REGELS
bestemmingsplan
‘Reggelaan 14 Heemstede’
gemeente Heemstede |
|
opstellers: |
Raadhuisplein 1 |
|
Ruben Visser (ruimtelijke
ordening) |
Postbus 352 |
|
Marieke Boor (stedenbouw) |
2100 AJ Heemstede |
|
|
tel. (023) 5485 868 |
|
|
fax (023) 5485 700 |
|
|
gemeente@heemstede.nl |
|
|
www.heemstede.nl |
|
|
Artikel 6 Leiding
- water (dubbelbestemming)
Artikel 7 Waarde
- Archeologie 6 (dubbelbestemming)
Artikel 8 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 10 Algemene afwijkingsbevoegdheid
Artikel 11 Algemene wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 overgangs- en slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht bouwwerken
Artikel 14 Overgangsrecht gebruik
1.
Plan:
het bestemmingsplan ‘Reggelaan 14 Heemstede’, van de
gemeente Heemstede, met planid NL.IMRO.0397.BPreggelaan14-0201;
2.
Bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het
GML-bestand
met de bijbehorende regels;
3.
Aan-huis-verbonden-beroep:
een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk,
juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied dat door de
gebruiker van een woning in die woning of bijbehorend bijgebouw wordt
uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en
een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in
overeenstemming is;
4.
Aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan
een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat en waaraan het in
architectonisch opzicht ondergeschikt is;
5.
Aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden
zijn aangeduid, waar
ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien
van het gebruik en/of het
bebouwen van deze gronden;
6.
Aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
7.
Achtergevel:
gevel aan de achterzijde van een huis of gebouw;
8.
Archeologische
waarden:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in
dat gebied voorkomende cultuurhistorische overblijfselen;
9.
Atelier:
ruimte bestemd voor de uitoefening van creatieve en
artistieke activiteiten op het gebied van beeldende kunst, zoals bijvoorbeeld
schilderen, beeldhouwen of fotografie;
10. Balustrade:
Afscheiding van een vloer, balkon of dak zoals
bijvoorbeeld een hekwerk;
11. Bebouwingspercentage:
een in de regels of met een maatvoeringsaanduiding
aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft,
dat ten hoogste mag worden bebouwd, dit met inbegrip van de oppervlakte van
(overdekte) bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
12. Bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of
bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige
dienstruimten;
13. Beschoeiing:
constructies die een oever of waterkant beschermen tegen
afkalven, golfkrachten en andere invloeden die de stabiliteit van de waterkant
in gevaar brengen;
14. Bestaand
•bij bebouwing: bouwwerken, die op het tijdstip
van de inwerkingtreding van dit plan zijn, zullen of worden gebouwd met
inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht;
•bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van
ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan en rechtens mogelijk is bij of
krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
15. Bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
16. Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
17. Bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw
zonder directe verbinding met het hoofdgebouw, dat door de vorm onderscheiden
kan worden van het hoofdgebouw en dat daaraan ondergeschikt is;
18. Bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
19. Bouwlaag:
een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer
ruimten, waarbij de bovenkanten van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende
ruimten niet meer dan 1,5 meter in hoogte verschillen, zulks met uitsluiting
van kelder, onderbouw en uitsluitend voor berging geschikte zolder;
20. Bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de
regels een zelfstandige, bij
elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
21. Bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
22. Bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn
aangeduid, waar ingevolge de
regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen
zijnde zijn toegelaten;
23. Cultuurhistorie(sche
waarden):
de aan een object, gebouw, terrein of structuur toegekende waarde op basis van zijn sociaalhistorische, geschiedkundige, architectuurhistorische, (steden)bouwhistorische, archeologische en/of historisch-geografische karakteristiek;
24. Dakhelling:
de hoek van een dakvlak ten opzichte van de horizontale
(verdiepings)vloer;
25. Dakkapel:
constructie ter vergroting van een gebouw dat tenminste
aan de boven- en onderzijde rondom door het dakvlak wordt omsloten;
26. Dakopbouw
Een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst;
27. Dakterras:
een afgescheiden buitenruimte op een plat dak;
28. Dakvlak:
een vlak van het dak of de kap;
29. Detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen
de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren en/of het leveren van
goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of
aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
30. Dienstverlening:
