REGELS

 

Bestemmingsplan ‘Herziening Landgoederen en Groene Gebieden’

 

 

 

 

 

 

 

 

 

gemeente Heemstede

 

opstellers:

Raadhuisplein 1

 

Gerard Klaassen (ruimtelijke ordening)

Postbus 352

 

Ruben Visser (ruimtelijke ordening)

2100 AJ  Heemstede

 

Bob ter Haak (stedenbouw)

tel. (023) 5485 868

 

Marieke Boor (stedenbouw)

fax (023) 5485 700

 

met bijdragen van:

gemeente@heemstede.nl

 

Omgevingsdienst IJmond

www.heemstede.nl

 

 


 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hoofdstuk 1    Inleidende regels. 5

Artikel 1     begrippen.. 5

Artikel 2     wijze van meten.. 15

Hoofdstuk 2   BestemmingsRegels. 17

Artikel 3     Agrarisch.. 17

Artikel 4    Agrarisch met waarden.. 23

Artikel 5     Bedrijf-1. 25

Artikel 6     Cultuur en ontspanning.. 28

Artikel 7     Gemengd-5  (kantoren en wonen) 31

Artikel 8     Gemengd-6 (Wonen en zorg) 34

Artikel 9     Groen.. 37

Artikel 10  Horeca.. 39

Artikel 11  Kantoor. 42

Artikel 12  Maatschappelijk. 45

Artikel 13  Natuur-1. 49

Artikel 14  Natuur-2. 52

Artikel 15  Natuur-3. 55

Artikel 16  Recreatie. 58

Artikel 17  Sport. 60

Artikel 18  Tuin.. 62

Artikel 19  Verkeer. 64

Artikel 20  Verkeer- Railverkeer. 66

Artikel 21  Water. 68

Artikel 22  Wonen.. 69

Artikel 23  Wonen-landgoed.. 73

Artikel 24  Leiding - Gas ( dubbelbestemming) 77

Artikel 25  Leiding - water ( dubbelbestemming) 79

Artikel 26  Leiding - Hoogspanning ( dubbelbestemming) 81

Artikel 27  Leiding - Effluent ( dubbelbestemming) 83

Artikel 28  Waarde - Archeologie 1 (dubbelbestemming) 85

Artikel 29  Waarde - Archeologie 2 (dubbelbestemming) 86

Artikel 30  Waarde - Archeologie 3 (dubbelbestemming) 89

Artikel 31  Waarde - Archeologie 4 (dubbelbestemming) 93

Artikel 32  Waarde - Archeologie 5 (dubbelbestemming) 97

Artikel 33  Waarde - Archeologie 6 (dubbelbestemming) 101

Artikel 34 Waterstaat - waterkering  (dubbelbestemming) 105

Hoofdstuk 3   algemene regels. 106

Artikel 35  Anti-dubbeltelbepaling.. 106

Artikel 36  Algemene bouwregels. 106

Artikel 37  Algemene afwijkingsbevoegdheid.. 107

Artikel 38  Algemene wijzigingsregels. 107

Artikel 39  Strafbepaling.. 107

Hoofdstuk 4   overgangs- en slotregels. 107

Artikel 40  Overgangsrecht bouwwerken.. 108

Artikel 41  Overgangsrecht gebruik. 108

Artikel 42  Hardheidsclausule. 108

Artikel 43  Slotregel. 109

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Hoofdstuk 1    Inleidende regels

 

Artikel 1   begrippen

 

1.    Plan:

het bestemmingsplan ‘Herziening Landgoederen en Groene Gebieden’, van de gemeente Heemstede, met planid NL.IMRO.0397.BPh1landgoederen-0201.DGN;

 

2.    Bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand

met de bijbehorende regels;

 

3.    Aan-huis-verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied dat door de gebruiker van een woning in die woning of bijbehorend bijgebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

 

4.    Aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat en waaraan het in architectonisch opzicht ondergeschikt is;

 

5.    Aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar

ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het

bebouwen van deze gronden;

 

6.    Aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

 

7.    Achtergevel:

gevel aan de achterzijde van een huis of gebouw;

 

8.    Agrarisch bedrijf:

Een onderneming waarin uitsluitend of overwegend gewassen worden geteeld en/of dieren worden gehouden al dan niet samengaand met het winnen van producten, welke van die gewassen of dieren afkomstig zijn, nader te onderscheiden in

a.     het akkerbouwbedrijf,

b.    het veehouderijbedrijf op open grond,

c.     het tuinbouwbedrijf op open grond dan wel onder plat glas,

d.    het tuinbouwbedrijf onder staand glas,

met uitdrukkelijke uitzondering van een niet-grondgebonden neventak;

 

9.    Agrarisch medegebruik:

beperkt agrarisch gebruik op gronden met een dominante niet-agrarische functie;

 

10. Archeologische waarden:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende cultuurhistorische overblijfselen;

11. Atelier:

ruimte bestemd voor de uitoefening van creatieve en artistieke activiteiten op het gebied van beeldende kunst, zoals bijvoorbeeld schilderen, beeldhouwen of fotografie;

 

12. Balustrade:

Afscheiding van een vloer, balkon of dak zoals bijvoorbeeld een hekwerk;

 

13. Bebouwingspercentage:

een in de regels of met een maatvoeringsaanduiding aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft, dat ten hoogste mag worden bebouwd, dit met inbegrip van de oppervlakte van (overdekte) bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

 

14. Bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

 

15. Bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten;

 

16. Bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming of het toegelaten gebruik van het gebouw of terrein, noodzakelijk is. Als de bedrijfsvoering ter plaatse zoveel tijd en aandacht van de aanvrager opeist, dat op grond daarvan een redelijk belang om op het perceel te wonen, wordt noodzaak als aanwezig geacht. Een redelijk belang is derhalve niet reeds gelegen in het hebben van een bedrijf op het perceel;

 

17. Beperkte horecavoorziening:

horecavoorziening die voor wat betreft de exploitatievorm ondergeschikt is aan de hoofdfunctie detailhandel zoals bijvoorbeeld een koffiehoek, proeflokaal van wijnen, zitgedeelte van een banketbakker, patisserie of ijssalon;

 

18. Beschoeiing:

constructies die een oever of waterkant beschermen tegen afkalven, golfkrachten en andere invloeden die de stabiliteit van de waterkant in gevaar brengen;

 

19. Bestaand:

·         bij bebouwing: bouwwerken, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan zijn, zullen of worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

·         bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan en rechtens mogelijk is bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

 

20. Bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

 

21. Bestemmingsvlak:

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

 

22. Bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw zonder directe verbinding met het hoofdgebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat daaraan ondergeschikt is;

 

23. Bijzondere woonvorm:

niet-zelfstandige woningen met gemeenschappelijke voorzieningen ten behoeve van verzorgingsbehoevenden;

 

24. Bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

 

25. Bouwlaag:

een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkanten van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5 meter in hoogte verschillen, zulks met uitsluiting van kelder, onderbouw en uitsluitend voor berging geschikte zolder;

 

26. Bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij

elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

 

27. Bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

 

28. Bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de

regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

 

29. Cultuurhistorie(sche waarden):

de aan een object, gebouw, terrein of structuur toegekende waarde op basis van zijn sociaalhistorische, geschiedkundige, architectuurhistorische, (steden)bouw­histori­sche, archeologische en/of historisch-geografische karakteristiek;

30. Consumentenvuurwerk:

Vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik;

 

31. Dakhelling:

de hoek van een dakvlak ten opzichte van de horizontale (verdiepings)vloer;

 

32. Dakkapel:

constructie ter vergroting van een gebouw dat tenminste aan de boven- en onderzijde rondom door het dakvlak wordt omsloten;

 

33. Dakopbouw:

Een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst;

 

34. Dakterras:

een afgescheiden buitenruimte op een plat dak;

 

35. Dakvlak:

een vlak van het dak of de kap;

 

36. Detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren en/of het leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

 

37. Detailhandel in volumineuze goederen:

detailhandel in goederen die vanwege hun omvang en/of aard een groot uitstallingsoppervlak nodig hebben, zoals:

·                detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;

·                detailhandel in volumineuze goederen, zoals auto's, keukens, badkamers, boten, motoren, caravans, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en materialen;

·                tuincentra;

·                grootschalige meubelbedrijven, al dan niet – in ondergeschikte mate – in combinatie met woninginrichting en stoffering;

·                bouwmarkten;

 

38. Dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks, al dan niet via een balie, te woord wordt gestaan en geholpen zoals reisbureaus, kapsalons, pedicures, makelaarskantoren en bankfilialen;

 

39. Dove gevel:

een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A), alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte;

 

40. Effluentleiding:

leiding voor gezuiverd afvalwater dat van de zuiveringsinrichting wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater;

