HOOFDSTUK 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
-
het plan:
het bestemmingsplan Zuidwest van de gemeente Heiloo;
-
bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0399.bpZuidwest-0401 met de bijbehorende regels en bijlage;
-
de verbeelding:
de plankaart van het bestemmingsplan Zuidwest, bestaande uit 4 bladen;
-
aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
-
aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
-
aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
-
aan-huis-verbonden beroep:
een beroep dat uitgeoefend wordt in een praktijkruimte, kantoor, atelier, kapsalon, schoonheidssalon of hondentrimsalon en naar de aard daarmee gelijk te stellen functies welke in een woning worden uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
-
achtererf:
het gedeelte van het erf tussen de achtergevelrooilijn en de aan de achterzijde van het hoofdgebouw gelegen erfgrens;
-
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
-
bebouwingspercentage:
een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
-
bedrijfswoning/dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
-
beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
-
bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
-
bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
-
bijgebouw:
een vrijstaand gebouw ten dienste van een groter genot van het hoofdgebouw, dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, zoals garages, schuurtjes, hobbykastjes en huisdierverblijven;
-
bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
-
bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
-
bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en kapverdieping;
-
bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
-
bouwperceelsgrens:
een grens van een bouwperceel;
-
bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
-
bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
-
detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
-
dienstverlening:
een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;
-
eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond;
-
gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
-
geluidzoneringsplichtige inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;
-
hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
-
horecabedrijf:
een bedrijf dat in zijn algemeenheid gericht is op het verstrekken van nachtverblijf en/of op het verstrekken en/of ter plaatse nuttigen van voedsel en/of dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen lichte, middelzware en zware horeca:
a. lichte horeca: dagzaak, afhaalcentrum, koffie-/theehuis;
b. middelzware horeca: cafés, bars, avondgelegenheden, hotel, restaurant, cafetaria;
c. zware horeca: nachtgelegenheden, dancing, discotheek.
De voormelde vormen van horeca zijn als volgt te specificeren:
1. hotel:
een bedrijf dat in hoofdzaak bestaat van het verstrekken van nachtverblijf en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken (daaraan) ondergeschikt is;
2. restaurant:
een bedrijf dat in hoofdzaak bestaat van het verstrekken van maaltijden voor gebruik ter plaatse en waar het verstrekken van dranken (daaraan) ondergeschikt is;
3. dagzaak:
een bedrijf dat qua openingstijden vergelijkbaar is met detailhandelsvestigingen, althans geen latere sluitingstijd dan 21.00 uur heeft, zoals een dagcafé, lunchroom, koffiehuis, koffieshop en/of ijssalon;
4. afhaalcentrum:
een bedrijf gericht op het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren; het accent ligt op de verkoop van ter plaatse bereide etenswaren en niet op de nuttiging ervan ter plaatse;
5. koffie-/theehuis:
een bedrijf gericht op het ter plaatse rechtstreeks aan de verbruiker verstrekken van niet-alcoholische dranken alsmede de verkoop van niet ter plaatse bereide, kleine etenswaren; het accent ligt op de verkoop van niet-alcoholische dranken;
6. cafetaria:
een bedrijf dat in hoofdzaak bestaat van het verstrekken van kleine etenswaren, niet zijnde maaltijden, waarvan het sluitingsuur later dan 21.00 uur, maar vroeger dan 2.00 uur ligt;
7. cafés, bars, avondgelegenheden:
een bedrijf dat in hoofdzaak bestaat van het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse en/of het gelegenheid bieden voor dansen en waarvan het sluitingsuur later dan 21.00 uur, maar vroeger dan 2.00 uur ligt;
8. nachtgelegenheden:
een bedrijf dat in hoofdzaak bestaat van het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse en/of het gelegenheid bieden voor dansen en waarvan het sluitingsuur later dan 2.00 uur ligt;
9. dancing/discotheek:
een horecabedrijf dat in hoofdzaak bestaat van het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse en/of het gelegenheid bieden voor dansen en waarvan het sluitingsuur later dan 2.00 uur pleegt te liggen;
-
kampeermiddel:
een tent, tentwagen, kampeerauto, caravan of enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
-
kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, die in acht moet worden genomen;
-
maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening;
-
peil:
1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
- de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
3. Indien in of op het water wordt gebouwd:
- het Nieuw Amsterdams Peil;
-
productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
-
risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
-
seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seks-
bioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
-
uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
-
voor-, zij- en achtergevelrooilijn:
de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voor-, zij- respectievelijk achtergevel van een hoofdgebouw tot aan de perceelsgrenzen;
-
woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
-
zijerf:
het gedeelte van het erf tussen een zijgevelrooilijn en de aan die zijde van het hoofdgebouw gelegen erfgrens.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
-
de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
-
de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
-
de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
-
de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
-
de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
-
de afstand tot de (zijdelingse) grens van een
bouwperceel:
vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel.
Toegelaten overschrijding bouwgrenzen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 0,5 meter wordt overschreden. Voor luifels, balkons en overstekende daken mag de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 1 meter worden overschreden, met dien verstande dat de afstand tot de bestemmingsgrens van de bestemmingen Verkeer - Verblijf en Verkeer - Wegverkeer ten minste 2 m dient te bedragen. Voor een portaal of ingangspartij mag de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 1,5 meter worden overschreden, met dien verstande dat de afstand tot de bestemmingsgrens van de bestemmingen Verkeer-Verblijf en Verkeer-Wegverkeer ten minste 2 m dient te bedragen.
HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - bedrijf in afrasteringsmateriaal”, het bestaande bedrijf in afrasteringsmateriaal;
-
ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - persoonlijke dienstverlening”, bedrijven in persoonlijke dienstverlening;
-
ter plaatse van de aanduiding “sauna”, badhuizen en saunabaden;
-
ter plaatse van de aanduiding “tuincentrum”, tuincentra en hoveniersbedrijven,
met dien verstande dat bedrijfswoningen uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning”,
met daaraan ondergeschikt:
-
verkeer en verblijf;
-
groenvoorzieningen en water;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
parkeervoorzieningen.
Onder de bedrijfsactiviteiten is detailhandel uitsluitend begrepen, voor zover dit ondergeschikt is aan de bedrijfsfunctie.