het
bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks, al dan
niet via een balie, te woord wordt gestaan en geholpen zoals reisbureaus,
kapsalons, pedicures, makelaarskantoren en bankfilialen;
31. Erf (woningwet):
al dan niet omheind stuk grond dat in ruimtelijk opzicht
direct hoort bij, in functioneel opzicht ten dienste staat van, en in feitelijk
opzicht direct aansluit aan een gebouw en dat blijkens de kadastrale gegevens
behoort tot het perceel waarop dat gebouw is geplaatst;
32. Perceel- en
terreinafscheiding:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat bedoeld is om (een
gedeelte van) een perceel of een terrein af te scheiden;
33. Erker:
een hoek-
of rondvormig uitgebouwd deel van een hoofdgebouw,
bouwkundig
bestaande uit een “lichte” constructie met een overwegend
transparante uitstraling;
34. Extensieve
recreatief medegebruik
niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen,
skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie;
35. Garage:
gebouwen ten behoeve van het stallen van vervoermiddelen
en andere niet voor de (detail)handel bestemde goederen;
36. Gevellijn:
een op
de plankaart blijkens de daarop voorkomende figuur als zodanig aangegeven lijn,
welke door bebouwing naar de wegzijde en naar de zijdelingse perceelsgrens toe
niet mag worden overschreden, behoudens overschrijdingen die krachtens deze
regels zijn of kunnen worden toegestaan, welke lijn tevens dient als
hoofdoriëntatie voor hoofdgebouwen;
37. Haagondersteunende
constructie:
perceel- of terreinafscheiding, bestaande uit een
gaaswerk aan palen en die bedoeld is om volledig begroeid te zijn met
groenblijvende planten;
38. Hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het
belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
39. Kantoor:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van
administratieve werkzaamheden;
40. Kelder:
(het deel van) een gebouw dat binnen het bouwvlak en
volledig onder het peil ligt;
41. Landschappelijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met zijn
verschijningsvorm en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of
elementen;
42. Maaiveld
bovenzijde van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;
43. Natuurwetenschappelijke
waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met
daarin voorkomende geologische, bodemkundige en biologische elementen;
44. Nutsvoorziening:
Een gebouw ten behoeve van een op het openbaar net
aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer
of het wegverkeer;
45. Onderbouwing:
(deel van) een bouwwerk dat buiten het bouwvlak en
volledig onder het maaiveld ligt;
46. Overkapping:
een bouwwerk geen gebouw zijnde, voorzien van een
gesloten dak en waarvan de oppervlakte groter is dan 1 m²;
47. Parkeervoorziening:
Elke, al dan niet overdekte,
stallingsgelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer;
48. Praktijkruimte:
een gebouw of een deel van een gebouw dat dient voor het
uitoefenen van een
beroep dan wel het verlenen van diensten op
administratief, maatschappelijk,
juridisch, medisch, therapeutisch of kunstzinnig gebied,
alsook op hiermee gelijk
te stellen terrein;
49. Perceelsgrens:
de scheidslijn van een perceel met de naastgelegen percelen;
50. (Raam)Prostitutie:
het zich tegen vergoeding beschikbaar stellen tot het
verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander;
51. Extensief recreatief
medegebruik:
beperkt recreatief gebruik op gronden met een dominante
niet-recreatieve functie;
52. Seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte
waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele
handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard
plaatsvinden; onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een
prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop,
seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met
elkaar;
53. Steiger:
Constructie aan of loodrecht op een oever;
54. Topgevel:
een gevel met een in een punt uitlopend geveldeel,
doorgaans gesitueerd aan de korte zijde van een gebouw, zoals bijvoorbeeld een
halsgevel, een klokgevel, een puntgevel, een tuitgevel of een trapgevel;
55. Tuin, terrein:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan,
dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht
ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
56. Uitbouw:
een gebouw dat ter vergroting van een bestaande ruimte
zonder scheidende tussenwanden is gebouwd aan een hoofdgebouw en waaraan het in
architectonisch opzicht ondergeschikt is;
57. Verblijfsgebied:
dat deel van de openbare ruimte, waar de verkeersfunctie
ondergeschikt is aan de verblijfsfunctie, zoals bijvoorbeeld in woonwijken en
winkelgebieden;
58. Voorgevel
de gevel van
het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als
belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;
59. Waterbeheerder
Het betreffende waterschap verantwoordelijk voor het
integrale waterbeheer in
Heemstede;
60. Woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de
huisvesting van één afzonderlijk huishouden c.q. een daarmee gelijk te stellen
samenhangende groep van
personen;
2.1 Peil
Bij de toepassing van deze regels wordt onder peil
verstaan:
a.