 

41. Erf (woningwet):

al dan niet omheind stuk grond dat in ruimtelijk opzicht direct hoort bij, in functioneel opzicht ten dienste staat van, en in feitelijk opzicht direct aansluit aan een gebouw en dat blijkens de kadastrale gegevens behoort tot het perceel waarop dat gebouw is geplaatst;

 

42. Perceel- en terreinafscheiding:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat bedoeld is om (een gedeelte van) een perceel of een terrein af te scheiden;

 

43. Erker:

een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een hoofdgebouw,

bouwkundig bestaande uit een “lichte” constructie met een overwegend

transparante uitstraling;

 

44. Evenement:

een georganiseerde, verplaatsbare gebeurtenis, bijgewoond door een verzameling mensen, die zich daarvoor in een bepaald tijdvak en in een inrichting of op een terrein bevindt of beweegt en waarbij (ruil)handel, muziek, kunst, cultuur, religie, wetenschap of een combinatie van deze centraal staat, zoals (ruil)beurzen, jaarmarkten, tentoonstellingen, exposities, voorstellingen of concerten. Voor wat betreft de werking van dit bestemmingsplan wordt onder het tijdvak voor het houden van een evenement gedurende ten hoogste 1 dag de periode tussen 07.00 uur en 23.00 uur verstaan;

 

45. Extensieve recreatief medegebruik:

niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie;

 

46. Garage:

gebouwen ten behoeve van het stallen van vervoermiddelen en andere niet voor de (detail)handel bestemde goederen;

 

47. Geluidszoneringsplichtige inrichting:

inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

 

48. Gevellijn:

een op de plankaart blijkens de daarop voorkomende figuur als zodanig aangegeven lijn, welke door bebouwing naar de wegzijde en naar de zijdelingse perceelsgrens toe niet mag worden overschreden, behoudens overschrijdingen die krachtens deze regels zijn of kunnen worden toegestaan, welke lijn tevens dient als hoofdoriëntatie voor hoofdgebouwen;

 

49. Glastuinbouwbedrijf:

agrarisch bedrijf waarbij in hoofdzaak gewassen worden geteeld met behulp van kassen;

 

50. Haagondersteunende constructie:

perceel- of terreinafscheiding, bestaande uit een gaaswerk aan palen en die bedoeld is om volledig begroeid te zijn met groenblijvende planten;

 

51. Hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

 

52. Horecabedrijf/voorziening:

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;

 

53. Horecabedrijf-categorie 1:

horecabedrijf, gericht op:

a.         winkelondersteuning en primair afgestemd op de winkelopeningstijden, zoals bijvoorbeeld snackbars/cafetaria, lunchrooms, petit-restaurants, grand-cafés en/of naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijven;

b.         spijsverstrekking, niet afgestemd op de winkelopeningstijden en ook in de avonduren geopend, zoals bijvoorbeeld snackbars, shoarmazaken en/of naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijven;

c.         maaltijd- en logiesverstrekking, niet afgestemd op de winkelopeningstijden en  ook in de avonduren geopend, zoals bijvoorbeeld restaurants, bistro’s, eetcafés, pizzeria’s, en/of naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijven, alsmede hotels en pensions;

 

54. Horecabedrijf-categorie 2:

horecabedrijf, gericht op het verstrekken van alcoholische dranken en (in de regel) op het geven van gelegenheid om te luisteren naar mechanische muziek, niet afgestemd op de winkelopeningstijden en is in de avonduren en deels in de nachtperiode geopend, zoals bijvoorbeeld cafés, bars en/of naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijven;

 

55. Horecabedrijf-categorie 3:

horecabedrijf, gericht op het bieden van entertainment, het verstrekken van alcoholische dranken en het geven van gelegenheid tot het luisteren naar (live) muziek en tot dansen en ander vermaak, niet afgestemd op de winkelopeningstijden en in de regel ook in de nachtperiode geopend, zoals bijvoorbeeld discotheken, bardancings, partycentra en/of naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijven;

 

56. Hoveniersbedrijf:

een bedrijf, gericht op de aanleg, de inrichting en het onderhoud van tuinen en groen, met gebruikmaking van de daarbij behorende materialen en gereedschappen, zonder dat detailhandel wordt uitgeoefend;

 

57. Kampeermiddelen:

niet als een bouwwerk aan te merken vouwwagens, kampeerauto's, caravans of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

 

58. Kantoor:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden;

 

59. Kelder:

(het deel van) een gebouw dat binnen het bouwvlak en volledig onder het peil ligt;

 

60. Landschappelijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met zijn verschijningsvorm en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen;

 

61. Maaiveld:

bovenzijde van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;

 

62. Maatschappelijke instelling/voorziening:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorziening, voorziening ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorziening ten behoeve van openbare dienstverlening;

 

63. Manege:

een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden en daarvoor paarden en/of pony's houdt, in combinatie met een of meer van de volgende hiermee samenhangende activiteiten of voorzieningen: het in pension houden van paarden en/of pony's, het houden van wedstrijden of andere met de bestemming verband houdende evenementen;

 

64. Natuurwetenschappelijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met daarin voorkomende geologische, bodemkundige en biologische elementen;

 

65. Nutstuin:

tuin(deel) met niet-bedrijfsmatige teelt van voedings- en siergewassen;

 

66. Nutsvoorziening:

Een gebouw ten behoeve van een op het openbaar net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het wegverkeer;

 

67. Onderbouwing:

(deel van) een bouwwerk dat buiten het bouwvlak en volledig onder het maaiveld ligt;

 

68. Overkapping:

een bouwwerk geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en waarvan de oppervlakte groter is dan 1 m²;

 

69. Paardenstalling/-pension:

het houden van paarden en pony's ten behoeve van verhuur en eigen gebruik, alsmede het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en pony's in pension te stallen en te weiden; onder paardenstalling worden geen maneges verstaan;

 

70. Parkeervoorziening:

Elke, al dan niet overdekte, stallingsgelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer;

 

71. Praktijkruimte:

een gebouw of een deel van een gebouw dat dient voor het uitoefenen van een

beroep dan wel het verlenen van diensten op administratief, maatschappelijk,

juridisch, medisch, therapeutisch of kunstzinnig gebied, alsook op hiermee gelijk

te stellen terrein;

 

72. Perceelsgrens:

de scheidslijn van een perceel met de naastgelegen percelen;

 

73. Productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan het productieproces;

 

74. (Raam)Prostitutie:

het zich tegen vergoeding beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander;

 

75. Extensief recreatief medegebruik:

beperkt recreatief gebruik op gronden met een dominante niet-recreatieve functie;

 

76. Restauratieve voorziening:

horecavoorziening die voor wat betreft de exploitatievorm behoort bij en ondergeschikt is aan de hoofdfunctie (maatschappelijke, sociaal-culturele, kantoor- of bedrijfsfunctie) en waarvan de hoofddoelstelling is niet het commercieel voeren van een horecabedrijf is, zoals bijvoorbeeld een bedrijfskantine of –restaurant, kantines van maatschappelijke of sociaal-culturele instellingen en sportkantines;

 

77. Risicovolle inrichting:

inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico, c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

 

78. Seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden; onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

 

79. Staat van Bedrijfsactiviteiten / Inrichtingen:

de Staat van Bedrijfsactiviteiten / Inrichtingen die van deze regels onderdeel uitmaakt;

 

80. Steiger:

Constructie aan of loodrecht op een oever;

 

81. Toeristisch-recreatieve nevenactiviteiten:

Niet-agrarische nevenactiviteiten bij een volwaardig agrarisch bedrijf in het kader van verbrede landbouw als bedoeld artikel 26e van de Provinciale Ruimtelijke Verordening, die van kracht was ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;

 

82. Topgevel:

een gevel met een in een punt uitlopend geveldeel, doorgaans gesitueerd aan de korte zijde van een gebouw, zoals bijvoorbeeld een halsgevel, een klokgevel, een puntgevel, een tuitgevel of een trapgevel;

 

83. Tuin, terrein:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

 

84. Uitbouw:

een gebouw dat ter vergroting van een bestaande ruimte zonder scheidende tussenwanden is gebouwd aan een hoofdgebouw en waaraan het in architectonisch opzicht ondergeschikt is;

 

85. Verblijfsgebied:

dat deel van de openbare ruimte, waar de verkeersfunctie ondergeschikt is aan de verblijfsfunctie, zoals bijvoorbeeld in woonwijken en winkelgebieden;

 

86. Voorgevel:

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

 

87. Waterbeheerder:

Het betreffende waterschap verantwoordelijk voor het integrale waterbeheer in

Heemstede;

 

88. Woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden c.q. een daarmee gelijk te stellen samenhangende groep van

personen;

 

89. Woonschip:

een zich op het water bevindend object, dat bestemd is voor permanente bewoning;

 

90. Woonzorgcomplex:

een al dan niet afgesloten inrichting met een cluster van wooneenheden waarbij de functie wonen wordt gecombineerd met zorg- en welzijnsvoorzieningen, veelal voorzien van bijbehorende voorzieningen gericht op dagbesteding, recreatie en educatie;

 

91. Woonzorgeenheid:

een gebouw of deel van een gebouw, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één bewoner van een woonzorgcomplex.

