REGELS
Bestemmingsplan
‘Herziening Landgoederen en Groene Gebieden’
gemeente Heemstede |
|
opstellers: |
Raadhuisplein 1 |
|
Gerard Klaassen
(ruimtelijke ordening) |
Postbus 352 |
|
Ruben Visser (ruimtelijke
ordening) |
2100 AJ Heemstede |
|
Bob ter Haak (stedenbouw) |
tel. (023) 5485 868 |
|
Marieke Boor (stedenbouw) |
fax (023) 5485 700 |
|
met bijdragen van: |
gemeente@heemstede.nl |
|
Omgevingsdienst IJmond |
www.heemstede.nl |
|
|
Artikel 4 Agrarisch met waarden
Artikel 6 Cultuur en ontspanning
Artikel 7 Gemengd-5 (kantoren en wonen)
Artikel 8 Gemengd-6
(Wonen en zorg)
Artikel 20 Verkeer- Railverkeer
Artikel 24 Leiding - Gas ( dubbelbestemming)
Artikel 25 Leiding - water ( dubbelbestemming)
Artikel 26 Leiding - Hoogspanning (
dubbelbestemming)
Artikel 27 Leiding - Effluent (
dubbelbestemming)
Artikel 28 Waarde - Archeologie 1
(dubbelbestemming)
Artikel 29 Waarde - Archeologie 2
(dubbelbestemming)
Artikel 30 Waarde - Archeologie 3
(dubbelbestemming)
Artikel 31 Waarde - Archeologie 4 (dubbelbestemming)
Artikel 32 Waarde - Archeologie 5
(dubbelbestemming)
Artikel 33 Waarde - Archeologie 6
(dubbelbestemming)
Artikel 34 Waterstaat - waterkering (dubbelbestemming)
Artikel 35 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 36 Algemene bouwregels
Artikel 37 Algemene afwijkingsbevoegdheid
Artikel 38 Algemene wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 overgangs-
en slotregels
Artikel 40 Overgangsrecht bouwwerken
Artikel 41 Overgangsrecht gebruik
1.
Plan:
het bestemmingsplan ‘Herziening Landgoederen en Groene Gebieden’,
van de gemeente Heemstede, met planid NL.IMRO.0397.BPh1landgoederen-0201.DGN;
2.
Bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het
GML-bestand
met de bijbehorende regels;
3.
Aan-huis-verbonden
beroep:
een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk,
juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied dat door de
gebruiker van een woning in die woning of bijbehorend bijgebouw wordt
uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en
een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in
overeenstemming is;
4.
Aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan
een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat en waaraan het in
architectonisch opzicht ondergeschikt is;
5.
Aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden
zijn aangeduid, waar
ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien
van het gebruik en/of het
bebouwen van deze gronden;
6.
Aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
7.
Achtergevel:
gevel aan de achterzijde van een huis of gebouw;
8.
Agrarisch
bedrijf:
Een onderneming waarin uitsluitend of overwegend
gewassen worden geteeld en/of dieren worden gehouden al dan niet samengaand met
het winnen van producten, welke van die gewassen of dieren afkomstig zijn,
nader te onderscheiden in
a.
het
akkerbouwbedrijf,
b.
het
veehouderijbedrijf op open grond,
c.
het
tuinbouwbedrijf op open grond dan wel onder plat glas,
d.
het
tuinbouwbedrijf onder staand glas,
met uitdrukkelijke uitzondering van een
niet-grondgebonden neventak;
9.
