Stadshart Lapis Lazuli    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Algemeen     

Het Stadshart is het kloppend hart van Heerhugowaard met een concentratie van voorzieningen op het gebied van cultuur, maatschappij, horeca, leisure, winkels en wonen. De ontwikkeling Lapis Lazuli, op de 'Reservelocatie', bevindt zich op een strategische plek en vormt het schakelpunt tussen het Stationsgebied, de Zuidtangentzone, De Parelhof en het Stadsplein in het Stadshart. De invulling op deze locatie draagt met toevoeging van leisure, horeca, maatschappelijke en dienstverlenende functies en wonen, bij aan de levendigheid van het Stadshart en in het bijzonder het Stadsplein. Het Stadsplein is de centrale ruimte in het gebied met een verblijfsfunctie en ruimte voor evenementen.

De beoogde ontwikkeling past niet binnen de planologisch-juridische kaders van het bestemmingsplan 'Stadshart 2013' en de daarop volgende actualisaties. Dit bestemmingsplan vormt het juridisch- planologisch kader waarbinnen de beoogde functies mogelijk worden gemaakt en concurrerende detailhandel met het winkelcentrum Middenwaard wordt uitgesloten. Het gemeentebestuur van Heerhugowaard heeft aangegeven bereid te zijn medewerking te verlenen aan de uitvoering van het project. Met het oog hierop is onderhavig bestemmingsplan opgesteld. Dit betekent dat op grond van dit bestemmingsplan een bouwtitel kan worden verkregen en het plan ter uitvoering kan worden gebracht. De omgevingsvergunning wordt met toepassing van de coördinatieregeling ingevolge de Wet ruimtelijke ordening tegelijk met het bestemmingsplan in procedure gebracht.

1.2 Plangebied     

Het plangebied wordt als volgt begrensd:

  • aan de zuid-oostzijde: winkelcentrum Middenwaard, locatie Dekamarkt
  • aan de noord-oostzijde: Zuidtangent
  • aan de noord-westzijde:De Parelhof
  • aan de zuid-westzijde: Stadsplein en stadhuis Heerhugowaard

Het plan bestaat uit een plantoelichting met bijlagen, planregels met bijlage en een een verbeelding.

verplicht

Figuur 1 Ligging van het plangebied

1.3 Doel     

Met de herziening van het bestemmingsplan Stadshart wordt een actueel juridisch-planologisch kader voor de gewenste bouw van Lapis Lazuli opgesteld. Daarbij wordt rekening gehouden met de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor de gronden van het plangebied.

1.4 Geldende planologische regelingen     

Het bestemmingsplan 'Lapis Lazuli' vervangt op deze locatie de planologische regeling bestemmingsplan Stadshart, zoals vastgesteld op 22 januari 2013, bestemmingsplan Actualisatieplan 2014 zoals vastgesteld op 23-09-2014, Actualisatieplan 2015, zoals vastgesteld op 02-03-2015, Actualisatieplan 2016, zoals vastgesteld op 13-04-2017, bestemmingsplan Actualisatieplan 2017, zoals vastgesteld op 8 mei 2018, bestemmingsplan Evenemententterrein zoals vastgesteld op 21 maart 2017.

verplicht

Figuur 2 Uitsnede vigerende bestemmingsplan

Hoofdstuk 2 Huidige situatie     

2.1 Bestaande situatie     

2.1.1 Ruimtelijke en functionele structuur     

De projectlocatie is in de bestaande situatie volledig onbebouwd en wordt deels gebruikt als standplaats voor de HugoHopper, een vorm van openbaar en besloten buurtbusvervoer in Heerhugowaard, gevoerd door vrijwilligers.

De projectlocatie grenst direct het Stadsplein en het naastgelegen winkelcentrum Middenwaard. Boven delen van Middenwaard zijn winkels en huur- en koopwoningen in gestapelde vorm van maximaal 3 bouwlagen. Een deel van deze woningen bevinden zich aan de zuidwestkant, rechts vanaf de entree Middenwaard op een afstand van minimaal 20 meter van de projectlocatie.

verplicht

Figuur 3 weergave beoogde ontwikkeling en inrichting van de gehele planlocatie

verplicht

Figuur 4 Stadsplein en entree Middenwaard, links bovenin (rotonde) Zuidtangent

Ten zuidoosten bevindt zich het gemeentehuis met inpandig de bibliotheek. De ontsluiting voor het autoverkeer verloopt via de Parelhof, dit is tevens de ingang naar de onder het Stadsplein gelegen parkeergarage. Ten zuiden van de projectlocatie bevindt zich het Stadshart van Heerhugowaard met aangrenzend het winkelcentrum Middenwaard. Ten noodoosten van de locatie bevindt zich het verzorgingscentrum Koraalrif en ten zuidwesten van de locatie is een waterloop en de woontoren De Parelhof.

De Zuidtangentzone is de 'presentatiezijde' van het Stadshart, een gebied waar de auto domineert, terwijl aan de zuidzijde het Stadsplein en het horecaplein aansluiting zoeken bij het park en het water, de zachte en groene zijde van het gebied. Dit is de meer recreatieve kant, hier bevindt zich een concentratie van cultuur- en uitgaansvoorzieningen.

De bebouwing in het Stadshart bestaat overwegend uit gebouwen die samen een grootschalig complex vormen met daar omheen een aantal vrijstaande gebouwen. De bebouwing varieert in hoogte en kent een aantal accenten. De losstaande bebouwing, zoals het gemeentehuis, het theater en de parktorens hebben een eenvoudige hoofdvorm maar kennen een heel eigen architectonische uitwerking en materialisering.

In de buitenruimte van het Stadshart met het winkelcentrum Middenwaard is gekozen voor een duidelijke scheiding tussen het langzaam verkeer en het gemotoriseerde verkeer. Voor het laden en lossen zijn speciale voorzieningen aangebracht in de vorm van laad en losstraten en -hoven.

Het parkeren is geclusterd rondom de entreezone aan de zijde van de Zuidtangent, deels ondergronds en deels op het maaiveld. De inrichting van de buitenruimte is gericht op verblijven, heeft een duidelijke signatuur en is afgestemd op de aanwezige functies.

2.1.2 Toekomstige situatie     

2.1.2.1 Lapis Lazuli     

Vanuit de Zuidtangentzone is de locatie een opmaat naar het achterliggende Stadsplein. Via de Parelhof, vormt de bebouwde wand hier de begeleiding naar de entree van het Stadsplein.

In maat en schaal sluit de bebouwing aan bij het karakter van het Stadshart, maar tegelijkertijd onderscheidt het zich met een eigentijds karakter dat past bij de mix aan functies die het faciliteert.

De gevels zijn op de omgeving gericht en rondom dynamisch van karakter. Buitenruimtes in de vorm van balkons zijn speels vormgegeven. Functies in het gebouw zijn zichtbaar aanwezig tot op het maaiveldniveau.

Het bebouwingsconcept voor een nieuw gebouw op deze locatie is in de basis het principe van het gesloten bouwblok. Door hierop te variëren met openingen, gebouwgrootte, hoogte, uitkragingen en accenten ontstaat er een aantrekkelijk gebouwenensemble.

In de binnenruimte van het gebouw bevindt zich een aantrekkelijke groene buitenruimte ten behoeve van het wonen, die op plekken ook contact maakt met de omliggende openbare buitenruimte.

De woningentrees bevinden zich op goed zichtbare plekken tussen gebouwen. Van hieruit zijn de woningen bereikbaar.

2.1.2.1.1 Plint     

De gevel aan de pleinzijde vormt het sluitstuk van het Stadsplein. Een verhoogde plint (vrije hoogte over twee bouwlagen) biedt ruimte aan levendige, publiek gerichte functies die zorgen voor levendigheid aan en op het plein. Een open en transparant karakter van de plint maakt de functies zichtbaar en versterkt de beleving. In deze ruimes kan gedeeltelijk een entresol: een zelfdragende constructie als tussenvloer gerealiseerd worden.

De zuidelijke gevel is belangrijk omdat de aangrenzende openbare ruimte een ontvangstdomein is voor het Stadshart. Een aantrekkelijk ingericht gebied dat leidt naar het Stadsplein. Het is het domein van zowel de voetganger, de fietser als de automobilist.

De pleinzijde is de meest levendige zijde. De functies aan deze zijde hebben een sterk uitnodigend en publiek karakter, waarbij diversiteit belangrijk is. Aan deze zijde wordt een conceptuele invulling gegeven met functies als leisure, horeca, dienstverlening en maatschappelijk. Detailhandel behoort niet tot de mogelijkheden, ondersteunende verkoop wel, in de vorm van kleinschalige productie en verkoop.

De Zuidtangentzijde is ook een voorkant die aansluit op de openbare buitenruimte. Functies zijn goed zichtbaar en herkenbaar. De plint biedt naast ruimte aan andere functies, ook mogelijkheid tot wonen. Aan de zijde van de Parelhof wordt wonen gecombineerd met werken in zogenaamde atelierwoningen.

2.1.2.1.2 Appartementencomplex     

De appartementen zijn een mix van vrije sector huur en koop en sociale huur en koop en bestaat uit studio's (1 à 2 kamerwoningen), 2-kamerwoningen voor 1 à 2 persoons huishoudens en marktconforme en levensloopbestandige (3 à 4 kamer)woningen.

Van belang is dat er een gevarieerd aanbod wordt gecreëerd met tenminste 30% sociale huurwoningen.

Voor elke woning geldt dat dit een 'nultredewoning' is, dus alle primaire woonfuncties zijn drempelloos toegankelijk zonder traplopen.

Er zijn 151 bergingen aanwezig behorend bij woningen van 50m2 of groter.

2.1.2.1.3 Verkeer     

Het plangebied wordt ontsloten via de bestaande Zuidtangent. Het parkeren ten behoeve van het appartementencomplex en de atelierwoningen vindt plaats op het middenterrein, onder de op de verdieping gelegen binnentuin. Aan de zuid-oostzijde grenst de locatie aan de relatief smalle openbare ruimte in de vorm van een passage. Deze vormt één van de verbindingen voor langzaamverkeer in het gebied en is tegelijk ook toegang tot de gebouwde parkeervoorziening, de fietsenstallingen en de bergingen. Het in- en uitrijden met de auto wordt met stoplichten in de passage en in de parkeergarage geregeld, dit is een veilige en beproefde methode. Het aantal verkeersbewegingen is gering gezien het lage aantal parkeerplaatsen. De parkeergarage biedt maximaal 80 plaatsen die uitsluitend kunnen worden ingenomen door vaste gebruikers met een vaste plaats. Er zijn twee mindervalideparkeerplaatsen geprogrammeerd.

In de gebouwde parkeervoorziening bevinden zich ook de fietsenstalling en de bergingen. Van de 151 appartementen groter dan 50m kan de fiets in de berging worden gestald.

De bewoners van de overige 56 appartementen kunnen de fiets stallen in de algemene fietsenberging van 106m2 in de parkeergarage die ruimte biedt voor 75 fietsen. Daarnaast is een aparte ruimte van 42m2 beschikbaar voor stalling van snorfietsen, scooters, elektrische fietsen, scootmobiels en bakfietsen.

 

Hoofdstuk 3 Beleidskaders     

3.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk zijn de belangrijkste beleidsdocumenten op rijks-, provinciaal-, regionaal- en lokaal niveau samengevat, voor zover deze documenten relevant beleid en/of besluiten omvatten ten aanzien van dit bestemmingsplan.

3.2 Rijksbeleid     

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte     

In het voorjaar van 2012 is de ontwerp Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk-en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De visie is vernieuwend in de zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. De structuurvisie vervangt daarvoor de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn).

De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar & veilig”. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

De drie hoofddoelstellingen en 13 nationale belangen zijn:

  1. Concurrerend = Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:
  • Nationaal belang 1: een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren.
  • Nationaal belang 2: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie.
  • Nationaal belang 3: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen.
  • Nationaal belang 4: Efficiënt gebruik van de ondergrond.

  1. Bereikbaar = Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:
  • Nationaal belang 5: Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen.
  • Nationaal belang 6: Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarweg.
  • Nationaal belang 7: Het in stand houden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.

  1. Leefbaar & veilig = Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn:
  • Nationaal belang 8: Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s.
  • Nationaal belang 9: Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
  • Nationaal belang 10: Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
  • Nationaal belang 11: Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.
  • Nationaal belang 12: Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.

De rijksverantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening is zonder hoofddoelstelling, als afzonderlijk belang opgenomen:

  • Nationaal belang 13: Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Voor alle nationale opgaven worden rijksinstrumenten ingezet, waarbij financiering slechts één van de instrumenten is. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven. Het toevoegen van het onderhavige initiatief past binnen de hiervoor benoemde nationale belangen.

Van belang in dit kader is dat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte per 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking is geïntroduceerd. Het gaat om een nadere motiveringseis die in het Besluit ruimtelijke ordening is opgenomen ten behoeve van een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. Bij elke nieuwe stedelijke ontwikkeling moet gemotiveerd worden dat er behoefte is aan deze ontwikkeling. Overheden dienen op grond van het Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent. Dit gezag draagt de verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke afweging over die ontwikkeling.

De volgende stappen zijn van belang:

  • Aantonen dat er sprake is van een actuele regionale behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling.
  • Beantwoorden van de vraag of de behoefte te realiseren is door midden van een herstructurering of transformatie binnen het stedelijk gebied.
  • Wanneer de locatie niet binnen het bestaande stedelijk gebied is te realiseren, moet worden gezocht naar een locatie die goed ontsloten is of valt te ontsluiten.

Ook aan dit vereiste kan worden voldaan.

3.2.2 Besluit algemene regels omgevingsrecht     

Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. In de loop van 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, het Natuurnetwerk Nederland, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer. Ook zal het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving worden opgenomen.

Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. In het Barro zijn geen regels opgenomen die van belang zijn voor het onderhavige project.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen (en per 1 juli 2017 vereenvoudigd). Een en ander betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met het oog op de onderliggende vraag in de regio, de beschikbare ruimte binnen het bestaand stedelijk gebied en een multimodale ontsluiting ('nut en noodzaak').

In artikel 1.1.1 Bro is gedefinieerd wat wordt verstaan onder een 'stedelijke ontwikkeling' waarvoor de motiveringsplicht geldt. In Heerhugowaard is behoefte aan nieuwe en extra woningen nabij het Stadshart. De projectlocatie ligt binnen het bestaand stedelijk gebied als bedoeld in het Bro. Het bestemmingsplan Stadshart staat op de beoogde locatie al woningbouw en centrumdoeleinden toe.

3.3 Provinciaal en regionaal beleid     

3.3.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040     

Noord-Holland is een mooie provincie om in te wonen, te werken en om te bezoeken. De provincie is veelzijdig met een aantal belangrijke economische motoren van Nederland, bruisende steden, natuurparken, het strand en open grasland vol weidevogels. Dit bijzondere karakter wil de provincie bewaken. Tegelijkertijd zijn er ontwikkelingen als globalisering, klimaatverandering en trends zoals vergrijzing en krimp die een grote ruimtelijke impact hebben. In de structuurvisie beschrijft de provincie hoe en op welke manier ze met deze ontwikkelingen en keuzes omgaat en schets ze hoe de provincie er in 2040 moet komen uit te zien.

In de structuurvisie geeft de provincie Noord-Holland aan op welke manier de ruimte benut en ontwikkeld zou moeten worden. De drie hoofdbelangen zijn daarbij ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. De provincie wil bebouwing in steden verder verdichten, landschappen open houden en ruimte bieden aan economie en woningbouw. Verder helpt Noord-Holland gemeenten bij het optimaliseren van het gebruik van bestaand bebouwd gebied, vooral daar waar het gaat om stationsomgevingen, bedrijventerreinen, ondergronds bouwen en hoogbouw. Aan de hand van de structuurvisie kunnen uitvoeringsplannen worden opgesteld. Gemeentelijke bestemmingsplannen moeten overeenkomen met de verordening die bij de structuurvisie hoort.

3.3.2 Provinciaal Ruimtelijke Verordening (PRV)     

De provincie heeft drie hoofdbelangen beschreven:

  • klimaatbestendigheid;
  • duurzaam ruimtegebruik, en;
  • ruimtelijke kwaliteit.

In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PVR) staan de regels waaraan ruimtelijke plannen in Noord-Holland moeten voldoen.

Naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid wordt de PVR regelmatig aangepast. Op 23 april 2018 hebben Provinciale Staten een wijziging van de Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgesteld. De nieuwe PVR is op 1 mei 2018 in werking getreden.

Daarnaast is een ontwerpwijziging van de Provinciaal Ruimtelijke Verordening ter inzage gelegd tot en met vrijdag 14 september 2018. De wijzigingen betreffen: kleinschalige ontwikkelingen (artikel 5c) voormalige agrarische bouwpercelen (artikel 17), Natuurnetwerk Nederland en natuurverbinding (artikel 19) en Strandzonering (artikel 31).

