken voor recreatieve bewoning;
-
het gebruiken van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning.
Artikel 20 Wonen – Vrijstaand
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen – Vrijstaand’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wonen, uitsluitend in de vorm van vrijstaande woningen, al dan niet in combinatie met aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven;
-
garageboxen, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van wonen – garageboxen”;
-
groenvoorzieningen;
-
sport- en speelvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
verkeer- en verblijfsvoorzieningen;
-
water en oeverstroken,
en tevens voor:
-
wonen in combinatie met bedrijvigheid als genoemd in de bij deze regels behorende als bijlage 1 opgenomen ‘Staat van Bedrijven’ in de categorieën 1 en 2, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “bedrijf”;
-
een dansschool, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “dansschool”;
-
detailhandel, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “detailhandel”, met dien verstande dat de detailhandel uitsluitend op de begane grond is toegestaan;
-
beeldbepalende bruggen, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding – beeldbepalend”;
-
een uitgeverij, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van wonen - uitgeverij”, met dien verstande dat de uitgeverij uitsluitend op de begane grond is toegestaan.
Ten aanzien van aan huis verbonden beroepen en bedrijven geldt dat een hoofdgebouw, aan- of uitbouw dan wel vrijstaand bijgebouw op gronden als bedoeld in lid 20.1 sub a mag worden gebruikt voor aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven, mits:
-
de gezamenlijke vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m²;
-
de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt;
-
de ruimtelijke uitwerking en/of uitstraling van een aan huis verbonden beroep of bedrijf met de woonfunctie in overeenstemming is;
-
het geen detailhandel en/of horeca betreft, anders dan genoemd in de van deze regels deel uitmakende als bijlage 3 opgenomen ‘Staat van Bedrijven – Aan huis verbonden bedrijven’;
-
op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van de aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven plaatsvindt;
-
in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt;
-
de activiteit geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de omgeving;
-
het aan huis verbonden beroepen betreffen die:
-
passen binnen de in artikel 1 sub 4 genoemde omschrijving;
-
het aan huis verbonden bedrijven betreft die vallen binnen de van deze regels deel uitmakende als bijlage 3 opgenomen ‘Staat van Bedrijven – Aan huis verbonden bedrijven’, dan wel daarmee is gelijk te stellen voor wat betreft de milieugevolgen voor de omgeving.
De regels zoals opgenomen in artikel 27, Algemene bouwregels, zijn tevens van toepassing op de bestemming.
20.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van hoofdgebouwen en aan- of uitbouwen en bijgebouwen die binnen het bouwvlak worden gebouwd gelden de volgende regels:
-
als hoofdgebouwen mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd;
-
hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
woningen mogen gestapeld worden gebouwd, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “gestapeld”;
-
het aantal woningen mag niet meer dan het bestaande aantal per bouwvlak bedragen;
-
de goot- en bouwhoogte mogen niet meer dan respectievelijk 3,5 m en 8,5 m bedragen, dan wel de bestaande hoogten indien deze meer zijn;
-
de afstand tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 3 m te bedragen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is.