Agrarisch
medegebruik:
beperkt agrarisch gebruik op gronden met een dominante
niet-agrarische functie;
10. Archeologische waarden:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in
dat gebied voorkomende cultuurhistorische overblijfselen;
11. Atelier:
ruimte bestemd voor de uitoefening van creatieve en
artistieke activiteiten op het gebied van beeldende kunst, zoals bijvoorbeeld schilderen,
beeldhouwen of fotografie;
12. Balustrade:
Afscheiding van een vloer, balkon of dak zoals
bijvoorbeeld een hekwerk;
13. Bebouwingspercentage:
een in de regels of met een maatvoeringsaanduiding
aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft,
dat ten hoogste mag worden bebouwd, dit met inbegrip van de oppervlakte van
(overdekte) bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
14. Bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een
bedrijf;
15. Bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of
bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige
dienstruimten;
16. Bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw
of op of bij een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van)
een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming of het toegelaten
gebruik van het gebouw of terrein, noodzakelijk is. Als de bedrijfsvoering ter
plaatse zoveel tijd en aandacht van de aanvrager opeist, dat op grond daarvan
een redelijk belang om op het perceel te wonen, wordt noodzaak als aanwezig
geacht. Een redelijk belang is derhalve niet reeds gelegen in het hebben van
een bedrijf op het perceel;
17. Beperkte horecavoorziening:
horecavoorziening die voor wat betreft de
exploitatievorm ondergeschikt is aan de hoofdfunctie detailhandel zoals bijvoorbeeld
een koffiehoek, proeflokaal van wijnen, zitgedeelte van een banketbakker,
patisserie of ijssalon;
18. Beschoeiing:
constructies die een oever of waterkant beschermen tegen
afkalven, golfkrachten en andere invloeden die de stabiliteit van de waterkant
in gevaar brengen;
19. Bestaand:
·
bij
bebouwing: bouwwerken, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van
dit plan zijn, zullen of worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij
of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
·
bij
gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van ter inzage leggen van het
ontwerpbestemmingsplan en rechtens mogelijk is bij of krachtens de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht;
20. Bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
21. Bestemmingsvlak:
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
22. Bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw
zonder directe verbinding met het hoofdgebouw, dat door de vorm onderscheiden
kan worden van het hoofdgebouw en dat daaraan ondergeschikt is;
23. Bijzondere woonvorm:
niet-zelfstandige woningen met gemeenschappelijke
voorzieningen ten behoeve van verzorgingsbehoevenden;
24. Bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
25. Bouwlaag:
een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer
ruimten, waarbij de bovenkanten van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar
grenzende ruimten niet meer dan 1,5 meter in hoogte verschillen, zulks met
uitsluiting van kelder, onderbouw en uitsluitend voor berging geschikte zolder;
26. Bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de
regels een zelfstandige, bij
elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
27. Bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
28. Bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid,
waar ingevolge de
regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen
zijnde zijn toegelaten;
29. Cultuurhistorie(sche waarden):
de aan een object, gebouw,
terrein of structuur toegekende waarde op basis van zijn sociaalhistorische,
geschiedkundige, architectuurhistorische, (steden)bouwhistorische, archeologische
en/of historisch-geografische karakteristiek;
30. Consumentenvuurwerk:
Vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik;
31. Dakhelling:
de hoek van een dakvlak ten opzichte van de horizontale
(verdiepings)vloer;
32. Dakkapel:
constructie ter vergroting van een gebouw dat tenminste
aan de boven- en onderzijde rondom door het dakvlak wordt omsloten;
33. Dakopbouw:
Een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst;
34. Dakterras:
een afgescheiden buitenruimte op een plat dak;
35. Dakvlak:
een vlak van het dak of de kap;
36. Detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen
de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren en/of het leveren van
goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of
aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
37. Detailhandel in volumineuze
goederen:
detailhandel in goederen die vanwege hun omvang en/of
aard een groot uitstallingsoppervlak nodig hebben, zoals:
· detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;
· detailhandel in volumineuze goederen, zoals auto's, keukens, badkamers, boten, motoren, caravans, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en materialen;
· tuincentra;
· grootschalige meubelbedrijven, al dan niet – in ondergeschikte mate – in combinatie met woninginrichting en stoffering;
· bouwmarkten;
38. Dienstverlening:
het
bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks, al dan
niet via een balie, te woord wordt gestaan en geholpen zoals reisbureaus,
kapsalons, pedicures, makelaarskantoren en bankfilialen;
39. Dove gevel:
een
bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in
NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het
verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk
35 dB(A), alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te
openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een
geluidsgevoelige ruimte;
40. Effluentleiding:
