HOOFDSTUK 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
- het plan:
het bestemmingsplan Campina van de gemeente Heiloo;
- het bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0399.BPCampina-0401 met de bijbehorende regels en bijlage;
- aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
-
aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
- aanduidinggrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
- aan-huis-verbonden beroep:
een beroep dat uitgeoefend wordt in een praktijkruimte, kantoor, atelier, kapsalon, schoonheidssalon of hondentrimsalon en naar de aard daarmee gelijk te stellen functies welke in een woning worden uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
- achtererf:
het gedeelte van het erf tussen de achtergevellijn en de aan de achterzijde van het hoofdgebouw gelegen erfgrens;
-
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- bedrijfswoning/dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
- beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
-
bestaand:
die situatie zoals die is op het moment dat het bestemmingsplan in werking treedt;
-
bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
- bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
- bijgebouw:
een vrijstaand gebouw ten dienste van een groter genot van het hoofdgebouw, dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, zoals garages, schuurtjes, hobbykasjes en huisdierverblijven;
-
bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, als mede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
- bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
- bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en kapverdieping;
-
bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
- bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
- bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
- bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
- detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
- dienstverlening:
een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio’s en naar aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;
- eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond;
-
gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
- geluidzoneringsplichtige inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;
- hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
- kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een bouwvergunning is vereist; één en ander voorzover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
- kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, die in acht moet worden genomen;
- maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening;
- peil:
1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
- de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
3. Indien in of op het water wordt gebouwd:
- het Nieuw Amsterdams Peil;
- productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
- risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
-
seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
- uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
-
voor-, zij- en achtergevellijn:
de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voor-, zij- respectievelijk achtergevel van een hoofdgebouw tot aan de perceelsgrenzen;
- woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
- zijerf:
het gedeelte van het erf tussen een zijgevellijn en de aan die zijde van het hoofdgebouw gelegen erfgrens.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
- de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
- de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot , c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
- de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
- de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
- de oppervlakte van een gebouw:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
- de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel:
vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel.
Toegelaten overschrijding bouwgrenzen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 0,5 meter wordt overschreden. Voor luifels, erkers, balkons en overstekende daken mag de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 1 meter worden overschreden, met dien verstande dat de afstand tot de bestemmingsgrens van de bestemming “Verkeer-Verblijf” ten minste 2 m dient te bedragen. Voor een portaal of ingangspartij mag de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 1,5 meter worden overschreden, met dien verstande dat de afstand tot de bestemmingsgrens van de bestemming “Verkeer-Verblijf” ten minste 2 m dient te bedragen.
HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Gemengd’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wonen;
-
dienstverlening;
-
maatschappelijke voorzieningen;
-
bedrijven in categorie 1 van de bij deze regels behorende bijlage 1 Staat van bedrijven,
met daaraan ondergeschikt:
-
verkeer en verblijf;
-
groenvoorzieningen en water;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
parkeervoorzieningen.
Onder het wonen is het aan-huis-verbonden beroep uitsluitend begrepen voor zover:
-
de uitoefening plaatsvindt in het hoofdgebouw of aan- en uitbouwen;
-
de vloeroppervlakte ten hoogste 20% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en aan- en uitbouwen betreft met een maximum van 50 m2;
-
dit niet leidt tot een verhoging van de parkeerdruk of tot extra autoverkeer in een mate waarin het woonklimaat onevenredig wordt aangetast.
Detailhandel kan uitsluitend deel uitmaken van een aan-huis-verbonden beroep voor zover dit een geïntegreerd en ondergeschikt deel is van de beroepsuitoefening.
In de bestemming zijn risicovolle inrichtingen en inrichtingen bedoeld in artikel 40 in combinatie met artikel 1 van de Wet geluidhinder niet begrepen.
3.2 Bouwregels
- Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van wonen, dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen en bedrijven gelden de volgende regels:
1. een gebouw dient binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
2. het aantal wooneenheden bedraagt ten hoogste het aangegeven aantal ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal wooneenheden”;
3. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de bestaande bouwhoogte.
- Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsdoeleinden geldt dat uitsluitend gebouwen mogen worden gebouwd zoals bedoeld in artikel 43 van de Woningwet.
- Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat uitsluitend bouwwerken mogen worden gebouwd zoals bedoeld in artikel 43 van de Woningwet.