3.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
1. gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
2. de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)” aangegeven goot- en bouwhoogte;
3. bedrijfswoningen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning”, met dien verstande dat per bedrijf niet meer dan 1 bedrijfswoning mag worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsdoeleinden geldt dat uitsluitend gebouwen mogen worden gebouwd zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 3 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht juncto artikel 2, bijlage II Besluit omgevingsrecht.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte ten hoogste 6 m bedraagt, met dien verstande dat de hoogte van perceel- en erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m en daar achter ten hoogste 2 m bedraagt.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de bezonning, privacy en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de beleving van groen en water;
-
de verkeersveiligheid en toegankelijkheid;
-
parkeerruimte op eigen erf;
-
de sociale veiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 4 Centrum - 2
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Centrum – 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
dienstverlening;
-
maatschappelijke voorzieningen;
-
wonen, met uitzondering van de eerste bouwlaag;
-
in afwijking van het gestelde onder c. geldt dat ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van centrum - wonen op de begane grond” tevens wonen op de eerste bouwlaag is toegestaan,
en ter plaatse van de aanduiding:
-
“detailhandel” tevens voor detailhandel;
-
“parkeergarage” tevens voor een ondergrondse parkeergarage,
met daaraan ondergeschikt:
-
verkeer en verblijf;
-
groenvoorzieningen en water;
-
openbare nutsvoorzieningen.
Onder het wonen is het aan-huis-verbonden beroep uitsluitend begrepen voor zover de vloeroppervlakte beperkt blijft tot ten hoogste 30 m² per woning.
Detailhandel maakt uitsluitend deel uit van een aan-huis-verbonden beroep voor zover dit een geïntegreerd en ondergeschikt deel is van de beroepsuitoefening.
4.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
1. gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
2. het aantal woningen bedraagt ten hoogste het bestaande aantal dan wel ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal wooneenheden” aangegeven aantal per bouwvlak;
3. de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)” aangegeven goot- en bouwhoogte.
-
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsdoeleinden geldt dat uitsluitend gebouwen mogen worden gebouwd zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 3 Wet alge-mene bepalingen omgevingsrecht juncto artikel 2, bijlage II Besluit omgevingsrecht.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte ten hoogste 6 meter bedraagt, met dien verstande dat de hoogte van perceel- en erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m en daar achter ten hoogste 2 meter bedraagt.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de bezonning, privacy en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de beleving van groen en water;
-
de verkeersveiligheid en toegankelijkheid;
-
parkeerruimte op eigen erf;
-
de sociale veiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de bezonning, privacy en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de bouwvorm, zoals bepaald door goothoogte, bouwhoogte, dakhelling, kapvorm en gevelindeling van karakteristieke panden;
-
de beleving van groen en water;
-
de verkeersveiligheid en toegankelijkheid;
-
parkeerruimte op eigen erf;
-
de sociale veiligheid,
bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2. sub a onder 3 voor het bouwen tot een bouwhoogte van ten hoogste 13 meter, met dien verstande dat:
-
deze bevoegdheid uitsluitend van toepassing is op de gronden gelegen op de hoek Pastoor van Muyenweg/Westerweg;
-
de vierde bouwlaag op de kopse kant 3 meter terug dient te liggen uit de bouwgrens.
Artikel 5 Centrum - 3
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Centrum – 3’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
detailhandel;
-
maatschappelijke voorzieningen;
-
horecabedrijven tot ten hoogste de bestaande bebouwde oppervlakte;
-
kantoren,
met daaraan ondergeschikt:
-
verkeer en verblijf;
-
groenvoorzieningen en water;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
parkeervoorzieningen.
5.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
1. gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
2. de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)” aangegeven goot- en bouwhoogte.
-
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsdoeleinden geldt dat uitsluitend gebouwen mogen worden gebouwd zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 3 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht juncto artikel 2, bijlage II Besluit omgevingsrecht.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte ten hoogste 6 meter bedraagt, met dien verstande dat de hoogte van perceel- en erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m en daar achter ten hoogste 2 meter bedraagt.
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de bezonning, privacy en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de beleving van groen en water;
-
de verkeersveiligheid en toegankelijkheid;
-
parkeerruimte op eigen erf;
-
de sociale veiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding “horeca” ten behoeve van horecabedrijven die in artikel 1, sub cc als zware horeca zijn aangemerkt.
Artikel 6 Gemengd
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Gemengd’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wonen;
-
dienstverlening,
en ter plaatse van de aanduiding:
-
“detailhandel” tevens voor detailhandel;
-
“horeca” tevens voor lichte en middelzware horeca;
-
“specifieke vorm van gemengd - bijzondere woondoeleinden” tevens voor voorzieningen ten behoeve van verzorging en/of verpleging en maatschappelijke voorzieningen;
-
“specifieke vorm van gemengd – dierenkliniek” tevens voor dierenkliniek,
met dien verstande dat:
-
ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van gemengd - onderdoorgang langzaam verkeer” de bestaande onderdoorgang voor langzaam verkeer dient te worden gehandhaafd,
met daaraan ondergeschikt:
-
verkeer en verblijf;
-
groenvoorzieningen en water;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
parkeervoorzieningen.
Onder het wonen is het aan-huis-verbonden beroep uitsluitend begrepen voor zover:
-
de uitoefening plaatsvindt in het hoofdgebouw of aan- en uitbouwen;
-
de vloeroppervlakte ten hoogste 20% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en aan- en uitbouwen betreft met een maximum van 50 m²;
-
dit niet leidt tot een verhoging van de parkeerdruk of tot extra autoverkeer in een mate waarin het woonklimaat onevenredig wordt aangetast.
Detailhandel kan uitsluitend deel uitmaken van een aan-huis-verbonden beroep voor zover dit een geïntegreerd en ondergeschikt deel is van de beroepsuitoefening.
6.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van hoofdgebouwen ten behoeve van wonen, dienstverlening, detailhandel, horeca, voorzieningen ten behoeve van verzorging en/of verpleging en maatschappelijke voorzieningen en dierenkliniek gelden de volgende regels:
1. een hoofdgebouw dient binnen een bouwvlak te worden gebouwd met dien verstande dat de eerste bouwlaag ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van gemengd - onderdoorgang langzaam verkeer” niet mag worden bebouwd;
2. de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 3 meter, dan wel uitsluitend voor bestaande hoofdgebouwen de bestaande afstand, indien deze minder is;
3. in aanvulling op het gestelde onder 2 geldt dat bij uitbreiding van hoofdgebouwen en bij vervangende nieuwbouw sprake dient te zijn van een afstand van ten minste 3 meter tot de zijdelingse perceelsgrens; deze afstand geldt niet voor de woningscheidende muur van aaneengebouwde woningen;
4. het aantal woningen bedraagt ten hoogste het bestaande aantal, dan wel ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal wooneenheden” aangegeven aantal per bouwvlak;
5. de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)” aangegeven goot- en bouwhoogte, dan wel uitsluitend voor bestaande hoofdgebouwen ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze hoger zijn;
6. in aanvulling op het gestelde onder 5 geldt dat bestaande hoofdgebouwen met een hogere goot- en/of bouwhoogte dan de ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)” aangegeven goot- en bouwhoogte, mogen worden uitgebreid met de afwijkende goot- en/of bouwhoogte; bij vervangende nieuwbouw dient sprake te zijn van een goot- en bouw-hoogte van maximaal de ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)” aangegeven goot- en bouwhoogte;
7. de dakhelling bedraagt ten minste 30° en ten hoogste 60°, of ten minste het ter plaatse van de aanduiding “minimale dakhelling (graden)” aangegeven aantal graden, dan wel uitsluitend voor bestaande hoofdgebouwen het bestaande aantal graden indien dit minder is dan 30° of meer dan 60°, met dien verstande dat indien voor hoofdgebouwen geen goothoogte is voorgeschreven het hoofdgebouw plat mag worden afgedekt;
8. in aanvulling op het gestelde onder 7 geldt dat bestaande hoofdgebouwen met een kleinere dakhelling dan 30° of bestaande hoofdgebouwen met een grotere dakhelling dan 60° mogen worden uitgebreid met de afwijkende dakhelling; bij vervangende nieuwbouw dient sprake te zijn van een dakhelling van ten minste 30° en ten hoogste 60°.