leiding voor gezuiverd afvalwater dat van de
zuiveringsinrichting wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater;
41. Erf (woningwet):
al dan niet omheind stuk grond dat in ruimtelijk opzicht
direct hoort bij, in functioneel opzicht ten dienste
staat van, en in feitelijk opzicht direct aansluit aan een gebouw en dat
blijkens de kadastrale gegevens behoort tot het perceel waarop dat gebouw is
geplaatst;
42. Perceel- en
terreinafscheiding:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat bedoeld is om (een
gedeelte van) een perceel of een terrein af te scheiden;
43. Erker:
een
hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een hoofdgebouw,
bouwkundig
bestaande uit een “lichte” constructie met een overwegend
transparante uitstraling;
44. Evenement:
een georganiseerde, verplaatsbare gebeurtenis,
bijgewoond door een verzameling mensen, die zich daarvoor in een bepaald
tijdvak en in een inrichting of op een terrein bevindt of beweegt en waarbij
(ruil)handel, muziek, kunst,
cultuur,
religie, wetenschap
of een combinatie van deze centraal staat, zoals (ruil)beurzen, jaarmarkten,
tentoonstellingen, exposities, voorstellingen of concerten. Voor wat betreft de
werking van dit bestemmingsplan wordt onder het tijdvak voor het houden van een
evenement gedurende ten hoogste 1 dag de periode tussen 07.00 uur en 23.00 uur
verstaan;
45. Extensieve
recreatief medegebruik:
niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen,
skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie;
46. Garage:
gebouwen ten behoeve van het stallen van vervoermiddelen
en andere niet voor de (detail)handel bestemde goederen;
47. Geluidszoneringsplichtige inrichting:
inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder
rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden
vastgesteld;
48. Gevellijn:
een op
de plankaart blijkens de daarop voorkomende figuur als zodanig aangegeven lijn,
welke door bebouwing naar de wegzijde en naar de
zijdelingse perceelsgrens toe niet mag worden
overschreden, behoudens overschrijdingen die krachtens deze regels zijn of
kunnen worden toegestaan, welke lijn tevens dient als hoofdoriëntatie voor
hoofdgebouwen;
49. Glastuinbouwbedrijf:
agrarisch bedrijf waarbij in hoofdzaak gewassen worden
geteeld met behulp van kassen;
50. Haagondersteunende constructie:
perceel- of terreinafscheiding, bestaande uit een gaaswerk aan palen en die bedoeld is om volledig begroeid
te zijn met groenblijvende planten;
51. Hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste
bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
52. Horecabedrijf/voorziening:
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren
voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies
wordt verstrekt;
53. Horecabedrijf-categorie 1:
horecabedrijf, gericht op:
a. winkelondersteuning en primair
afgestemd op de winkelopeningstijden, zoals bijvoorbeeld snackbars/cafetaria,
lunchrooms, petit-restaurants, grand-cafés en/of naar aard en invloed op de
omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijven;
b. spijsverstrekking, niet afgestemd op de
winkelopeningstijden en ook in de avonduren geopend, zoals bijvoorbeeld
snackbars, shoarmazaken en/of naar aard en invloed op de omgeving daarmee
gelijk te stellen horecabedrijven;
c. maaltijd- en logiesverstrekking, niet
afgestemd op de winkelopeningstijden en
ook in de avonduren geopend, zoals bijvoorbeeld restaurants, bistro’s,
eetcafés, pizzeria’s, en/of naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk
te stellen horecabedrijven, alsmede hotels en pensions;
54. Horecabedrijf-categorie 2:
horecabedrijf, gericht op het verstrekken van
alcoholische dranken en (in de regel) op het geven van gelegenheid om te luisteren
naar mechanische muziek, niet afgestemd op de winkelopeningstijden en is in de
avonduren en deels in de nachtperiode geopend, zoals bijvoorbeeld cafés, bars
en/of naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijven;
55. Horecabedrijf-categorie 3:
horecabedrijf, gericht op het bieden van entertainment,
het verstrekken van alcoholische dranken en het geven van gelegenheid tot het
luisteren naar (live) muziek en tot dansen en ander vermaak, niet afgestemd op
de winkelopeningstijden en in de regel ook in de nachtperiode geopend, zoals
bijvoorbeeld discotheken, bardancings, partycentra en/of naar aard en invloed
op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijven;
56. Hoveniersbedrijf:
een bedrijf, gericht op de aanleg, de inrichting en het onderhoud van tuinen en groen, met gebruikmaking van de daarbij behorende materialen en gereedschappen, zonder dat detailhandel wordt uitgeoefend;
57. Kampeermiddelen:
niet als een bouwwerk aan te merken vouwwagens, kampeerauto's, caravans of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;
58. Kantoor:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van
administratieve werkzaamheden;
59. Kelder:
(het deel van) een gebouw dat binnen het bouwvlak en volledig onder het peil ligt;
60. Landschappelijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met zijn
verschijningsvorm en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of
elementen;
61. Maaiveld:
bovenzijde van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;
62. Maatschappelijke instelling/voorziening:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en
levensbeschouwelijke voorziening, voorziening ten behoeve van sport en
sportieve recreatie en voorziening ten behoeve van openbare dienstverlening;
63. Manege:
een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in
paardrijden en daarvoor paarden en/of pony's houdt, in combinatie met een of
meer van de volgende hiermee samenhangende activiteiten of voorzieningen: het
in pension houden van paarden en/of pony's, het houden van wedstrijden of andere