De beperkte afwijkingen van het bestemmingsplan hebben geen betrekking op onderwerpen die in de ontwerp PRV ter inzage zijn gelegd en zijn niet strijdig met de onderwerpen die in de PRV zijn vastgelegd.

3.3.3 Regionale woningbouwmonitor en Regionaal Actieprogramma Regio Wonen     

In de provinciale 'Monitor Woningbouw" is de te realiseren woningbouwproductie voor de provincie Noord-Holland opgenomen. Uitgangspunt hiervoor zijn de "Regionale actieprogramma's"(RAP), waarin afspraken zijn gemaakt over de woningbouwproductie. In de regionale woningbouwmonitor zijn de nieuwe woningen op de onderhavige locatie opgenomen als te realiseren voorraad in de periode tot 2024. In totaal is hier ruimte voor 207 nieuwe woningen.

Woonvisie regio Alkmaar 2013-2020

Voor de regio Alkmaar is door de betreffende gemeenten een Regionale woonvisie vastgesteld. Deze woonvisie bevat kaders voor de lokale woonvisies van de gemeenten en geeft richting voor afspraken met marktpartijen. De Regionale woonvisie 2013-2020 is de opvolger van de Regionale Woonvisie Noord-Kennemerland 2005-2015.

De woonvisie geeft aan dat er in de regio getalsmatig nog geen grote knelpunten zijn. Op den duur krijgt de regio te maken met vergrijzing en kan er schaarste ontstaan in de goedkope voorraad.

Er is sprake van een beperkte doorstroming in zowel koop als huur. Naast een kwantitatieve balans is er een verdelingsvraagstuk. Om de markt zijn werk te laten doen en ook in de toekomst de aantallen woningen in balans te houden met de behoefte, zal in de regio Alkmaar slimmer moeten worden omgegaan met de huidige voorraad, verstandig moeten worden toegevoegd en 'vinger aan de pols' moeten worden gehouden ten aanzien van de betaalbaarheid. In de regionale woonvisie is geconstateerd, dat er meer woningen gepland zijn dan nodig om te voorzien in de behoefte. Tegelijkertijd blijken er minder woningen gebouwd te worden dan waar behoefte aan is. In de woonvisie is dan ook afgesproken dit te monitoren. De Regionale Woonvisie sluit aan op het provinciale- en rijksbeleid.

De realisatie van woningen is in lijn met het beleid van de provincie en regio.

3.4 Gemeentelijk beleid     

3.4.1 Structuurvisie Heerhugowaard 2020     

De gemeenteraad heeft op 13 september 2011 de Structuurvisie Heerhugowaard 2020 vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een brede visie op de toekomst van de gemeente en vormt het kader voor alle ruimtelijke ontwikkelingen. De structuurvisie geeft richting aan zowel de wijze waarop delen van het gemeentelijk grondgebied worden ontwikkeld, als aan de eisen die daaraan worden gesteld. In de structuurvisie komen de ambities van de verschillende beleidsterreinen samen. De doelen en wensen worden vervolgens vertaald in een uitvoeringsprogramma.

De structuurvisie is een actualisering van het Structuurbeeld Heerhugowaard 2005-2015. Het structuurbeeld is vastgesteld in 2004 als ruimtelijke vertaling van de stadsvisie ‘Heerhugowaard, Stad van Kansen’, die in 2001 en 2002 in samenspraak met inwoners, belangenorganisaties en ondernemers tot stand is gekomen.

In dat structuurbeeld zijn de volgende kansen voor Heerhugowaard uitgewerkt:

  • het completeren van de gemeente; afmaken waar we mee begonnen zijn.
  • het creëren van samenhang en eenheid in de gemeente.
  • het bieden van een thuisbasis in plaats van een uitvalsbasis, met de bijbehorende voorzieningen en vertier (een eigen identiteit).
  • het verenigen van dorpse waarden (groen, ruimte, kleinschaligheid, veiligheid en geborgenheid) en stadse waarden (Stadshart, zorgvoorzieningen en vertier).
  • het landelijk gebied landelijk en open houden.
  • verdere regionalisering zonder daarbij het karakter als individuele gemeente te verliezen.

verplicht verplicht

Figuur 5 Kaart Structuurvisie Heerhugowaard 2020

De ontwikkeling van het appartementencomplex Lapis Lazuli en centrumvoorzieningen ter complementering van het Stadshart is in lijn met het beleid van de gemeente.

3.4.2 Beleidsnota Wonen in Heerhugowaard 2007-2015     

In de beleidsnota Wonen is het woonbeleid van de gemeente Heerhugowaard geformuleerd voor de periode van 2007 tot 2015. Het is een nadere invulling van de regionale kaders die zijn vastgelegd in de Regionale Woonvisie Noord-Kennemerland 2005-2015. De speerpunten van beleid hebben betrekking op:

  • het terugdringen van de lange wachttijden van woningzoekenden op de sociale huurmarkt;
  • het waar mogelijk benutten van binnenstedelijke herontwikkelingslocaties om de diversiteit in het woningaanbod te vergroten;
  • het op peil houden van de kernvoorraad sociale huurwoningen en het realiseren van goedkope koopwoningen;
  • het zoveel mogelijk verkopen van goedkope koopwoningen onder voorwaarden (maatschappelijk gebonden eigendom, bijvoorbeeld KoopGarant en Kanswoning);
  • het hanteren van de WoonKwaliteitsWijzer door de Heerhugowaardse Woon Advies Commissie en de Adviesgroep Ouderenhuisvesting Heerhugowaard (AOH) bij de beoordeling van plannen voor nieuwe woningen;
  • de aandacht en acties gericht op het waarborgen van voldoende passende huisvesting en nieuwe woonvormen voor kwetsbare burgers;
  • het zoveel mogelijk honoreren van de vraag naar kavels voor eigenbouw en het bieden van kennisondersteuning aan eigenbouwers.

3.4.3 Woningbehoefte onderzoek 2005-2015     

De eigen woningbehoefte is de komende jaren nog omvangrijk. Deze woningvraag wordt vooral veroorzaakt door starters (daling gemiddelde woningbezetting) en senioren die een beter passende woning zoeken. Verder ontstaat een toenemende behoefte door de in gang gezette deconcentratie vanuit de zorginstellingen en de wens de wachtlijsten in de bijzondere zorg terug te dringen. In het collegeprogramma is de basisbehoefte geraamd op tenminste 250 woningen per jaar exclusief de aanvullende woningvraag door de zorgsector (deconcentratie en terugdringen wachtlijsten)

RIGO Research en Advies BV heeft onderzoek verricht naar de woningbehoefte in Heerhugowaard (mei 2003).

Dit onderzoek laat zien dat er tot 2030 minimaal 1.850 woningen gebouwd dienen te worden om de eigen woningbehoefte op te kunnen vangen. Uitgangspunten hierbij zijn een migratiesaldo in de regio van 0 en de bouw van voldoende woningen in de regio. De maximale woningbehoefte tot 2030 bedraagt 5.150 woningen. Mede op basis van de resultaten van het uitgevoerde woningbehoeftenonderzoek kan worden geconcludeerd dat een gemiddelde bouwproductie noodzakelijk is voor de eigen woningbehoefte van tenminste 310 woningen per jaar inclusief een 60-tal woningen ten behoeve van de deconcentratie.

Het woningbehoeftenonderzoek geeft een duidelijk signaal dat het verstandig is, gelet op de enorme demografische verschuiving, na de voltooiing van de VINEX-taak, al voor te sorteren op de vergrijzinggolf die na 2015 is ingezet alsmede op de grote toename van het aantal een- en tweepersoonshuishoudens:

Tot 2007 zijn er in Heerhugowaard nog een aanzienlijk aantal woningen gebouwd, waardoor een instroom van huishoudens van overwegend 25 tot 45 jarigen was verzekerd. Dit is de belangrijkste doelgroep voor nieuwbouwwoningen op VINEX-locaties.

Vanaf 2007 is met de nieuwbouw ingespeeld op de demografische ontwikkelingen in Heerhugowaard en de bijbehorende woningbehoefte. In de periode 2007 tot 2015 nam vooral de leeftijdsgroep van 45 jaar en ouder nog in omvang toe. Dit houdt in dat de komende jaren een aanzienlijke kwaliteitsvraag kan worden verwacht van doorstromers. De vraag naar starterswoningen zal daarentegen nauwelijks toenemen, omdat het aantal starters na 2006 ongeveer gelijk blijft. Na 2015 neemt de vergrijzing, die al voor die tijd op gang is gekomen, aanzienlijk toe. De toename in het aantal huishoudens doet zich bijna alleen voor onder huishoudens van 65 jaar en ouder en dan ook nog voor een belangrijk deel onder de 75-plussers. In deze groep neemt de behoefte aan zorg en daarop aangepaste woningen toe. Ook is voor deze groep de bereikbaarheid van voorzieningen belangrijk.

Gelet op het bovenstaande is het verstandig te gaan bouwen voor de groep van 45 tot 65 jarigen. Deze groep neemt in deze periode nog in omvang toe en is meer geneigd tot verhuizen dan de ouderen van nu. Door tegemoet te komen aan hun vraag naar luxe eengezinswoningen en ervoor te zorgen dat deze woningen levensloopbestendig zijn, wordt een deel van de toekomstige vraag naar ouderenwoningen afgevangen.

In deze ontwikkeling zijn naast levensloopbestendige appartementen, een ruim aantal studio's (1 à 2 kamerwoningen) en 2-kamerwoningen voor 1 à 2 persoons huishoudens geprogrammeerd. Volgens een recente marktanalyse bestaat aan dergelijke woningen behoefte voor met name onder jongeren, studenten.

3.4.4 Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan     

In januari 2008 heeft de gemeenteraad het Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan (GVVP) vastgesteld. Het GVVP heeft verkeersknelpunten en problemen in kaart gebracht en geeft een visie voor de toekomst van Heerhugowaard op het gebied van verkeer en vervoer. Binnen die visie worden de mogelijke oplossingsrichtingen aangegeven. Alle in Heerhugowaard lopende infrastructurele projecten worden met elkaar in verband gebracht en op elkaar afgestemd. Zo wil de gemeente doorgaand autoverkeer zoveel mogelijk aan de randen van de stad laten rijden: de N508, N242 en de Westfrisiaweg ten noorden van Heerhugowaard. Bestemmingsverkeer (autoverkeer dat in Heerhugowaard moet zijn), moet in eerste instantie gebruik maken van de lokale hoofdwegenstructuur: Zuid-, Oost en Westtangent, Smaragd-Amstel en Beukenlaan-Vondellaan. Dat blijven 50 kilometerwegen. Veel gebieden daarbinnen worden een 30 kilometerzone. Daar hoort bij dat het 'binnengebied' aantrekkelijker gemaakt kan worden voor voetgangers en fietsers. De gemeente verbetert de fietsinfrastructuur en wil fietsgebruik stimuleren.

3.4.4.1 Openbaar vervoer     

Het Stadshart is uitstekend bereikbaar met het openbaar vervoer. Op ca. 10 minuten lopen is het treinstation bereikbaar, bus 160 van Connexxion halteert op de Zuidtangent op 3 minuten lopen van de locatie.

3.4.4.2 Verkeer en parkeren     

Verkeer

De afwijkingen van het bestemmingsplan zijn zeer gering van omvang en hebben alleen betrekking op een andere functietoedeling in het gebouw en een gering bouwhoogteverschil. Het project voorziet niet in nieuwe functies of een uitbreiding van bestaande functies. Het aantal woningen neemt niet toe, zodat er dan ook geen sprake is van een negatief effect op het verkeer.

Parkeren

In het kader van het project is vanwege de in de nabije omgeving aanwezige voorzieningen van het openbaar vervoer en uitgegaan van de toepassing van een CROW-parkeernorm van 0,6 voor de bewoners en 0,3 voor bezoekers. Van de in totaal benodigde parkeerplaatsen worden er 80 in de parkeergarage van het pand gerealiseerd. Hiervan zijn 2 parkeerplaatsen gereserveerd voor gehandicaptenparkeerplaatsen. Bij de omliggende parkeergarages worden nog 45 parkeerplaatsen afgenomen. De parkeerplaatsen voor bezoekers zijn ruim voor handen in de aanwezige (betaalde) openbare parkeerplaatsen in de omgeving van het pand.

Stadshart Middenwaard heeft vijf al-dan-niet overdekte parkeerlocaties: P1 (Zuidtangent), P2 (Middenweg), P3 (Coolplein), P4 (Stadsplein) en P5 (DekaMarkt) met in totaal ca 1700 parkeerplaatsen.

In het woongebied rondom het Stadshart geldt een systeem van belanghebbende parkeren. Het beleid op dit punt is vastgelegd in de Parkeerverordening.

Fiets

Rondom het plangebied is goed voorzien in infrastructuur voor de fiets in de vorm van aparte fietspaden en fietssuggestiestroken. In het plan is er een algemene fietsberging voor 75 fietsen, een aparte stallingsruimte voor gemotoriseerd langzaam verkeer en 151 appartementen beschikken over privébergingen.

Voor de beoogde ontwikkeling aan de Parelhof kent het GVVP geen richtinggevende uitspraken, voor de beoogde ontwikkeling kan van de bestaande infrastructuur gebruik worden gemaakt.

3.4.5 Gemeentelijk verkeersveiligheidsplan     

Het Gemeentelijk Verkeersveiligheidsplan is op 22 januari 2013 vastgesteld. Heerhugowaard heeft in de afgelopen jaren goede stappen gezet op weg naar een situatie waarin er geen vermijdbare slachtofferongevallen meer gebeuren in Heerhugowaard. We zijn er echter nog niet. Bovendien wordt vanuit het Rijk van ons gevraagd hogere ambities na te streven. Dat vraagt om een diepe analyse van de verkeersveiligheid in Heerhugowaard en daaraan gekoppeld nieuw beleid voor de komende decennia.

De doelen van dit plan zijn:

  • Een (ver)nieuw(d) kader bieden voor de inrichting van gemeentelijke wegen
  • Een nieuw kader bieden voor aanpak van verkeersonveiligheid, door middel van maatregelen anders dan het inrichten van wegen (zoals gedragsbeïnvloeding, mobiliteitsbeleid gericht op een modal shift, duurzaamheidsbeleid)
  • Kaders te bieden voor het nemen van verkeersbesluiten

3.4.6 Ladder voor duurzame verstedelijking     

In het per 1 oktober 2012 aangevulde Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is een artikellid aan artikel 3.1.6 Bro toegevoegd. Dit artikellid is recent (1 juli 2017) gewijzigd. In artikel 3.1.6, tweede lid van Bro is voorgeschreven dat indien met een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt, in de toelichting van het bestemmingsplan een verantwoording daarvan moet plaatsvinden.

Artikel 3.6.1, tweede lid van het Bro luidt:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

Bepaald moet worden of er sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder 1, van het Bro:

"Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."

Op grond van artikel 5.20 Bor is de ladder ook van toepassing op de omgevingsvergunning, waarbij ingevolge artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3 van de Wabo wordt afgeweken van het vigerende planologische regime.

In het geldende bestemmingsplan is de onderhavige projectlocatie aangewezen voor woningbouw, parkeervoorzieningen en centrumdoeleinden. Het onderhavige project voorziet in 207 woningen en 80 parkeerplaatsen op eigen terrein en in centrumdoeleinden en past hiermee binnen de kaders van het bestemmingsplan. De gronden zijn bestemd als wonen, parkeren en centrumdoeleinden en zullen ook zodanig gebruikt worden. Daarnaast blijft het aantal woningen gelijk. De afwijkingen van het bestemmingsplan zijn gering en hebben alleen betrekking op de uitsluiting van detailhandel in de plint en het mogelijk maken van wonen op de begane grondvloer. Het effect op de omgeving en het milieu zijn nihil.

3.4.7 Waterplan Heerhugowaard 2006 - 2015     

De gemeenschappelijke visie van de gemeente Heerhugowaard en het Hoogheemraadschap staat beschreven in het ‘Waterplan Heerhugowaard 2006 – 2015’. Door de integrale aanpak worden het water (kwalitatief en kwantitatief), wonen, werken, recreatie en de natuur in hun onderlinge relaties in het waterplan in beeld gebracht, met een bijbehorende aanpak en invulling in de vorm van streefbeelden.

Belangrijk in het streefbeeld voor het stedelijk gebied is de beleving van water. Niet alleen water als zichtbaar element, maar ook de beleving van water door erop of eraan te recreëren. Hiertoe worden mogelijkheden gecreëerd door het opheffen van barrières. De waterkwaliteit in dit streefbeeld voldoet aan de eisen voor een gezond watersysteem en zodoende aan de eisen die recreatie op en aan het water mogelijk maakt.