-
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:
1. de gezamenlijke oppervlakte bij een woning bedraagt ten hoogste 50% van een zijerf en ten hoogste 50% van een achtererf, met dien verstande dat:
a. bij percelen tot 250 m² de maximale gezamenlijke oppervlakte 50 m² bedraagt;
b. bij percelen van 250 - 500 m² de maximale gezamenlijke oppervlakte 75 m² bedraagt;
c. bij percelen groter dan 500 m² de maximale gezamenlijke oppervlakte 100 m² bedraagt;
2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden op een afstand van ten minste 2,5 meter achter de voorgevelrooilijn gebouwd, dan wel uitsluitend voor bestaande aan- en uitbouwen en bijgebouwen de bestaande afstand, indien deze minder is;
3. in aanvulling op het gestelde onder 2 geldt dat bij uitbreiding van aan- en uitbouwen en bijgebouwen en bij vervangende nieuwbouw sprake dient te zijn van een afstand van ten minste 2,5 meter achter de voorgevelrooilijn;
4. de diepte van aan- en uitbouwen achter de achtergevelrooilijn bedraagt ten hoogste 3,5 meter, gerekend vanaf de achterste bouwgrens, dan wel uitsluitend voor bestaande aan- en uitbouwen de bestaande diepte indien deze meer is;
5. in aanvulling op het gestelde onder 4 geldt dat bij vervangende nieuwbouw de diepte van aan- en uitbouwen de afwijkende diepte mag bedragen; bij uitbreiding van aan- en uitbouwen dient sprake te zijn van een diepte achter de achtergevelrooilijn van ten hoogste 3,5 meter gerekend vanaf de achterste bouwgrens;
6. aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden uitsluitend plat afgedekt, tenzij in de bestaande situatie sprake is van een kap;
7. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3,25 meter, dan wel uitsluitend voor bestaande aan- en uitbouwen en bijgebouwen de bestaande bouwhoogte, indien deze hoger is;
8. in aanvulling op het gestelde onder 7 geldt dat bestaande aan- en uitbouwen en bijgebouwen met een hogere bouwhoogte dan 3,25 meter mogen worden uitgebreid met de afwijkende bouwhoogte; bij vervangende nieuwbouw dient sprake te zijn van een bouwhoogte van ten hoogste 3,25 meter;
9. bijgebouwen worden op ten minste 1 meter van enig ander gebouw op hetzelfde erf gebouwd, dan wel uitsluitend voor bestaande bijgebouwen de bestaande afstand indien deze minder is;
10. in aanvulling op het gestelde onder 9 geldt dat bij uitbreiding van bijgebouwen en bij vervangende nieuwbouw sprake dient te zijn van een afstand van ten minste 1 meter tussen het bijgebouw en enig ander gebouw op hetzelfde erf.
-
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsdoeleinden geldt dat uitsluitend gebouwen mogen worden gebouwd zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 3 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht juncto artikel 2, bijlage II Besluit omgevingsrecht.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat uitsluitend bouwwerken mogen worden gebouwd zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 3 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht juncto artikel 2, bijlage II Besluit omgevingsrecht.
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de bezonning, privacy en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de bouwvorm, zoals bepaald door goothoogte, bouwhoogte, dakhelling, kapvorm en gevelindeling van karakteristieke panden;
-
de beleving van groen en water;
-
de verkeersveiligheid en toegankelijkheid;
-
parkeerruimte op eigen erf;
-
de sociale veiligheid,
nadere eisen stellen aan:
-
de plaats van hoofdgebouwen indien niet in de naar de weg gekeerde bouwgrens wordt gebouwd;
-
de diepte van hoofdgebouwen;
-
de goothoogte, bouwhoogte, dakhelling, kapvorm en gevelindeling van het pand ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek” in de zin dat bij (gedeeltelijke) verbouwing en/of verandering aangesloten dient te worden bij de bouwvorm van het bestaande pand;
-
de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de bezonning, privacy en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de bouwvorm, zoals bepaald door goothoogte, bouwhoogte, dakhelling, kapvorm en gevelindeling van karakteristieke panden;
-
de beleving van groen en water;
-
de verkeersveiligheid en toegankelijkheid;
-
parkeerruimte op eigen erf;
-
de sociale veiligheid,
bij omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 6.2. sub a onder 1 voor het bouwen buiten het bouwvlak, met dien verstande dat de omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels voor aaneengebouwde woningen uitsluitend kan worden verleend voor zover dit voor een cluster gebeurt tot een bouwblokdiepte van ten hoogste 11 meter, voor vrijstaande woningen kan de omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels uitsluitend worden verleend voor de vergroting van de bouwblokdiepte tot ten hoogste 11 meter;
-
het bepaalde in lid 6.2, sub a onder 2 en 3 voor het bouwen binnen 3 meter van de zijdelingse perceelsgrens;
-
het bepaalde in lid 6.2, sub a onder 4, voor het splitsen van de woningen ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding – stolp” tot ten hoogste 2 woningen per bouwvlak. De omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels kan worden verleend met het oog op de verbetering van de financiële mogelijkheden tot instandhouding van deze karakteristieke panden. Van deze bevoegdheid wordt uitsluitend gebruik gemaakt voor zover beide woningen direct op de openbare ruimte zijn georiënteerd (splitsing in de lengterichting);
-
het bepaalde in lid 6.2, sub a, onder 5 en 6 voor een goothoogte van ten hoogste 7,5 meter en een bouwhoogte van ten hoogste 10 meter en ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding – hogere bouwhoogte toegestaan” tot een bouwhoogte van ten hoogste 13 m;
-
het bepaalde in lid 6.2 sub a, onder 7 en 8 voor een grotere dakhelling dan 60°, een kleinere dakhelling dan 30° of een platte afdekking, uitsluitend voorzover de stedenbouwkundige en architectonische samenhang daarom vraagt;
-
het bepaalde in lid 6.2, sub b, onder 2 en 3 en toestaan dat aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd op een afstand van minder dan 2,5 meter achter de voorgevelrooilijn;
-
het bepaalde in lid 6.2, sub b, onder 6 en 7 en toestaan dat aan- en uitbouwen, uitsluitend voor zover deze op zijerven tussen de voor- en achtergevelrooilijn zijn gesitueerd, en bijgebouwen met een kap mogen worden afgedekt. De goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste respectievelijk 3,25 meter en 5,5 meter.