bij
ligging op een afstand van minder dan 10 meter uit de as van de weg: de kruin
van de weg;
b.
bij
aan- of uitbouwen en dakopbouwen: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer
van het hoofdgebouw;
c.
bij
ligging anderszins: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte
terrein;
d.
indien
in of boven het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil;
2.2 Wijze van meten en berekenen
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
a.
de
dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte
van het horizontale vlak;
b.
de
goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de
bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk
te stellen constructiedeel;
c.
de
inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de
begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de
scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
d.
de
bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het
hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van
ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard
daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
e.
de
oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse
gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren,
neerwaarts geprojecteerd op
het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het
bouwwerk;
f.
afstanden
tussen bouwwerken onderling en tussen bouwwerken en perceelgrenzen:
daar
waar de betreffende afstand het kleinst is;
g.
de
afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk tot de zijdelingse perceelsgrens;
h. vloeroppervlakte
de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.
Ondergeschikte bouwdelen
a.
Bij
de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden buiten
beschouwing gelaten:
1.
plinten,
pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten,
reclameobjecten, ventilatiekanalen, schoorstenen, (schotel)antennes en daarmee
naar hun ruimtelijke invloed gelijk te stellen ondergeschikte bouwdelen, mits
de overschrijding van bouw- en bestemmingsgrenzen niet meer dan 1m bedraagt;
2.
ondergeschikte
bouwdelen als ventilatiekanalen, liftkokers, installaties, schoorstenen en
(schotel) antennes op een dakvlak, mits die bouwdelen niet verder dan 2 meter buiten
dat dakvlak steken;
3.
ondergeschikte
bouwdelen als lichtstraten, dakramen en zonne(warmte)-collectoren op een dakvlak,
mits lichtstraten en zonne(warmte)collectoren niet verder dan 0,6 meter en dakramen
niet verder dan 0,2 meter buiten dat dakvlak steken;
4.
funderingen,
stoepen, stoeptreden, hellingbanen, erkers, toegangsportalen, veranda's,
balkons, luifels en overstekende daken, mits de overschrijding van bouw- en
bestemmingsgrenzen niet meer dan 2 meter bedraagt;
5.
topgevels;
b.
Bij
de toepassing van deze regels worden dakkapellen, dakopbouwen en dakterrassen niet
aangemerkt als ondergeschikte bouwdelen; op deze bouwdelen zijn de bouwregels
van de betreffende bestemming van toepassing;
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 De voor “Tuin” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
tuinen
behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
met daaraan ondergeschikt:
b.
parkeervoorzieningen;
c.
groenvoorzieningen;
d.
paden
en verhardingen;
e.
water;
f.
openbare
nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
g.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Op of in deze gronden mogen geen gebouwen, overkappingen of
onderbouwingen worden gebouwd;
3.2.2 in afwijking van het
bepaalde in artikel 3.2.1 mogen binnen de bestemming tuinkisten worden
opgericht met een oppervlakte van ten hoogste 4 m2 en een bouwhoogte
van ten hoogste 1,5 meter.
3.2.3 Voor het bouwen van de in artikel 3.1.1 onder g. genoemde
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de
bouwhoogte van perceels- en terreinafscheidingen, gelegen achter de gevellijn/voorgevel,
mag ten hoogste 2 meter bedragen;
b.
de
bouwhoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de
gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat een
haagondersteunende constructie ten hoogste 2 meter mag bedragen;
c.
de
bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten
hoogste 3 meter bedragen. Indien de aangegeven maatvoeringsaanduiding een
andere hoogte is aangeeft, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de
aangegeven maatvoeringsaanduiding bedragen;
d.
de
bouwhoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen;
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 De
voor “Verkeer” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
wegverkeer;
b.
wegen
met bijbehorende opstelstroken en voorsorteervakken, busstroken, voet- en
fietspaden;
c.