3.3 Ontheffing van de gebruiksregels
Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de bezonning, privacy en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de beleving van groen en water;
-
de verkeersveiligheid en toegankelijkheid;
-
parkeerruimte op eigen erf;
-
de sociale veiligheid,
ontheffing verlenen van:
-
het bepaalde in lid 3.1 en toestaan dat in combinatie met de woonfunctie de gronden worden gebruikt ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen en bedrijven die zijn genoemd onder milieucategorie 1 in de bij deze regels behorende bijlage 1 Staat van Bedrijven, tot een oppervlakte van ten hoogste 50% van de gezamenlijk oppervlakte van hoofdgebouw en aan- en uitbouwen, met een maximum van 100 m2;
-
het bepaalde in lid 3.1 en toestaan dat gronden en gebouwen worden gebruikt ten behoeve van detailhandel;
-
het bepaalde in artikel 3.1 ten behoeve van een verruiming van de maximale oppervlakte die mag worden benut voor een aan-huis-verbonden beroep, tot ten hoogste 100 m2, uitsluitend voor bouwpercelen die door hun aard (hoekkavel of kavel met vrijstaande woning) meer ruimte geven voor bebouwing.
3.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de bezonning, privacy en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de beleving van groen en water;
-
de verkeersveiligheid en toegankelijkheid;
-
de parkeerruimte op eigen erf;
-
de sociale veiligheid;
de bestemming ter plaatse van de aanduiding “wro-zone – wijzigingsgebied 1” wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ met dien verstande dat:
-
het aantal wooneenheden ten hoogste het aangegeven aantal ter plaatse van de aanduiding “maximaal aantal wooneenheden” mag bedragen;
-
de wijzigingsbevoegdheid slechts wordt toegepast indien uit akoestisch onderzoek is gebleken dat de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer minder dan 48 dB bedraagt, dan wel een hogere waarde in overeenstemming met een door het college van Burgemeester en Wethouders verleende ontheffing, indien de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer meer dan 48 dB bedraagt;
-
vóór toepassing van de wijzigingsbevoegdheid overleg is gepleegd met de waterbeherende instantie over de noodzakelijke waterberging en situering daarvan;
-
vóór toepassing van de wijzigingsbevoegdheid is nagegaan of er sprake is van een archeologische verwachtingswaarde en voor zover deze aanwezig is op kosten van de aanvrager is zorg gedragen voor een archeologisch onderzoek;
-
vóór toepassing van de wijzigingsbevoegdheid ecologisch onderzoek is gedaan met het oog op de Flora- en faunawet en eventuele noodzakelijke ontheffingen in het kader van de wet zijn verleend;
-
de wijzigingsbevoegdheid slechts wordt toegepast indien uit onderzoek is gebleken dat rekening is gehouden met het bepaalde met betrekking tot luchtkwaliteit in de Wet milieubeheer;
-
voor het overige de regels van artikel 7 van overeenkomstige toepassing zijn.
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
groenvoorzieningen;
-
water;
-
fiets- en wandelpaden;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
speelvoorzieningen, met dien verstande dat op gronden ter plaatse van de aanduiding “speelvoorziening” de gronden in ieder geval als zodanig dienen te worden ingericht.
4.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen geldt dat op of in de gronden geen gebouwen mogen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen, met dien verstande dat uitsluitend gebouwen mogen worden gebouwd zoals bedoeld in artikel 43 van de Woningwet.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de hoogte ten hoogste 6 meter bedraagt en van perceel- en erfafscheidingen ten hoogste 2 meter. De bouwhoogte van de karakteristieke schoorsteen bedraagt ten hoogste de bestaande bouwhoogte.
Artikel 5 Tuin
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen en erven behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen binnen de bestemming ‘Wonen’.
Deze gronden dienen niet als erf te worden beschouwd in de zin van artikel 1 van het Besluit bouwvergunningvrije en lichtbouwvergunningplichtige bouwwerken van 13 juli 2002.