 

 


Artikel 2   wijze van meten

 

2.1     Peil

 

Bij de toepassing van deze regels wordt onder peil verstaan:

a.     bij ligging op een afstand van minder dan 10 meter uit de as van de weg: de kruin van de weg;

b.    bij ligging op of aan het spoorstaaf binnen de bestemming ‘Verkeer-Railverkeer’: de hoogte van de spoorstaaf;

c.     bij aan- of uitbouwen en dakopbouwen: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;

d.    bij ligging anderszins: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;

e.     indien in of boven het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil.

 

2.2     Wijze van meten en berekenen

 

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

a.     de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

b.    de goothoogte van een bouwwerk:       

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

c.     de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

d.    de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk,  geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

e.     de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren,

neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

f.      afstanden tussen bouwwerken onderling en tussen bouwwerken en perceelgrenzen:

daar waar de betreffende afstand het kleinst is;

g.    de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk tot de zijdelingse perceelsgrens;

h.     vloeroppervlakte

de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.

 

Ondergeschikte bouwdelen

 

a.     Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden buiten beschouwing gelaten:

1.    plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, reclameobjecten, ventilatiekanalen, schoorstenen, (schotel)antennes en daarmee naar hun ruimtelijke invloed gelijk te stellen ondergeschikte bouwdelen, mits de overschrijding van bouw- en bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt;

2.    ondergeschikte bouwdelen als ventilatiekanalen, liftkokers, installaties, schoorstenen en (schotel) antennes op een dakvlak, mits die bouwdelen niet verder dan 2 meter buiten dat dakvlak steken;

3.    ondergeschikte bouwdelen als lichtstraten, dakramen en zonne(warmte) collectoren op een dakvlak, mits lichtstraten en zonne(warmte)collectoren niet verder dan 0,6 meter en dakramen niet verder dan 0,2 meter buiten dat dakvlak steken;

4.    funderingen, stoepen, stoeptreden, hellingbanen, erkers, toegangsportalen, veranda's, balkons, luifels en overstekende daken, mits de overschrijding van bouw- en bestemmingsgrenzen niet meer dan 2 meter bedraagt;

5.    topgevels;

 

b.    Bij de toepassing van deze regels worden dakkapellen, dakopbouwen en dakterrassen niet aangemerkt als ondergeschikte bouwdelen; op deze bouwdelen zijn de bouwregels van de betreffende bestemming van toepassing;


 

Hoofdstuk 2      BestemmingsRegels

 

Artikel 3    Agrarisch

 

3.1     Bestemmingsomschrijving

 

3.1.1   De met “Agrarisch” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;

b.    de uitoefening van een glastuinbouwbedrijf, ter plaatse van de aanduiding “glastuinbouwbedrijf”;

c.     ten hoogste één bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning toegestaan”;

 

met daaraan ondergeschikt:

d.    restauratieve voorzieningen;

e.     groenvoorzieningen;

f.      (ontsluitings)wegen en paden;

g.    parkeervoorzieningen;

h.     water;

i.      openbare nutsvoorzieningen;

j.      extensief recreatief medegebruik;

k.     tuinen, terreinen en erven;

 

met de daarbij behorende:

l.      bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

3.2     Bouwregels

 

3.2.1   Voor het bouwen op de in artikel 3.1.1 genoemde gronden gelden de volgende regels:

a.     een (hoofd)gebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.    de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt per bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding maximum bebouwingspercentage (%) aangegeven bebouwingspercentage; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak;

c.     de goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding maximale goothoogte (m) aangegeven hoogte bedragen;

d.    de (bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding maximale bouwhoogte (m) aangegeven hoogte bedragen;

e.     in afwijking van het onder d bepaalde mag de goothoogte en bouwhoogte van opstallen van staand glas of ander doorzichtig materiaal 3 meter respectievelijk 4 meter bedragen;

f.      de dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°.

 

3.2.2 Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

a.    de inhoud van een bedrijfswoning mag maximaal 750 m3 bedragen;

b.    de respectievelijke bouw- en goothoogte van een bedrijfswoning mogen ten hoogste 8,5 meter en 3 meter bedragen;

c.     bij een bedrijfswoning mogen aan- en uitbouwen worden gerealiseerd met een maximum oppervlakte van 40 m2.

d.    de bouw- en goothoogte van de hiervoor bedoelde aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,30 meter, met een maximum van respectievelijk 3 en 5 meter;

e.    bij een bedrijfswoning mag onverminderd het oppervlakte aan aan- en uitbouwen het gezamenlijke oppervlakte voor bijgebouwen en overkappingen maximaal
40
m2 bedragen.

 

3.2.3 Voor overige bouwwerken gelden de volgende regels:

a.     Dakkappelen zijn toegestaan op:

1.      het achterdakvlak en op zijdakvlakken die niet aan de weg of aan openbaar groen of water zijn gelegen;

2.      het voordakvlak en op zijdakvlakken die aan de weg of aan openbaar groen of water zijn gelegen, mits de breedte niet meer bedraagt dan 50 % van de gevel onder het betreffende dakvlak;

b.    dakkapellen zijn niet toegestaan:

1.      op 2 verschillende hoogtes in een dakvlak;

2.      op een dakvlak met een helling van minder dan 30°.

 

3.2.4   Voor het bouwen van de in artikel 3.1.1 onder l bedoelde bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

a.     silo’s moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd;

b.    waterreservoirs zijn uitsluitend toegestaan voor zover de gronden zijn aangewezen als “Glastuinbouwbedrijf”;

c.     de hoogte van waterreservoir(s) bedraagt ten hoogste 3 meter;

d.    de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1 meter bedragen;

e.     de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, inclusief silo’s, mag binnen het bouwvlak ten hoogste 9 meter bedragen;

f.      de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag buiten het bouwvlak ten hoogste 3 meter bedragen;

g.    in afwijking van 3.2.4, onder e en f, mag de hoogte van masten niet meer bedragen dan 7 meter;;

h.     de bouw van zwembaden is niet toegestaan;

i.      de bouw en aanleg van paardenbakken en tennisbaken is niet toegestaan.

 

3.2.5  Ondergronds bouwen

Onderbouwing is uitsluitend toegestaan onder en ten behoeve van agrarische bedrijfsgebouwen en bedrijfswoning, met uitzondering van kassen.

 

3.3     Afwijken van de bouwregels

  

3.3.1   Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in artikel 3.2.5 onder de volgende voorwaarden: 

a.   de maximale oppervlakte van de onderbouwing is 70 m²;

b.   voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringaanduiding, mag buiten het bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven percentage aan onderbouwing worden gebouwd;

c.   de maximale diepte is 4 meter;

d.   het bevoegd gezag vraagt de waterbeheerder om advies.

 

3.4     Gebruiksregels

 

3.4.1 Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

a.     het gebruik van gronden ten behoeve van geluidszoneringsplichtige en/of risicovolle inrichtingen;

b.    het gebruik van gronden en bouwwerken als horecabedrijf;

c.     het gebruik van gronden en bouwwerken voor opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk;

d.    het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, waaronder detailhandel in volumineuze goederen, met uitzondering van productiegebonden detailhandel;

e.     het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een verkooppunt voor motorbrandstoffen;

f.      het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;

g.    het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;

h.     het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;

i.      het gebruik van gronden en bouwwerken voor toeristisch-recreatieve nevenactiviteiten;

j.      het gebruiken van een bedrijfswoning voor bewoning die niet verband houdt met de agrarische bedrijfsvoering, zoals omschreven in artikel 1 onder 9. 