(ontsluitings)wegen,
straten en paden;
d.
verblijfsgebieden;
e.
parkeervoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
f.
groenvoorzieningen;
g.
speelvoorzieningen;
h.
water;
i.
openbare
nutsvoorzieningen;
j.
voorzieningen
ten behoeve van ecologie
met de daarbij behorende:
k.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde
4.2 Bouwregels
4.2.1 Op of in deze gronden mogen geen gebouwen,
overkappingen of onderbouwingen worden gebouwd.
4.2.2 Voor het bouwen van de in artikel 4.1.1 onder
k. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de
bouwhoogte van perceel- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1 meter
bedragen;
b.
in
afwijking van het bepaalde onder a, mag de bouwhoogte van bestaande erf- en
terreinafscheidingen als ten hoogste worden aangehouden
c.
de
bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 9 meter bedragen;
d.
de
bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5
meter bedragen.
4.3 Gebruiksregels
4.3.1 Binnen deze bestemming worden in ieder geval
niet toegestaan:
a.
het
gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
b.
het
gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen.
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
het
wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep;
met daaraan ondergeschikt:
b.
groenvoorzieningen;
c.
parkeervoorzieningen;
d.
paden
en verhardingen;
e.
water;
f.
openbare
nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
g.
gebouwen
en overkappingen;
h.
tuinen
en terreinen;
i.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Voor het bouwen van de in artikel 5.1.1 genoemde hoofdgebouwen
gelden de volgende regels:
a.
een
hoofdgebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b.
de totale oppervlakte van een hoofdgebouw
bedraagt per bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum
bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage; indien geen
bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van
het bouwvlak;
c. de goothoogte van een hoofdgebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
d.
de
(bouw)hoogte van een hoofdgebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse
van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
e. de dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°;
f. dakkapellen zijn toegestaan op:
1. het achterdakvlak en op zijdakvlakken die niet aan de weg of openbaar groen zijn gelegen;
2. het voordakvlak en op zijdakvlakken die aan de weg of openbaar groen zijn gelegen, mits de breedte niet meer bedraagt dan 50 % van de gevel onder het betreffende dakvlak;
g. dakkapellen zijn niet toegestaan:
1. op 2 verschillende hoogtes in een dakvlak;
2. op een dakvlak met een helling van minder dan 30°.
5.2.2 Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en
overkappingen gelden de volgende regels:
a.
de
goot- en bouwhoogte mogen ten hoogste de ter plaatse van de aanduidingen
“maximale goothoogte (m)” en “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogtes
bedragen;
b.
de
gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
bedraagt ten hoogste 70 m2 per bouwperceel;
c.
ten
minste 25 m2 van het bouwperceel blijft onbebouwd;
d.
sub
c is niet van toepassing voorzover dit ertoe leidt dat op een bouwperceel
minder dan 25 m2 aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen kan worden
opgericht.
5.2.3 Voor het bouwen van de in 5.1.1. onder i. bedoelde bouwwerken,
geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de
hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de
gevellijn/voorgevel, mag ten hoogste 2 meter bedragen;
b.
de
hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de
gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat
een haagondersteunende constructie ten hoogste 2 meter mag bedragen;
c.
de
hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste
3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringsaanduiding een andere hoogte is
aangegeven, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de met een
maatvoeringsaanduiding aangegeven hoogte bedragen;
d.
de
hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen;
5.2.4 Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:
a.
binnen
het bouwvlak mag een kelder worden gebouwd;
b.
buiten
het bouwvlak geen onderbouwing worden gebouwd;
5.2.5 Voor het bouwen van dakterrassen gelden de volgende regels:
a.
het
dak van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping
mag worden gebruikt als dakterras, met dien verstande dat de afstand van een
balustrade tot de perceelgrens tenminste 2 meter dient te bedragen;
b.