Het Waterplan is in 2014 geëvalueerd. Het watersysteem binnen de polder Heerhugowaard voldoet aan de wateroverlastnormen die gebaseerd zijn op het vigerende “WB21-middenscenario 2050” en is in verschillende delen zelfs robuuster uitgevoerd dan strikt noodzakelijk. Er zijn geen grootschalige waterkwaliteitsproblemen bekend en ook de eventueel aanwezige hydraulische knelpunten zijn in de afgelopen waterplanperiode verholpen. Evenzo zijn er uit de toetsing op de extreme droogtes geen noemenswaardige knelpunten voortgekomen. Daarnaast is de samenwerking tussen de gemeente en het hoogheemraadschap de afgelopen jaren verstevigd, al dan niet in nieuwe samenwerkingsverbanden.

Binnen het samenwerkingsverband Noord Kennemerland Noord is het projectplan ”Klimaatadaptatie regio Noord Kennemerland” tot stand gekomen. Hierin is het voorstel gedaan om te komen tot een werkgroep die zich voor de gemeenten binnen het samenwerkingsverband gaat richten op klimaatadaptatie. Vooralsnog worden de eerste resultaten van de werkgroep afgewacht voordat een nieuw waterplan wordt overwogen.

3.4.8 Groenstructuurplan Heerhugowaard     

Voor de groenstructuur van Heerhugowaard is een visie opgesteld die door de gemeenteraad op 23 maart 2010 is vastgesteld. Deze visie is opgenomen in het bestuurlijk traject Structuurvisie 2010 – 2020. De groenstructuurvisie is een leidraad voor de sociale, ruimtelijke en stedenbouwkundige ontwikkeling van de gemeente waar groene ruimten in het geding zijn en bestaat uit vijf deelvisies:

  1. Historische structuur

door de aanwezigheid van uniforme boomlinten op ontginningsassen en verbindingswegen wordt de historische structuur van de droogmakerij zichtbaar gemaakt.

  1. Contrast

het contrast tussen polderlandschap en stedelijk gebied is zichtbaar doordat er zichtlijnen naar het polderlandschap zijn die een doorkijk bieden naar de open ruimte. Daarnaast hebben de belangrijkste entrees van de stad een verhoogde sierwaarde.

  1. Natuurwaarde

de groeninrichting heeft een zo groot mogelijke natuurwaarde door het zoveel mogelijk toepassen van ecologisch groenbeheer en door het verbinden van gebieden met een hoge ecologische waarde of potentie.

  1. Recreatiewaarde

de groengebieden met een recreatieve (neven)functie hebben recreatiewaarde doordat de groeninrichting is aangepast aan de recreatieve behoeften van de diverse gebruikers met de nadruk op bruikbaarheid, reinheid en veiligheid.

  1. Duurzame inrichting in drie klassen

de groeninrichting heeft een zo groot als mogelijke mate van duurzaamheid, waarbij de gemeente is opgedeeld in drie zones die elk de mate waarmee dit wordt nagestreefd weerspiegelen.

In maart 2016 is de werking van het Groenbeleidsplan verlengd tot en met 2018

Het Groenstructuurplan bouwt voort op de groenstructuurvisie van 1999. De 8 speerpunten van het structuurplan uit 1999 zijn gebruikt voor de 5 visies die nu in de nieuwe Groenstructuurvisie zijn opgenomen. Deze visies dienen weer als uitgangspunt voor het Groenbeleidsplan 2010 – 2015 en het Groenbeheerplan 2010 – 2012.

Met betrekking tot het groen in de woonwijken wordt opgemerkt dat op sommige plaatsen de inrichting gedateerd en inmiddels wat versleten is, waardoor de karakteristiek van de woonwijk niet overal meer optimaal herkenbaar is. Daarbij zijn in veel wijken beplantingssoorten aangebracht die in het buitengebied beter tot hun recht komen en daardoor minder goed aansluiten bij het huidige stedelijke karakter van Heerhugowaard. Per wijk zal de groenkwaliteit moeten worden onderzocht en in overeenstemming worden gebracht met de ruimtelijke, stedenbouwkundige- en architectonische karakteristiek. Het groen in de wijken zal daarbij in structurerende zin ondergeschikt worden gemaakt aan de beplanting die de orthogonale structuur zal begeleiden.

In maart 2016 is de werking van het Groenbeleidsplan verlengd tot en met 2018

Het Groenbeleidsplan kent geen specifieke uitspraken over het plangebied van dit bestemmingsplan.

 

3.4.9 Duurzaamheid en energie     

Op alle ruimtelijke schaalniveaus hebben keuzen gevolgen voor de kwaliteit van de leefomgeving. Één van de ruimtelijke instrumenten die de gemeente ter beschikking staat is het bestemmingsplan. De vormgeving van duurzame ambities krijgen daarmee concreet gestalte in ruimtelijke en stedenbouwkundige plannen. Deze duurzame ambities zijn in het Heerhugowaardse programma duurzaamheid “Strategie Duurzame Ontwikkeling 2016 - 2019“ vastgelegd. Het streven is een energieneutraal Heerhugowaard in 2030, maar ook wettelijk zijn er de komende jaren aanscherpingen te verwachten op het gebied van duurzaam bouwen. Nu de rijksoverheid heeft bepaald dat wij naar een gasloze maatschappij moeten, is de energietransitie in gang gezet. Inmiddels is door nagenoeg alle gemeenten in Noord-Holland besloten dat zij geen nieuwbouw meer willen met een aardgasaansluiting. Dit betekent een omslag in denken. Woningen met een aardgasaansluiting worden minder waard en kopers willen deze straks ook niet meer. Wetgeving wordt hier rap op aangepast.

Vanuit het collegeprogramma wordt duurzaamheid breder getrokken dan alleen energie. Ook het sociaal domein: zorg, veiligheid en levensloopbestendigheid, en het economisch domein zijn hier bij gevoegd.

Om ervoor te zorgen dat dit realiteit wordt, dienen deze niet alleen in het voornoemde programma “Strategie Duurzame Ontwikkeling 2016 - 2019“ terug te komen, maar moeten ze doorwerken naar plannen en projecten binnen de gemeente. Duurzaamheid heeft een brede betekenis en het uitgangspunt van het programma duurzaamheid is dan ook People, Planet, Purpose. Een uiting van deze verbreding, dus geen Profit, dat misschien gelezen wordt alsof het alleen om economie gaat, terwijl duurzaamheid ook vertaald wordt naar winst op andere domeinen en ons steeds doet afvragen: wat willen we toevoegen aan onze stad?

Met behulp van deze paragraaf wordt inzichtelijk gemaakt welke ambities worden nagestreefd met de beoogde ontwikkeling. Onderstaand volgt een algemeen overzicht van mogelijkheden. Over de maatregelen die bij dit specifieke project worden toegepast wordt in een latere planfase meer specifiek ingegaan.

  • Zongericht verkavelen of bouwen:

Een gebied zodanig inrichten dat zoveel mogelijk passieve en actieve zonne-energie wordt benut. Dit kan passief bijvoorbeeld door opwarming door de zon van het gebouw of actief. Voorbeelden van het passief benutten van zonne-energie zijn bv grote dakoverstekken, serres, grote ramen op het zuiden, kleine op het noorden en zomernachtventilatie. Voorbeelden van het actief benutten van zonne-energie zijn bv zonnepanelen voor elektriciteitsopwekking en zonneboilers voor warm water. Besteedt in een stedenbouwkundig plan aandacht aan de inpassing van deze passieve en actieve maatregelen;

  • Klimaatadaptatie
    1. Vergroening van de stad:

Toepassen van groene(sedum) daken en groene gevels om de leefbaarheid en het comfort in de stad te verbeteren. Heeft ook sociale functie. Aangetoond is dat mensen zich prettiger voelen in een groene omgeving. Groene daken en gevels bieden voordelen in de vorm van: afkoeling in de zomer van gebouwen en woningen en isolerend in de winter, retentie van regenwater, verlengen de levensduur van daken, verminderen energie consumptie (van bijvoorbeeld airco en verwarming), een betere luchtkwaliteit en geluidsreductie, bieden ruimte aan dier en plantensoorten en verminderen drastisch. Besteed in een stedenbouwkundig plan aandacht aan de inpassing van deze maatregelen;

  1. Retentie van hemelwater en vertraagde afvoer:

Gebouwen en woningen en omliggende terreinen zodanig inrichten dat hemelwater wordt vastgehouden voor lozing op een later tijdstip dan wel voor hergebruik;

  • Compact bouwen:

Een bouwvorm waarbij de verhouding tussen het gebruiksoppervlak (vloeroppervlak) en het verliesoppervlak (gevels en daken) zo gunstig mogelijk is en de transmissieverliezen klein zijn;

  • Warmtelevering door gebruik van restwarmte:

Restwarmte die in het gebied of in de nabijheid gelegen gebieden (ivm te hoge transportverliezen) vrijkomt, benutten voor verwarming van gebouwen en woningen;

  • Duurzame energieopwekking:

Dit betreft het gebruik maken van duurzame energiebronnen, bijvoorbeeld een warmtenet in combinatie met een biomassacentrale of geothermie, koude- of warmteopslag in de bodem in combinatie met warmtepompen, zonne-energie tbv de opwekking van elektriciteit of warmte.

3.4.10 Nota Ruimtelijke Kwaliteit     

In de gemeente Heerhugowaard heeft de gemeenteraad op 28 juni 2016 de Nota Ruimtelijke Kwaliteit vastgesteld, welke nota op 13 juli 2016 in werking is getreden. Op basis hiervan bestaat het beleid van de gemeente Heerhugowaard uit drie hoofdzaken: het Economisch domein, Sociaal domein en het Fysieke domein. Ingrepen op één van de drie domeinen heeft invloed op de andere twee domeinen. Met de nieuwe nota wil de gemeente drie onderdelen verwezenlijken:

1. Het beleid vereenvoudigen, minder regels en daar waar het kan vrij laten;

2. De minst kwetsbare gebieden, zoals de bestaande woonwijken en de bestaande industrieterreinen de meeste vrijheid te geven door het welstandsvrije achtererfgebied te introduceren;

3. Bij de meer kwetsbare gebieden zoals de historische linten de ruimtelijke kwaliteit zoveel mogelijk behouden, maar wel door middel van een minimale set van regels.

Aansluitend worden vier specifieke deelgebieden: onderscheiden:

  • deelgebieden die vrij zijn van de toets van ruimtelijke kwaliteit;
  • deelgebieden die vallen onder de toets ruimtelijke kwaliteit;
  • deelgebieden die vallen onder de toets ruimtelijke kwaliteit, maar waarvan het achtererfgebied vrij is van toetsing van ruimtelijke kwaliteit;
  • ontwikkelgebieden die door een supervisieteam getoetst worden aan een beeldkwaliteitsplan.

Zoals uit figuur 6 blijkt, worden de gronden van het plangebied aan het Stadshart Lapis Lazuli aangemerkt als centrumgebied en bestaande woonwijk. Op grond hiervan worden deze plannen

ruimtelijk getoetst

verplicht

Figuur 6 Nota Ruimtelijke Kwaliteit

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten     

4.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de milieu-aspecten die van belang zijn voor het gebied. Het bevat een inventarisatie van de verschillende milieu- en omgevingsaspecten, alsmede de resultaten van de verschillende onderzoeken. Daarbij komen onder andere de volgende aspecten aan de orde: geluid, milieuzoneringen, water (waterparagraaf), luchtkwaliteit, bodem, cultuurhistorie en archeologie, ecologie, duurzaamheid en energie, externe veiligheid en andere belemmeringen.

4.2 Geluidhinderaspecten     

In het kader van de modernisering van het instrumentarium geluidsbeleid is per 1 januari 2007 de Wet geluidhinder (Wgh) gewijzigd. De nieuwe wet heeft vooral gevolgen bij wijzigingen of aanleg van voorzieningen met gevolgen voor geluidhinder. Zo moet volgens de wet worden voorkomen dat bij reconstructie van wegen de geluidhinder toeneemt. Heerhugowaard treft in bestaande situaties soms maatregelen om de geluidhinder te verminderen, zoals het aanleggen van stillere wegdekken bij groot onderhoud. In een protocol of een beleidsstuk wordt vastgelegd wanneer een locatie hiervoor in aanmerking komt.

Voor geluidgevoelige functies zoals woningen geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeer en 55 dB voor spoorwegverkeer. Bij de bouw van de woning dient de gevelisolatie van de betrokken woning zodanig te worden ontworpen, dat voor de binnenwaarde kan worden voldaan aan de eisen uit het bouwbesluit. Hierin staat geregeld dat de binnenwaarde maximaal 33 dB mag bedragen. Indien niet aan de voorkeursgrenswaarden wordt voldaan kan door bevoegd gezag (Burgemeester en wethouders) een hogere grenswaarde worden vastgesteld, voor woningen. In het buiten stedelijk gebied (buiten bebouwde kom) geldt een maximum te verlenen ontheffingwaarde Lden van 53 dB(A) (wgh art. 83, lid 1).

Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Wegen met een maximale snelheid van 30 km/uur zijn uitgesloten van akoestisch onderzoek op grond van de Wgh. Echter in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten 30 km-wegen met een hogere verkeersintensiteit wel worden betrokken in het akoestisch onderzoek.

4.2.1 Wegverkeerslawaai     

In het kader van het bestemmingsplan is akoestisch onderzoek wegverkeer uitgevoerd door de Regionale Uitvoerings Dienst Noord-Holland-Noord (RUD NHN) (zie Bijlage 1 Akoestisch onderzoek)

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden door het wegverkeer op de Zuidtangent, de Parelhof en de omliggende 30km wegen.

De hoogste geluidbelasting van de gezoneerde Zuidtangent en Parelhof bedragen 57 respectievelijk 56 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wet geluidhinder (Wgh) van 5 dB. De maximaal toelaatsbare geluidbelasting van 63 dB uit de Wgh wordt daarmee niet overschreden. Hierdoor is voor de woningen de verlening van hogere waarden mogelijk. Parallel aan de bestemmingsplanprocedure wordt de hogere waarde procedure doorlopen, waarmee de verlening van de hogere waarden mogelijk wordt gemaakt.

De omliggende 30 km-wegen, zoals de Robijn en het Koraal, hebben op basis van de Wgh

geen zone. Formeel gelden de normen uit de Wgh dan ook niet voor 30 km-wegen. Echter

bij de beoordeling van de geluidsbelastingen zijn de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en de

hoogste toelaatbare geluidsbelastingen van 63 dB gebruikt, deze normen gelden voor een

vergelijkbare weg met een 50 km-regime.

Bij de nieuwe woningen bedraagt de geluidsbelasting maximaal 49 dB, inclusief aftrek op

grond van artikel 110g Wgh, afkomstig van de omliggende 30 km-wegen. Waarmee de voor

deze situatie geldende voorkeursgrenswaarde van 48 dB met 1 dB wordt overschreden. De

maximale ontheffingswaarde voor deze situatie bedraagt 63 dB, deze wordt niet

overschreden. Gezien de beperkte overschrijding van de voorkeursgrenswaarde moet deze optredende geluidsbelasting als acceptabel worden geacht.

Het aspect geluid vormt na de verlening van hogere waarden geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig plan.

4.3 Milieuzoneringen     

Uitgangspunt is dat bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en gevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast tussen uiteenlopende functies zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient derhalve in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen gevoelige functies en milieuhinderlijke functies.

Het begrip Gemengd gebied wordt in de VNG-brochure gebruikt om richtafstanden tussen een bedrijventerrein of bedrijfslocatie en een gebied met een variatie aan functies weer te geven. De VNG-brochure geeft de volgende definitie aan: “Een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven (...)"

Het begrip 'gebied met functiemenging' wordt gebruikt om een gebied aan te duiden waar men te maken heeft met milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd of waar men een grote levendigheid tot stand wil brengen. Belangrijk is dat de functies in dat gebied tenminste in enige mate elkaar moeten afwisselen.

In bijlage 4 van de VNG-brochure worden 3 milieucategorieën toegekend:

bedrijven van categorie A: toelaatbaar aanpandig aan woningen

bedrijven van categorie B: toelaatbaar als ze bouwkundig zijn afgescheiden van woningen

bedrijven van categorie C: toelaatbaar indien gesitueerd aan een hoofdweg

Een gemengd milieu van wonen en werken begint met de afstemming van beide functies. Er mag geen wederzijdse hinder zijn of op termijn kunnen ontstaan. In theorie is het mogelijk bedrijven en woningen te mengen zonder dat ze elkaar hinderen.