 

3.5     Afwijken van de gebruiksregels

 

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

a.  3.4.1 onder i ten behoeve van toeristisch-recreatieve nevenactiviteiten, zoals bed & breakfast, ondersteunende horeca, boerengolf, galerie, fietsenverhuur of soortgelijke activiteiten, met dien verstande dat:

1. de toeristisch-recreatieve nevenactiviteiten uitgevoerd dienen te worden door degene die het agrarisch bedrijf uitoefent;

2. boerengolf is toegestaan buiten het bouwvlak;

3. de overige toeristisch-recreatieve nevenactiviteiten uitsluitend zijn toegestaan binnen het bouwvlak;

4. het bruto vloeroppervlak van de toeristisch-recreatieve nevenactiviteiten niet meer dan 30% van het bouwvlak mag bedragen, met een maximum van 60 m²;

5. een bed & breakfast in maximaal twee slaapkamers voor maximaal 4 personen mag worden aangeboden;

6. er slechts een geringe verkeersaantrekkende werking mag zijn die is afgestemd op de aanwezige infrastructuur en waardoor geen onevenredige verkeersoverlast mag optreden;

7. parkeren dient plaats te vinden op eigen bouwperceel;

8. de toeristisch-recreatieve nevenactiviteiten niet mogen leiden tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven;

9. het bevoegd gezag ten behoeve van de beoordeling van een verzoek om afwijking advies inwint bij één of meerdere ter zake deskundigen.

 

b.  3.4.1 onder d ten behoeve van detailhandel als nevenactiviteit binnen het agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:

1. de nevenactiviteit uitgevoerd dient te worden door degene die het agrarisch bedrijf uitoefent;

2. detailhandel uitsluitend is toegestaan binnen het bouwvlak;

3. het verkoop vloeroppervlak ten behoeve van detailhandel niet meer mag bedragen dan 30% van het bouwvlak met een maximum van 60 m2;

4. er slechts een geringe verkeersaantrekkende werking mag zijn welke is afgestemd op de aanwezige infrastructuur en waardoor geen onevenredige verkeersoverlast mag optreden;

5. parkeren dient plaats te vinden op eigen bouwperceel;

6. detailhandel niet mag leiden tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven.

 

c.  3.4.1 onder i ten behoeve van een minicamping, met dien verstande dat:

1. de minicamping geëxploiteerd dient te worden door degene die het agrarisch bedrijf uitoefent;

2. het aantal kampeerplaatsen niet meer dan 15 mag bedragen;

3. chalets, trekkershutten en/of stacaravans niet zijn toegestaan;

4. de minicamping is toegestaan in de periode van 1 maart tot en met 31 oktober;

5. de afstand tot de bouwvlakken van derden niet minder dan 50 meter mag bedragen;

6. voorzieningen ten behoeve van de minicamping uitsluitend binnen het bouwvlak zijn toegestaan;

7. er slechts een geringe verkeersaantrekkende werking mag zijn welke is afgestemd op de aanwezige infrastructuur en waardoor geen onevenredige verkeersoverlast mag optreden;

8. parkeren dient plaats te vinden op eigen bouwperceel;

9. een minicamping niet mag leiden tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven;

10. landschappelijke inpassing is verzekerd en de minicamping niet georiënteerd is naar de openbare weg.

 

d.  3.4.1 onder i ten behoeve van een zorgboerderij als nevenactiviteit bij het agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:

1. de zorgboerderij moet worden geëxploiteerd door degene die het agrarisch bedrijf uitoefent;

2. een zorgboerderij uitsluitend is toegestaan binnen het bouwvlak;

3. de bruto vloeroppervlakte voor de zorgboerderij niet meer dan 150 m² mag bedragen;

4. er slechts een geringe verkeersaantrekkende werking mag zijn welke is afgestemd op de aanwezige infrastructuur en waardoor geen onevenredige verkeersoverlast mag optreden;

5. parkeren dient plaats te vinden op eigen bouwperceel;

6. de zorgboerderij niet mag leiden tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven.

 

e.  3.4.1 onder j voor het gebruiken van een bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf als plattelandswoning waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

1. het agrarisch bedrijf waarvan de plattelandswoning deel uitmaakte doet afstand van de betreffende woning;

2. het verlenen van de afwijking voor het gebruik van een bedrijfswoning als plattelandswoning levert voor het betrokken agrarisch bedrijf geen mogelijkheid op voor het realiseren van een andere (tweede) bedrijfswoning;

3. voor het overige blijven de bouwregels en de gebruiksregels die van toepassing zijn op de bedrijfswoning die volgens een omgevingsvergunning mag worden gebruikt als plattelandswoning ook na het verlenen van de omgevingsvergunning van toepassing.

 

f. 3.4.1 onder f ten behoeve van de vestiging van een seksinrichting als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

1.    met de vestiging van een seksinrichting het totale aantal seksinrichtingen in de gemeente van twee niet wordt overschreden;

2.    de onderlinge afstand tussen het pand, waarin de seksinrichting wordt gevestigd en enig ander pand, gemeten waar die afstand het kortst is, minimaal 25 meter is;

3.    de seksinrichting wordt geëxploiteerd in aaneengesloten ruimten, waarvan de totale bruto vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 40% van de vloeroppervlakte van het betreffende gebouw, inclusief de  daarbij behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m²;

4.    voor bezoekers van de seksinrichting voldoende parkeergelegenheid op het terrein of perceel behorende tot de seksinrichting, dan wel voldoende parkeergelegenheid in de directe omgeving aanwezig is;

5.    de seksinrichting niet wordt geëxploiteerd in de vorm van raamprostitutiebedrijf;

6.    de seksinrichting niet wordt gevestigd en geëxploiteerd in een bijgebouw.

 

3.6  Wijzigingsbevoegdheden

 

3.6.1  Het bevoegd gezag kan de bestemming Agrarisch wijzigen in de bestemming Wonen en Tuin, en de bouw van nieuwe woningen toestaan, als het agrarisch bedrijf is of wordt beëindigd dan wel wordt verplaatst, en sprake is van storende bebouwing als bedoeld in de Uitvoeringsregeling ruimte-voor-ruimte van de provincie Noord-Holland en met inachtneming van die uitvoeringsregeling.

 

3.6.2  Het bevoegd gezag kan het bestemmingsplan wijzigen in die zin, dat:

a.   ter plaatse van de aanduiding ‘wijzigingsgebied 6’ de bestemming “Agrarisch” wordt gewijzigd in de bestemming “Natuur-1 (met recreatief medegebruik);

b.   op de onder a. bedoelde wijziging het bepaalde in artikel 13 (Natuur-1) van overeenkomstige toepassing is;

c.   voordat tot wijziging wordt overgegaan, wordt ingeval de bestemming ‘Agrarisch’ samenvalt met de dubbelbestemming ‘Leiding-gas’ advies ingewonnen bij de leidingbeheerder.

 

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

3.7.1  Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag op de in 3.1 bedoelde gronden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

a.     het aanleggen of verharden van wegen of paden;

b.    het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen;

c.     het aanleggen van waterlopen of waterpartijen, het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande waterlopen of waterpartijen;

d.    het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse kabels of leidingen;

e.     het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, voor zover de Boswet of de Algemene Plaatselijke Verordening niet van toepassing is;

f.      het aan- en verplanten van bomen en ander opgaand houtgewas;

g.    het bodem verlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van de grond.

 

3.7.2  Het verbod als bedoeld in 3.7.1 is niet van toepassing op andere werken die:

a. het normale onderhoud, gebruik en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;

b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

 

3.7.3  De werken of werkzaamheden als bedoeld in 3.7.1 zijn slechts toelaatbaar, indien de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

 

3.7.4  Het bevoegd gezag wint ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in 3.7.1 advies in bij de waterbeheerder.

 

 


Artikel 4    Agrarisch met waarden

 

4.1     Bestemmingsomschrijving

 

4.1.1   De als “Agrarisch met waarden” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.    de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, met uitzondering van houtteelt;

b.    behoud en herstel van de in het plangebied voorkomende landschappelijke- en natuurwetenschappelijke waarden, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

1.    landschappelijke openheid in de vorm van agrarisch gebruikte weidegronden en bollenvelden;

2.    karakteristieke verkavelingspatronen;

3.    de leefgebieden van dieren en planten.

c.     een parkeerterrein, ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’;

 

met daaraan ondergeschikt:

d.    extensief recreatief medegebruik;

e.    groenvoorzieningen;

f.     parkeervoorzieningen;

g.    (ontsluitings)wegen en paden;

h.    water;

i.     openbare nutsvoorzieningen;

j.     tuinen, terreinen en erven;

 

met de daarbij behorende:

k.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

4.2     Bouwregels

 

4.2.1  Op de gronden als bedoeld in 4.1.1 mogen geen gebouwen of overkappingen worden opgericht.

 

4.2.2   Voor het bouwen van de in artikel 4.1.1 onder k genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.    de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 meter;

b.    de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 meter;

c.     de hoogte van palen en masten mag niet meer bedragen dan 7 meter.

 

4.2.3   Een onderbouwing is niet toegestaan.

 

4.3     Gebruiksregels

 

4.3.1  Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

a.    het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;

b.    het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen.