De
in artikel 5.2.1.onder d. bepaalde hoogte mag worden overschreden door een
balustrade, met dien verstande dat de bouwhoogte van de balustrade niet meer
dan 1.20 meter bedraagt ten opzichte van de bovenzijde van de (on)afgewerkte
vloer van het dakterras;
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Het bevoegd gezag kan met
een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in 5.2.4, onder b. onder de
volgende voorwaarden:
a.
de
maximale oppervlakte van de onderbouwing is 70 m²;
b.
voor
zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringaanduiding, mag buiten het
bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum
bebouwingspercentage (%)” aangegeven percentage aan onderbouwing worden
gebouwd;
c.
de
maximale diepte is 4 meter;
d.
het
bevoegd gezag vraagt de waterbeheerder om advies.
5.4 Gebruiksregels
5.4.1 Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in
ieder geval gerekend:
a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
c. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
d. het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
e. het gebruik van een bijgebouw voor bewoning;
f. het gebruik van een bijgebouw voor een aan-huis-gebonden beroep.
5.4.2 Voor de omvang van een aan-huis-verbonden beroep geldt de volgende
bepaling:
de gezamenlijke bruto vloeroppervlakte voor de
uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep mag niet meer bedragen dan 40 %
van de vloeroppervlakte van de desbetreffende woning, inclusief de daarbij behorende
aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m²;
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.5.1 Het bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van het
bepaalde in artikel 5.4.1, onder d. ten behoeve van de vestiging van een
seksinrichting, indien:
a.
met
de vestiging van een seksinrichting het totale aantal seksinrichtingen in de
gemeente van twee niet wordt overschreden;
b.
de
onderlinge afstand tussen het pand, waarin de seksinrichting wordt gevestigd en
enig ander pand, gemeten waar die afstand het kortst is, minimaal 25 meter is;
c.
de
seksinrichting wordt geëxploiteerd in aaneengesloten ruimten, waarvan de totale
bruto vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 40% van de vloeroppervlakte van
het betreffende gebouw, inclusief de
daarbij behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m²;
d.
voor
bezoekers van de seksinrichting voldoende parkeergelegenheid op het terrein of perceel
behorende tot de seksinrichting, dan wel voldoende parkeergelegenheid in de
directe omgeving aanwezig is;
e.
de
seksinrichting niet wordt geëxploiteerd in de vorm van raamprostitutiebedrijf;
f.
de
seksinrichting niet wordt gevestigd en geëxploiteerd in een bijgebouw.
Artikel
6 Leiding - water (dubbelbestemming)
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.1.1 De voor Leiding-water aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een watertransportleiding.
6.2 Bouwregels
6.2.1 In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag op
deze gronden niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting
plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding, met
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.3.1 en toestaan dat
gebouwd wordt overeenkomstig hetgeen is toegestaan op grond van het bepaalde in
de andere voor die gronden geldende bestemmingsregels.
6.3.2 Een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 6.3.1, wordt
slechts verleend nadat vooraf advies is gevraagd van de desbetreffende
leidingbeheerder.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van
een werk
6.4.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning
van het bevoegd gezag binnen de in artikel 6.1.1 bedoelde gronden de volgende
werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
a.
het
aanbrengen van diepwortelende en/of hoogopgaande beplanting, waaronder
bijvoorbeeld rietbeplanting, dieper dan 30cm;
b.
het
wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
c.
het
verrichten van grondroeractiviteiten, bijvoorbeeld het aanbrengen van
rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en
ploegwerk, dieper dan 30cm;
d.
diepploegen;
e.
het
aanbrengen van gesloten verhardingen;
f.
het
indrijven van voorwerpen in de bodem, dieper dan 30cm;
g.
het
aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande
waterlopen.
6.4.2 Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.4.1 wordt slechts
verleend indien het belang en het functioneren van de leidingen door de werken,
geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad.
6.4.3 Een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 6.4.1, wordt
slechts verleend nadat vooraf advies is gevraagd van de desbetreffende
leidingbeheerder.
6.4.4 Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen voor de in artikel 6.4.1,
onder g. genoemde activiteiten vraagt het bevoegd gezag de waterbeheerder om
advies.
6.4.5 Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.4.1 is vereist
voor:
a.
werken
en werkzaamheden behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer en in
het geval van een calamiteit;
b.
werken
en werkzaamheden welke op het moment van het van kracht worden van het plan in
uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip
geldende dan wel aangevraagde vergunning;
c.
werken
en werkzaamheden die, gelet op de in artikel 6.1.1 opgenomen doeleinden, kunnen
worden beschouwd als zijnde van ondergeschikte betekenis.