met de bestemming verband houdende evenementen;
64. Natuurwetenschappelijke
waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met
daarin voorkomende geologische, bodemkundige en biologische elementen;
65. Nutstuin:
tuin(deel) met niet-bedrijfsmatige teelt van voedings-
en siergewassen;
66. Nutsvoorziening:
Een gebouw ten behoeve van een op het openbaar net
aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer
of het wegverkeer;
67. Onderbouwing:
(deel van) een bouwwerk dat buiten het bouwvlak en volledig onder het maaiveld ligt;
68. Overkapping:
een bouwwerk geen gebouw zijnde, voorzien van een
gesloten dak en waarvan de oppervlakte groter is dan 1 m²;
69. Paardenstalling/-pension:
het houden van paarden en pony's ten behoeve van verhuur
en eigen gebruik, alsmede het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden
en pony's in pension te stallen en te weiden; onder paardenstalling worden geen
maneges verstaan;
70. Parkeervoorziening:
Elke, al dan niet overdekte,
stallingsgelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer;
71. Praktijkruimte:
een gebouw of een deel van een gebouw dat dient voor het
uitoefenen van een
beroep dan wel het verlenen van diensten op
administratief, maatschappelijk,
juridisch, medisch, therapeutisch of kunstzinnig gebied,
alsook op hiermee gelijk
te stellen terrein;
72. Perceelsgrens:
de scheidslijn van een perceel met de naastgelegen percelen;
73. Productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden
vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de
detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan het productieproces;
74. (Raam)Prostitutie:
het zich tegen vergoeding beschikbaar stellen tot het
verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander;
75. Extensief recreatief
medegebruik:
beperkt recreatief gebruik op gronden met een dominante
niet-recreatieve functie;
76. Restauratieve voorziening:
horecavoorziening die voor wat betreft de
exploitatievorm behoort bij en ondergeschikt is aan de hoofdfunctie (maatschappelijke,
sociaal-culturele, kantoor- of bedrijfsfunctie) en waarvan de hoofddoelstelling
is niet het commercieel voeren van een horecabedrijf is, zoals bijvoorbeeld een
bedrijfskantine of –restaurant, kantines van maatschappelijke of
sociaal-culturele instellingen en sportkantines;
77. Risicovolle inrichting:
inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe
Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico, c.q. een
risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten
van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
78. Seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte
waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele
handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard
plaatsvinden; onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een
prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop,
seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met
elkaar;
79. Staat
van Bedrijfsactiviteiten / Inrichtingen:
de Staat van Bedrijfsactiviteiten / Inrichtingen die van deze regels onderdeel uitmaakt;
80. Steiger:
Constructie aan of loodrecht op een oever;
81. Toeristisch-recreatieve
nevenactiviteiten:
Niet-agrarische nevenactiviteiten bij een volwaardig agrarisch
bedrijf in het kader van verbrede landbouw als bedoeld artikel 26e van de
Provinciale Ruimtelijke Verordening, die van kracht was ten tijde van de
inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
82. Topgevel:
een gevel met een in een punt uitlopend geveldeel,
doorgaans gesitueerd aan de korte zijde van een gebouw, zoals bijvoorbeeld een
halsgevel, een klokgevel, een puntgevel, een tuitgevel of een trapgevel;
83. Tuin, terrein:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan,
dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht
ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
84. Uitbouw:
een gebouw dat ter vergroting van een bestaande ruimte
zonder scheidende tussenwanden is gebouwd aan een hoofdgebouw en waaraan het in
architectonisch opzicht ondergeschikt is;
85. Verblijfsgebied:
dat deel van de openbare ruimte, waar de verkeersfunctie
ondergeschikt is aan de verblijfsfunctie, zoals bijvoorbeeld in woonwijken en
winkelgebieden;
86. Voorgevel:
de gevel van
het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als
belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;
87. Waterbeheerder:
Het betreffende waterschap verantwoordelijk voor het
integrale waterbeheer in
Heemstede;
88. Woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de
huisvesting van één afzonderlijk huishouden c.q. een daarmee gelijk te stellen
samenhangende groep van
personen;
89. Woonschip:
een zich op het water bevindend object, dat bestemd is
voor permanente bewoning;
90. Woonzorgcomplex:
een al dan niet afgesloten
inrichting met een cluster van wooneenheden waarbij de functie wonen wordt
gecombineerd met zorg- en welzijnsvoorzieningen, veelal voorzien van
bijbehorende voorzieningen gericht op dagbesteding, recreatie en educatie;
91. Woonzorgeenheid:
een gebouw of deel van een
gebouw, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting
van één bewoner van een woonzorgcomplex.
2.1 Peil
Bij de toepassing van deze regels wordt onder peil
verstaan:
a.
bij
ligging op een afstand van minder dan 10 meter uit de as van de weg: de kruin
van de weg;
b.
bij
ligging op of aan het spoorstaaf binnen de bestemming ‘Verkeer-Railverkeer’: de
hoogte van de spoorstaaf;
c.
bij
aan- of uitbouwen en dakopbouwen: de bovenkant van de
afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;
d.
bij
ligging anderszins: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte
terrein;
e.
indien
in of boven het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil.