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de bezonning, privacy en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de bouwvorm, zoals bepaald door goothoogte, bouwhoogte, dakhelling, kapvorm en gevelindeling van karakteristieke panden;
-
de beleving van groen en water;
-
de verkeersveiligheid en toegankelijkheid;
-
parkeerruimte op eigen erf;
-
de sociale veiligheid,
bij omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 6.1 en toestaan dat in combinatie met de woonfunctie de gronden worden gebruikt ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen en bedrijven die zijn genoemd onder milieucategorie 1 in de bij deze regels horende bijlage 1 Staat van Bedrijven, tot een oppervlakte van ten hoogste 50% van de gezamenlijke oppervlakte van hoofdgebouw en aan- en uitbouwen, met een maximum van 100 m²;
-
het bepaalde in lid 6.1 en toestaan dat gronden en gebouwen worden gebruikt ten behoeve van detailhandel;
-
het bepaalde in artikel 6.1 ten behoeve van een verruiming van de maximale oppervlakte die mag worden benut voor een aan-huis-verbonden beroep, tot ten hoogste 100 m², uitsluitend voor bouwpercelen die door hun aard (hoekkavel of kavel met vrijstaande woning) meer ruimte geven voor bebouwing.
Artikel 7 Groen
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
groenvoorzieningen;
-
water;
-
fiets- en wandelpaden;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
speelvoorzieningen,
en ter plaatse van de aanduiding:
-
-
“volkstuin” tevens voor volkstuinen.
-
7.2 Bouwregels
-
Er mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen. Hiervoor geldt dat uitsluitend gebouwen mogen worden gebouwd zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 3 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht juncto artikel 2, bijlage II Besluit omgevingsrecht.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de hoogte ten hoogste 6 meter bedraagt en van perceel- en erfafscheidingen ten hoogste 2 meter.
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de bezonning, privacy en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de beleving van groen en water;
-
de verkeersveiligheid en toegankelijkheid;
-
parkeerruimte op eigen erf;
-
de sociale veiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 8 Maatschappelijk
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening;
-
een begraafplaats, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “begraafplaats”,
met daaraan ondergeschikt:
-
verkeer en verblijf;
-
groenvoorzieningen en water;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
parkeervoorzieningen.
8.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
1. met uitzondering van gebouwen met een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 50 m² per bestemmingsvlak dienen gebouwen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
2. de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)” aangegeven goot- en bouwhoogte, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze hoger zijn;
3. de dakhelling bedraagt ten minste het ter plaatse van de aanduiding “minimale dakhelling (graden)” aangegeven aantal graden.
-
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsdoeleinden geldt dat uitsluitend gebouwen mogen worden gebouwd zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 3 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht juncto artikel 2, bijlage II Besluit omgevingsrecht.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte ten hoogste 6 meter bedraagt, met dien verstande dat de hoogte van perceel- en erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m en daar achter ten hoogste 2 meter bedraagt.
8.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de bezonning, privacy en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de bouwvorm, zoals bepaald door goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en kapvorm van karakteristieke panden;
-
de beleving van groen en water;
-
de verkeersveiligheid en toegankelijkheid;
-
parkeerruimte op eigen erf;
-
de sociale veiligheid,
nadere eisen stellen aan:
-
de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
-
de goothoogte, bouwhoogte, dakhelling, kapvorm en gevelindeling van het pand ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek” in de zin dat bij (gedeeltelijke) verbouwing en/of verandering aangesloten dient te worden bij de bouwvorm van het bestaande pand.
Artikel 9 Recreatie
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Recreatie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
voorzieningen ten behoeve van dagrecreatie,
en ter plaatse van de aanduiding:
-
“volkstuin” tevens voor volkstuinen,
met daaraan ondergeschikt:
-
fiets- en wandelpaden;
-
groenvoorzieningen en water;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
parkeervoorzieningen.
9.2 Bouwregels
-
Er mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen. Hiervoor geldt dat uitsluitend gebouwen mogen worden gebouwd zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 3 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht juncto artikel 2, bijlage II Besluit omgevingsrecht.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte ten hoogste 3 meter bedraagt, met dien verstande dat de hoogte van perceel- en erfafscheidingen ten hoogste 2 m bedraagt.
9.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de bezonning, privacy en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de beleving van groen en water;
-
de verkeersveiligheid en toegankelijkheid;
-
parkeerruimte op eigen erf;
-
de sociale veiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 10 Sport
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Sport’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
voorzieningen ten behoeve van zaal- en veldsporten,
met daaraan ondergeschikt:
-
fiets- en wandelpaden;
-
groenvoorzieningen en water;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
parkeervoorzieningen.
10.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
1. de gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak, met uitzondering van gebouwen met een oppervlakte van ten hoogste 50 m²;
2. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)” aangegeven bouwhoogte, met dien verstande dat de bouwhoogte van buiten een bouwvlak gelegen gebouwen ten hoogste 4,5 meter bedraagt.
-
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen geldt dat uitsluitend gebouwen mogen worden gebouwd zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 3 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht juncto artikel 2, bijlage II Besluit omgevingsrecht.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte ten hoogste 6 meter bedraagt, met dien verstande dat de hoogte van perceel- en erfafscheidingen ten hoogste 2 m bedraagt en de hoogte van bouwwerken ten behoeve van lichtmasten en ballenvangers ten hoogste 16 meter bedraagt.
10.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de bezonning, privacy en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de beleving van groen en water;
-
de verkeersveiligheid en toegankelijkheid;
-
parkeerruimte op eigen erf;
-
de sociale veiligheid,
nadere eisen stellen aan:
-
de plaats van gebouwen indien wordt gebouwd buiten het bouwvlak;
-
de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 11 Tuin
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen en erven behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen binnen de bestemming ‘Wonen’ en de bestemming ‘Gemengd’ en voor de in het plan nader aangeduide functies en parkeervoorzieningen.
Deze gronden dienen niet als erf en achtererfgebied te worden beschouwd als bedoeld in artikel 1 bijlage II behorend bij het Besluit omgevingsrecht.
11.2 Bouwregels
-
Met uitzondering van erkers (tot een breedte van ten hoogste 2/3 van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw en tot een diepte van ten hoogste 1 meter, en een bouwhoogte van ten hoogste de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw waaraan gebouwd wordt) en ingangspartijen (tot een breedte van ten hoogste 1/3 van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw en tot een diepte van ten hoogste 1,5 meter, en een bouwhoogte van ten hoogste de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw waaraan gebouwd wordt) mogen geen gebouwen worden gebouwd, met dien verstande dat:
- een erker en een ingangspartij niet in combinatie met elkaar aan eenzelfde gevel mogen worden gerealiseerd;
- de afstand tot de bestemmingsgrens van de bestemmingen Verkeer-Verblijf en Verkeer-Wegverkeer ten minste 2 m dient te bedragen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat er uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd welke zijn bedoeld in artikel 2.1, lid 3 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht juncto artikel 2, bijlage II Besluit omgevingsrecht.