Artikel
7 Waarde - Archeologie 6
(dubbelbestemming)
7.1 Bestemmingsomschrijving
7.1.1 De voor “Waarde-Archeologie 6” aangewezen
gronden zijn -behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en)- mede
bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische
waarden-categorie 6.
7.1.2 Voor zover de
in artikel 7.1.1 bedoelde bestemming geheel of gedeeltelijk samenvalt met voor
deze gronden geldende bestemmingen, waarop een stelsel van toepassing is voor omgevingsvergunningen voor het
uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of met andere dubbelbestemmingen, gelden de in dit
artikel bepaalde regels met voorrang.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Ten behoeve
van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen is, met inachtneming van de
voor de betrokken bestemmingen geldende bouwregels, het volgende van
toepassing:
a.
in
het geval van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit
bouwen of voor het slopen van een bouwwerk voor de gronden met de aanduiding
“Waarde-Archeologie 6”, waarbij bodemroerende werkzaamheden ter realisering of
sloop van deze gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, noodzakelijk zijn,
die:
1.
een
oppervlakte hebben, groter dan 10.000 m² en;
2.
verder
gaan dan een diepte van 0,4 m,
eist het bevoegd gezag dat, alvorens
omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen verleend wordt, door de aanvrager
een archeologisch rapport wordt overlegd waarin de archeologische waarden van
de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van
het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
b.
het bepaalde onder a. is niet van toepassing, indien
het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van
bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder
peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande
fundering.
7.3 Nadere eisen
7.3.1 Het bevoegd
gezag is -als uit een archeologisch rapport blijkt dat de archeologische
waarden van de gronden door de voorgenomen bouw zullen worden verstoord-
bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
a.
het
treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen
worden behouden;
b.
het
doen van opgravingen;
c.
begeleiding
van de activiteiten door de archeologische deskundige.
7.3.2 Het bevoegd
gezag is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de inrichting en het
gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming “Waarde-
Archeologie 6”, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse
behoudenswaardige archeologische resten aanwezig zijn.
7.4 Afwijken van de bouwregels
7.4.1 Het bevoegd
gezag is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken te verlenen van het
bepaalde in 7.2.1, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen
geldende (bouw)regels en voorts onder de voorwaarden, dat:
a.
de
aanvrager van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de hand van
andere informatie, dan het archeologisch rapport, als bedoeld in artikel 7.2.1,
naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende heeft aangetoond dat door
grondroerende werkzaamheden of andere bodemverstoringen op de betrokken locatie
geen archeologische waarden verstoord zullen worden, of;
b.
de
aanvrager van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de hand van
andere informatie, dan het archeologisch rapport, als bedoeld in artikel 7.2.1,
naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende heeft aangetoond dat aanwezige
archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad, dan wel
dat mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor
het afwijken van de bouwregels regels te verbinden, gericht op:
1.
het
treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen
worden behouden;
2.
het
doen van opgravingen;
3.
begeleiding
van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.
7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van
een werk
7.5.1 Het is
verboden op of in op de in artikel 7.1.1 bedoelde gronden zonder of in
afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen
bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit
te voeren:
a.
het
uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,4 meter waartoe
worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en
ontginnen en aanleggen van drainage;
b.
het
ophogen van gronden met meer dan 0,3 meter;
c.
het
aanleggen, vergraven, verruimen, baggeren of dempen van sloten, vijvers en
andere wateren, met een diepte van 0,4 meter of meer;
d.
het
verlagen of verhogen van het grondwaterpeil;
e.
het
aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
f.
het
aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en
daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
g.
het
vellen en rooien van houtopstanden;
h.
het
bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden;
i.
het
aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en
het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen.
7.5.2 Het verbod, als bedoeld in artikel 7.5.1 is niet van
toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
a.
betrekking
hebben op een bouwplan met een oppervlakte van minder dan 10.000 m²;
b.
reeds
in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
c.
mogen
worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het
uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of een
ontgrondingvergunning;
d.
noodzakelijk
zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning,
zoals bedoeld in artikel 7.4.1, is verleend;
e.
ten
dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
7.5.3 Een
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.5.1 wordt in ieder geval verleend,
indien de aanvrager aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op
de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn.