 

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

4.4.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag op de in 4.1.1 bedoelde gronden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

a.    het aanleggen of verharden van wegen of paden;

b.    het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen;

c.     het aanleggen van waterlopen of waterpartijen, het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande waterlopen of waterpartijen;

d.    het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse kabels of leidingen;

e.    het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, voor zover de Boswet of de Algemene Plaatselijke Verordening niet van toepassing is;

f.     het aan- en verplanten van bomen en ander opgaand houtgewas;

g.    het bodem verlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van de grond.

 

4.4.2 Het verbod als bedoeld in 4.4.1 is niet van toepassing op andere werken die:

a.    het normale onderhoud, gebruik en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;

b.    reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

c.     mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

 

4.4.3 De werken of werkzaamheden als bedoeld in 4.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

 

4.4.4 Het bevoegd gezag wint ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in 4.4.1 advies in bij de waterbeheerder.

 

4.5  Wijzigingsbevoegdheden

 

Het bevoegd gezag kan het bestemmingsplan wijzigen in die zin, dat:

a.     ter plaatse van de aanduiding ‘wijzigingsgebied 7’ de bestemming “Agrarisch met waarden” wordt gewijzigd in de bestemming “Natuur-1 (met recreatief medegebruik);

b.    op de onder a. bedoelde wijziging het bepaalde in artikel 13 (Natuur-1 met recreatief medegebruik) van overeenkomstige toepassing is.

 

 


Artikel 5   Bedrijf-1

 

5.1     Bestemmingsomschrijving

 

5.1.1   De voor “Bedrijf-1” aangewezen gronden zijn bestemd voor gebouwen en terreinen van:

a.    bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1( staat van bedrijfsinrichtingen) onder categorie 1 en 2 en bedrijven die naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen zijn, met uitzondering van zoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen;

b.    een hoveniersbedrijf, ter plaatse van de aanduiding ‘hoveniersbedrijf’;

c.     een gemeentewerf , ter plaatse van de aanduiding ‘gemeentewerf’;

d.    een milieustraat, ter plaatse van de aanduiding ‘milieustraat’;

e.    een 50 kV station, ter plaatse van de aanduiding ’50 kV station’;

f.     een rioolwaterzuiveringsinstallatie, ter plaatse van de aanduiding ‘rioolwaterzuiveringsinstallatie’;

g.    een molen, ter plaatse van de aanduiding ‘molen’;

h.    een bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding “Bedrijfswoning”;

 

met daaraan ondergeschikt:

i.     parkeervoorzieningen;

j.     groenvoorzieningen;

k.    restauratieve voorzieningen;

l.     water;

m.   openbare nutsvoorzieningen;

n.    (ontsluitings)wegen, straten en paden;

 

met de daarbij behorende:

o.    tuinen en terreinen;

p.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

5.2     Bouwregels

 

5.2.1   Voor het bouwen op de in artikel 5.1.1, genoemde gronden gelden de volgende regels:

a.     een (hoofd)gebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.    de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt per bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak.

c.     de goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

d.    de (bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen.

e.     de dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°;

f.      dakkapellen zijn toegestaan op:

1.    het achterdakvlak en op zijdakvlakken die niet aan de weg of aan openbaar groen of water zijn gelegen;

2.    het voordakvlak en op zijdakvlakken die aan de weg of aan openbaar groen of water zijn gelegen, mits de breedte niet meer bedraagt dan 50 % van de gevel onder het betreffende dakvlak;

g.    dakkapellen zijn niet toegestaan:

1.    op 2 verschillende hoogtes in een dakvlak;

2.    op een dakvlak met een helling van minder dan 30°;

h.     de inhoud van een bedrijfswoning mag niet mee dan 600 m3 bedragen.

                               

5.2.2   Voor het bouwen van de in artikel 5.1.1, onder p. bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.     de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de voorgevellijn, mag ten hoogste 2 meter bedragen;

b.    de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat een haagondersteunende constructie ten hoogste 2 meter mag bedragen;

c.     de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringsaanduiding een andere hoogte is aangeduid, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

d.    de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.

 

5.2.3   Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

a.     een kelder moet binnen het bouwvlak worden gebouwd;

b.    buiten het bouwvlak mag geen onderbouwing worden gebouwd.

 

5.3     Afwijken van de bouwregels

  

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in 5.2.3 onder b. onder de volgende voorwaarden:   

a. de maximale oppervlakte van de onderbouwing is 70 m²;

b. voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringaanduiding, mag buiten het bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven percentage aan onderbouwing worden gebouwd;

c. de maximale diepte is 4 meter;

d. het bevoegd gezag vraagt de waterbeheerder om advies.

 

5.4     Gebruiksregels

 

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

a.     het gebruik van gronden ten behoeve van geluidszoneringsplichtige en/of risicovolle inrichtingen;

b.    Het gebruik van de in artikel 5.1.2, onder a. genoemde bedrijfsgebouwen voor bewoning;

c.     Het  gebruik van gronden en bouwwerken als horecabedrijf;

d.    het gebruik van gronden en gebouwen voor opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk;

e.     het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, waaronder detailhandel in volumineuze goederen, met uitzondering van productiegebonden detailhandel;

f.      het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een verkooppunt van motorbrandstoffen;

g.    gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;

h.     het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;

i.      het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen.

 

5.5     Afwijken van de gebruiksregels

 

5.5.1   Het bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.1.1, onder a. voor de vestiging van in de bijlage 1 genoemde bedrijven, die zijn opgenomen in categorie 3, dan wel bedrijven die naar aard en omvang van de te verrichten bedrijfsactiviteiten en naar invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) gelijkwaardig zijn aan deze categorie.

 

5.5.2   Het bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.4 onder g. ten behoeve van de vestiging van een seksinrichting, indien:

a.     met de vestiging van een seksinrichting het totale aantal seksinrichtingen in de gemeente van twee niet wordt overschreden;

b.    de onderlinge afstand tussen het pand, waarin de seksinrichting wordt gevestigd en enig ander pand, gemeten waar die afstand het kortst is, minimaal 25 meter is;

c.     de seksinrichting wordt geëxploiteerd in aaneengesloten ruimten, waarvan de totale bruto vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 40% van de vloeroppervlakte van het betreffende gebouw, inclusief de  daarbij behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m²;

d.    voor bezoekers van de seksinrichting voldoende parkeergelegenheid op het terrein of perceel behorende tot de seksinrichting, dan wel voldoende parkeergelegenheid in de directe omgeving aanwezig is;

e.     de seksinrichting niet wordt geëxploiteerd in de vorm van raamprostitutiebedrijf;

f.      de seksinrichting niet wordt gevestigd en geëxploiteerd in een bijgebouw.

 

 

 

Artikel 6   Cultuur en ontspanning

 

6.1     Bestemmingsomschrijving

 

6.1.1  De voor “Cultuur en ontspanning” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     een kinderboerderij/milieueducatie centrum, ter plaatse van de aanduiding “kinderboerderij”;

b.    een speelterrein, ter plaatse van de aanduiding ‘speelterrein’;

c.     behoud van openheid, ter plaatse van de aanduiding ‘openheid’

 

met daaraan ondergeschikt:

d.    parkeervoorzieningen;

e.     groenvoorzieningen;

f.      speelvoorzieningen, anders dan bedoeld onder b;

g.    restauratieve voorzieningen;

h.     water;

i.      openbare nutsvoorzieningen;

j.      (ontsluitings)wegen, straten en paden;

 

met de daarbij behorende:

k.     gebouwen en overkappingen;

l.      tuinen en terreinen;

m.   bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

6.2     Bouwregels

 

6.2.1   Voor het bouwen van de in artikel 6.1.1 bedoelde gronden gelden de volgende regels:

a.     een gebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.    indien met een maatvoeringsaanduiding een bebouwingspercentage is aangegeven, mag het bebouwingspercentage van een bouwvlak ten hoogste het met de maatvoeringsaanduiding in het bouwvlak aangegeven percentage bedragen;

c.     de goothoogte van een gebouw mag ten hoogste de met de maatvoeringsaanduiding in het bouwvlak aangegeven hoogte bedragen;

d.    de (bouw)hoogte van een gebouw mag ten hoogste de met de maatvoeringsaanduiding in het bouwvlak aangegeven hoogte bedragen;

e.     de dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°;

f.      dakkapellen zijn toegestaan op:

1.    het achterdakvlak en op zijdakvlakken die niet aan de weg of openbaar groen zijn gelegen;

2.    het voordakvlak en op zijdakvlakken die aan de weg of openbaar groen zijn gelegen, mits de breedte niet meer bedraagt dan 50 % van de gevel onder het betreffende dakvlak;

g.    dakkapellen zijn niet toegestaan:

1.    op 2 verschillende hoogtes in een dakvlak;

2.    op een dakvlak met een helling van minder dan 30°.