5.2 Bouwregels
-
Met uitzondering van erkers (tot een breedte van ten hoogste 2/3 van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw en tot een diepte van ten hoogste 1 m, en een bouwhoogte van ten hoogste de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw waaraan gebouwd wordt) en ingangspartijen (tot een breedte van ten hoogste 1/3 van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw en tot een diepte van ten hoogste 1,5 m, en een bouwhoogte van ten hoogste de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw waaraan gebouwd wordt) mogen geen gebouwen worden gebouwd, met dien verstande dat:
- een erker en een ingangspartij niet in combinatie met elkaar aan eenzelfde gevel mogen worden gerealiseerd;
- de afstand tot de bestemmingsgrens van de bestemming ‘Verkeer-Verblijf’ ten minste 2 m dient te bedragen.
-
In afwijking van het bepaalde in lid 5.1 geldt voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dat er uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd welke zijn bedoeld in artikel 43 van de Woningwet.
5.3 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 5.2 sub a en b ten behoeve van het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van de bestemming ‘Wonen’, met dien verstande dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de bezonning, privacy en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de beleving van groen en water;
-
de verkeersveiligheid en toegankelijkheid;
-
de parkeerruimte op eigen erf;
-
de sociale veiligheid.
Voor het overige zijn de regels van artikel 7 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 6 Verkeer – Verblijf
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer-Verblijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- verblijfs- en verkeersdoeleinden;
-
parkeervoorzieningen;
-
speel- en groenvoorzieningen en water;
-
openbare nutsvoorzieningen,
en tevens voor:
- de bestaande karakteristieke schoorsteen, op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van verkeer– karakteristieke schoorsteen”;
De inrichting van de in de bestemming opgenomen gronden dient met name afgestemd te zijn op een verblijfsfunctie en op de ontsluiting van de aangrenzende gronden.
6.2 Bouwregels
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en verkeersdoeleinden geldt dat uitsluitend gebouwen mogen worden gebouwd zoals bedoeld in artikel 43 van de Woningwet.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte van bouwwerken voor de verkeerstechnische uitrusting bedraagt ten hoogste 12 meter;
2. de bouwhoogte van speeltoestellen bedraagt ten hoogste 6 meter;
3. voor de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt de bouwhoogte ten hoogste 2 meter.
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de bezonning, privacy en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de beleving van groen en water;
-
de verkeersveiligheid en toegankelijkheid;
-
parkeerruimte op eigen erf;
-
de sociale veiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 7 Wonen
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wonen,
met daaraan ondergeschikt:
-
verkeer en verblijf;
-
groenvoorzieningen en water;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
parkeervoorzieningen.
Onder het wonen is het aan-huis-verbonden beroep uitsluitend begrepen voor zover:
-
de uitoefening plaatsvindt in het hoofdgebouw of aan- en uitbouwen;
-
het vloeroppervlak ten hoogste 20% van het gezamenlijk vloeroppervlak van het hoofdgebouw en aan- en uitbouwen betreft met een maximum van 50 m²;
- dit niet leidt tot een verhoging van de parkeerdruk of tot extra autoverkeer in een mate waarin het woonklimaat onevenredig wordt aangetast;
- de uitstraling van het hoofdgebouw als woning behouden blijft.
Detailhandel kan uitsluitend deel uitmaken van een aan-huis-verbonden beroep voor zover dit een geïntegreerd en ondergeschikt deel is van de beroepsuitoefening.
7.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van hoofdgebouwen ten behoeve van het wonen gelden de volgende regels:
1. een hoofdgebouw dient binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
2. de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 3 meter;
3. het aantal woningen bedraagt ten hoogste het aangegeven aantal ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal wooneenheden”;
4. de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste de aangegeven goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)”;
5. een hoofdgebouw dient te worden afgedekt door één (samengestelde) kap, waarvan de dakhelling ten minste 30o en ten hoogste 60o bedraagt.