2.2 Wijze van meten en berekenen
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
a.
de
dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte
van het horizontale vlak;
b.
de
goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de
bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord,
of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
c.
de
inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de
begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de
scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
d.
de
bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het
hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van
ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard
daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
e.
de
oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de
scheidingsmuren,
neerwaarts geprojecteerd op
het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het
bouwwerk;
f.
afstanden
tussen bouwwerken onderling en tussen bouwwerken en perceelgrenzen:
daar
waar de betreffende afstand het kleinst is;
g.
de
afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk tot de zijdelingse perceelsgrens;
h. vloeroppervlakte
de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.
Ondergeschikte bouwdelen
a.
Bij
de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden buiten
beschouwing gelaten:
1.
plinten,
pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten,
reclameobjecten, ventilatiekanalen, schoorstenen, (schotel)antennes en daarmee
naar hun ruimtelijke invloed gelijk te stellen ondergeschikte bouwdelen, mits
de overschrijding van bouw- en bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter
bedraagt;
2.
ondergeschikte
bouwdelen als ventilatiekanalen, liftkokers, installaties, schoorstenen en
(schotel) antennes op een dakvlak, mits die bouwdelen niet verder dan 2 meter buiten
dat dakvlak steken;
3.
ondergeschikte
bouwdelen als lichtstraten, dakramen en zonne(warmte)
collectoren op een dakvlak, mits lichtstraten en zonne(warmte)collectoren
niet verder dan 0,6 meter en dakramen niet verder dan 0,2 meter buiten dat
dakvlak steken;
4.
funderingen,
stoepen, stoeptreden, hellingbanen, erkers, toegangsportalen, veranda's,
balkons, luifels en overstekende daken, mits de overschrijding van bouw- en
bestemmingsgrenzen niet meer dan 2 meter bedraagt;
5.
topgevels;
b.
Bij
de toepassing van deze regels worden dakkapellen, dakopbouwen
en dakterrassen niet aangemerkt als ondergeschikte bouwdelen; op deze bouwdelen
zijn de bouwregels van de betreffende bestemming van toepassing;
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 De met “Agrarisch” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
de
uitoefening van het agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden
agrarische bedrijfsvoering;
b.
de
uitoefening van een glastuinbouwbedrijf, ter plaatse van de aanduiding “glastuinbouwbedrijf”;
c.
ten
hoogste één bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning
toegestaan”;
met daaraan ondergeschikt:
d.
restauratieve
voorzieningen;
e.
groenvoorzieningen;
f.
(ontsluitings)wegen en paden;
g.
parkeervoorzieningen;
h.
water;
i.
openbare
nutsvoorzieningen;
j.
extensief
recreatief medegebruik;
k.
tuinen,
terreinen en erven;
met de daarbij behorende:
l.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Voor het bouwen op de in artikel 3.1.1 genoemde gronden gelden de
volgende regels:
a.
een
(hoofd)gebouw moet binnen een bouwvlak
worden gebouwd;
b.
de totale oppervlakte van gebouwen en
overkappingen bedraagt per bouwvlak ten hoogste het
ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage
(%)’ aangegeven bebouwingspercentage; indien geen
bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van
het bouwvlak;
c.
de
goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten
hoogste de ter plaatse van de aanduiding ‘maximale
goothoogte (m)’
aangegeven hoogte bedragen;
d.
de
(bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten
hoogste de ter plaatse van de aanduiding ‘maximale
bouwhoogte (m)’
aangegeven hoogte bedragen;
e.
in
afwijking van het onder d bepaalde mag de goothoogte en bouwhoogte van
opstallen van staand glas of ander doorzichtig materiaal 3 meter
respectievelijk 4 meter bedragen;
f.
de
dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°.
3.2.2 Voor het bouwen van een
bedrijfswoning gelden de volgende regels:
a.
de
inhoud van een bedrijfswoning mag maximaal 750 m3 bedragen;
b.
de
respectievelijke bouw- en goothoogte van een bedrijfswoning mogen ten hoogste
8,5 meter en 3 meter bedragen;
c.
bij
een bedrijfswoning mogen aan- en uitbouwen worden gerealiseerd met een maximum
oppervlakte van 40 m2.
d.
de
bouw- en goothoogte van de hiervoor bedoelde aan- en uitbouwen mag niet meer
bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd
met 0,30 meter, met een maximum van respectievelijk 3 en 5 meter;
e. bij een bedrijfswoning mag
onverminderd het oppervlakte aan aan- en uitbouwen het
gezamenlijke oppervlakte voor bijgebouwen en overkappingen maximaal
40 m2 bedragen.