Andere belangrijke voorwaarden voor compatibiliteit met wonen zijn de grootte van de bedrijfsvestiging en de aard van de werkzaamheden. Kleine bedrijven zijn veel eerder geschikt om te mengen dan de grotere. Bereikbaarheid van vervoer en voorzieningen is uiterst relevant voor zowel wonen als werken. Ook blijken andere factoren van belang, zoals de nabijheid van karakteristieke elementen en de ligging aan of nabij groen of water n de derde plaats is een goed onderzochte en onderbouwde stedenbouwkundige structuur van groot (en maakbaar) belang.

In de directe omgeving van het plangebied is een tankstation van BP aanwezig. Deze bevindt zich op een afstand van 100 meter afstand van de woningen en er vindt geen verkoop van LPG plaats. De richtafstand is in dat geval volgens de VNG 30 meter.

Bij dit bestemmingsplan is een ‘Staat van bedrijfsactiviteiten’ gevoegd. Aan de hand van deze staat wordt bepaald welke bedrijven waar kunnen worden toegelaten.

In de plint van het gebouw Lapis Lazuli is de volgende categorie bedrijvigheid beoogd: dienstverlening en maatschappelijk waaronder horeca in de categorie 1, 2 en 3. Verder wordt gedacht aan leisure, cultuur, sport en recreatie, bijvoorbeeld een sportschool.

De uit te oefenen bedrijvigheid moet voldoen aan de milieuregelgeving en bouwkundig zijn voorzien van afdoende maatregelen en voorzieningen waardoor contactgeluid en luchtgeluid door de constructie wordt voorkomen. De leefbaarheid rond het plein moet gegarandeerd zijn.

Geconcludeerd wordt dat het aspect milieuzonering de uitvoering van het bouwplan niet in de weg staat.

4.4 Water     

4.4.1 Algemeen     

Het waterbeleid op rijksniveau is verwoord in het Nationaal Waterplan. Het provinciaal waterbeleid is verwoord in het Waterplan 2010 - 2015. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft het Waterbeheersplan 4 opgesteld. Dit is enerzijds een voortzetting van het lopende beleid, anderzijds anticipeert het op een tijdige en doelmatige realisatie van de Europese Kader Richtlijn Water (KRW) en het Nationaal Bestuursakkoord Water. De gemeenschappelijke visie van de gemeente Heerhugowaard en het Hoogheemraadschap staat beschreven in het ‘Waterplan Heerhugowaard 2006 – 2015’. Door de integrale aanpak worden het water (kwalitatief en kwantitatief), wonen, werken, recreatie en de natuur in hun onderlinge relaties in het waterplan in beeld gebracht, met een bijbehorende aanpak en invulling in de vorm van streefbeelden.

4.4.1.1 Riolering     

Het Stadshart is voorzien van een verbeterd gescheiden rioolstelsel. Bij de herinrichting

is de rioleringsstructuur aangepast en de bergingscapaciteit van het rioolstelsel is vergroot. Het

afvalwater wordt afgevoerd door middel van een drietal rioolgemalen. Deze gemalen

functioneren naar behoren. Bij extreme neerslag wordt de capaciteit van alle gemalen volledig

benut. Doorgaans leidt een maatgevende bui, die statistisch eenmaal per twee jaar voorkomt,

niet tot de “water-op-straat” – situaties.

Het hemelwater afstromend van grote schone verharde oppervlaktes in een deel van het

Stadshart dat aan het water ligt (het stadsplein, het stadsterras en een deel van het

dakoppervlak langs stadsterras), is afgekoppeld van de riolering en wordt rechtstreeks op het

oppervlaktewater geloosd. Dit maakt in het rioolstelsel meer capaciteit vrij voor afvoer van het

vuilwater en draagt tegelijkertijd bij aan de verbetering van de kwaliteit van oppervlaktewater.

Klimaatbestendigheid

Het rioolstelsel is ook getoetst aan klimaatbestendigheid (KNMI - klimaatscenario “G 2050”).

Deze toetsing heeft aangetoond dat de verwachte neerslagtoename als gevolg van de

klimaatverandering zich niet manifesteert in een noemenswaardige toename van ernst en

omvang van “water op straat” en het evt. ontstaan van de knelpunten. Ook in dit geval

functioneert het gehele rioolstelsel goed. Er is voldoende bergings- en afvoercapaciteit in zowel

het vuilwater- als het hemelwaterstelsel die waarborgt dat bij een extreme neerslag de duur van

“water-op-straat” beperkt blijft.

4.4.2 Watertoets     

Voor het rapport, zie bijlage 2

Het project “Lapis Lazuli” bestaat uit het bouwen van een appartementencomplex aan de Parelhof te

Heerhugowaard. Bij het bouwen van het appartementencomplex en het inrichten van het perceel zal

een verhard oppervlak ontstaan. Een percentage van dit verharde oppervlak zal gecompenseerd

dienen te worden.

Door het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is de compensatieopgave voor een project

als dit project doorgaans vastgesteld op 12% van het toegenomen verharde oppervlak. Deze

compensatie geldt bij het extra graven (compenseren) middels een open waterberging. Op dit moment

is nog niet bekend of deze methode mogelijk is. Een en ander zal tijdens de verdere ontwikkeling van het project met de Gemeente Heerhugowaard en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier afgestemd moeten worden.

Gezien deze onzekerheid wordt vooralsnog uitgegaan van de “Beleidsregels Compensatie Verhardingstoename en Alternatieve vormen van waterberging” waarbij de volgende berekening van toepassing is:

De totale kaveloppervlakte welke bebouwd gaat worden is 5820 m2. In de huidige (aanvangs-)situatie is reeds 3495 m2 van de kavel verhard. De toename van verhard oppervlak als gevolg van de ontwikkeling is derhalve 2325 m2.Uitgaande van een compensatie-/bergingsopgave conform de beleidsregels betekent dit een compensatie(bergings)opgave van 2325 m2 x 0,069 = 160,43 m3 binnen het project.

Binnen de ontwikkeling zal de bergingsopgave middels de volgende maatregelen worden ingevuld:

1. Drainagelaag op het dak van de parkeergarage(binnentuin):

Binnen het project bevindt zich een binnentuin, over het gehele dak wordt een minerale drainagelaag

met een laagdikte van 100 mm aangebracht. Dit komt neer op 1.850 m2 x 0,10m1 = 185 m3 drainagelaag. Deze drainagelaag heeft een waterbergend vermogen van 16% = 29,60 m3 .

2. Bergend vermogen plantvakken binnentuin:

Binnen het project bevindt zich een binnentuin waar in totaal 655 m2 plantvakken aan worden gebracht

met een minimale laagdikte van 400 mm. Dit komt neer op 655 m2 x 0,40 m1 = 262 m3 plantvak. Het

minerale substraat in de plantvakken heeft een waterbergend vermogen van 40% waardoor een

berging van 104,80 m3 ontstaat.

3. Bergend vermogen in infiltratiekratten:

Onder de op het maaiveld gelegen parkeerplaatsen wordt een volume aan infiltratiekratten

aangebracht om het resterende benodigde volume aan berging te realiseren. De berging dient

derhalve minimaal 26,03 m3 aan volume te hebben. Dit volume aan berging is te realiseren onder de

parkeerplaatsen op de binnenplaats en zal worden ingevuld door infiltratiekratten als het Qbic plus

systeem van Wavin of gelijkwaardig.

Om infiltratiekratten te kunnen toepassen dient er ondergronds ruimte beschikbaar te zijn in horizontale

en verticale zin. In horizontale zin is deze ruimte ruimschoots beschikbaar gezien de dimensies van het

aan te leggen parkeerterrein op de binnenplaats. In verticale zin is deze ruimte ook beschikbaar gezien

de peilen van het gebouw, de omliggende watergangen en de grondwaterstand:

- Gebouwpeil: NAP-2,15 meter

- Aanleghoogte parkeerterrein: NAP-2,20 meter

- Grondwaterstand: NAP-3,24 meter

Systemen als Qbic plus werken met een minimale gronddekking van 0,50 meter en een

installatiehoogte van 0,65 meter voor de kratten. Gezien de aan te houden en gemeten peilen is deze

“Installatiehoogte” ter plaatse van het parkeerterrein beschikbaar.

Onder de kratten wordt nog een afwateringsdrainage in grof zand aangelegd welke voor de

uiteindelijke afvoer zorgdraagt.

Geconcludeerd wordt dat het aspect water de uitvoering van het bouwplan niet in de weg staat.

4.5 Luchtkwaliteit     

Eisen met betrekking tot luchtkwaliteit zijn verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2 en vormen een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Onderliggend plan voorziet in de realisatie van 207 woningen. Het plan blijft dan ook ruim onder de NIBM-grens van 1.500 woningen. Het plan draagt daarom 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Raadpleging van de NSL-monitoringstool heeft aangetoond dat er geen sprake is van (dreigende) grenswaarde-overschrijdingen. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's. Vanuit zowel de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt het plan op het gebied van luchtkwaliteit geen belemmering.

Het aspect lucht vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.6 Bodem     

Op 1 januari 2006 is de wijziging van de Wet bodembescherming in werking getreden. In de gewijzigde Wbb is een nieuwe formulering opgenomen van de saneringsdoelstelling (‘functiegericht saneren’) en het saneringscriterium (‘wanneer met spoed saneren’). Het bevat een saneringsplicht voor bedrijven en een basis voor een subsidieregeling. Er zijn diverse procedurele aanpassingen doorgevoerd waarvan een aantal leiden tot vereenvoudiging en andere bijdragen aan versterking van de handhaving. De wet bevat een basis voor algemene regels voor eenvoudige saneringen.

De locatie bevindt zich binnen zone “Overige woongebieden, bedrijven en buitengebied (B6/O5)” van de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Heerhugowaard. Op basis van diverse onderzoeken uitgevoerd binnen de gemeente Heerhugowaard en nabij het winkelcentrum is bekend dat de grond plaatselijk is verontreinigd met vanadium, als gevolg van in het verleden toegepaste slakkenfundaties. De gestelde hypothese dat verontreiniging kan worden verwacht aan vanadium in de bovengrond als gevolg van de aanwezigheid van slakken, is bevestigd. Onder de klinkers van het parkeerterrein is een slakkenfundatie aangetroffen. In het zand onder deze slakkenfundatie zijn sterke verhogingen aan vanadium aangetoond. In de boringen op het overig terreindeel is plaatselijk een bijmenging van baksteen aangetroffen in de bovengrond, deze bovengrond blijkt licht verontreinigd met vanadium.

De gestelde hypothese dat voor de overige parameters geen verhogingen worden verwacht boven de geldende achtergrondkwaliteit, is ook bevestigd. In de bovengrond zijn naast vanadium hooguit lichte verhogingen aangetoond aan kobalt of barium. De ondergrond is over het algemeen schoon, op enkele lichte verhogingen na in de zwak baksteenhoudende ondergrond van boorraai R03.

De verontreiniging met vanadium in de grond is op basis van zintuiglijke waarnemingen afgeperkt. Daar waar de slakkenfundatie aanwezig is, is de onderliggende zandlaag sterk verontreinigd met vanadium. Dit betreft het gehele parkeerterrein, over een oppervlakte van circa 3.700 m2. Verticaal is de verontreiniging afgeperkt met de analyse van de onderliggende klei- of zandlaag, waarin geen verhogingen aan vanadium zijn aangetoond. Buiten het parkeerterrein zijn in de bovengrond hooguit lichte verhogingen aan vanadium aangetoond, over een oppervlakte van circa 775 m2 (binnen de onderzoekslocatie). Mogelijk zijn onder de aangrenzende weg (Parelhof) ook slakken als fundatielaag en/of met vanadium verontreinigde bodem aanwezig. In het grondwater zijn geen verhogingen aan vanadium aangetoond. De zeer basische zuurgraad als gemeten in het grondwater uit peilbuis 101 wordt wel toegeschreven aan de slakken.

De sterke verhogingen zijn aangetoond in de zandlaag, met een gemiddelde dikte van de verontreinigde laag van 0,2 meter. Daarmee wordt de omvang van het sterk met vanadium verontreinigde zand geraamd op 740 m3. De omvang van de licht met vanadium verontreinigde bodem binnen de onderzoekslocatie wordt geraamd op 390 m3, uitgaande van een verontreinigde bodemlaag van 0,5 meter. De oorzaak van de verontreiniging met vanadium is de aanwezigheid van de slakken, die in het recente verleden zijn toegepast als fundatiemateriaal. Het vanadium is als gevolg van uitloging in de bodem terecht gekomen. De slakken zelf zijn indicatief onderzocht, waarbij de uitkomst is dat de slakken voldoen aan de eisen voor een NV bouwstof. Voor een definitief oordeel is een AP04 keuring nodig conform het Besluit Bodemkwaliteit. Uit het bodemonderzoek blijkt dat de slakken van invloed zijn geweest op de onderliggende bodem en van invloed zijn op het grondwater (pH 12,1). Derhalve wordt geadviseerd om de slakken toe te passen op een geschikte hergebruikslocatie (boven de grondwaterstand en afgedekt) of

in een IBC-werk.

De verontreiniging met vanadium betreft een ‘nieuw geval van bodemverontreiniging’. In het kader van de zorgplicht is daarom een spoedige sanering van de gehele verontreiniging noodzakelijk. Een nieuw geval van bodemverontreiniging dient gemeld te worden bij het bevoegd gezag Wet Bodembescherming (WBB). In onderhavig geval wordt deze taak 12 Project 26612 uitgevoerd door de Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord (RUD NHN) namens de provincie Noord-Holland, zie bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek Parelhof te Heerhugowaard, Grondslag

Voor de sanering dient een plan van aanpak te worden opgesteld en goedgekeurd door het bevoegd gezag. De sanering dient te worden uitgevoerd door daartoe gecertificeerde partijen (BRL 7000 voor uitvoer en BRL 6000 voor milieukundige begeleiding). Nadat de verontreiniging met vanadium conform de WBB-procedure is gesaneerd en het saneringsresultaat is goedgekeurd door het bevoegd gezag vormen de overige resultaten geen milieukundige belemmering voor de voorgenomen herontwikkeling.

In deze rapportage is de omvang van de verontreiniging vastgesteld, zoals deze aanwezig is in de bodem. Indien de verontreiniging wordt gesaneerd middels ontgraving, dient rekening gehouden te worden met het feit dat de hoeveelheid vrijkomende grond niet overeen hoeft te komen met de vermelde omvang van de verontreiniging. De hoeveelheid te ontgraven grond hangt namelijk onder andere af van de randvoorwaarden van een saneringsplan (terugsaneerwaarde), eventuele graafverliezen (bijvoorbeeld ontgraving onder talud, ontgraving van een niet verontreinigde toplaag) en het verschil tussen losse en vaste kuubs grond. Tijdens het onderzoek zijn geen waarnemingen gedaan die kunnen duiden op de aanwezigheid van een verontreiniging met asbest. De hypothese van een asbestonverdachte locatie wordt gehandhaafd.

De bodem wordt gesaneerd wanneer de locatie bouwrijp wordt gemaakt.

4.7 Natuurwaarden     

4.7.1 Vogel- en Habitatrichtlijnen     

De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. De al eerder aangewezen Vogelrichtlijngebieden worden daarbij opnieuw aangewezen. De aanwijzing van Natura 2000-gebieden is in 2007 begonnen en in 2008 afgerond. De aanwijzing legt de precieze begrenzing van een gebied, voor welke soorten en/of habitattypen het is aangewezen en welke doelstellingen er voor deze soorten en/of habitattypen gelden, vast. Selectie en begrenzing van de gebieden en de doelstellingen gebeurt op basis van ecologische argumenten. Sociale en economische factoren mogen bij de selectie en begrenzing van deze gebieden geen rol spelen. Voor alle gebieden worden ook beheerplannen opgesteld. Deze beheerplannen maken duidelijk welke activiteiten wel en niet mogelijk zijn in en rond die gebieden. Ook staat in de beheerplannen hoe de doelen worden gehaald.

Nederland heeft tot nu toe 162 Natura 2000-gebieden. Op de Noordzee worden ook nog gebieden aangewezen. Binnen de grenzen van dit bestemmingsplan liggen geen Natura 2000 gebieden, noch grenst het bestemmingsplan aan zulke gebieden. Het dichtsbijgelegen Natura 2000 gebied, zijn de kustduinen.

4.7.2 Flora en Fauna     

Per 1 januari 2017 is de voormalige Flora-en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Bij ruimtelijke planvorming

is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. Door middel van een quickscan flora- en fauna is een beoordeling gemaakt van de effecten die het plan heeft op eventueel aanwezige beschermde natuurwaarden. De quickscan is uitgevoerd door Advisering & Flora-fauna Onderzoek (AFO) in mei 2018. In deze toelichting worden alleen de belangrijkste conclusies en aanbevelingen vermeld. De gehele quickscan met bijbehorende bijlagen is opgenomen als bijlage 4 Quickscan flora en fauna.