-
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:
1. de gezamenlijke oppervlakte bij een woning bedraagt ten hoogste 50% van een zijerf en niet meer dan 50% van een achtererf, met dien verstande dat;
- bij percelen tot 250 m² de maximale gezamenlijke oppervlakte 50 m² bedraagt;
- bij percelen van 250-500 m² de maximale gezamenlijke oppervlakte 75 m² bedraagt;
- bij percelen groter dan 500 m² de maximale gezamenlijke oppervlakte 100 m² bedraagt;
2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden op een afstand van ten minste 2,5 meter achter de voorgevellijn gebouwd;
3. de diepte van aan- en uitbouwen achter de achtergevellijn bedraagt niet meer dan 3,5 meter, gerekend vanaf de achterste bouwgrens;
4. aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden uitsluitend plat afgedekt;
5. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3,25 meter;
6. bijgebouwen worden op ten minste 1 m afstand van enig ander gebouw op hetzelfde erf gebouwd.
c. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsdoeleinden geldt dat uitsluitend gebouwen mogen worden gebouwd zoals bedoeld in artikel 43 van de Woningwet.
d. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat uitsluitend bouwwerken mogen worden gebouwd zoals bedoeld in artikel 43 van de Woningwet.
7.3 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de bezonning, privacy en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de beleving van groen en water;
-
de verkeersveiligheid en toegankelijkheid;
-
parkeerruimte op eigen erf;
- de sociale veiligheid,
ontheffing verlenen van:
-
het bepaalde in lid 7.2, sub a onder 2 voor het bouwen binnen 3 meter van de zijdelingse perceelsgrens;
-
het bepaalde in lid 7.2, sub a, onder 5 voor een grotere dakhelling dan 60o, een kleinere dakhelling dan 30o of een platte afdekking, uitsluitend voorzover de stedenbouwkundige en architectonische samenhang daarom vraagt;
-
het bepaalde in lid 7.2, sub b, onder 2 en toestaan dat aan- en uitbouwen worden gebouwd op een afstand van minder dan 2,5 meter achter de voorgevellijn;
-
het bepaalde in lid 7.2, sub b, onder 4 en toestaan dat aan- en uitbouwen, uitsluitend voor zover deze op zijerven tussen de voor- en achtergevellijn zijn gesitueerd, en bijgebouwen met een kap mogen worden afgedekt. De goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste respectievelijk 3,25 meter en 5,5 meter.
Artikel 8 Waarde – Archeologie - 1
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden;
-
de overige bestemmingen die op basis van het plan aan de gronden zijn toegewezen.
8.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mogen in of op deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
-
bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met niet meer dan 50 m² wordt uitgebreid;
-
bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met meer dan 50 m² wordt uitgebreid, maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,50 m onder het maaiveld;
-
bouwwerken met een oppervlakte van 50 m² of minder;
-
bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 50 m² maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,50 m onder het maaiveld.
8.3 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 8.2, mits:
-
is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
-
is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
-
de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten onevenredig kunnen worden verstoord:
1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of een verplichting tot het doen van opgravingen;
2. een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Alvorens Burgemeester en Wethouders de ontheffing als bedoeld in lid 8.3 verlenen, wordt om deskundig advies op het gebied van archeologie gevraagd.
8.4 Aanlegvergunning
-
Het is verboden op of in de in lid 8.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, geen normale onderhoudswerkzaamheden zijnde, uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren:
1. het afgraven of egaliseren van gronden;
2. het verrichten van graafwerkzaamheden;
3. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
-
De in sub a bedoelde vergunning is niet vereist voor werken en/of werkzaamheden:
1. die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, waaronder begrepen het vervangen van drainagewerken;
2. die reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan.
-
Een vergunning als bedoeld in sub a wordt slechts verleend, mits:
1. is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
2. is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/ of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
3. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden onevenredig kunnen worden verstoord:
- een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- een verplichting tot het doen van opgravingen;
- een verplichting de werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Alvorens Burgemeester en Wethouders de vergunning als bedoeld in lid 8.4 verlenen, wordt om deskundig advies op het gebied van archeologie gevraagd.
8.5 Wijzigingsbevoegdheid
-
Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen in de bestemming ‘Waarde - Archeologie – 2’, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse sprake is van een lagere archeologische waarde;
-
Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden in het plan de bestemming ‘Waarde - Archeologie – 1’ wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
-
Op de voorbereiding van een wijziging is de in de Wet ruimtelijke ordening genoemde procedure van toepassing.
Artikel 9 Waarde – Archeologie - 2
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie - 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden;
-
de overige bestemmingen die op basis van het plan aan de gronden zijn toegewezen.
9.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mogen in of op deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
-
bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met niet meer dan 75 m² wordt uitgebreid;
-
bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met meer dan 75 m² wordt uitgebreid, maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,50 m onder het maaiveld;
-
bouwwerken met een oppervlakte van 75 m² of minder;
-
bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 75 m² maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,50 m onder het maaiveld.