3.2.3 Voor overige bouwwerken
gelden de volgende regels:
a.
Dakkappelen
zijn toegestaan op:
1.
het
achterdakvlak en op zijdakvlakken die niet aan de weg of aan openbaar groen of
water zijn gelegen;
2.
het
voordakvlak en op zijdakvlakken die aan de weg of aan openbaar groen of water
zijn gelegen, mits de breedte niet meer bedraagt dan 50 % van de gevel onder
het betreffende dakvlak;
b.
dakkapellen
zijn niet toegestaan:
1.
op
2 verschillende hoogtes in een dakvlak;
2.
op
een dakvlak met een helling van minder dan 30°.
3.2.4 Voor het bouwen van de in artikel 3.1.1 onder l bedoelde
bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:
a.
silo’s
moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b.
waterreservoirs
zijn uitsluitend toegestaan voor zover de gronden zijn aangewezen als
“Glastuinbouwbedrijf”;
c.
de
hoogte van waterreservoir(s) bedraagt ten hoogste 3 meter;
d.
de
hoogte van perceel- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1 meter bedragen;
e.
de
hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, inclusief silo’s, mag
binnen het bouwvlak ten hoogste 9 meter bedragen;
f.
de
bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag buiten het bouwvlak ten hoogste 3 meter bedragen;
g.
in
afwijking van 3.2.4, onder e en f, mag de hoogte van masten niet meer bedragen
dan 7 meter;;
h.
de
bouw van zwembaden is niet toegestaan;
i.
de
bouw en aanleg van paardenbakken en tennisbaken is niet toegestaan.
3.2.5 Ondergronds bouwen
Onderbouwing
is uitsluitend toegestaan onder en ten behoeve van agrarische bedrijfsgebouwen
en bedrijfswoning, met uitzondering van kassen.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1
Het bevoegd gezag kan met een
omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in artikel 3.2.5 onder de
volgende voorwaarden:
a. de
maximale oppervlakte van de onderbouwing is 70 m²;
b.
voor
zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringaanduiding, mag buiten het bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding
“maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven percentage aan onderbouwing
worden gebouwd;
c. de
maximale diepte is 4 meter;
d. het
bevoegd gezag vraagt de waterbeheerder om advies.
3.4 Gebruiksregels
3.4.1 Tot een gebruik strijdig met
deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
a.
het
gebruik van gronden ten behoeve van geluidszoneringsplichtige
en/of risicovolle inrichtingen;
b.
het
gebruik van gronden en bouwwerken als horecabedrijf;
c.
het
gebruik van gronden en bouwwerken voor opslag van meer dan 10.000 kg
consumentenvuurwerk;
d.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, waaronder
detailhandel in volumineuze goederen, met uitzondering van productiegebonden
detailhandel;
e.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een verkooppunt voor
motorbrandstoffen;
f.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
g.
het
gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
h.
het
gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
i.
het
gebruik van gronden en bouwwerken voor toeristisch-recreatieve nevenactiviteiten;
j.
het
gebruiken van een bedrijfswoning voor bewoning die niet verband houdt met de
agrarische bedrijfsvoering, zoals omschreven in artikel 1 onder 9.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het
bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
a. 3.4.1 onder i ten behoeve van
toeristisch-recreatieve nevenactiviteiten, zoals bed & breakfast,
ondersteunende horeca, boerengolf, galerie, fietsenverhuur of soortgelijke
activiteiten, met dien verstande dat:
1. de toeristisch-recreatieve
nevenactiviteiten uitgevoerd dienen te worden door degene die het agrarisch
bedrijf uitoefent;
2. boerengolf is toegestaan
buiten het bouwvlak;
3. de overige
toeristisch-recreatieve nevenactiviteiten uitsluitend zijn toegestaan binnen
het bouwvlak;
4. het bruto vloeroppervlak van
de toeristisch-recreatieve nevenactiviteiten niet meer dan 30% van het bouwvlak mag bedragen, met een maximum van 60 m²;
5. een bed & breakfast in maximaal twee slaapkamers voor maximaal 4 personen
mag worden aangeboden;
6. er slechts een geringe verkeersaantrekkende werking mag zijn die is afgestemd op
de aanwezige infrastructuur en waardoor geen onevenredige verkeersoverlast mag
optreden;
7. parkeren dient plaats te
vinden op eigen bouwperceel;
8. de toeristisch-recreatieve
nevenactiviteiten niet mogen leiden tot een beperking van de
ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven;
9. het bevoegd gezag ten
behoeve van de beoordeling van een verzoek om afwijking advies inwint bij één
of meerdere ter zake deskundigen.