Flora

Op de planlocatie werden geen planten aangetroffen waarvan de bescherming relevant is in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling. Er werd slechts één inventarisatie uitgevoerd, maar gelet op de periode waarin deze plaatsvond, de aanwezige soorten en het aangetroffen biotoop, worden deze ook niet verwacht.

Fauna

Vogels

Niet uitgesloten kan worden dat in de singel aan de oostzijde van de planlocatie nesten aanwezig kunnen zijn van vogels. Als er vogels broeden in deze singel, dan zal het om een (zeer) beperkt aantal gaan. Het betreft mogelijk algemene soorten waarvan de nestlocaties uitsluitend in de broedtijd beschermd zijn. Bij bouwactiviteiten die uitgevoerd worden in de directe nabijheid van de singel, en bovendien in de broedtijd (half maart -juli), zou verstoring op kunnen treden.

Vleermuizen

De planlocatie en de singel zullen naar verwachting door vleermuissoorten gebruikt worden als foerageerlocatie. De grootte van de planlocatie is veel te gering om als volledig foerageergebied van een of meerdere individuen van deze soortgroep te fungeren. Het zal slechts een klein onderdeel zijn van het totale foerageergebied. Bij bebouwing van terrein zal de locatie minder geschikt worden als foerageergebied, maar gelet op de beperkte omvang van de locatie zal dit geen effecten van betekenis veroorzaken voor individuen van de te verwachten soorten.

Voor de geplande ontwikkeling en ingrepen zijn in het kader van de Wet natuurbescherming van belang:

broedende vogels. Mogelijk aanwezig in struiken of bomen van een aan de planlocatie grenzende - korte - singel. Het betreft algemene voorkomende vogelsoorten waarvan de in gebruikzijnde nesten uitsluitend tijdens de broedtijd beschermd zijn.

4.8 Cultuurhistorie en archeologie     

4.8.1 Regime voor het bouwen en ontgrondingen     

Op basis van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is de gemeenteraad verplicht om bij vaststelling van nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Dit betekent dat erfgoed aspecten in brede zin (archeologie, architectuurgeschiedenis en historische (steden)bouwkunde, bouwhistorie, tuinhistorie en historische geografie) meegenomen dienen te worden in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel al bij wet of verordening beschermde (“waardevaste elementen of gebieden”) als niet formeel beschermde objecten en structuren (“waardevolle elementen of gebieden”): van rijksmonument tot het vermoeden van een archeologische vindplaats.

Erfgoed is “onze erfenis van het verleden, waarmee we vandaag leven, en wat we willen doorgeven aan generaties na ons”. Erfgoed wordt meestal vereenzelvigd met een tastbaar object, zoals een vondst, een plek, een schilderij of een gebouw. Voor een beter begrip van wat cultuurhistorisch erfgoed is het echter van belang verder te kijken dan het materiële object zelf en aandacht te besteden aan zijn betekenis, het verhaal (ook in beelden) dat erover wordt verteld, het gebruik ervan en de moeite (ook in geld) die ervoor wordt gedaan. Objecten of elementen kunnen beter niet in isolement worden beschouwd, maar in samenhang met ander erfgoed in de nabijheid (ensembles) en met hun niet-monumentale omgeving. Aandacht voor het laatste maakt een meer gebiedsgerichte erfgoedzorg mogelijk. Een goede zorg voor de omgeving van een monument ondersteunt het behoud ervan en de waarde van een monument straalt af op zijn omgeving. In sommige gevallen is het behoud van de functie van een monument letterlijk afhankelijk van wat er met de omgeving gebeurt.

4.8.2 Archeologische waarden in het plangebied     

Onder archeologisch erfgoed wordt verstaan: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijk handelen in het verleden. De uitgangspunten zijn dat archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren en alleen opgraven als behoud in de bodem (in situ) niet mogelijk is en dat initiatiefnemers tot ruimtelijke ontwikkelingen in een vroeg stadium moeten aangeven hoe met eventuele archeologische waarden bij bodem verstorende ingrepen zal worden omgegaan. Gebieden met archeologische verwachtingswaarden zullen in veel gevallen dan ook de dubbelbestemming “Waarde - Archeologie” met voorrangsbepaling krijgen.

De Archeologienota ERF GOED met beleidskaart is de onderlegger voor bestemmingsplannen. De archeologische verwachtingswaarde voor de Reservelocatie is categorie 5 (archeologisch onderzoek vereist bij plannen groter dan 10.000 m2 en een diepte groter dan 0,40 meter).

verplicht

Figuur 7 beleidskaart Archeologie 

Voor de ontwikkeling Lapis Lazuli geldt volgens de archeologie nota een verwachtingswaarde categorie 5. Dit betekent, dat archeologisch onderzoek pas is vereist bij plannen groter dan 10.000m2 en een diepte groter dan 0,40 m. Onderhavig plangebied maakt een dergelijke omvangrijke ontwikkeling echter niet mogelijk. Gelet hierop is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 5 voor deze planlocatie niet opgenomen.

4.8.3 Cultuurhistorie     

Vanaf de jaren zestig is Heerhugowaard sterk gaan groeien. Al in 1972 wordt in een plan de toekomstige hoofdstructuur vastgelegd, waarin het nieuw te ontwikkelen hoofdcentrum is opgenomen. De groei gaat snel en de polder veranderd uiterlijk en inwendig van aanzien en structuur. De landman maakt plaats voor de stedeling. De ruimtelijke opzet van de gemeente maakt gebruik van de oude verkaveling patronen, die een herkenbare structuur geeft.

De Molentocht

Al op de oudste kaart van Heerhugowaard uit 1630 zien we dat vanaf de Middenweg, even zuidelijk van de afslag Rustenburgerweg, een grote sloot, dwars door de polder, richting de ringvaart loopt. Deze sloot wordt de 'Broecker Molen Tocht' genoemd, later gewoon Molentocht. Zij dankt haar naam aan de vele molens die vroeger bij de Broekerhoek stonden. De Molentocht was eeuwenlang van groot belang voor het droog houden van dat deel van Heerhugowaard waar nu het Stadshart ligt. Deze sloot heeft daar gelegen tot de bouw van het winkelcentrum Middenwaard. Via een brug in de spoorlijn en in de Westerweg kon je per schuit naar de overhaal bij de Broekerbrug varen. De Molentocht is jarenlang de economische levensader van de Waard. De meeste Waardse tuinders brengen hun producten via de Molentocht naar de veiling in Broek op Langedijk. Ook de tuinders aan de oostzijde van de Middenweg gebruiken deze route. De route komt terug als kanoroute die het Stadshart via het Stationsgebied en de Broekhorn verbind met de Westdijk.

Structuren

In het Stadshart liggen geen monumenten en komen weinig bouwkundige punten, lijnen of vlakken van waarde voor. Alleen de voormalige boerderij Middenweg 55 is als stolp van cultuur historische waarde. De Middenweg is een historische geografische lijn van hoge waarde die kenmerkend is voor de landschappelijke structuur van de grootste droogmakerij binnen de West-Friese Omringdijk. De weg is een voorbeeld van de landschapsgenese van West-Friesland met zijn landaanwinningen. Deze polders zijn zeer rationeel ingericht. De wegen vormen hierin een zeer herkenbaar element. De waarde van de rechte polderwegen ligt met name in de hoge ruimtelijke en genetische samenhang tussen verkaveling, wegen, wonen langs wegen en het rationele afwateringspatroon. Door de expansie van Heerhugowaard is de hoge ruimtelijke en genetische samenhang tussen verkaveling, wegen, wonen langs wegen en het rationele afwateringspatroon met name in de bebouwde kom verminderd. Een andere belangrijke ontsluitingsweg, de Zuidtangent, is naast de Westertocht gelegd en is daarmee drager geworden van de historische polder structuur. Voor de Middenweg is een visie opgesteld om de Middenweg haar verloren positie op sociaal-, economisch- en cultureel gebied terug te geven.

4.9 Landschap en ecologie     

De identiteit van Heerhugowaard wordt sterk bepaald door haar ontstaan als droogmakerij. De rationeel opgezette structuur en verkaveling van het polderland en de daarin geprojecteerde waterlopen en wegen heeft de basis gevormd voor de ontwikkeling van de eerste woonbebouwing in lange lint structuren en vervolgens voor de verdere ontwikkelingen van Heerhugowaard tot de kern die het nu is. In de huidige kern is die rationele basis nog steeds merkbaar, waarbij een aantal ruimtelijke elementen en aspecten opvallen. Vrijwel overal in de kern is de ruimte en de enigszins landelijke openheid voelbaar en heeft de rationele opzet van de droogmakerij geleid tot een orthogonale structuur van wegen en wijken. Binnen deze structuur is aan de belangrijkste ontsluitingsroute het centrumgebied van de kern ontstaan. De uitstraling en de aanhechting hiervan op de omgeving zorgt voor herkenbare plekken en ruimtes. In de structuur is een klein aantal historische routes herkenbaar, waarvan de Middenweg de opvallendste is en een centrale rol speelt. Door de verschillen in bouwperiode en de daarmee gepaard gaande karakteristieken zijn de diverse wijken herkenbaar.

In de Structuurvisie 2020 beschrijft de paragraaf 'Landschap met Identiteit' het ecologisch kapitaal van de gemeente. Onderwerpen zijn groen, water, lucht, natuur, landschap, milieu, beeldkwaliteit en erfgoed. De ringvaart maakt deel uit van het Natuur Netwerk Nederland. Binnen de ringvaart zijn de linten zowel de dragers van de identiteit als van de belangrijke ecologische structuren. Doelstelling is het vergroten van de natuurwaarden van de groeninrichting door het zoveel als mogelijk toepassen van ecologisch groenbeheer en door het verbinden van gebieden met een hoge ecologische waarde of potentie. Op een aantal plekken in de gemeente zijn de afgelopen jaren natuurvriendelijke oevers aangelegd. De ecologische waarden worden verder versterkt door in bosplantsoenvakken meer verticale en horizontale gelaagdheid aan te brengen.

In het Stadshart is het versterken en uitbreiden van het groen blauwe (ecologisch en recreatief) netwerk van belang om een gezonde leefomgeving te kunnen bieden. Om het Stadshart een voldoende groene inrichting te geven moeten we maximaal op zoek naar aanvullende mogelijkheden. Daar waar de grond schaars is en de veelheid aan functies elkaar verdringen, liggen er enorme kansen in het realiseren van verticaal groen. Het verdient de aanbeveling nog eens goed na te denken hoe we dit aspect in de bestaande gebied kunnen toepassen. Met de toename van het aantal woningen in het gebied is het van belang voldoende groene verblijfsgebieden en speelterreinen te hebben. Groen is van belang omdat in een sterk versteend gebied er (grote kans op) hittestress is. Er is nu te weinig groen. Het bomenkapbeleid zou hier aangepast moeten worden van 'Ja, mits geen monumentale boom' naar 'Nee, tenzij voldoende gecompenseerd' .

4.10 Externe veiligheid     

Externe veiligheid gaat over de opslag, transport en/of bewerking van gevaarlijke stoffen. Het beleid van de externe veiligheid is gelegitimeerd door de doelstelling dat de risico’s van bedrijfsmatige activiteiten met gevaarlijke stoffen beheerst worden en in wisselwerking hiermee andere ruimtelijke activiteiten in de nabijheid hiervan.

4.10.1 Algemeen     

Met de inwerkingtreding van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is een aanzet gegeven tot het opstellen van normen voor externe veiligheid. Het besluit is gepubliceerd in het Staatsblad van 10 juni 2004 en in werking getreden op 27 oktober 2007.

Het besluit kent twee belangrijke begrippen waaraan moet worden getoetst namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico

Onder plaatsgebonden risico wordt verstaan: risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon, die onafgebroken op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof is betrokken.

Het plaatsgebonden risico wordt beheerst door de inherente veiligheid (veiligheidsmaatregelen die aan risicobronnen zijn opgelegd zonder tussenkomst van externe veiligheid) waarmee risicobronnen zijn omgeven. De kans op een ongeval is daardoor zowel volgens de risicoanalyseberekeningen als blijkens de statistiek buitengewoon klein. Het plaatsgebonden risico is daarom een norm waaraan moet worden voldaan.

Het groepsrisico

Onder groepsrisico wordt verstaan: cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof is betrokken.

De mogelijkheid van een ramp is een beleidsrelevante afweging voor de inrichting van de ruimte. Omdat de kans op een ongeval buitengewoon klein is, is de zeer kleine kans op een ramp daarmee per definitie een gegeven. Het groepsrisico is om die reden een oriëntatiewaarde, ten aanzien waarvan een afweging moet worden gemaakt.

Oriëntatiewaarde is: de waarde waarmee het groepsrisico wordt vergeleken. Grafisch wordt dit weergegeven als een lijn in een grafiek. Karakteristieke kansen van de oriëntatiewaarde zijn:

een kans van 1 op 10.000 per jaar (10 –4) op 10 of meer doden;

een kans van 1 op een miljoen per jaar (10 –6) op 100 doden of meer doden;

een kans van 1 op 100 miljoen per jaar (10 –8) op 1000 of meer doden.

verplicht verplicht verplicht

De beleidsvisie “Externe Veiligheid”

In juni 2010 heeft de gemeenteraad de “Beleidsvisie externe veiligheid in Heerhugowaard vastgesteld. De beleidsvisie “Externe Veiligheid” geeft aan dat het beleid zich richt op het beperkt houden van de toename van het groepsrisico dat ontstaat door ruimtelijke besluiten of Milieuvergunningen. De beleidsvisie onderscheidt drie soorten te doorlopen verantwoordingsprocessen. Welk proces voor de verantwoording wordt doorlopen hangt af van de hoogte van het groepsrisico in relatie tot de oriëntatiewaarde. Schematisch is dit als volgt weergeven:

verplicht

In de nabijheid van het plangebied bevindt zich de provinciale weg N242. Over deze weg vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Wat betreft het plaatsgebonden risico heeft de N242 geen 10-6 contour in het plangebied. Het groepsrisico is afhankelijk van zowel transportgegevens als van de bevolkingsdichtheid in de omgeving. Omdat het onderhavige plan niet leidt tot een hogere bevolkingsdichtheid in het gebied ten opzichte van wat er op basis van het vigerende bestemmingsplan mogelijk is, is er geen aanleiding om nader aandacht te besteden aan het groepsrisico.

4.10.2 Besluit externe veiligheid inrichtingen     

Met de inwerkingtreding van het ‘Besluit externe veiligheid inrichtingen’ is een aanzet gegeven tot het opstellen van normen voor externe veiligheid. Het besluit is gepubliceerd in het Staatsblad van 10 juni 2004 en in werking getreden op 27 oktober 2007. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

4.10.3 Transport van gevaarlijke stoffen     

Het besluit externe veiligheid transportroutes en de bijbehorende Regeling Basisnet zijn op 1 april 2015 in werking getreden. Het Bevt regelt de taken en verantwoordelijkheden van de leidingexploitant en de gemeenten. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

4.10.4 Besluit externe veiligheid buisleidingen     

Het besluit externe veiligheid buisleidingen en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt de taken en verantwoordelijkheden van de leidingexploitant en de gemeenten. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

4.11 Kabels, leidingen, straalpaden en andere belemmeringen     

Planologische relevante buisleidingen dienen in het bestemmingsplan te worden bestemd. De bestemming leiding wordt gecombineerd met de bestemming van de gronden waarin de leiding is gelegen en beperkt de rechten en het gebruik van die gronden (de zogenaamde dubbelbestemming).

Planologisch relevante leidingen zijn:

  • hoofdtransportleidingen;
  • hoogspanningsleidingen van 50 KV en hoger;
  • buisleidingen voor het transport van brandbare gassen met een druk van 20 bar of hoger;
  • buisleidingen voor het transsport van brandbare vloeistoffen met een diameter van 400 mm en groter;
  • buisleidingen voor het transsport van giftige stoffen;
  • buisleidingen met een diameter van 400 mm en groter en gelegen buiten de bebouwde kom;
  • buisleidingen voor het transport van afvalwater van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier met een diameter van 400 mm en groter (hoofdleidingen van en naar de afvalwaterzuiveringsinrichting);
  • optisch vrije paden (straalpaden).

Niet-planologisch relevante leidingen behoeven geen bescherming/regeling in het bestemmingsplan. Deze leidingen (riool(pers)leidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) vervullen uitsluitend een functie voor de aanwezige functies in het gebied (kavelaansluitingen) en kunnen ook zonder planologische regeling worden aangelegd. Deze leidingen zijn veelal aangelegd langs en/of in combinatie met aanwezige infrastructuur. Bij de technische uitwerking van het plan wordt de veiligheid van deze kabels en leidingen gewaarborgd via het KLIC-systeem.