-
Voor het bouwen van aan- of uitbouwen, bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en overkappingen buiten het bouwvlak gelden de volgende regels:
-
de gezamenlijke oppervlakte van aan- of uitbouwen, bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en overkappingen mag niet meer dan 50% van de oppervlakte van het erf dat zich op meer dan 1 m afstand achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde hoofdgebouw bevindt;
-
aan- of uitbouwen, bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en overkappingen, dienen ten minste 3 m uit de oeverlijn te worden gebouwd, gemeten vanuit de bestemming ‘Water’
-
Voor het bouwen van aan- of uitbouwen en bijgebouwen die buiten het bouwvlak worden gebouwd gelden de volgende regels:
-
aan- of uitbouwen en bijgebouwen dienen ten minste 3 m achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde hoofdgebouw te worden gebouwd dan wel ter plaatse van de aanduiding “bijgebouwen”;
-
de gezamenlijke oppervlakte van aan- of uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 50 m² bedragen, met dien verstande dat indien het bouwperceel groter is dan 500 m² de gezamenlijke oppervlakte van aan- of uitbouwen en bijgebouwen ten hoogste 75 m² mag bedragen, met uitzondering van:
-
de in bijlage 4 ‘Gebiedskaart Het Lint’ opgenomen percelen waarbij de gezamenlijke oppervlakte van aan- of uitbouwen en bijgebouwen niet meer dan 50 m² mag bedragen;
-
de aan- of uitbouwen en bijgebouwen ter plaatse van de aanduiding “bijgebouwen” waarbij alle aan- of uitbouwen en bijgebouwen ter plaatse van de aanduiding “bijgebouwen” moeten worden gebouwd;
-
de goothoogte van aan- of uitbouwen en aan het hoofdgebouw gebouwde bijgebouwen mag niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw bedragen tot een maximum van 3,5 m;
-
de bouwhoogte van aan- of uitbouwen en aan het hoofdgebouw gebouwde bijgebouwen mag niet meer dan 6,5 m bedragen, met dien verstande dat:
-
de bouwhoogte van aan- of uitbouwen en aan het hoofdgebouw gebouwde bijgebouwen ten minste 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
-
de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aan het hoofdgebouw gebouwde bijgebouwen die binnen een afstand van 3 m tot de bouwperceelgrens worden gebouwd, niet meer dan 5 m mag bedragen;
-
de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer is;
-
de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer dan 5 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is.
-
Voor het bouwen van garageboxen gelden de volgende regels:
-
er mogen uitsluitend gebouwen ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van wonen – garageboxen” worden gebouwd;
-
het aantal garageboxen mag niet meer dan het bestaande aantal bedragen;
-
de bouwhoogte mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel de aangegeven goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)”.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde hoofdgebouw mag niet meer dan 1 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
-
de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen mag niet meer dan 20 m² bedragen met een bouwhoogte van niet meer dan 3 m;
-
een overkapping dient achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde hoofdgebouw te worden gebouwd;
-
per bouwperceel mag niet meer dan 1 zwembad worden gerealiseerd, met dien verstande dat:
-
de oppervlakte van het zwembad niet meer dan 40 m² mag bedragen;
-
het zwembad ten minste 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw dient te worden gebouwd;
-
de afstand van het zwembad tot de perceelgrens niet minder dan 3 m mag bedragen;
-
de bouwhoogte van het zwembad niet meer dan 1 m boven het peil mag bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
20.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 20.2, sub a, onder 5 voor een hogere goothoogte van niet meer dan 6 m over een lengte van maximaal 6 m binnen het bestaand dakvlak, met dien verstande dat de goothoogte uitsluitend aan één zijde van het hoofdgebouw mag worden verhoogd,
mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en/of bebouwingsbeeld;
-
de verschijningsvorm van karakteristieke gebouwen;
-
de verkeersveiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de sociale veiligheid.
20.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
-
het gebruiken van gronden en bouwwerken voor recreatieve bewoning;
-
het gebruiken van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
-
het bedrijfsmatig exploiteren van het zwembad (het zwembad is bestemd voor eigen gebruik);
-
het op zodanige wijze onttrekken van water aan de bodem dat een verlaging van de grondwaterstand in de omgeving plaatsvindt, waardoor funderingen van naburige bouwwerken kunnen worden aangetast;
-
het gebruiken van het zwembad op een voor de omgeving schadelijke of hinderlijke wijze.
Artikel 21 Wonen – Woongebouw
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen – Woongebouw’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wonen, al dan niet in combinatie met:
-
maatschappelijke voorzieningen ten behoeve van de zorg;
-
aan-huis-verbonden beroepen en/of bedrijven;
-
groenvoorzieningen;
-
sport- en speelvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
verkeer- en verblijfsvoorzieningen;
-
water en oeverstroken,
en tevens voor:
-
detailhandel, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “detailhandel”, met dien verstande dat de detailhandel uitsluitend op de begane grond is toegestaan;
-
dienstverlening, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “dienstverlening”, met dien verstande dat de dienstverlening uitsluitend op de begane grond is toegestaan.