b. 3.4.1 onder d ten behoeve van detailhandel
als nevenactiviteit binnen het agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
1. de nevenactiviteit
uitgevoerd dient te worden door degene die het agrarisch bedrijf uitoefent;
2. detailhandel uitsluitend is
toegestaan binnen het bouwvlak;
3. het verkoop vloeroppervlak
ten behoeve van detailhandel niet meer mag bedragen dan 30% van het bouwvlak met een maximum van 60 m2;
4. er slechts een geringe verkeersaantrekkende werking mag zijn welke is afgestemd op
de aanwezige infrastructuur en waardoor geen onevenredige verkeersoverlast mag
optreden;
5. parkeren dient plaats te
vinden op eigen bouwperceel;
6. detailhandel niet mag leiden
tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven.
c. 3.4.1 onder i ten behoeve van een
minicamping, met dien verstande dat:
1. de minicamping geëxploiteerd
dient te worden door degene die het agrarisch bedrijf uitoefent;
2. het aantal kampeerplaatsen
niet meer dan 15 mag bedragen;
3. chalets, trekkershutten
en/of stacaravans niet zijn toegestaan;
4. de minicamping is toegestaan
in de periode van 1 maart tot en met 31 oktober;
5. de afstand tot de
bouwvlakken van derden niet minder dan 50 meter mag bedragen;
6. voorzieningen ten behoeve
van de minicamping uitsluitend binnen het bouwvlak
zijn toegestaan;
7. er slechts een geringe verkeersaantrekkende werking mag zijn welke is afgestemd op
de aanwezige infrastructuur en waardoor geen onevenredige verkeersoverlast mag
optreden;
8. parkeren dient plaats te
vinden op eigen bouwperceel;
9. een minicamping niet mag
leiden tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen
bedrijven;
10. landschappelijke inpassing
is verzekerd en de minicamping niet georiënteerd is naar de openbare weg.
d. 3.4.1 onder i ten behoeve van een
zorgboerderij als nevenactiviteit bij het agrarisch bedrijf, met dien verstande
dat:
1. de zorgboerderij moet worden
geëxploiteerd door degene die het agrarisch bedrijf uitoefent;
2. een zorgboerderij
uitsluitend is toegestaan binnen het bouwvlak;
3. de bruto vloeroppervlakte
voor de zorgboerderij niet meer dan 150 m² mag bedragen;
4. er slechts een geringe verkeersaantrekkende werking mag zijn welke is afgestemd op
de aanwezige infrastructuur en waardoor geen onevenredige verkeersoverlast mag
optreden;
5. parkeren dient plaats te
vinden op eigen bouwperceel;
6. de zorgboerderij niet mag
leiden tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen
bedrijven.
e. 3.4.1 onder j voor het gebruiken van een
bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf als plattelandswoning waarbij moet
worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
1. het agrarisch bedrijf
waarvan de plattelandswoning deel uitmaakte doet afstand van de betreffende
woning;
2. het verlenen van de
afwijking voor het gebruik van een bedrijfswoning als plattelandswoning levert
voor het betrokken agrarisch bedrijf geen mogelijkheid op voor het realiseren
van een andere (tweede) bedrijfswoning;
3. voor het overige blijven de
bouwregels en de gebruiksregels die van toepassing zijn op de bedrijfswoning
die volgens een omgevingsvergunning mag worden gebruikt als plattelandswoning
ook na het verlenen van de omgevingsvergunning van toepassing.
f.
3.4.1 onder f ten behoeve van de vestiging van een seksinrichting als aan de
volgende voorwaarden wordt voldaan:
1.
met
de vestiging van een seksinrichting het totale aantal seksinrichtingen in de
gemeente van twee niet wordt overschreden;
2.
de
onderlinge afstand tussen het pand, waarin de seksinrichting wordt gevestigd en
enig ander pand, gemeten waar die afstand het kortst is, minimaal 25 meter is;
3.
de
seksinrichting wordt geëxploiteerd in aaneengesloten ruimten, waarvan de totale
bruto vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 40% van de vloeroppervlakte van
het betreffende gebouw, inclusief de
daarbij behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m²;
4.
voor
bezoekers van de seksinrichting voldoende parkeergelegenheid op het terrein of perceel
behorende tot de seksinrichting, dan wel voldoende parkeergelegenheid in de
directe omgeving aanwezig is;
5.
de
seksinrichting niet wordt geëxploiteerd in de vorm van raamprostitutiebedrijf;
6.
de
seksinrichting niet wordt gevestigd en geëxploiteerd in een bijgebouw.