11.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de bezonning, privacy en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de bouwvorm, zoals bepaald door goothoogte, bouwhoogte, dakhelling, kapvorm en gevelindeling van karakteristieke panden;
-
de beleving van groen en water;
-
de verkeersveiligheid en toegankelijkheid;
-
de parkeerruimte op eigen erf;
-
de sociale veiligheid,
bij omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 11.2 sub a ten behoeve van het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van de bestemming ‘Wonen’ dan wel de bestemming ‘Gemengd’, waarbij de regels van artikel 16.2 sub b dan wel artikel 6.2 sub b van overeenkomstige toepassing zijn;
-
het bepaalde in lid 11.2 sub b ten behoeve van het bouwen van erfafscheidingen met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m, met dien verstande dat deze worden gebouwd op een afstand van ten minste 2,5 achter de voorgevelrooillijn;
-
het bepaalde in lid 11.2 sub b ten behoeve van een toegangshek ter plaatse van een oprit met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m.
Artikel 12 Verkeer - Railverkeer
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer - Railverkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
verkeer en vervoer per rail;
-
spoorwegovergangen en -onderdoorgangen en overige voorzieningen voor het verkeer en vervoer per rail;
-
bermen en bermsloten;
-
geluidwerende voorzieningen.
Het aantal spoorbanen en spoorwegovergangen mag niet worden vergroot.
12.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
1. de gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
2. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)” aangegeven bouwhoogte.
-
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en verkeersdoeleinden geldt dat uitsluitend gebouwen mogen worden gebouwd zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 3 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht juncto artikel 2, bijlage II Besluit omgevingsrecht.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen bedraagt ten hoogste 2 m ten opzichte van de hoogte van de spoorbaan;
2. de bouwhoogte van bouwwerken voor de verkeerstechnische uitrusting bedraagt voor het overige maximaal 15 m;
3. voor het overige bedraagt de bouwhoogte niet meer dan 2 m.
12.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de bezonning, privacy en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de beleving van groen en water;
-
de verkeersveiligheid en toegankelijkheid;
-
parkeerruimte op eigen erf;
-
de sociale veiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 13 Verkeer - Verblijf
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer – Verblijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
verblijfs- en verkeersdoeleinden;
-
parkeervoorzieningen;
-
speel- en groenvoorzieningen en water;
-
openbare nutsvoorzieningen,
met dien verstande dat:
-
ter plaatse van de aanduiding “geluidwal” de bestaande geluidwerende voorziening dient te worden gehandhaafd,
en ter plaatse van de aanduiding:
-
“specifieke vorm van verkeer – autoboxen”, tevens voor autoboxen.
De inrichting van de in de bestemming opgenomen gronden dient met name afgestemd te zijn op een verblijfsfunctie en op de ontsluiting van de aangrenzende gronden.
Binnen de bestemming wordt uitgegaan van handhaving van het bestaande wegprofiel en de bestaande inrichting, uitgezonderd ondergeschikte aanpassingen.
13.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van autoboxen gelden de volgende regels:
1. autoboxen worden uitsluitend gebouwd ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van verkeer – autoboxen”;
2. de bouwhoogte van autoboxen bedraagt ten hoogste 2,5 meter, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze hoger is.
-
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en verkeersdoeleinden geldt dat uitsluitend gebouwen mogen worden gebouwd zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 3 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht juncto artikel 2, bijlage II Besluit omgevingsrecht.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte van bouwwerken voor de verkeerstechnische uitrusting bedraagt ten hoogste 12 meter;
2. de bouwhoogte van speeltoestellen bedraagt ten hoogste 6 meter;
3. voor het overige bedraagt de bouwhoogte ten hoogste 2 meter.
13.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de bezonning, privacy en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de beleving van groen en water;
-
de verkeersveiligheid en toegankelijkheid;
-
parkeerruimte op eigen erf;
-
de sociale veiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats van autoboxen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
13.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de bezonning, privacy en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de beleving van groen en water;
-
de verkeersveiligheid en toegankelijkheid;
-
parkeerruimte op eigen erf;
-
de sociale veiligheid,
bij omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 13.2, sub a, onder 1 voor het vergroten van het aantal autoboxen;
-
het bepaalde in lid 13.2, sub a, onder 2 voor het realiseren van een kap op een plat afgedekte autobox, met dien verstande dat de bouwhoogte ten hoogste 3,5 meter bedraagt.
Artikel 14 Verkeer - Wegverkeer
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer – Wegverkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wegen;
-
fiets- en wandelpaden;
-
bermen, water en bermsloten;
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen.
De inrichting van de in de bestemming begrepen gronden dient met name te zijn gericht op een goede doorstroming van het verkeer.
Binnen de bestemming wordt uitgegaan van handhaving van het bestaande wegprofiel en de bestaande inrichting.
14.2 Bouwregels
-
Er mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en verkeersdoeleinden. Hiervoor geldt dat uitsluitend gebouwen mogen worden gebouwd zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 3 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht juncto artikel 2, bijlage II Besluit omgevingsrecht.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken, anders dan voor de verkeerstechnische uitrusting ten hoogste 3 meter bedraagt.
Artikel 15 Water
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
water en oeverstroken;
-
bruggen, uitsluitend ten behoeve van fiets- en wandelverkeer.
15.2 Bouwregels
-
Op de gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
-
De bouwhoogte van bruggen bedraagt ten hoogste 2 meter, voor het overige geldt dat op de gronden geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd.
Artikel 16 Wonen
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wonen,
en ter plaatse van de aanduiding:
-
“specifieke vorm van wonen – autoboxen” tevens voor autoboxen;
-
“parkeergarage” tevens voor een ondergrondse parkeergarage,
met daaraan ondergeschikt:
-
verkeer en verblijf;
-
parkeervoorzieningen;
-
groenvoorzieningen en water;
-
openbare nutsvoorzieningen.
Onder het wonen is het aan-huis-verbonden beroep uitsluitend begrepen voor zover:
-
de uitoefening plaatsvindt in het hoofdgebouw of aan- en uitbouwen;
-
het vloeroppervlak ten hoogste 20% van het gezamenlijk vloeroppervlak van het hoofdgebouw en aan- en uitbouwen betreft met een maximum van 50 m²;
-
dit niet leidt tot een verhoging van de parkeerdruk of tot extra autoverkeer in een mate waarin het woonklimaat onevenredig wordt aangetast;
-
de uitstraling van het hoofdgebouw als woning behouden blijft.