 

6.2.2   Voor het bouwen van de in 6.1.1. onder m bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.     de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de gevellijn/voorgevel, mag ten hoogste 2 meter bedragen;

b.    de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat een haagondersteunende constructie ten hoogste 2 meter mag bedragen;

c.     de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringsaanduiding een andere hoogte is aangegeven, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de met de maatvoeringsaanduiding aangegeven hoogte bedragen;

d.    de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.

 

6.2.3   Ondergronds bouwen is niet toegestaan.

 

6.2.4   Voor het bouwen van dakterrassen gelden de volgende regels:

a.     het dak van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping mag worden gebruikt als dakterras, met dien verstande dat de afstand van een balustrade tot de perceelsgrens tenminste 2 meter dient te bedragen;

b.    De in artikel 6.2.1.onder d. bepaalde hoogte mag worden overschreden door een balustrade, met dien verstande dat de bouwhoogte van de balustrade niet meer dan 1.20 meter bedraagt ten opzichte van de bovenzijde van de (on)afgewerkte vloer van het dakterras.

 

6.3     Gebruiksregels

 

6.3.1   Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

a.     het gebruik van gronden en bouwwerken als horecabedrijf.

 

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

6.4.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag op de in 6.1 bedoelde gronden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

a.    het aanbrengen van bovengrondse kabels of leidingen;

b.    het aan- en verplanten van bomen en ander opgaand houtgewas;

c.     het ophogen van de grond.

 

6.4.2 Het verbod als bedoeld in 6.4.1 is niet van toepassing op andere werken die:

a.    het normale onderhoud, gebruik en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;

b.    reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

c.     mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

 

6.4.3 De werken of werkzaamheden als bedoeld in 6.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

 

 


Artikel 7   Gemengd-5  

 

7.1     Bestemmingsomschrijving

 

7.1.1   De voor “Gemengd-5” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep of bedrijf;

b.    kantoren;

c.     ter plaatse van Herenweg 7 tevens voor bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 (staat van bedrijfsactiviteiten) onder categorie 1 en 2 en bedrijven die naar aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen zijn, met uitzondering van zoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen

 

7.2     Bouwregels

 

7.2.1 Voor het bouwen op de in artikel 7.1.1 genoemde gronden gelden de volgende regels:

a.    een (hoofd)gebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.    indien met een maatvoeringsaanduiding een bebouwingspercentage is aangegeven, mag het bebouwingspercentage van een bouwvlak ten hoogste het met de maatvoeringsaanduiding in het bouwvlak aangegeven percentage bedragen;

c.     de goothoogte van een gebouw mag ten hoogste de met de maatvoeringsaanduiding in het bouwvlak aangegeven hoogte bedragen;

d.    de (bouw)hoogte van een gebouw mag ten hoogste de met de maatvoeringsaanduiding in het bouwvlak aangegeven hoogte bedragen;

e.    de dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°;

f.     dakkapellen zijn toegestaan op:

1.            het achterdakvlak en op zijdakvlakken die niet aan de weg of aan openbaar groen of water zijn gelegen;

2.            het voordakvlak en op zijdakvlakken die aan de weg of aan openbaar groen of water zijn gelegen, mits de breedte niet meer bedraagt dan 50 % van de gevel onder het betreffende dakvlak;

g.    dakkapellen zijn niet toegestaan:

1.            op 2 verschillende hoogtes in een dakvlak;

2.            op een dakvlak met een helling van minder dan 30°.

 

7.2.2   Voor het bouwen van dakterrassen gelden de volgende regels:

a.    het dak van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping mag worden gebruikt als dakterras, met dien verstande dat de afstand van een balustrade tot de perceelsgrens tenminste 2 meter dient te bedragen;

b.    De in artikel 7.2.1.onder d. bepaalde hoogte mag worden overschreden door een balustrade, met dien verstande dat de bouwhoogte van de balustrade niet meer dan 1.20 meter bedraagt ten opzichte van de bovenzijde van de (on)afgewerkte vloer van het dakterras;

 

7.2.3 Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels: 

a.    een kelder moet binnen het bouwvlak worden gebouwd;

b.    buiten het bouwvlak mag geen onderbouwing worden gebouwd.

 

7.3    Afwijken van de bouwregels

  

7.3.1 Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in 7.2.3, onder b. onder de volgende voorwaarden:   

a.    de maximale oppervlakte van de onderbouwing is 70 m²;

b.    voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringaanduiding, mag buiten het bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven percentage aan onderbouwing worden gebouwd;

c.     de maximale diepte is 4 meter;

d.    het bevoegd gezag vraagt de waterbeheerder om advies.

 

7.4    Gebruiksregels

 

7.4.1 Binnen deze bestemming worden in ieder geval niet toegestaan:

a.    het gebruik van gronden en gebouwen als horecabedrijf;

b.    het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van detailhandel;

c.     het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

 

7.4.2 Voor de omvang van een aan-huis-verbonden beroep geldt de volgende regel:

de gezamenlijke bruto vloeroppervlakte voor de uitoefening van een aan-huis-gebonden

beroep mag niet meer bedragen dan 25 % van de vloeroppervlakte van de desbetreffende woning, inclusief de daarbij behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m².

 

7.4.3 Bewoning van het zuidelijke koetshuis op het perceel Herenweg 7 is niet toegestaan.

 

7.5    Afwijken van de gebruiksregels

 

7.5.1  Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.4.3 ten behoeve van bewoning, mits bij of krachtens die vergunning een aantoonbaar een goed akoestisch binnenklimaat als bedoeld in de Wet geluidhinder wordt bereikt.

 

7.5.2  Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.4.1, onder c. ten behoeve van de vestiging van een seksinrichting, indien:

a.    met de vestiging van een seksinrichting het totale aantal seksinrichtingen in de gemeente van twee niet wordt overschreden;

b.    de onderlinge afstand tussen het pand, waarin de seksinrichting wordt gevestigd en enig ander pand, gemeten waar die afstand het kortst is, minimaal 25 meter is;

c.     de seksinrichting wordt geëxploiteerd in aaneengesloten ruimten, waarvan de totale bruto vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 25 % van de vloeroppervlakte van het betreffende gebouw, inclusief de daarbij behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m²;

d.    voor bezoekers van de seksinrichting voldoende parkeergelegenheid op het terrein of perceel behorende tot de seksinrichting, dan wel voldoende parkeergelegenheid in de directe omgeving aanwezig is;

e.    de seksinrichting niet wordt geëxploiteerd in de vorm van raamprostitutiebedrijf;

f.     de seksinrichting niet wordt gevestigd en geëxploiteerd in een bijgebouw.

 

 


Artikel 8   Gemengd-6  

 

8.1     Bestemmingsomschrijving

 

8.1.1  De voor “Gemengd-6” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.    wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep of bedrijf;

b.    woonzorgeenheden;

c.     maatschappelijke voorzieningen;

 

met daaraan ondergeschikt:

d.    parkeervoorzieningen;

e.    groenvoorzieningen;

f.     speelvoorzieningen;

g.    restauratieve voorzieningen;

h.    water;

i.     openbare nutsvoorzieningen;

j.     (ontsluitings)wegen, straten en paden;

 

met de daarbij behorende:

k.    niet voor bewoning bestemde gebouwen en overkappingen;

l.     tuinen en terreinen;

m.   bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

8.2     Bouwregels

 

8.2.1 Voor het bouwen op de in artikel 8.1.1 genoemde gronden gelden de volgende regels:

a.    een (hoofd)gebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.    indien met een maatvoeringsaanduiding een bebouwingspercentage is aangegeven, mag het bebouwingspercentage van een bouwvlak ten hoogste het met de maatvoeringsaanduiding in het bouwvlak aangegeven percentage bedragen;

c.     de goothoogte van een gebouw mag ten hoogste de met de maatvoeringsaanduiding in het bouwvlak aangegeven hoogte bedragen;

d.    de (bouw)hoogte van een gebouw mag ten hoogste de met de maatvoeringsaanduiding in het bouwvlak aangegeven hoogte bedragen;

e.    het totaal aantal woonzorgeenheden bedraagt ten hoogste het aantal dat op de verbeelding is aangegeven met de maatvoeringaanduiding ‘aantal’;

f.     het totaal aantal woningen bedraagt ten hoogste het aantal dat op de verbeelding is aangegeven met de maatvoeringsaanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’;

g.    de dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°;

h.    dakkapellen zijn toegestaan op:

1.         het achterdakvlak en op zijdakvlakken die niet aan de weg of aan openbaar groen of water zijn gelegen;

2.         het voordakvlak en op zijdakvlakken die aan de weg of aan openbaar groen of water zijn gelegen, mits de breedte niet meer bedraagt dan 50 % van de gevel onder het betreffende dakvlak;

i.     dakkapellen zijn niet toegestaan:

1.            op 2 verschillende hoogtes in een dakvlak;

2.            op een dakvlak met een helling van minder dan 30°.