Ten aanzien van aan huis verbonden beroepen en bedrijven geldt dat een woning op gronden als bedoeld in lid 21.1 sub a mag worden gebruikt voor aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven, mits:
-
de gezamenlijke vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m²;
-
de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt;
-
de ruimtelijke uitwerking en/of uitstraling van een aan huis verbonden beroep of bedrijf met de woonfunctie in overeenstemming is;
-
het geen detailhandel en/of horeca betreft, anders dan genoemd in de van deze regels deel uitmakende als bijlage 3 opgenomen ‘Staat van Bedrijven – Aan huis verbonden bedrijven’;
-
op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van de aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven plaatsvindt;
-
in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt;
-
de activiteit geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de omgeving;
-
het aan huis verbonden beroepen betreft die:
-
passen binnen de in artikel 1 sub 4 genoemde omschrijving;
-
het aan huis verbonden bedrijven betreft die vallen binnen de van deze regels deel uitmakende als bijlage 3 opgenomen ‘Staat van Bedrijven – Aan huis verbonden bedrijven’, dan wel daarmee is gelijk te stellen voor wat betreft de milieugevolgen voor de omgeving.
21.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
-
als gebouw mogen uitsluitend woongebouwen worden gebouwd;
-
de gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd, met uitzondering van bijbehorende bouwwerken met een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 50 m² per bestemmingsvlak en een goot- en bouwhoogte van niet meer dan respectievelijk 3 m en 5 m;
-
het aantal woningen mag ten hoogste het bestaande aantal bedragen;
-
de goot- en bouwhoogte mag niet meer dan de aangegeven bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)” bedragen, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer zijn;
-
op de gronden ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” mag niet meer dan het aangegeven percentage van de gronden worden bebouwd.
-
Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:
-
bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd op de gronden ter plaatse van de aanduiding “bijgebouwen”;
-
de goot- en bouwhoogte mag niet meer dan respectievelijk 3 m en 6 m bedragen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 1 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
-
de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen mag niet meer dan 20 m² bedragen met een bouwhoogte van niet meer dan 3 m;
-
een overkapping dient achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde hoofdgebouw te worden gebouwd;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
21.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
-
het gebruiken van gronden en bouwwerken voor recreatieve bewoning;
-
het gebruiken van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning.
Artikel 22 Waarde – Archeologie 1
22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie 1’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming) tevens bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden.
In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
22.2 Bouwregels
Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:
-
Voor bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een archeologisch onderzoek worden overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord. Het archeologisch onderzoek dient te zijn opgesteld door een ter zake kundig bureau op het terrein van archeologische monumentenzorg.
-
Indien uit het in lid 22.2, sub a genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
-
De verplichting in lid 22.2, sub a geldt niet voor bouwplannen die:
-
op dezelfde locatie met dezelfde oppervlakte worden gebouwd dan wel herbouwd.
22.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van eenw erk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
-
het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden, met dien verstande dat het werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden betreft dieper dan 15 cm beneden het bestaande maaiveld en met een oppervlakte van meer dan 30 m²;
-
het graven van watergangen;
-
het verlagen van het waterpeil.
-
Een omgevingsvergunning als bedoeld lid 22.3, sub a wordt slechts verleend indien:
-
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn;
-
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
-
de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
-
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
-
een verplichting tot het doen van opgravingen; of
-
een verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumenten zorg;
-
indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoel in lid 21.3, sub b, onder 3 wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.
-
Het verbod als bedoeld lid 22.3, sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
reeds in uitvoering zijn ten tijde van het in werking treden van het plan;
-
het normale onderhoud betreffen. Onder normaal onderhoud van drainage wordt in ieder geval verstaan het vervangen van drainage in inmiddels gedraineerde percelen;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
-
op archeologisch onderzoek gericht zijn.
22.4 Wijzigingsbevoegdheid
-
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 1’ wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
-
Alvorens de lid 22.4, sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.
Artikel 23 Waarde – Archeologie 2
23.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming) tevens bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden.
In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
23.2 Bouwregels
Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:
-
Voor bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een archeologisch onderzoek worden overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord. Het archeologisch onderzoek dient te zijn opgesteld door een ter zake kundig bureau op het terrein van archeologische monumentenzorg.