9.3 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 9.2, mits:
-
is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
-
is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
-
de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten onevenredig kunnen worden verstoord:
1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of een verplichting tot het doen van opgravingen;
2. een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Alvorens Burgemeester en Wethouders de ontheffing als bedoeld in lid 9.3 verlenen, wordt om deskundig advies op het gebied van archeologie gevraagd.
9.4 Aanlegvergunning
-
Het is verboden op of in de in lid 9.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, geen normale onderhoudswerkzaamheden zijnde, uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren:
1. het afgraven of egaliseren van gronden;
2. het verrichten van graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm;
3. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
-
De in sub a bedoelde vergunning is niet vereist voor werken en/of werkzaamheden:
1. die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, waaronder begrepen het vervangen van drainagewerken;
2. die reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan.
-
Een vergunning als bedoeld in sub a wordt slechts verleend, mits:
1. is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
2. is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/ of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
3. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden onevenredig kunnen worden verstoord:
- een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of een verplichting tot het doen van opgravingen;
- een verplichting de werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Alvorens Burgemeester en Wethouders de vergunning als bedoeld in lid 9.4 verlenen, wordt om deskundig advies op het gebied van archeologie gevraagd.
9.5 Wijzigingsbevoegdheid
-
Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen in de bestemming ‘Waarde - Archeologie – 1’ indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse sprake is van een hogere archeologische waarde;
-
Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden in het plan de bestemming ‘Waarde - Archeologie – 2’ wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
-
Op de voorbereiding van een wijziging is de in de Wet ruimtelijke ordening genoemde procedure van toepassing.
HOOFDSTUK 3 Algemene regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 11 Algemene gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met dit plan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen. In ieder geval de volgende gebruiksvormen worden als strijdig gebruik aangemerkt:
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen.
Artikel 12 Algemene ontheffingsregels
Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de bezonning, privacy en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de beleving van groen en water;
-
de verkeersveiligheid en toegankelijkheid;
-
parkeerruimte op eigen erf;
-
de sociale veiligheid,
ontheffing verlenen van:
-
de in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
-
het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemming- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
-
het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje ten hoogste 75 m3 bedraagt;
-
het bepaalde in het plan en toestaan dat antennemasten mogen worden gebouwd, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 16 meter bedraagt en van antennemasten voor telecommunicatie ten hoogste 40 meter.
Artikel 13 Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en Wethouders kunnen, mits een zorgvuldige inpassing in de ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied en de directe omgeving daarvan gewaarborgd wordt, het plan wijzigen ten behoeve van een transformatorstation, gasdrukmeet- en regelstation, rioolgemaal en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwen en andere bouwwerken van openbaar nut tot een inhoud van ten hoogste 100 m³ en een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter.
Artikel 14 Algemene procedureregels
14.1 Procedureregels ontheffingen en nadere eisen
-
Een ontwerp-besluit tot ontheffing en het stellen van nadere eisen waarbij toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening, ligt, met bijbehorende stukken, gedurende 2 weken ter secretarie ter inzage.
-
Het college van Burgemeester en Wethouders maakt de terinzagelegging te voren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, of op een andere geschikte wijze bekend.
-
De bekendmaking houdt mededeling in van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen voor een ieder.
-
Gedurende de in sub a genoemde termijn kan een ieder bij het College van Burgemeester en Wethouders mondeling en schriftelijk zienswijzen indienen tegen het ontwerp-besluit.
14.2 Procedureregels wijzigingsbevoegdheden
Op de voorbereiding van een wijziging is de in de Wet ruimtelijke ordening genoemde procedure van toepassing.
Artikel 15 Overige regels
15.1 Afstemming
Hoogheemraadschap
Bij activiteiten, waarbij ook belangen van een Hoogheemraadschap een rol spelen, vindt overleg plaats met het betreffende Hoogheemraadschap.
HOOFDSTUK 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
16.1 Overgangsrecht bouwwerken
-
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
-
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde in sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
-
Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
-
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
-
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
-
Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
-
Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 17 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
‘Regels van het bestemmingsplan Campina, gemeente Heiloo’.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 10 mei 2010.
De voorzitter, De griffier,