Detailhandel kan uitsluitend deel uitmaken van een aan-huis-verbonden beroep voor zover dit een geïntegreerd en ondergeschikt deel is van de beroepsuitoefening.
16.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van hoofdgebouwen ten behoeve van het wonen gelden de volgende regels:
1. een hoofdgebouw dient binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
2. de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 3 meter, dan wel uitsluitend voor bestaande hoofdgebouwen de bestaande afstand, indien deze minder is;
3. in aanvulling op het gestelde onder 2 geldt dat bij uitbreiding van hoofdgebouwen en bij vervangende nieuwbouw sprake dient te zijn van een afstand van ten minste 3 meter tot de zijdelingse perceelsgrens; deze afstand geldt niet voor de woningscheidende muur van aaneengebouwde woningen;
4. het aantal woningen bedraagt ten hoogste het bestaande aantal, dan wel ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal wooneenheden” aangegeven aantal per bouwvlak;
5. de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)” aangegeven goot- en bouwhoogte, dan wel uitsluitend voor bestaande hoofdgebouwen ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze hoger zijn;
6. in aanvulling op het gestelde onder 5 geldt dat bestaande hoofdgebouwen met een hogere goot- en/of bouwhoogte dan de ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)” aangegeven goot- en bouwhoogte, mogen worden uitgebreid met de afwijkende goot- en/of bouwhoogte; bij vervangende nieuwbouw dient sprake te zijn van een goot- en bouwhoogte van maximaal de ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)” aangegeven goot- en bouwhoogte;
7. een hoofdgebouw dient te worden afgedekt door één (samengestelde) kap, waarvan de dakhelling ten minste 30° en ten hoogste 60° bedraagt, of ten minste het ter plaatse van de aanduiding “minimale dakhelling (graden)” aangegeven aantal graden, dan wel uitsluitend voor bestaande hoofdgebouwen het bestaande aantal graden indien dit minder is dan 30° of meer dan 60°, met dien verstande dat indien voor hoofdgebouwen geen goothoogte is voorgeschreven het hoofdgebouw plat mag worden afgedekt;
8. in aanvulling op het gestelde onder 7 geldt dat bestaande hoofdgebouwen met een kleinere dakhelling dan 30° of bestaande hoofdgebouwen met een grotere dakhelling dan 60° mogen worden uitgebreid met de afwijkende dakhelling; bij vervangende nieuwbouw dient sprake te zijn van een dakhelling van ten minste 30° en ten hoogste 60°.
-
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:
1. de gezamenlijke oppervlakte bij een woning bedraagt ten hoogste 50% van een zijerf en niet meer dan 50% van een achtererf, met dien verstande dat:
a. bij percelen tot 250 m² de maximale gezamenlijke oppervlakte 50 m² bedraagt;
b. bij percelen van 250-500 m² de maximale gezamenlijke oppervlakte 75 m² bedraagt;
c. bij percelen groter dan 500 m² de maximale gezamenlijke oppervlakte 100 m² bedraagt;
2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden op een afstand van ten minste 2,5 meter achter de voorgevelrooilijn gebouwd, dan wel uitsluitend voor bestaande aan- en uitbouwen en bijgebouwen de bestaande afstand, indien deze minder is;
3. in aanvulling op het gestelde onder 2 geldt dat bij uitbreiding van aan- en uitbouwen en bijgebouwen en bij vervangende nieuwbouw sprake dient te zijn van een afstand van ten minste 2,5 meter achter de voorgevelrooilijn;
4. de diepte van aan- en uitbouwen achter de achtergevelrooilijn bedraagt niet meer dan 3,5 meter, gerekend vanaf de achterste bouwgrens, dan wel uitsluitend voor bestaande aan- en uitbouwen de bestaande diepte indien deze meer is;
5. in aanvulling op het gestelde onder 4 geldt dat bij vervangende nieuwbouw de diepte van aan- en uitbouwen de afwijkende diepte mag bedragen; bij uitbreiding van aan- en uitbouwen dient sprake te zijn van een diepte achter de achtergevelrooilijn van ten hoogste 3,5 meter gerekend vanaf de achterste bouwgrens;
6. aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden uitsluitend plat afgedekt, tenzij in de bestaande situatie sprake is van een kap;
7. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3,25 meter, dan wel uitsluitend voor bestaande aan- en uitbouwen en bijgebouwen de bestaande bouwhoogte, indien deze hoger is;
8. in aanvulling op het gestelde onder 7 geldt dat bestaande aan- en uitbouwen en bijgebouwen met een hogere bouwhoogte dan 3,25 meter mogen worden uitgebreid met de afwijkende bouwhoogte; bij vervangende nieuwbouw dient sprake te zijn van een bouwhoogte van ten hoogste 3,25 meter;
9. bijgebouwen worden op ten minste 1 meter afstand van enig ander gebouw op hetzelfde erf gebouwd, dan wel uitsluitend voor bestaande bijgebouwen de bestaande afstand indien deze minder is;
10. in aanvulling op het gestelde onder 9 geldt dat bij uitbreiding van bijgebouwen en bij vervangende nieuwbouw sprake dient te zijn van een afstand van ten minste 1 meter tussen het bijgebouw en enig ander gebouw op hetzelfde erf.
-
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van autoboxen gelden de volgende regels:
1. autoboxen worden uitsluitend gebouwd ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van wonen – autoboxen”;
2. de bouwhoogte van autoboxen bedraagt ten hoogste 2,5 meter, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze hoger is.
-
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsdoeleinden geldt dat uitsluitend gebouwen mogen worden gebouwd zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 3 Wet alge-mene bepalingen omgevingsrecht juncto artikel 2, bijlage II Besluit omgevingsrecht.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat uitsluitend bouwwerken mogen worden gebouwd zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 3 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht juncto artikel 2, bijlage II Besluit omgevingsrecht.