In het plangebied bevinden zich geen (buis)leidingen en hoogspanningsleidingen met bijbehorende veiligheidszones.

4.12 Veiligheid     

4.12.1 Bereikbaarheid     

Het toetsingskader voor de bereikbaarheid voor hulpdiensten en de beschikbaarheid van

bluswatervoorzieningen is de Handreiking Bluswatervoorzieningen en Bereikbaarheid van Brandweer Nederland, november 2012.

4.12.2 Bluswatervoorzieningen     

Met betrekking tot de bluswatervoorziening dient er binnen een afstand van 40 meter van de toegang van de woongebouwen een primaire bluswatervoorziening aanwezig te zijn met een capaciteit van

tenminste 30 m3 / uur of tenminste 60 m3/uur (afhankelijk van de invulling van de functie van het

woongebouw). Indien door de toepassing van kleinere waterleidingdiameters de plaatsing van ondergrondse brandkranen niet mogelijk is, dient voorzien te worden in een gelijkwaardig alternatief.

Conclusie

De nu al aanwezige bluswatervoorzieningen zijn voldoende voor het nieuw te ontwikkelen plan.

Tevens is de bereikbaarheid door de korte afstand van de kazerne t.o.v. het plan ook voldoende.

4.13 Vormvrije m.e.r.     

In het besluit milieueffectrapportage wordt onderscheid gemaakt in MER-beoordelingsplichtige activiteiten en MER-plichtige activiteiten. Voor projecten waar op grond van het Besluit niet direct een MER-beoordelingsplicht of MER-plicht geldt, moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term 'vormvrije m.e.r-beoordeling' gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.

De diepgang van de vormvrije m.e.r.-beoordeling hangt af van:

  • de aard van de voorgenomen activiteit;
  • de (gevoeligheid van de) omgeving waarin de activiteit is gesitueerd;
  • mate van beschikbaarheid van informatie, bijvoorbeeld over de gevoeligheid van gebieden.

Gezien de aard, ligging en omvang van het project is er, in het perspectief van het Besluit milieueffectrapportage, sprake van een ontwikkeling van zeer geringe schaal. Het project leidt niet tot nieuwe emissies of nieuwe verkeersaantrekkende werking. Het ruimtebeslag is vergelijkbaar met de bestaande planologische situatie. Er zijn geen gevoelige gebieden in de nabijheid die beïnvloed zouden kunnen worden door de herinrichting van de verkeerswegen. Het project geeft daarom geen aanleiding tot het uitvoeren van een m.e.r.beoordeling.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving     

5.1 Inleiding     

Hoofdstuk 3 en 4 hebben aangetoond dat de beoogde ontwikkeling te verantwoorden valt binnen de relevante ruimtelijke beleidskaders en sectorale milieu- en omgevingsaspecten. Borging hiervan is van groot belang. Deze beleidskaders en sectorale aspecten hebben tegelijkertijd invloed op de wijze waarop in de bestemmingsregels en op de verbeelding juridisch-planologische mogelijkheden en beperkingen worden vastgelegd. In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleidskader en de planuitgangspunten zijn vertaald naar de regeling van het bestemmingsplan.

5.2 Ontwikkeling     

Het plan gaat uit van een ontwikkeling en realisatie van enerzijds een appartementengebouw met de functie wonen en met de mogelijkheid tot uitoefenen van bedrijvigheid. Anderszijds, in de plint, naast wonen aan de Westtangentzijde en de atelierwoningen aan Parelhofzijde, ook centrumdoeleinden aan pleinzijde. De bestemming centrumdoeleinden omvat verschillende functies en biedt daarmee de nodige flexabiliteit.

Ontwikkelingen op het gebied van leisure, horeca, dienstverlening en maatschappelijke functies veranderen de markt van aanbodgericht naar een vraaggestuurd. Dit houdt in, dat meer dan voorheen flexibel moet worden omgegaan met de planregels en verbeelding in combinatie met de marktvraag. De bouwmogelijkheden bieden eveneens de nodige flexibiliteit. De twee commerciële ruimtes aan de pleinzijde, van respectievelijk 546 m2 en 571 m2 en met een hoogte van ca 5,5 à 6 m worden casco opgeleverd. Het is mogelijk om deze ruimtes vrijwel volledig te benutten binnen de in dit bestemmingsplan gegeven bouwregelgeving. Er kan bijvoorbeeld een entresol: een zelfdragende constructie als tussenvloer geplaatst worden. Om de openheid van de voorgevelwand te garanderen mag de tussenvloer niet aan de voorgevelwand aansluiten.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten     

6.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk wordt aangegeven welke bestemmingen in het plan zijn opgenomen en hoe deze de inhoud van het plan regelen. Deze toelichting dient als uitleg over de wijze waarop de bestemmingsregels moeten worden uitgelegd en de reden waarom deze zijn opgenomen. In de paragraaf over het juridisch systeem wordt nader uitleg gegeven over de verhouding met wet- en regelgeving naast het bestemmingsplan. In de handhavingparagraaf is aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt gehandhaafd.

6.2 Juridisch systeem     

Ruimtelijke ordening is niet een eigen zelfstandig belang, maar de belangenafweging zelf. Het doel is te komen tot een afstemming van alle ruimtelijk relevante beslissingen. De Wet ruimtelijke ordening heeft geen primaat boven andere ruimtelijk relevante wetgeving. Het is van belang dat de facetlijnen tijdig worden uitgezet, zodat andere beleidsvelden daarop kunnen inspelen. Conflicterende ruimteclaims kunnen worden voorkomen als er duidelijke dwarsverbanden worden gelegd. Een probleem vormt de planningsstructuur in de diverse beleidsvelden, die vaak anders verloopt dan die in de ruimtelijke ordening. Een andere complicerende factor is dat de besluitvorming vaak dwars door de overheidsniveaus heen loopt.

Onderkent moet worden dat er naast de Wet ruimtelijke ordening ook behoefte is aan wetgeving die de bij een bepaalde ingreep in de bodem betrokken belangen afweegt (bijvoorbeeld de Ontgrondingenwet), of een bepaald gebruik in het bijzonder beschermd. Niet ieder belang, waaraan een aspect van ruimtelijke ordening is verbonden, kan door de Wet ruimtelijke ordening worden beheerst. Het uitgangspunt is ‘afstemming op maat’, waarbij een creatief gebruik van het beschikbare instrumentarium wordt nagestreefd. Dit geldt in het bijzonder voor de milieuwetgeving die vele raakvlakken heeft met de ruimtelijke ordeningswetgeving. Het milieubelang klinkt steeds vaker door als randvoorwaarde bij het formuleren van het ruimtelijk beleid.

Een bestemmingsplan moet worden aangemerkt als recht in de zin van artikel 99 van de Wet op de rechtelijke organisatie. Bij conflicterende regelgeving gelden de algemene voorrangsregels voor wetten; een hogere wet gaat voor lagere wet en een bijzondere wet gaat voor een algemene wet.

Dit bestemmingsplan is een flexibel plan. De nadruk ligt op de mogelijkheden van functies binnen de Centrum-bestemming van het plan. Daarvoor is een globale bestemmingsregeling de aangewezen planvorm. Een flexibel plan biedt voldoende rechtszekerheid aan de belanghebbenden en als toetsingskader voor het beoordelen van (bouw) aanvragen. De bestemmingen zijn globaal in de verbeelding van het bestemmingsplan opgenomen.

6.2.1 Aanduidingen     

6.2.1.1 Bouwaanduiding     

In dit bestemmingsplan wordt gewerkt met bouwaanduidingen. Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd. Veel voorkomende bouwaanduidingen zijn: vrijstaand, aaneengebouwd, twee-aaneen, gestapeld, onderdoorgang, nokrichting, plat dak, kap, antennemast, karakteristiek, en bijgebouwen. Deze bouwaanduidingen zijn opgenomen in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (hierna SVBP). Bij het opstellen van een bestemmingsplan kan – voor zover van toepassing – van deze bouwaanduidingen gebruik worden gemaakt. Met het oog op een goede ruimtelijke ordening kan het echter nodig zijn om ook met andere dan de daar genoemde bouwaanduidingen te werken. Dit kan door gebruik te maken van een verzamelaanduiding die aangeeft dat het hier om een specifieke bouwaanduiding (sba) gaat, dat wil zeggen een bouwaanduiding die niet in de lijst in de SVBP is opgenomen.

6.3 Inleidende regels     

In het eerste hoofdstuk van de planregels worden begrippen verklaard die in de planregels voorkomen en wordt ook aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.

6.3.1 Begrippen     

In artikel 1 zijn de begripsbepalingen opgenomen. Begripsbepalingen zijn nodig om een planologisch - juridische precisering ten opzichte van het algemeen spraakgebruik te verkrijgen. In beginsel dient er voor gewaakt te worden een begrip een sterk van het spraakgebruik afwijkende betekenis te geven. Begripsbepalingen zijn alleen dan nodig indien het begrip gebruikt wordt in de planregels en dit begrip zonder nadere definitie tot verwarring zou kunnen leiden. Men kan voorts een definitie nodig hebben indien een term of woord in verschillende wettelijke regelingen niet dezelfde betekenis heeft, of wanneer men een woord wil afzetten tegen een ander woord (bijvoorbeeld woning tegenover zomerhuis). Een aantal begrippen is vastgegd in de RO - Standaarden, een uitgave van het ministerie van Infrastructuur en Milieu. Van de definiëring van deze begrippen, mag niet worden afgeweken.

6.3.2 Wijze van meten     

In het artikel ‘Wijze van meten’ is aangegeven hoe moet worden gemeten. Het betreft hier technische zaken die deels landelijk zijn voorgeschreven en deels aanvullend zijn opgenomen. Daar waar het in het algemeen spraakgebruik wel duidelijk is wat wordt bedoeld met bijvoorbeeld de hoogte van een gebouw, is het in juridische zin toch van belang om aan te geven dat daarbij gemeten moet worden vanaf het 'peil' tot het hoogste punt van het gebouw. Daarbij wordt het begrip 'peil' uitgelegd onder de begripsbepalingen. Over de wijze waarop in algemene zin 'gemeten' moet worden bestaat zo dus geen verschil van mening.

Voor het bepalen van de bouwhoogte worden onderschikte bouwdelen als schoorstenen en antennes niet meegerekend.

De oppervlakte moet buitenwerks worden gemeten en op het peil. Het vloeroppervlak in gebouwen is niet van belang. Voorts is aangegeven dat bovengrondse bouwonderdelen vanaf één meter boven peil moeten worden meegerekend. Hiermee wordt oneigenlijke uitbreiding van gebouwen boven de toegestane oppervlakte voorkomen. De inhoud moet boven peil worden gemeten. Ondergrondse ruimten tellen niet mee voor het bepalen van de inhoud.

6.4 Bestemmingsregels     

De systematiek van de planregels zijn zoveel mogelijk gebaseerd op de modelregels van de gemeente Heerhugowaard.

6.4.1 Centrum - 1     

De op de verbeelding met 'Centrum - 1' aangeduide gronden zijn bestemd voor wonen, dienstverlenende bedrijvigheid en maatschappelijke doeleinden, waaronder leisure, sport en horeca. Wonen is zowel op de begane grond als op de verdieping toegestaan. Detailhandel is op deze bestemming geheel uitgesloten, afgezien van producten die op het betreffende perceel zijn vervaardigd. Het parkeren is geregeld op het maaiveld.

De gebruiksfuncties kunnen in milieutechnisch opzicht ruim van aard zijn omdat op deze locatie sprake is van een 'gemend gebied met functiemenging' vanwege het aangrenzende winkelcentrum Middenwaard. De gebruiksfuncties zijn -binnen de grenzen van leefbaarheid-, flexibel inpasbaar om een zo vitaal en aantrekkelijk mogelijk verblijfsgebied te kunnen creëren voor bewoners en bezoekers van het Stadshart.

Wonen - gebruik

De hoofdfunctie van woningen en woongebouwen is de bewoning door één huishouden per

woning. In artikel 1 Begrippen is aangegeven wat onder een woning en een huishouden wordt

verstaan. Op grond van deze definities kan, in samenhang met het in de regels aanmerken van

bewoning van één woning door meer huishoudens als een met het bestemmingsplan strijdig

gebruik, tegen het huisvesten van meer huishoudens in één woning worden opgetreden.

Daarnaast worden woningen in toenemende mate gebruikt als bakermat voor de vestiging en/of

de uitoefening van een beroep of bedrijf. Traditioneel zijn het de zogenaamde vrije beroepen

waarbij een aangepast gedeelte van de woning voor de uitoefening van dat beroep wordt

gebruikt. De praktijk leert evenwel dat woningen ook worden gebruikt voor een bonte

verzameling van andere beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten zoals opticiëns,

verzekeringsagentschappen, kap- en schoonheidssalons, hondentrimsalons en dergelijke.

Uit de jurisprudentie blijkt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een strikte scheiding aanbrengt tussen vrije beroepen en andere beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten.

Vrije beroepen worden, omdat ze van oudsher vanuit de woning worden beoefend, geacht onder de bestemming Wonen te vallen. De overige beroepen worden doorgaans uitgeoefend op specifiek daarvoor aangewezen locaties. Deze specifieke vestigingsomstandigheden maken dat de vestiging van overige

beroepen en bedrijven in woningen in strijd is met de bestemming Wonen. Om startende

ondernemers te stimuleren, telewerk en andere arbeidsvormen te bevorderen en

handhavingsproblemen te voorkomen wil de gemeente de vrije beroepen en de overige

beroepen en bedrijven, die zich lenen voor een uitoefening vanuit de woning, gelijkschakelen.

De vestiging van overige beroepen en bedrijven in woningen is toegestaan, zolang er geen

sprake van overlast is en de woning in overwegende mate als woning wordt gebruikt. In de

planregels zijn in de ‘specifieke gebruiksregels’ van deze bestemming de voorwaarden opgenomen

waaronder vestiging van een beroep en/of bedrijf in een woning is toegestaan.

Detailhandel is van deze regeling uitgesloten. Detailhandel vanuit woningen kan bij

een bepaalde omvang niet alleen het voorzieningenniveau van de gemeente in gevaar brengen,

maar ook een uitstraling naar de openbare ruimte hebben door de openingstijden, het af en aan

rijden en parkeren van bezoekers. Het is wel toegestaan om producten te verkopen die op het

betreffende perceel vervaardigd zijn.

Inmiddels heeft de webwinkel zijn intrede gedaan en is er ook jurisprudentie over.

Zo mag een webwinkel volgens de uitspraak van de Raad van State d.d. 13 april 2011 zich niet vestigen in een woonwijk, als men een uitstraling heeft van een winkel en de klanten de goederen aldaar

komen ophalen (met verkeersaantrekkende werking als gevolg). Ook het hebben van alleen opslag van goederen bij een webwinkel wordt aangemerkt als detailhandel.

Een werkgroep heeft de situatie in Heerhugowaard onderzocht. Raadpleging van het

handelsregister en internet toont aan dat in Heerhugowaard momenteel tenminste 70

webwinkels actief zijn. Van deze 70 webwinkels zijn 11 webwinkels gericht op zelfvervaardigde

producten. Zoals zelfgemaakte sieraden, babyartikelen, tassen etc. Deze vallen onder de

bedrijf-aan-huis-regeling binnen de gestelde voorwaarden. De overige 59 internetwinkels zijn

puur gericht op inkoop en verkoop.

Daarnaast is onderzocht of in onze gemeentelijke systemen klachten geregistreerd zijn die

betrekking hebben op internetwinkels. Er bleken slecht twee klachten bekend te zijn.

De conclusie van de werkgroep is dat het aantal klachten niet in verhouding staat tot het aantal

webwinkels. Dit geeft eigenlijk aan dat webwinkels niet de overlast opleveren waar eerst voor

werd gevreesd. De webwinkel is daarom in de bedrijf-aan-huis-regeling opgenomen onder de volgende

voorwaarden; opslag van goederen moet plaatsvinden binnen het maximaal toegestane

oppervlak voor de bedrijfsuitoefening, er mag geen afhaaladres en geen uitstalling ten verkoop

aanwezig zijn. Verder vindt er wel eens gastouderopvang plaats in de woning. Ook dit is in de

bedrijf-aan-huis-regeling opgenomen onder de voorwaarde dat het aantal kinderen beperkt blijft

tot maximaal 6.

Atelierwoningen - gebruik

De woningen bestaan uit twee bouwlagen. Op de begane grond is het mogelijk een klein bedrijfje (praktijkruimte, atelier e.d.), uit te oefenen passend binnen de lijst van bedrijfsactiviteiten genoemd in categorie A van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals in de bijlage opgenomen, met dien verstande dat deze bedrijfsactiviteiten uitsluitend plaatsvinden op de begane grond

6.4.2 Verkeer - 1     

Deze bestemming heeft betrekking op de overige openbare wegen, parkeervoorzieningen, terras, achterpaden, groen en water e.d. en geeft een grote mate van vrijheid bij het inrichten van het gebied. Kunstobjecten zijn tot een hoogte van 12.00 meter toegestaan. De wegen zijn ingericht als verblijfsgebied.