 

8.2.2  Voor het bouwen van dakterrassen gelden de volgende regels:

a.   het dak van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping mag worden gebruikt als dakterras, met dien verstande dat de afstand van een balustrade tot de perceelgrens tenminste 2 meter dient te bedragen;

b.   De in artikel 8.2.1. onder d. bepaalde hoogte mag worden overschreden door een balustrade, met dien verstande dat de bouwhoogte van de balustrade niet meer dan 1.20 meter bedraagt ten opzichte van de bovenzijde van de (on)afgewerkte vloer van het dakterras.

 

8.2.3  Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels: 

a.    een kelder moet binnen het bouwvlak worden gebouwd;

b.    buiten het bouwvlak mag geen onderbouwing worden gebouwd.

 

8.3    Afwijken van de bouwregels

  

8.3.1 Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in 8.2.3, onder b. onder de volgende voorwaarden:   

a.    de maximale oppervlakte van de onderbouwing is 70 m²;

b.    voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringaanduiding, mag buiten het bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven percentage aan onderbouwing worden gebouwd;

c.     de maximale diepte is 4 meter;

d.    het bevoegd gezag vraagt de waterbeheerder om advies.

 

8.4    Gebruiksregels

 

8.4.1  Binnen deze bestemming gelden de volgende gebruiksregels:

a.    Op de verdiepingslagen zijn uitsluitend woningen toegestaan;

b.    In afwijking van het bepaalde onder a zijn ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - woonzorgeenheden’ op de eerste verdieping woonzorgeenheden toegestaan.

 

8.4.2 Binnen deze bestemming wordt in ieder geval niet toegestaan:

a.    het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van detailhandel;

b.    het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

 

8.4.3 Voor de omvang van een aan-huis-verbonden beroep geldt de volgende regel:

a.    de gezamenlijke bruto vloeroppervlakte voor de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep mag niet meer bedragen dan 25 % van de vloeroppervlakte van de desbetreffende woning, inclusief de daarbij behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m².

 

8.5    Afwijken van de gebruiksregels

 

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.4.2, onder b. ten behoeve van de vestiging van een seksinrichting, indien:

a.    met de vestiging van een seksinrichting het totale aantal seksinrichtingen in de gemeente van twee niet wordt overschreden;

b.    de onderlinge afstand tussen het pand, waarin de seksinrichting wordt gevestigd en enig ander pand, gemeten waar die afstand het kortst is, minimaal 25 meter is;

c.     de seksinrichting wordt geëxploiteerd in aaneengesloten ruimten, waarvan de totale bruto vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 25 % van de vloeroppervlakte van het betreffende gebouw, inclusief de daarbij behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m²;

d.    voor bezoekers van de seksinrichting voldoende parkeergelegenheid op het terrein of perceel behorende tot de seksinrichting, dan wel voldoende parkeergelegenheid in de directe omgeving aanwezig is;

e.    de seksinrichting niet wordt geëxploiteerd in de vorm van raamprostitutiebedrijf;

f.     de seksinrichting niet wordt gevestigd en geëxploiteerd in een bijgebouw.

 

 


Artikel 9   Groen

 

9.1     Bestemmingsomschrijving

 

9.1.1   De voor “Groen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     (natuurlijke) groenvoorzieningen;

b.    paden;

c.     water;

d.    het recreatief medegebruik;

e.     brug ter plaatse aanduiding ‘brug’;

 

met daaraan ondergeschikt:

f.      parkeervoorzieningen;

g.    speelvoorzieningen;

h.     openbare nutsvoorzieningen;

 

met de daarbij behorende:

i.      verhardingen;

j.      bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

9.2     Bouwregels

 

9.2.1  Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd met uitzondering van het hierna in artikel 9.2.2 bepaalde.

 

9.2.2   Voor het bouwen van de in artikel 9.1.1 onder j, genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.     de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1 meter bedragen;

b.    de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringaanduiding een andere hoogte is aangeduid, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

c.     de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.

 

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

9.3.1  Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag op de in 9.1.1 bedoelde gronden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

a.     het aanleggen of verharden van wegen of paden;

b.    het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen;

c.     het aanleggen van waterlopen of waterpartijen, het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande waterlopen of waterpartijen;

d.    het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse kabels of leidingen;

e.     het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, voor zover de Boswet of de Algemene Plaatselijke Verordening niet van toepassing is;

f.      het aan- en verplanten van bomen en ander opgaand houtgewas;

g.    het bodem verlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van de grond.

 

9.3.2 Het verbod als bedoeld in 9.3.1 is niet van toepassing op andere werken die:

a.     het normale onderhoud, gebruik en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;

b.    reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

c.     mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

 

9.3.3  De werken of werkzaamheden als bedoeld in 9.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

 

9.3.4  Het bevoegd gezag wint ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in 9.3.1. onder a en c advies in bij de waterbeheerder.

 

 


Artikel 10 Horeca

 

10.1   Bestemmingsomschrijving

 

10.1.1          De voor “Horeca” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     horecabedrijven categorie 1 en 2;

b.    terrassen, behorende bij het horecabedrijf;

 

met daaraan ondergeschikt:

c.     groenvoorzieningen;

d.    parkeervoorzieningen, anders dan de onder d genoemde parkeervoorziening;

e.     speelvoorzieningen

f.      water;

g.    openbare nutsvoorzieningen;

h.     (ontsluitings)wegen, straten en paden;

 

met de daarbij behorende:

i.      gebouwen en overkappingen;

j.      tuinen en terreinen;

k.     bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

10.2   Bouwregels

 

10.2.1            Voor het bouwen van de in artikel 10.1.1 bedoelde gronden gelden de volgende regels:

a.     een gebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.    de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt per bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak.

c.     de goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

d.    de (bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen.

e.     de dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°;

f.      dakkapellen zijn toegestaan op:

1.    het achterdakvlak en op zijdakvlakken die niet aan de weg of openbaar groen zijn gelegen;

2.    het voordakvlak en op zijdakvlakken die aan de weg of openbaar groen zijn gelegen, mits de breedte niet meer bedraagt dan 50 % van de gevel onder het betreffende dakvlak;

g.    dakkapellen zijn niet toegestaan:

1.    op 2 verschillende hoogtes in een dakvlak;

2.    op een dakvlak met een helling van minder dan 30°.

 

10.2.2            Voor het bouwen van de in 10.2.1. onder k. bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.     de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de gevellijn/voorgevel, mag ten hoogste 2 meter bedragen;

b.    de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat een haagondersteunende constructie ten hoogste 2 meter mag bedragen;

c.     de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringsaanduiding een andere hoogte is aangegeven, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de met een maatvoeringsaanduiding aangegeven hoogte bedragen;

d.    de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.

 

10.2.3            Voor het bouwen van dakterrassen gelden de volgende regels:

a.    het dak van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping mag worden gebruikt als dakterras, met dien verstande dat de afstand van een balustrade tot de perceelgrens tenminste 2 meter dient te bedragen;

b.    De in artikel 10.2.1. onder d. bepaalde hoogte mag worden overschreden door een balustrade, met dien verstande dat de bouwhoogte van de balustrade niet meer dan 1.20 meter bedraagt ten opzichte van de bovenzijde van de (on)afgewerkte vloer van het dakterras.

 

10.2.4  Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels: 

a.   een kelder moet binnen het bouwvlak worden gebouwd;

b.   buiten het bouwvlak mag geen onderbouwing worden gebouwd.

 

10.3    Afwijken van de bouwregels

  

10.3.1 Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in 10.2.4, onder b. onder de volgende voorwaarden:   

a.    de maximale oppervlakte van de onderbouwing is 70 m²;

b.    voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringaanduiding, mag buiten het bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven percentage aan onderbouwing worden gebouwd;

c.     de maximale diepte is 4 meter;

d.    het bevoegd gezag vraagt de waterbeheerder om advies.