16.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de bezonning, privacy en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de bouwvorm, zoals bepaald door goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en kapvorm van karakteristieke panden;
-
de beleving van groen en water;
-
de verkeersveiligheid en toegankelijkheid;
-
parkeerruimte op eigen erf;
-
de sociale veiligheid,
nadere eisen stellen aan:
-
de dakhelling van hoofdgebouwen met het oog op de samenhang van het bebouwingsbeeld per straatzijde of cluster;
-
de goothoogte, bouwhoogte, dakhelling, kapvorm en gevelindeling van de ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek” aangegeven panden, in de zin dat bij (gedeeltelijke) verbouwing en/of verandering aangesloten dient te worden bij de bouwvorm van het bestaande pand;
-
de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
16.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de bezonning, privacy en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de bouwvorm, zoals bepaald door goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en kapvorm van karakteristieke panden;
-
de beleving van groen en water;
-
de verkeersveiligheid en toegankelijkheid;
-
parkeerruimte op eigen erf;
-
de sociale veiligheid,
bij omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 16.2, sub a, onder 1 voor het bouwen buiten het bouwvlak, met dien verstande dat de omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels voor aaneengebouwde woningen uitsluitend kan worden verleend voor zover dit voor een gehele straatzijde of cluster gebeurt tot een bouwblokdiepte van ten hoogste 11 meter, voor vrijstaande woningen kan de omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels uitsluitend worden verleend voor de vergroting van de bouwblokdiepte tot ten hoogste 11 meter;
-
het bepaalde in lid 16.2, sub a onder 2 en 3 voor het bouwen binnen 3 meter van de zijdelingse perceelsgrens;
-
het bepaalde in lid 16.2, sub a onder 4 voor het splitsen van de woningen ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding – stolp” tot ten hoogste 2 woningen per bouwvlak. De omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels kan worden verleend met het oog op de verbetering van de financiële mogelijkheden tot instandhouding van deze karakteristieke panden. De omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels wordt uitsluitend toegepast voor zover beide woningen direct op de openbare ruimte zijn georiënteerd (splitsing in de lengterichting);
-
het bepaalde in lid 16.2, sub a, onder 5 en 6 voor een goothoogte van ten hoogste 7,5 meter en een bouwhoogte van ten hoogste 10 meter;
-
het bepaalde in lid 16.2, sub a, onder 7 en 8 voor een grotere dakhelling dan 60°, een kleinere dakhelling dan 30° of een platte afdekking, uitsluitend voorzover de stedenbouwkundige en architectonische samenhang daarom vraagt;
-
het bepaalde in lid 16.2, sub b, onder 2 en 3 en toestaan dat aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd op een afstand van minder dan 2,5 meter achter de voorgevelrooilijn;
-
het bepaalde in lid 16.2, sub b, onder 6 en 7 en toestaan dat aan- en uitbouwen, uitsluitend voor zover deze aan- en uitbouwen op zijerven tussen de voor- en achtergevelrooilijn zijn gesitueerd, en bijgebouwen met een kap mogen worden afgedekt. De goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste respectievelijk 3,25 meter en 5,5 meter.
16.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen, mits een zorgvuldige inpassing in de ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied en de directe omgeving daarvan gewaarborgd wordt, het plan wijzigen en toestaan dat de gronden worden gebruikt ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen.
Artikel 17 Leiding - Gas
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding – Gas’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
een gasleiding;
-
de overige bestemmingen die op basis van het plan aan de gronden zijn toegewezen.
17.2 Bouwregels
-
Op of in deze gronden mag worden gebouwd ten behoeve van het aanleggen en onderhouden van de gasleiding.
-
Voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen geldt dat dit:
- geschiedt overeenkomstig de bouwregels van de desbetreffende bestemming;
- niet ten koste gaat van de mogelijkheid tot het onderhouden en aanleggen van de gasleiding;
- geen negatieve invloed heeft op de bestaande gasleiding;
- alleen is toegestaan na positief advies van de beheerder van de gasleiding.
17.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden op of in de in lid 17.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van het bevoegd gezag de volgende werken niet zijnde bouwwerken, of werkzaamheden uit te voeren:
1. het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting;
2. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
3. het verrichten van grondroeractiviteiten (bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, drainage, leidingen, met uitzondering van hoofdaardgastransportleidingen) anders dan normaal spit- en ploegwerk;
4. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
5. diepploegen;
6. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
7. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
8. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen.
-
Het verbod als bedoeld in sub a is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:
1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
3. mechanisch worden uitgevoerd en daarmee vallen onder de werking van de Wet Informatie Uitwisseling Ondergrondse Netwerken.
-
De werken en/of werkzaamheden bedoeld in sub a zijn slechts toelaatbaar indien en voor zover dit niet strijdig is met de belangen in verband met de veilige ligging van de leidingen.
-
Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden te beslissen, wint het bevoegd gezag tijdig schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen in verband met de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.
Artikel 18 Waarde - Archeologie 1
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden;
-
de overige bestemmingen die op basis van het plan aan de gronden zijn toegewezen.
18.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mogen in of op deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
-
bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met niet meer dan 50 m² wordt uitgebreid;
-
bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met meer dan 50 m2 wordt uitgebreid, maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,50 m onder het maaiveld;
-
bouwwerken met een oppervlakte van 50 m² of minder;
-
bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 50 m² maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,50 m onder het maaiveld.
18.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 18.2, mits:
-
is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
-
is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
-
de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten onevenredig kunnen worden verstoord:
1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of een verplichting tot het doen van opgravingen;
2. een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Alvorens het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels als bedoeld in lid 18.3 verleent, wordt om deskundig advies op het gebied van archeologie gevraagd.
18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden op of in de in lid 18.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, geen normale onderhoudswerkzaamheden zijnde, met een planomvang van meer dan 50 m² en op een grotere diepte dan 0,50 m beneden het maaiveld, uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren:
1. grondbewerkingen zoals: afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, het scheuren van grasland, ontginnen van gronden of het aanleggen van drainage;
2. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
3. het verlagen of verhogen van het grondwaterpeil;
4. het aanleggen of rooien van bos, houtwallen of boomgaarden waarbij stobben worden verwijderd;
5. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
-
De in sub a bedoelde vergunning is niet vereist voor werken en/of werkzaamheden:
1. die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, waaronder begrepen het vervangen van drainagewerken, ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen;
2. die reeds in uitvoering of vergund zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
3. ten dienste staan van het archeologisch onderzoek.
-
Een vergunning als bedoeld in sub a wordt slechts verleend, mits:
1. is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
2. is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/ of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
3. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden onevenredig kunnen worden verstoord:
- een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- een verplichting tot het doen van opgravingen;
- een verplichting de werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Alvorens het bevoegd gezag de vergunning als bedoeld in lid 18.4 verleent, wordt om deskundig advies op het gebied van archeologie gevraagd.
18.5 Wijzigingsbevoegdheid
-
Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen in de bestemming ‘Waarde - Archeologie 2’ of ‘Waarde - Archeologie 3’, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse sprake is van een lagere archeologische waarde;
-
Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden in het plan de bestemming ‘Waarde - Archeologie 1’ wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
-
Op de voorbereiding van een wijziging is de in de Wet ruimtelijke ordening genoemde procedure van toepassing.
Artikel 19 Waarde - Archeologie 2
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden;
-
de overige bestemmingen die op basis van het plan aan de gronden zijn toegewezen.
19.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mogen in of op deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
-
bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met niet meer dan 75 m² wordt uitgebreid;
-
bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met meer dan 75 m² wordt uitgebreid, maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,50 m onder het maaiveld;
-
bouwwerken met een oppervlakte van 75 m² of minder;
-
bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 75 m² maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,50 m onder het maaiveld.
19.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 19.2, mits:
-
is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
-
is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
-
de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten onevenredig kunnen worden verstoord:
1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of een verplichting tot het doen van opgravingen;
2. een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Alvorens het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels als bedoeld in lid 19.3 verleent, wordt om deskundig advies op het gebied van archeologie gevraagd.