6.4.3 Tuin     

De bestemming Tuin opgenomen voor de woningen met de entree aan de Zuidtangent. Bebouwing is niet toegestaan, anders dan een erfafscheiding van maximaal 1 meter hoog.

6.5 Algemene regels     

De formulering van deze planregels is wettelijk vastgelegd en heeft betrekking op de algemene regels die voor het hele plangebied gelden ongeacht de specifieke bestemming.

6.5.1 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing. Hierdoor wordt voorkomen dat met gebruikmaking van privaatrechtelijke overeenkomsten, de publiekrechtelijke regels worden ondergraven.

6.5.2 Algemene afwijkingsregels     

Dit artikel biedt o.a. de mogelijkheid om met een omgevingsvergunning af te wijken van de regels van het bestemmingsplan voor kleine maatoverschrijdingen die het gevolg zijn van standaardmaten, waardoor het bouwwerk net niet past binnen de maatvoering van het bestemmingsplan. De omgevingsvergunning kan worden verleend tot maximaal 10 procent van de in het bestemmingsplan gegeven maten. Het is niet de bedoeling dat de omgevingsvergunning wordt gebruik om standaard 10 procent groter te bouwen dan op de verbeelding staat aangegeven. Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning dient aanvrager gemotiveerd aan te geven waarom van de afwijkingsmogelijkheid gebruik moet worden gemaakt.

Het kan zijn dat het toepassen van deze algemene afwijkingsmogelijkheid vanuit stedenbouwkundig oogpunt, vanwege de belangen van omwonenden of vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening, ongewenst is. Mocht dit het bij een bepaalde maximale maat het geval zijn, dan zal in de bestemmingsregels worden aangegeven dat de algemene afwijkingsbevoegdheid niet toegepast kan worden.

De omgevingsvergunning, waarbij wordt afgeweken van de regels van het bestemmingsplan, kan ook worden verleend voor utilitaire bouwwerken en voorzieningen ten dienste van het ontvangen van telefoon- radio- en televisiesignalen. Bij utilitaire bouwwerken gaat meestal om bouwwerken van nutsbedrijven, waarvan de oppervlakte te klein is om deze op de verbeelding als een afzonderlijke bestemming aan te geven of waarvan de situering op voorhand niet bekend is.

Met de komst van het mobiele netwerk is er grote behoefte aan zendmasten. Om een woud van masten te voorkomen, streeft de gemeente naar een gemeenschappelijk gebruik van de zendmasten door de diverse, elkaar beconcurrerende bedrijven. De omgevingsvergunning wordt alleen verleend, indien de noodzaak wordt aangetoond en de aanvrager de bereidheid uitspreekt ook anderen in de gelegenheid te stellen van deze voorziening gebruik te maken.

6.5.3 Overgangs- en Slotregels     

Overgangsregels zijn van toepassing op situaties (gebruik) die op het moment van het van kracht worden van dit bestemmingsplan van het nieuwe plan afwijken, dan wel op basis van een geldige omgevingsvergunning nog gebouwd mogen worden (bouwwerken). Met deze overgangsregels wordt duidelijk dat die afwijking toegestaan is, maar wel begrensd is tot de bestaande afwijking.

Tenslotte wordt in de regels vastgelegd op welk moment het bestemmingsplan is vastgesteld en welke titel het plan heeft.

6.6 Uitvoerbaarheid en handhaving     

6.6.1 Uitvoerbaarheid     

Ingevolge artikel 3.1.6. onder f van het Besluit ruimtelijke ordening, dienen in de toelichting bij een bestemmingsplan de uitkomsten van het onderzoek naar de uitvoerbaarheid van het plan weergegeven te worden. Die uitvoerbaarheid kan onderscheiden worden in maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid.

6.6.1.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

Ten aanzien van de maatschappelijke uitvoerbaarheid is in de eerste plaats een breed draagvlak nodig voor de regels die in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Deze regels komen gedeeltelijk voort uit wettelijke verplichtingen. Daarnaast is bestuurlijk draagvlak van belang. Dit wordt bevorderd door het bestemmingsplan goed af te stemmen op het gewenste ruimtelijk beleid van het rijk en de provincie, als ook op de wensen en ambities van het lokale bestuur. Zij zijn het immers die na vaststelling ook de handhaving van het plan ter hand moeten nemen. Behalve door de wet gestelde eisen en bestuurlijke overeenstemming over het plan, is het maatschappelijk draagvlak onder de bevolking en met name onder de bewoners en gebruikers van de wijken van groot belang.

In het hoofdstuk ‘Overleg en inspraak’ wordt gerapporteerd over de verplichte overleggen met instanties en de gehouden inspraakprocedure.

6.6.1.2 Financiële uitvoerbaarheid     

Op grond van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor de gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening worden de bouwwerken genoemd waarvoor een exploitatieplan moet worden opgesteld. Dit bestemmingsplan is een flexibel plan dat ontwikkelingen mogelijk maakt. De financiële uitvoerbaarheid is op een andere manier verzekerd, er hoeft geen exploitatieplan te worden opgesteld.

In het hoofdstuk ‘7.1’ wordt nader ingegaan op de financiële onderbouwing van dit bestemmingsplan

6.6.2 Handhaving     

Handhaving en toezicht op de uitvoering zijn geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet ruimtelijke ordening. Burgemeester en wethouders zijn primair verantwoordelijk voor de bestuursrechtelijke handhaving. Aan de aan burgemeester en wethouders opgedragen zorgplicht tot handhaving ligt de in de rechtspraak ontwikkelde ‘beginselplicht tot handhaving’ ten grondslag. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal ingeval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen.

Om inzicht te bieden in het (gemeentelijk) handhavingsbeleid is in de Wro voorzien in verplichte rapportages, zoals een jaarlijks handhavingsplan en een handhavingsverslag.

6.6.2.1 Gemeentelijk handhavingsbeleid     

Er is daarom een kadernota ‘Handhaving’ opgesteld. Deze kadernota is de eerste aanzet tot een verdere, integrale professionalisering van de handhaving en vormt de basis voor de uitvoeringsnota’s Milieu, Bouwen, Brandveiligheid en Overige vergunningen.

In deze uitvoeringsnota’s is voor de desbetreffende werkvelden concreet aangegeven hoe tot een goede en adequate uitvoering van de handhavingstaken gekomen wordt, met als voornaamste doel het verbeteren van de naleving van regelgeving door burgers en bedrijven. Per taakveld zal jaarlijks een (onderling afgestemd) handhavingprogramma worden vastgesteld, waarin staat aangegeven welke doelen zijn gesteld. De handhavingprogramma’s vinden op hun beurt weer een vertaling in werkplannen.

De burgers moeten er in beginsel aanspraak op kunnen maken dat met het bestemmingsplan strijdige situaties worden aangepakt. Een recht op handhaving bestaat niet, maar de gemeente moet deugdelijke en zwaarwegende argumenten hebben om niet tot handhaving over te gaan. Handhaving is dus niet alleen maar een zaak die uitsluitend aan het beleid van de gemeente is overgelaten. Als legalisatie niet mogelijk is, moet in beginsel worden opgetreden. Wil er zicht op legalisatie zijn, dan moeten er concrete en realistische stappen zijn gezet.

6.6.2.2 Wet op de economische delicten     

Bij wet van 30 juni 2004 zijn de strafbepalingen van de Wet op de Ruimtelijke Ordening overgeheveld naar de Wet op de economische delicten. Onder deze wet zijn de volgende delicten gebracht:

  • handelingen in strijd met gebruiksvoorschriften en aanlegvergunningenstelsel;
  • na afloop van een tijdelijke ontheffing het niet herstellen van de situatie in de vorige toestand of het in overeenstemming brengen van de situatie met het bestemmingsplan;
  • handelingen in strijd de aanlegvoorschriften in een voorbereidingsbesluit, een besluit van Gedeputeerde Staten of een vervangingsbesluit;
  • het niet in overeenstemming met de bestemming brengen van werken en werkzaamheden na aanzegging daartoe door burgemeester en wethouders, die zijn uitgevoerd na afloop van de termijn die in de aanlegvergunning is genoemd.

Deze normoverschrijdingen zullen worden aangemerkt als overtreding en als een economisch delict. Strafrechtelijk optreden is ook mogelijk bij overtredingen waarvan de gevolgen niet meer ongedaan kunnen worden gemaakt, overtredingen die zich telkens weer herhalen en kortdurende overtredingen.

Er kan maximaal een geldboete worden opgelegd van € 45.000,-. Tevens biedt de wet de mogelijkheid de overtreder de verplichting op te leggen om op eigen kosten de gevolgen van het delict goed te maken. Het openbaar ministerie is belast met de uitvoering van de Wet op de economische delicten en voert daarin een geheel eigen beleid. Een combinatie van bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving behoort ook tot de mogelijkheden.

Hoofdstuk 7 Financieel-economische uitvoerbaarheid     

7.1 Financieel-economische uitvoerbaarheid     

Indien sprake is van een bouwplan en voor de goedkeuring van dit bouwplan een wijziging of afwijking van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk is, is een gemeente verplicht om haar kosten op de initiatiefnemer en/of grondeigenaar te verhalen. Er moet een exploitatieplan worden vastgesteld ter verzekering van het verhaal van kosten. In artikel 6.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn categorieën aangewezen waarbij deze verplichting van toepassing is. Het gaat daarbij om de volgende categorieën:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een gebouw met tenminste 1000 m² brutovloeroppervlakte of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits tenminste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1500 m² brutovloeroppervlakte bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van tenminste 1000 m² brutovloeroppervlakte.

Van het vaststellen van een exploitatieplan kan op basis van artikel 6.12 lid 2 onder a Wet ruimtelijke ordening worden afgezien als er op een andere wijze is voorzien in het verhaal van kosten.

Voor de onderhavige ontwikkeling worden de ontwikkelingskosten en het risico op planschade gedragen door de ontwikkelende partij. Er is om die reden geen aanleiding voor het opstellen van een exploitatieplan aangezien de kosten op een andere wijze zijn verzekerd.

Hoofdstuk 8 Overleg en inspraak     

8.1 Inspraak     

Op 9 juli 2018 is er conform de Inspraakverordening gemeente Heerhugowaard een bewonersavond georganiseerd waarbij de buurt is geïnformeerd over dit project. Er zijn ongeveer zestig bezoekers geweest. Tijdens die avond is het plan gepresenteerd, konden vragen gesteld worden en eventuele onduidelijkheid direct worden weggenomen.

8.2 Uitkomsten overleg ex artikel 1.3.1 Bro     

Overeenkomstig artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan:

  • Provincie Noord - Holland;
  • Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
  • Veiligheidsregio NHN;
  • Regionale Uitvoerings Dienst Noord Holland Noord;
  • LTO;
  • Gemeente Alkmaar / Koggenland / Langedijk / Schagen / Hollands Kroon
  • Liander;
  • Wereldhave Nederland B.V. te Schiphol;
  • Wereldhave Nederland B.V. te Heerhugowaard;
  • Segesta Exploitatie BV;
  • VBM ontwikkeling;
  • Woonwaard;
  • BP Europa SE -BP Nederland;
  • BP Middenwaard;
  • Pieter Raatstichting.

De volgende instanties hebben gebruik gemaakt van de mogelijkheid om hun opmerkingen op het plan te maken: Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, Regionale Uitvoerings Dienst Noord Holland Noord. Een samenvatting van de reacties volgt hieronder. De Provincie NoordHolland, de Veiligheidsregio NHN, gemeente Schagen hebben aangegeven dat het plan geen reden geeft tot het maken van opmerkingen.

Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland-Noord

Milieuzonering (in bestemmingsplan 4.3) Op de begane grond van wordt zware horeca (categorie 3) en een sportschool toegestaan. Dergelijke bedrijven kunnen bij de bovenliggende woningen zorgen voor geluidshinder. Deze geluidshinder kan zowel worden veroorzaakt door het geluid van buiten van bijvoorbeeld terrassen, maar ook geluid van binnen zoals muziekgeluid (luchtgeluid) door de constructie en contactgeluid (bijvoorbeeld geluid van vallende gewichten). De geluidshinder van geluid van binnen (lucht- en contactgeluid) kan worden voorkomen door bouwkundige maatregelen. In de paragraaf is hieraan geen aandacht besteed.

Externe veiligheid (in bestemmingsplan 4.10 t/m 4.10.4) In deze paragraaf komt het aspect 'externe veiligheid' ruimschoots aan bod. Echter, in de toelichting vindt geen toetsing aan de hoogte van het groepsrisico plaats en ontbreekt een conclusie (omdat die paragrafen op 'PM' staan). Het plangebied bevindt zich binnen het invloedsgebied van een risicorelevante activiteit. Het onderdeel 'transport van gevaarlijke stoffen over de weg' is niet uitgewerkt. De initiatiefnemer wordt middels deze beoordeling gevraagd de toetsing van het groepsrisico van de N242 in de toelichting op te nemen. Veiligheidsregio Noord-Holland Noord wordt formeel in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen ten aanzien van het aspect 'hulpverlening' en 'zelfredzaamheid' als een gewijzigd document is ontvangen. Zij is wel alvast op de hoogte gebracht van de ontwikkeling.

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

In de waterparagraaf van het bestemmingsplan wordt watercompensatie voor de toename van de verharding benoemd en wordt ook een oplossing aangedragen door toepassing van een krattensysteem. De berekeningswijze van het krattensysteem is echter onjuist.

Compensatie kan op meerdere manieren plaatsvinden. De meest gebruikelijke manier is door middel van het graven van open waterberging (bijvoorbeeld verbreden van een bestaande watergang). Daarnaast kan ervoor gekozen worden een alternatieve voorziening aan te leggen waarin water geborgen kan worden en waardoor het water vertraagd op het oppervlaktewater of naar de bodem geloosd wordt. De berekeningsmethodieken voor beide opties zijn verschillend, maar worden in de waterparagraaf door elkaar gebruikt.

In het geval van het graven van open waterberging bedraagt het compensatiepercentage 12% van de toename van verharding. In het bestemmingsplan wordt dit correct weergegeven. In dat geval zou er 279 m2 waterberging gegraven moeten worden (0,012 * 2325 m2). Deze opgave komt overeen met een neerslaggebeurtenis die statistisch eens in de 25 jaar voorkomt.

In het geval van een alternatieve vorm van waterberging, moet dit alternatief echter voldoen aan onze "Beleidsregels Compensatie Verhardingstoename en Alternatieve vormen van waterberging" (2015). Dat betekent dat de inhoud van een alternatieve waterberging overeen moet komen met 69 mm. De opgave komt overeen met neerslaggebeurtenis die statistisch eens in de 100 jaar voorkomt. Concreet betekent dit dat de kratten een inhoud moeten hebben van 2325 m2 * 0,069 = 160 m3. In het bestemmingsplan wordt slechts rekening gehouden met ruim 19 m3. Met deze berekening kan het hoogheemraadschap daarom niet akkoord gaan en er zal een alternatief plan moeten komen voor de omgang met hemelwater.

De opmerkingen hebben geleid tot een aanpassing van het bestemmingsplan in de betreffende paragrafen (respectievelijk 4.10 en 4.4.2) en waar nodig in de daarmee samenhangende uitwerking.

8.3 Rapportering inspraak (cf. inspraakverordening)     

Het voorontwerpbestemmingsplan Stadshart Lapis Lazuli heeft in het kader van de inspraak met ingang van 5 juli 2018 gedurende 6 weken ter visie gelegen. Gedurende de termijn van tervisielegging konden ingezetenen en in de gemeente een belanghebbende natuurlijke of rechtspersoon hun zienswijze schriftelijk of mondeling kenbaar maken aan burgemeester en wethouders.

Er zijn geen reacties op het voorontwerpbestemmingsplan ontvangen.

Vanaf 18 oktober 2018 heeft het ontwerpbestemmingsplan Stadshart Lapis Lazuli gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Tegen het ontwerpbestemmingsplan zijn twee zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn binnen de termijn van ter visie legging ingediend en derhalve ontvankelijk. Een van deze zienswijzen is een gezamenlijke zienswijze, mede namens zes mede ondertekenaars. De zienswijzen zijn ontvangen op 20 en 22 november 2018. De zienswijzen zijn samengevat en beoordeeld in de nota van beantwoording zienswijzen bestemmingsplan Stadshart Lapis Lazuli. Deze nota is door de raad vastgesteld en is als bijlage bij het raadsbesluit gevoegd. De extra onderzoeken die zijn verricht ten behoeve van de beantwoording van de zienswijzen zijn als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd.