7.5.4 Een
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.5.1 wordt voorts verleend indien
de betrokken archeologische waarden, gelet op het onderzoek, zoals bedoeld in
artikel 7.5.2, onder e., door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke
schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te
verbinden, gericht op:
a.
het
treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen
worden behouden;
b.
het
doen van opgravingen;
c.
begeleiding
van de activiteiten door de archeologische deskundige.
Artikel 8 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het
toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden
gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
9.1 In-, op- of onder gebouwen, dan wel het
daarbij behorende terrein, dienen voldoende parkeerplaatsen voor auto’s
aanwezig te zijn. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan als de richtlijnen
van de op dat moment van toepassing zijnde kencijfers (die zijn neergelegd in
CROW publicatie 317, dan wel de opvolger van die regel) worden nageleefd. Als
stedelijkheidsgraad wordt in Heemstede ‘matig stedelijk’ aangehouden en daarbij
de maximumwaarden.
9.2 De onder 9.1 bedoelde parkeerplaatsen moeten
afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis
wordt geacht te zijn voldaan indien de afmetingen minimaal 1,80 m bij 5,00 m
bedragen.
9.3 Het bevoegd gezag kan door middel van een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.1 indien aangetoond is door
initiatiefnemer dat in de directe omgeving (straal van circa 100 m) voldoende
parkeerplaatsen aanwezig zijn en de openbare ruimte niet onevenredig wordt
belast.
9.4 Burgemeester en wethouders kunnen nadere
eisen stellen ten aanzien van het aantal parkeerplaatsen en de situering
daarvan ten behoeve van een goede parkeerbalans, de verkeerssituatie en/of het stedenbouwkundig
beeld.
Artikel 10 Algemene
afwijkingsbevoegdheid
Het
bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:
a.
de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en
percentages, tot niet meer dan 10 % van die maten, afmetingen en percentages,
met een maximum van 100 m³;
b.
de
bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de
aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid
en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
c.
de bestemmingsregels
en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil als
gevolg van de inpassing van bouwwerken in het terrein daartoe aanleiding geeft;
d.
het bepaalde
ten aanzien van de bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de
gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals
schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
1.
de oppervlakte
van de vergroting niet meer dan 10 m² bedraagt;
2.
de bouwhoogte,
inclusief plaatselijke verhoging(en) niet meer dan 1,25 maal de toegestane
bouwhoogte van het desbetreffende gebouw
bedraagt;
Artikel 11 Algemene
wijzigingsregels
Het bevoegd gezag is bevoegd,
voor zover daaraan behoefte bestaat en zulks het belang van een goede
ruimtelijke ontwikkeling van het in het plan begrepen gebied niet schaadt, de
ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen te wijzigen zodanig dat
de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer
dan 10% wordt verkleind of vergroot.
In deze bepaling wordt overtreding van de gebruiksregels
en het niet hebben van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk
als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo (indien nodig)
wordt aangeduid als een strafbaar feit en daarmee als een economisch delict als
bedoeld in artikel 1a, onder 2o van de Wet op de economische delicten.
Hoofdstuk 4 overgangs- en slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
bouwwerken
13.1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van
inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel
gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en
afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt
vergroot,
a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit
geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de
omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag
waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
13.2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van
het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de
inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
13.3. Het eerste lid is niet van toepassing op
bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het
plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor
geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 14 Overgangsrecht
gebruik
14.1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op
het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd
is, mag worden voortgezet.
14.2. Het is verboden het met het bestemmingsplan
strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen
in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de
afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
14.3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na
het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een
jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te
laten hervatten.
14.4. Het eerste lid is niet van toepassing op het
gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan,
daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken
of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer
natuurlijke personen kan het bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of
personen van dat overgangsrecht een omgevingsvergunning verlenen om van dit
bestemmingsplan af te wijken.
Deze regels kunnen worden aangehaald onder de titel “Regels
deel uitmakende van het bestemmingsplan “Reggelaan 14 Heemstede’ van de
gemeente Heemstede”.
Aldus vastgesteld door de gemeenteraad op …
De voorzitter, De
griffier,