19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden op of in de in lid 19.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, geen normale onderhoudswerkzaamheden zijnde, met een planomvang van meer dan 75 m² en op een grotere diepte dan 0,50 m beneden het maaiveld, uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren:
1. grondbewerkingen zoals: afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, het scheuren van grasland, ontginnen van gronden of het aanleggen van drainage;
2. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
3. het verlagen of verhogen van het grondwaterpeil;
4. het aanleggen of rooien van bos, houtwallen of boomgaarden waarbij stobben worden verwijderd;
5. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
-
De in sub a bedoelde vergunning is niet vereist voor werken en/of werkzaamheden:
1. die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, waaronder begrepen het vervangen van drainagewerken, ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen;
2. die reeds in uitvoering of vergund zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
3. ten dienste staan van het archeologisch onderzoek.
-
Een vergunning als bedoeld in sub a wordt slechts verleend, mits:
1. is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
2. is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/ of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
3. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden onevenredig kunnen worden verstoord:
- een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of een verplichting tot het doen van opgravingen;
- een verplichting de werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Alvorens het bevoegd gezag de vergunning als bedoeld in lid 19.4 verleent, wordt om deskundig advies op het gebied van archeologie gevraagd.
19.5 Wijzigingsbevoegdheid
-
Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen in de bestemming ‘Waarde - Archeologie 1’, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse sprake is van een hogere archeologische waarde;
-
Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen in de bestemming ‘Waarde - Archeologie 3’, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse sprake is van een lagere archeologische waarde;
-
Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden in het plan de bestemming ‘Waarde - Archeologie 2’ wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
-
Op de voorbereiding van een wijziging is de in de Wet ruimtelijke ordening genoemde procedure van toepassing.
Artikel 20 Waarde - Archeologie 3
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden;
-
de overige bestemmingen die op basis van het plan aan de gronden zijn toegewezen.
20.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mogen in of op deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
-
bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met niet meer dan 100 m² wordt uitgebreid;
-
bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met meer dan 100 m² wordt uitgebreid, maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,50 m onder het maaiveld;
-
bouwwerken met een oppervlakte van 100 m² of minder;
-
bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 100 m² maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,50 m onder het maaiveld.
20.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 20.2, mits:
-
is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
-
is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
-
de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten onevenredig kunnen worden verstoord:
1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of een verplichting tot het doen van opgravingen;
2. een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Alvorens het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels als bedoeld in lid 20.3 verleent, wordt om deskundig advies op het gebied van archeologie gevraagd.
20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden op of in de in lid 20.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, geen normale onderhoudswerkzaamheden zijnde, met een planomvang van meer dan 100 m² en op een grotere diepte dan 0,50 m beneden het maaiveld, uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren:
1. grondbewerkingen zoals: afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, het scheuren van grasland, ontginnen van gronden of het aanleggen van drainage;
2. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
3. het verlagen of verhogen van het grondwaterpeil;
4. het aanleggen of rooien van bos, houtwallen of boomgaarden waarbij stobben worden verwijderd;
5. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
-
De in sub a bedoelde vergunning is niet vereist voor werken en/of werkzaamheden:
1. die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, waaronder begrepen het vervangen van drainagewerken, ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen;
2. die reeds in uitvoering of vergund zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
3 ten dienste staan van het archeologisch onderzoek.
-
Een vergunning als bedoeld in sub a wordt slechts verleend, mits:
1. is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
2. is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/ of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
3. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden onevenredig kunnen worden verstoord:
- een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of een verplichting tot het doen van opgravingen;
- een verplichting de werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Alvorens het bevoegd gezag de vergunning als bedoeld in lid 20.4 verleent, wordt om deskundig advies op het gebied van archeologie gevraagd.
20.5 Wijzigingsbevoegdheid
-
Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen in de bestemming ‘Waarde - Archeologie 1’ of ‘Waarde - Archeologie 2’, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse sprake is van een hogere archeologische waarde;
-
Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden in het plan de bestemming ‘Waarde - Archeologie 3’ wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
-
Op de voorbereiding van een wijziging is de in de Wet ruimtelijke ordening genoemde procedure van toepassing.
HOOFDSTUK 3 Algemene regels
Artikel 21 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 22 Algemene gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend:
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen.
Artikel 23 Algemene afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de bezonning, privacy en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de bouwvorm, zoals bepaald door goothoogte, bouwhoogte, dakhelling, kapvorm en gevelindeling van karakteristieke panden;
-
de beleving van groen en water;
-
de verkeersveiligheid en toegankelijkheid;
-
parkeerruimte op eigen erf;
-
de sociale veiligheid,
bij omgevingsvergunning afwijken van:
-
de in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
-
het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
-
het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje ten hoogste 75 m³ bedraagt;
-
het bepaalde in het plan en toestaan dat antennemasten mogen worden gebouwd, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 16 meter bedraagt en van antennemasten voor telecommunicatie ten hoogste 40 meter.
Artikel 24 Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en Wethouders kunnen, mits een zorgvuldige inpassing in de ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied en de directe omgeving daarvan gewaarborgd wordt, het plan wijzigen ten behoeve van een transformatorstation, gasdrukmeet- en regelstation, rioolgemaal en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwen en andere bouwwerken van openbaar nut tot een inhoud van ten hoogste 100 m³ en een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter.
Artikel 25 Algemene procedureregels
25.1 Procedureregels nadere eisen
-
Een ontwerp-besluit voor het stellen van nadere eisen waarbij toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, ligt, met bijbehorende stukken, gedurende twee weken ter secretarie ter inzage.
-
Het College van Burgemeester en Wethouders maakt de terinzagelegging te voren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, of op een andere geschikte wijze bekend.
-
De bekendmaking houdt mededeling in van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen voor belanghebbenden.
-
Gedurende de in sub a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij het College van Burgemeester en Wethouders mondeling en schriftelijk zienswijzen indienen tegen het ontwerp-besluit.
25.2 Procedureregels afwijkingsbevoegdheden
Op de voorbereiding van een afwijking bij een omgevingsvergunning is de in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht genoemde procedure van toepassing.
25.3 Procedureregels wijzigingsbevoegdheden
Op de voorbereiding van een wijziging is de in de Wet ruimtelijke ordening genoemde procedure van toepassing.
Artikel 26 Overige regels
Afstemming
Hoogheemraadschap
Bij activiteiten, waarbij ook belangen van een Hoogheemraadschap een rol spelen, vindt overleg plaats met het betreffende Hoogheemraadschap.
HOOFDSTUK 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 27 Overgangsrecht
27.1 Overgangsrecht bouwwerken
-
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
-
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
-
Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
27.2 Overgangsrecht gebruik
-
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
-
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
-
Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
-
Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 28 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
“Regels van het bestemmingsplan Zuidwest, gemeente Heiloo”.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 8 november 2010.