Planregels     

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan:     

Het bestemmingsplan Stadshart Lapis Lazuli met identificatienummer NL.IMRO.0398.BP77STADSHARTLAP-VA01 van de gemeente Heerhugowaard.

1.2 Bestemmingsplan:     

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aanduiding:     

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens:     

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Aan-huis-gebonden beroep:     

Een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijk effect of ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.6 Bebouwing:     

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.7 Bebouwingspercentage:     

Een in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.8 Bed & breakfast:     

Een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt. Een bed & breakfast is gevestigd in een woonhuis of bijgebouw en wordt gerund door de eigenaren van het betreffende huis.

1.9 Bedrijfsgebouw:     

Een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf, niet zijnde een kas.

1.10 Bedrijfsvloeroppervlakte:     

De totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.11 Berging:     

Ruimte bestemd voor opslag van huishoudelijke aard.

1.12 Bestaand gebruik:     

Het legale gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of de legale bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is krachtens een bouwvergunning/ omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel nog gebouwd kan worden met gebruikmaking van een reeds verleende vrijstelling op grond van de WRO, een ontheffing op basis van de Wro of een afwijkingsprocedure op basis van de Wabo.

1.13 Bestaand aantal woningen:     

Het aantal woningen dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan legaal aanwezig is en het aantal woningen dat:

a. nog gebouwd kan worden krachtens een onherroepelijk bestemmingsplan en/of omgevingsvergunning

b. in uitvoering is krachtens een bouwvergunning/omgevingsvergunning voor het bouwen en/of gebruiken van een woning, en

c. nog gebouwd kan worden met gebruikmaking van een reeds verleende vrijstelling op grond van de WRO, een ontheffing op basis van de Wro of een afwijkingsprocedure op basis van de Wabo.

1.14 Bestemmingsgrens:     

De grens van een bestemmingsvlak.

1.15 Bestemmingsvlak:     

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 Bijgebouw:     

Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.17 Bouwen:     

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.18 Bouwgrens:     

De grens van een bouwvlak.

1.19 Bouwperceel:     

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.20 Bouwperceelgrens:     

De grens van een bouwperceel.

1.21 Bouwvlak:     

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.22 Bouwwerk:     

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.23 Dak:     

Iedere bovenbeëindiging van een bouwwerk.

1.24 Detailhandel:     

Een bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, zulks met uitzondering van horeca activiteiten.

1.25 Dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling:     

Een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, dat bijdraagt aan de levendigheid van het Stadsplein, waaronder horeca en leisure, waarvan de functies geen afbreuk doen aan de leefbaarheid rondom het plein. Detailhandel is uitgesloten.

1.26 Dienstverlening:     

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten.

1.27 Eerste bouwlaag:     

De begane grondlaag.

1.28 Entresol:     

Een tussenvloer die als zelfdragende constructie geplaatst wordt tussen twee etagevloeren.

1.29 Erotisch getinte vermaakfunctie:     

Een vermaakfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.

1.30 Evenement:     

Evenement als bedoeld in de begripsbepalingen van de 'Algemene Plaatselijke Verordening' van de gemeente Heerhugowaard, zoals die luidt op de dag van de ter visie legging van dit bestemmingsplan.

1.31 Gebouw:     

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.32 Gebouwde parkeervoorziening     

Ruimte met parkeerplaatsen voor bestemmingsverkeer.

1.33 Hoofdgebouw:     

Een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.34 Horecabedrijf:     

Een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt; de volgende categorieën horeca-instellingen worden onderscheiden:

1.34.1 Horeca van categorie 1     

Horecabedrijven die gelet op de aard en de omvang zowel uit functionele als uit milieu-overwegingen niet of nauwelijks storend werken op de bestaande en/of toekomstige functies van de omgeving van deze bedrijven en waarbij het accent ligt op het verstrekken van maaltijden (bijvoorbeeld een restaurant).

1.34.2 Horeca van categorie 2     

Horecabedrijven die gelet op de aard en de omvang zowel uit functionele als uit milieu-overwegingen in geringe mate storend werken op de bestaande en/of toekomstige functies van de omgeving van deze bedrijven en waarbij het accent ligt op het verstrekken van lunches of snacks (bijvoorbeeld een cafetaria, lunchroom, tearoom, broodjeszaak of ijssalon).

1.34.3 Horeca van categorie 3     

Horecabedrijven die gelet op de aard en de omvang zowel uit functionele als uit milieu-overwegingen in min of meer ernstige mate storend werken op de bestaande en/of toekomstige functies van de omgeving van deze bedrijven en waarbij het accent ligt op het (vrijwel) uitsluitend verstrekken van dranken (bijvoorbeeld een café, bar, café-restaurant en zaalverhuur)

1.34.4 Horeca van categorie 4     

Horecabedrijven die gelet op de aard en de omvang zowel uit functionele als uit milieu-overwegingen in ernstige mate storend werken op de bestaande en/of toekomstige functies van de omgeving van deze bedrijven en waarbij het accent ligt op het dansen en het verstrekken van dranken (discotheek).

1.34.5 Horeca van categorie 5     

Horecabedrijven die gelet op de aard en de omvang zowel uit functionele als uit milieu-overwegingen in geringe mate storend werken op de bestaande en/of toekomstige functies van de omgeving van deze bedrijven en waarbij het accent ligt op het verstrekken van nachtverblijf, al dan niet in combinatie met het verstrekken van maaltijden (bijvoorbeeld een hotel, pension of jeugdherberg).

1.35 Huishouden:     

De bewoning van een woning door een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame, gemeenschappelijke huishouding voeren en waarbij sprake is van zelfstandige bewoning.

1.36 Kantoor:     

Een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van instellingen en bedrijven.

1.37 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteit:     

De in de 'Staat van bedrijfsactiviteiten' genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

1.38 Kleinschalige productie en verkoop     

Kleinschalige ter plaatse gerealiseerde productie en de verkoop daarvan

1.39 Kunstobject:     

Uiting van één der beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

1.40 Kunstwerk:     

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.

1.41 Leisure:     

Een publieksgerichte commerciële voorziening ten behoeve van cultuur en ontspanning, vrijetijdsbesteding en sport, niet zijnde detailhandel, een bioscoop of een casino, al dan niet in combinatie met ondergeschikte horeca;

1.42 Maatschappelijke doeleinden:     

Onderwijsdoeleinden, sociaal-culturele doeleinden, sociaal-medische doeleinden.

1.43 Mantelzorg:     

Langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en die de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

1.44 Ontmoetingsplaats:     

Een als zodanig ingerichte openbare locatie voor het ontmoeten van personen, al dan niet met voorzieningen, gebouwen en / of bouwwerken geen gebouw zijnde.

1.45 Ondersteunende verkoop:     

Verkoop van kleinschalige ter plaatse gerealiseerde productie.

1.46 Pand:     

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.47 Peil:     

  1. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: 50 cm boven de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: 50 cm boven de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. indien in of op het water wordt gebouwd: het waterpeil.

1.48 Perceelsafscheiding:     

Constructie voor het afscheiden van een perceel of een gedeelte daarvan zonder dat er sprake is van een relatie tot bebouwing.

1.49 Productiegebonden detailhandel:     

Detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.50 Prostitutie:     

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.51 Seksinrichting:     

Een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.52 Snijdende voorgevellijn:     

de voorgevellijn van een woning of woningrij, welke de voorgevellijn van de dwars daarop geplaatste woningrij kruist;

1.53 Verkoopvloeroppervlakte:     

Een voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel (let op: dit is dus de nettovloeroppervlakte).

1.54 Voorgevel:     

De naar de openbare weg gerichte gevel van een gebouw / het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.55 Voorgevelrooilijn:     

Alle naar de naastgelegen wegen toegekeerde bouwgrenzen van het hoofdgebouw en het denkbeeldig verlengde daarvan of de lijn die op de verbeelding is opgenomen als 'gevellijn'.

1.56 Waterpeil:     

Het door het hoogheemraadschap vastgestelde streefpeil voor het desbetreffende peilvlak zoals dat geldt op de dag van ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.

1.57 Webwinkel:     

Uitoefening van detailhandel waarbij goederen uitsluitend worden verkocht door middel van een schriftelijke en/of elektronische opdracht en die niet ter plaatse ter hand worden gesteld.

1.58 Woning:     

Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.59 Woongebouw:     

Een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Lengte, breedte en diepte van gebouwen:     

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren.

2.2 De dakhelling:     

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 De bouwhoogte van een bouwwerk:     

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, valbeveiligingen voor dakterrassen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 De goothoogte van een bouwwerk:     

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c. q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk:     

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 De inhoud van een bouwwerk:     

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 Afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:     

Tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend hoofdgebouw, waar die afstand het kortst is.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Centrum - 1     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Centrum - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. gebouwen ten behoeve van:

- wonen

met daarnaast uitsluitend op de begane grond:

- dienstverlening;

- maatschappelijke doeleinden;

- leisure;

- horeca 1, 2 en 3

- ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding - atl atelierwoning, waarin toegestaan bedrijfsactiviteiten genoemd in categorie A van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals in de bijlage opgenomen, met dien verstande dat deze bedrijfsactiviteiten uitsluitend plaatsvinden op de begane grond;

- parkeren;

- detailhandel is uitgesloten behoudens ondersteunende verkoop en kleinschalige productie en verkoop.

met daaraan ondergeschikt:

wegen en paden;

groenvoorzieningen;

parkeervoorzieningen en fietsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

tuinen, erven en terreinen;

bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  3. van de eis dat een bouwwerk binnen een op de verbeelding aangegeven bouwvlak moet worden gebouwd, mag worden afgeweken voor het overschrijden van de bouwgrens ten behoeve van het maken van: galerijen, balkons, luifels en (brand)trappen en trappenhuizen tot een breedte van maximaal 2,50 meter.
  4. van de eis dat een bouwwerk binnen een op de verbeelding aangegeven bouw- of bestemmingsvlak moet worden gebouwd mag worden af geweken voor het overschrijden van die bouw- of bestemmingsgrens ten behoeve van het maken van: goot- en dakoverstekken, plinten, pilasters, kozijnen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten e.d. tot een breedte van maximaal 0,60 meter.
  5. binnen de bouwdelen met specifieke bouwaanduiding -sba-es- is een verdiepingsvloer verboden. Het aanbrengen van een tussenvloer (entresol) als zelfdragende constructie tussen twee etagevloeren is wel toegestaan. Een tussenvloer bestrijkt maximaal 3/4e van het gehele vloeroppervlak per bouwdeel en sluit niet aan op de naar het plein gerichte voorgevel.
3.2.2 Aan- en bijgebouwen     

Aan- en bijgebouwen zijn niet toegestaan omdat dit niet past bij het karakter van gestapelde bebouwing.

3.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de milieusituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de waarborging van gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  6. het aantal en de situering van parkeervoorzieningen;
  7. de maximumafstand van de bebouwing tot de zijdelingse bouwperceelsgrenzen.

3.4 Specifieke gebruiksregels     

3.4.1 Gebruik van de woning     

Naast een gebruik van de woning voor wonen zijn de volgende gebruiksmogelijkheden toegestaan:

  1. de uitoefening van een aan huis verbonden beroep en/of dienstverlenend bedrijf of dienstverlenende instelling, een webwinkel of gastouderopvang, onder de voorwaarden dat:
    1. niet meer dan 1/3e deel van de als verblijfsgebied aan te merken vloeroppervlakte van de woning met de daarbij bijhorende bouwwerken, met een maximum van 45 m², voor de uitoefening van het beroep of bedrijf wordt gebruikt;
    2. er voor het uit te oefenen beroep of bedrijf geen vergunning- en/of meldingsplicht op grond van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving vereist is;
    3. kleinschalige detailhandel uitsluitend is toegestaan in producten en diensten die op het betreffende perceel zijn vervaardigd;
    4. 2/3e deel van de berging beschikbaar blijft voor bergruimte van huishoudelijke aard;
    5. bij een webwinkel opslag van goederen binnen het maximaal toegestane oppervlak voor de bedrijfsmatige activiteit blijft, geen afhaaladres en geen uitstalling ten verkoop aanwezig is;
    6. bij gastouderopvang het aantal op te vangen kinderen niet meer mag bedragen dan 6;
  2. bed en breakfast voor ten hoogste 2 kamers en maximaal 4 slaapplaatsen in de woning en voor een oppervlakte van maximaal 50 m2 onder voorwaarde dat de initiatiefnemer van de bed en breakfast zelf hoofdbewoner dient te zijn.
3.4.2 Gebruik van de atelierwoning     

Op de begane grond is de ruimte bestemd voor een klein bedrijfje (praktijkruimte, atelier e.d.), passend binnen de lijst van bedrijfsactiviteiten genoemd in categorie A van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals in de bijlage opgenomen. De verdieping is bestemd voor woondoeleinden.

3.4.3 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  2. het gebruik van een woning voor meer dan één huishouden.
  3. het gebruik in strijd met milieuregelgeving.

3.4.4 Afwijking van de gebruiksregels     

a Meldingsplicht milieu     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de voorwaarde dat de uitoefening van een beroep en/of bedrijf in een woning niet meldingsplichtig mag zijn in het kader van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving, indien blijkt dat deze activiteit niet of nauwelijks van invloed is op het woonmilieu.

Artikel 4 Tuin     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuinen en erfverhardingen;

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Uitbouw en entree     
  1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen, erkers en/of overkappingen worden gebouwd.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

a. erfafscheiding met een hoogte van maximaal 1 meter hoog

b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn niet toegestaan

4.3 Specifieke gebruiksregels     

4.3.1 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de tuin als parkeerplaats.

Artikel 5 Verkeer - 1     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Verkeer - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. straten;
  2. voet- en rijwielpaden;
  3. groenvoorzieningen;
  4. ontmoetingsplaatsen;
  5. speelvoorzieningen;
  6. terrassen ter plaatse van de functieaanduiding (tr)
  7. gebouwen ten behoeve van openbare- en nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde waaronder kunstwerken, zoals bruggen, duikers, dammen, viaducten en dergelijke;
  2. opstelplaatsen voor inzamelcontainers;
  3. beweegbare palen;
  4. terrasschermen
  5. reclamezuilen
  6. kunstobjecten.

5.1.1 Bouwregels     

a Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. ten hoogste 3 % van de gronden met de bestemming Verkeer - 1 mag worden bebouwd;
  2. de oppervlakte van enig bouwwerk ten behoeve van openbare- en nutsvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 25 m²;
  3. de goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 3,50 meter;
  4. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 4,50 meter.

 

b Bouwwerken, geen gebouw zijnde     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. de hoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde, mag niet meer dan 10 meter bedragen, met uitzondering van terrasschermen die niet hoger dan 1.80 meter mogen zijn;
  2. de hoogte van kunstobjecten mag niet meer dan 12.00 meter bedragen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels     

7.1 Aantal wooneenheden     

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels     

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht op de verbeelding en/of in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of de intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, wordt vergroot, mits:
    1. de oppervlakte van de plaatselijke verhoging niet meer dan 10 m² bedraagt;
    2. de hoogte van de plaatselijke verhoging niet meer bedraagt dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw.

8.1 Algemene Afwijkingsregels     

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, afwijken van de bouwregels en toestaan dat:

  1. de bij recht op de verbeelding en/of in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages worden vergroot;
  2. bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  3. de hoogte ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 30,00 meter;
  4. de maximale (bouw)hoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, wordt vergroot, mits:
    1. de oppervlakte van de plaatselijke verhoging niet meer dan 10 m² bedraagt;
    2. de hoogte van de plaatselijke verhoging niet meer bedraagt dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende bouwonderdeel

en afwijken van de bestemmingsregels voor het toestaan van:

  1. utilitaire bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen, waarvan:
    1. de goothoogte niet meer dan 3,00 meter mag bedragen;
    2. de bouwhoogte niet meer dan 5,50 meter mag bedragen;
    3. de oppervlakte niet meer dan 25 m2 mag bedragen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en Slotregels     

Artikel 9 Overgangsrecht     

9.1 Overgangsrecht bouwwerken     

9.1.1 Bouwregels     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- of omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
9.1.2 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van lid 9.1.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 9.1.1 met maximaal 10%.

9.1.3 Illegale bouwwerken     

Lid 9.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar gebouwd zijn zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

9.2 Overgangsrecht gebruik     

9.2.1 Voortzetten van strijdig gebruik     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

9.2.2 Veranderen van strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, als bedoeld in lid 9.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

9.2.3 Hervatten van strijdig gebruik     

Indien het gebruik, als bedoeld in lid 9.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

9.2.4 Illegaal gebruik     

Lid Van 9.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel     

Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Stadshart Lapis Lazuli' van de gemeente Heerhugowaard.

Bijlage bij regels