10.4   Gebruiksregels

 

10.4.1          Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

a.    het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horecabedrijven, categorie 3;

b.    het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan ondergeschikte detailhandel in aan de horecafunctie gerelateerde producten;

c.     het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

 

10.5   Afwijken van de gebruiksregels

 

10.5.1          Het bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10.4.1, onder c. ten behoeve van de vestiging van een seksinrichting, indien:

a.    met de vestiging van een seksinrichting het totale aantal seksinrichtingen in de gemeente van twee niet wordt overschreden;

b.    de onderlinge afstand tussen het pand, waarin de seksinrichting wordt gevestigd en enig ander pand, gemeten waar die afstand het kortst is, minimaal 25 meter is;

c.     de seksinrichting wordt geëxploiteerd in aaneengesloten ruimten, waarvan de totale bruto vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 40% van de vloeroppervlakte van het betreffende gebouw, inclusief de  daarbij behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m²;

d.    voor bezoekers van de seksinrichting voldoende parkeergelegenheid op het terrein of perceel behorende tot de seksinrichting, dan wel voldoende parkeergelegenheid in de directe omgeving aanwezig is;

e.    de seksinrichting niet wordt geëxploiteerd in de vorm van raamprostitutiebedrijf;

f.     de seksinrichting niet wordt gevestigd en geëxploiteerd in een bijgebouw.

 


Artikel 11 Kantoor

 

11.1   Bestemmingsomschrijving

 

11.1.1          De voor “Kantoor” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     kantoren;

b.    dienstverlening;

 

met daaraan ondergeschikt:

c.     parkeervoorzieningen;

d.    groenvoorzieningen;

e.     restauratieve voorzieningen;

f.      water;

g.    openbare nutsvoorzieningen;

h.     (ontsluitings)wegen, straten en paden;

 

met de daarbij behorende:

i.      gebouwen en overkappingen;

j.      tuinen en terreinen;

k.     bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

11.2   Bouwregels

 

11.2.1            Voor het bouwen van de in artikel 11.1.1 bedoelde gronden gelden de volgende regels:

a.     een (hoofd)gebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.    het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;

c.     de goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

d.    de (bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

e.     de dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°;

f.      dakkapellen zijn toegestaan op:

1.    het achterdakvlak en op zijdakvlakken die niet aan de weg of aan openbaar groen of water zijn gelegen;

2.    het voordakvlak en op zijdakvlakken die aan de weg of aan openbaar groen of water zijn gelegen, mits de breedte niet meer bedraagt dan 50 % van de gevel onder het betreffende dakvlak;

g.    dakkapellen zijn niet toegestaan:

1.    op 2 verschillende hoogtes in een dakvlak;

2.    op een dakvlak met een helling van minder dan 30°.

 

11.2.2            Voor het bouwen van de in 11.1.1. onder k. bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.     de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de gevellijn/voorgevel, mag ten hoogste 2 meter bedragen;

b.    de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat een haagondersteunende constructie ten hoogste 2 meter mag bedragen;

c.     de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringsaanduiding een andere hoogte is aangeduid, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

d.    de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.

 

11.2.3          Voor het bouwen van dakterrassen gelden de volgende regels:

a.    het dak van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping mag worden gebruikt als dakterras, met dien verstande dat de afstand van een balustrade tot de perceelsgrens tenminste 2 meter dient te bedragen;

b.    De in artikel 11.2.1. onder d. bepaalde hoogte mag worden overschreden door een balustrade, met dien verstande dat de bouwhoogte van de balustrade niet meer dan 1.20 meter bedraagt ten opzichte van de bovenzijde van de (on)afgewerkte vloer van het dakterras.

 

11.2.4          Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

a.    binnen het bouwvlak mag een kelder worden gebouwd;

b.    buiten het bouwvlak geen onderbouwing worden gebouwd.

 

11.3    Afwijken van de bouwregels

  

11.3.1 Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in 11.2.4, onder b. onder de volgende voorwaarden:   

a.    de maximale oppervlakte van de onderbouwing is 70 m²;

b.    voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringaanduiding, mag buiten het bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven percentage aan onderbouwing worden gebouwd;

c.     de maximale diepte is 4 meter;

d.    het bevoegd gezag vraagt de waterbeheerder om advies.

 

11.4   Gebruiksregels

 

11.4.1          Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval

gerekend:

a.    het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van detailhandel;

b.    het gebruik van gronden en gebouwen als horecabedrijf;

c.     het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

 

11.5   Afwijken van de gebruiksregels

 

11.5.1          Het bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11.4.1, onder c. ten behoeve van de vestiging van een seksinrichting, indien:

a.    met de vestiging van een seksinrichting het totale aantal seksinrichtingen in de gemeente van twee niet wordt overschreden;

b.    de onderlinge afstand tussen het pand, waarin de seksinrichting wordt gevestigd en enig ander pand, gemeten waar die afstand het kortst is, minimaal 25 meter is;

c.     de seksinrichting wordt geëxploiteerd in aaneengesloten ruimten, waarvan de totale bruto vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 40% van de vloeroppervlakte van het betreffende gebouw, inclusief de  daarbij behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m²;

d.    voor bezoekers van de seksinrichting voldoende parkeergelegenheid op het terrein of perceel behorende tot de seksinrichting, dan wel voldoende parkeergelegenheid in de directe omgeving aanwezig is;

e.    de seksinrichting niet wordt geëxploiteerd in de vorm van raamprostitutiebedrijf;

f.     de seksinrichting niet wordt gevestigd en geëxploiteerd in een bijgebouw.

 

11.6   Wijzigingsbevoegdheid

11.6.1            Het bevoegd gezag kan bij volledige of gedeeltelijke bedrijfsbeëindiging het op de verbeelding als ‘wijzigingsgebied 8’ aangewezen gebied wijzigen in de bestemming ‘wonen-landgoed’, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a.    de functieverandering dient de uitstraling en het karakter van het landgoed waarin de gronden ingevolge het bepaalde in artikel 15 (Natuur-3) zijn gelegen te versterken;

b.    de ruimtelijke verschijningsvorm van het landgoed waarin de betrokken gronden ingevolge het bepaalde in artikel 15 (Natuur-3) zijn gelegen, mag niet in zijn hoofdopzet worden aangetast;

c.     functieverandering mag niet een zodanige verkeers- en parkeerdruk genereren dat het karakter van het landgoed wordt aangetast;

d.    er dient rekening te worden gehouden met de speciale beschermingszones ingevolge de Vogel- en Habitatrichtlijn en de externe werking die daaruit voortvloeien, in welk kader voorafgaand aan de wijziging onderzoek zal worden verricht.

 

 


Artikel 12 Maatschappelijk

 

12.1   Bestemmingsomschrijving

 

12.1.1          De voor “Maatschappelijk” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     maatschappelijke instellingen, met dien verstande dat;

1.    uitsluitend een  begraafplaats is toegestaan, ter plaatse van de aanduiding “begraafplaats”;

2.    uitsluitend een gronddepot is toegestaan, ter plaatse van de aanduiding ‘gronddepot’;

3.    uitsluitend een scouting is toegestaan, ter plaatse van de aanduiding “scouting”;

4.    uitsluitend een onderwijsinstelling is toegestaan, ter plaatse van de aanduiding ‘onderwijsinstelling’;

5.    uitsluitend een zorginstelling is toegestaan, ter plaatse van de aanduiding ‘zorginstelling’;

6.    uitsluitend een cultureel centrum en pension is toegestaan, ter plaatse van de aanduiding ‘cultureel centrum en pension’;

 

met daaraan ondergeschikt:

b.    parkeervoorzieningen;

c.     groenvoorzieningen;

d.    speelvoorzieningen;

e.     restauratieve voorzieningen;

f.      water;

g.    openbare nutsvoorzieningen;

h.     (ontsluitings)wegen, straten, bruggen en paden;

 

met de daarbij behorende:

i.      gebouwen en overkappingen;

j.      tuinen en terreinen;

k.     bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

12.2   Bouwregels

 

12.2.1            Voor het bouwen van de in artikel 12.1.1. onder a. genoemde hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

a.     een (hoofd)gebouw en overkapping moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.    de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt per bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak;

c.     de goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

d.    de (bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

e.     in afwijking van het bepaalde in 12.2.1, onder a t/m d, geldt ter plaatse van de aanduiding ‘begraafplaats’ grafmonumenten mogen worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 10 meter;

f.      de dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°;

g.    dakkapellen zijn toegestaan op:

1.    het achterdakvlak en op zijdakvlakken die niet aan de weg of aan openbaar groen of water zijn gelegen;

2.    het voordakvlak en op zijdakvlakken die aan de weg of aan openbaar groen of water zijn gelegen, mits de breedte niet meer bedraagt dan 50 % van de gevel onder het betreffende dakvlak;

h.     dakkapellen zijn niet toegestaan:

1.    op 2 verschillende hoogtes in een dakvlak;

2.    op een dakvlak met een helling van minder dan 30°;

 

12.2.2            Voor het bouwen van de in 12.1.1. onder k. bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.     de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de gevellijn/voorgevel, mag ten hoogste 2 meter bedragen;

b.