-
Indien uit het in lid 23.2, sub a genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
-
De verplichting in lid 23.2, sub a geldt niet voor bouwplannen die:
-
betrekking hebben op een oppervlakte van maximaal 50 m2 en met een diepte van maximaal 40 cm;
-
op dezelfde locatie met dezelfde oppervlakte worden gebouwd dan wel herbouwd.
23.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
-
het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 40 cm;
-
het graven van watergangen;
-
het verlagen van het waterpeil.
-
Een omgevingsvergunning als bedoeld lid 23.3, sub a wordt slechts verleend indien:
-
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn;
-
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
-
de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
-
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
-
een verplichting tot het doen van opgravingen; of
-
een verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumenten zorg;
-
indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoel in lid 22.3, sub b, onder 3 wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.
-
Het verbod als bedoeld in lid 23.3, sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
reeds in uitvoering zijn ten tijde van het in werking treden van het plan;
-
het normale onderhoud betreffen. Onder normaal onderhoud van drainage wordt in ieder geval verstaan het vervangen van drainage in inmiddels gedraineerde percelen;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
-
op archeologisch onderzoek gericht zijn.
23.4 Wijzigingsbevoegdheid
-
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 2’ wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
-
Alvorens de lid 23.4, sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.
Artikel 24 Waarde – Archeologie 5
24.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie 5’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming) tevens bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden.
In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
24.2 Bouwregels
Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:
-
Voor bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een archeologisch onderzoek worden overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord. Het archeologisch onderzoek dient te zijn opgesteld door een ter zake kundig bureau op het terrein van archeologische monumentenzorg.
-
Indien uit het in lid 24.2, sub a genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
-
De verplichting in lid 24.2, sub a geldt niet voor bouwplannen die:
-
betrekking hebben op een oppervlakte van maximaal 10.000 m2 en met een diepte van maximaal 40 cm;
-
op dezelfde locatie met dezelfde oppervlakte worden gebouwd dan wel herbouwd.
24.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
-
het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 10.000 m² en dieper dan 40 cm;
-
het graven van watergangen;
-
het verlagen van het waterpeil.
-
Een omgevingsvergunning als bedoeld lid 24.3, sub a wordt slechts verleend indien:
-
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn;
-
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
-
de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
-
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
-
een verplichting tot het doen van opgravingen; of
-
een verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumenten zorg;
-
indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoel in lid 24.3, sub b, onder 3 wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.
-
Het verbod als bedoeld lid 24.3, sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
reeds in uitvoering zijn ten tijde van het in werking treden van het plan;
-
het normale onderhoud betreffen. Onder normaal onderhoud van drainage wordt in ieder geval verstaan het vervangen van drainage in inmiddels gedraineerde percelen;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
-
op archeologisch onderzoek gericht zijn.
24.4 Wijzigingsbevoegdheid
-
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 5’ wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
-
Alvorens de lid 24.4, sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.
Artikel 25 Waarde - Karakteristieke en beeldbepalende panden
25.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Karakteristieke en beeldbepalend panden’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming) tevens bestemd voor het herstel en behoud van de aanwezige karakteristieke en beeldbepalende panden.
In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
25.2 Bouwregels
Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen geldt voor bestaande karakteristieke en beeldbepalende panden de volgende bouwregel:
-
de bestaande hoofdvorm (goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en kapvorm), gevelindeling en karakteristieke elementen van karakteristieke en beeldbepalende panden dient gehandhaafd te blijven.
25.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de vormgeving van bestaande karakteristieke en/of beeldbepalende panden, in die zin dat aangesloten moet worden bij de uitwendige hoofdvorm bepaald door onder meer de dakvorm, goothoogte, bouwhoogte, nokrichting, dakhelling en gevelindeling en karakteristieke elementen, in samenhang met het stedenbouwkundige beeld zoals dit is op het moment de van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:
-
de cultuurhistorische waarden van het pand;
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
het straat- en/of bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de sociale veiligheid.
25.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 25.2 voor het bouwen van een nieuw hoofdgebouw na sloop van een karakteristiek of beeldbepalend pand, met dien verstande dat naar evenredigheid rekening moet worden gehouden met de oorspronkelijke hoofdvorm en de oorspronkelijke nokrichting van het voorheen bestaande karakteristieke of beeldbepalende pand, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en/of bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de sociale veiligheid.