3.6 Wijzigingsbevoegdheden
3.6.1 Het
bevoegd gezag kan de bestemming Agrarisch wijzigen in de bestemming Wonen en
Tuin, en de bouw van nieuwe woningen toestaan, als het agrarisch bedrijf is of
wordt beëindigd dan wel wordt verplaatst, en sprake is van storende bebouwing
als bedoeld in de Uitvoeringsregeling ruimte-voor-ruimte van de provincie
Noord-Holland en met inachtneming van die uitvoeringsregeling.
3.6.2 Het bevoegd gezag kan het bestemmingsplan
wijzigen in die zin, dat:
a.
ter
plaatse van de aanduiding ‘wijzigingsgebied 6’ de bestemming “Agrarisch” wordt
gewijzigd in de bestemming “Natuur-1 (met recreatief medegebruik);
b.
op
de onder a. bedoelde wijziging het bepaalde in artikel 13 (Natuur-1) van
overeenkomstige toepassing is;
c.
voordat
tot wijziging wordt overgegaan, wordt ingeval de bestemming ‘Agrarisch’
samenvalt met de dubbelbestemming ‘Leiding-gas’ advies ingewonnen bij de
leidingbeheerder.
3.7
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of
van werkzaamheden
3.7.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een
vergunning van het bevoegd gezag op de in 3.1 bedoelde gronden de volgende
werken of werkzaamheden uit te voeren:
a. het aanleggen of verharden
van wegen of paden;
b. het aanleggen of aanbrengen
van oeverbeschoeiingen;
c. het aanleggen van waterlopen
of waterpartijen, het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande
waterlopen of waterpartijen;
d. het aanbrengen van
ondergrondse of bovengrondse kabels of leidingen;
e. het vellen, rooien of
beschadigen van houtgewas, voor zover de Boswet of de Algemene Plaatselijke
Verordening niet van toepassing is;
f. het aan- en verplanten van
bomen en ander opgaand houtgewas;
g. het bodem verlagen,
afgraven, ophogen en egaliseren van de grond.
3.7.2 Het verbod als bedoeld in 3.7.1 is niet van
toepassing op andere werken die:
a. het
normale onderhoud, gebruik en beheer ten dienste van de
bestemming betreffen;
b. reeds
in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
c. mogen
worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
3.7.3 De werken of werkzaamheden als bedoeld in 3.7.1
zijn slechts toelaatbaar, indien de landschappelijke, natuurlijke en
cultuurhistorische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen
worden aangetast.
3.7.4 Het bevoegd gezag wint ten behoeve van de
beoordeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in 3.7.1 advies in
bij de waterbeheerder.
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 De
als “Agrarisch met waarden” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. de
uitoefening van het agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden
agrarische bedrijfsvoering, met uitzondering van houtteelt;
b. behoud
en herstel van de in het plangebied voorkomende landschappelijke- en
natuurwetenschappelijke waarden, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
1. landschappelijke
openheid in de vorm van agrarisch gebruikte weidegronden en bollenvelden;
2. karakteristieke
verkavelingspatronen;
3. de
leefgebieden van dieren en planten.
c. een
parkeerterrein, ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’;
met
daaraan ondergeschikt:
d. extensief
recreatief medegebruik;
e. groenvoorzieningen;
f. parkeervoorzieningen;
g. (ontsluitings)wegen en paden;
h. water;
i. openbare
nutsvoorzieningen;
j. tuinen,
terreinen en erven;
met
de daarbij behorende:
k. bouwwerken,
geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Op de gronden als bedoeld in 4.1.1 mogen geen
gebouwen of overkappingen worden opgericht.
4.2.2 Voor het bouwen van de in artikel 4.1.1 onder
k genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. de
hoogte van perceel- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 meter;
b. de
bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen
dan 2 meter;
c. de hoogte
van palen en masten mag niet meer bedragen dan 7 meter.
4.2.3 Een onderbouwing is niet toegestaan.
4.3 Gebruiksregels
4.3.1 Tot een gebruik strijdig met
deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
a. het
gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
b. het
gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen.
4.4
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of
van werkzaamheden
4.4.1 Het is
verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag op de
in 4.1.1 bedoelde gronden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
a.
het
aanleggen of verharden van wegen of paden;
b.
het
aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen;
c.
het
aanleggen van waterlopen of waterpartijen, het vergraven, verruimen of dempen
van reeds bestaande waterlopen of waterpartijen;
d.
het
aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse kabels of leidingen;
e.
het
vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, voor zover de Boswet of de
Algemene Plaatselijke Verordening niet van toepassing is;
f.
het
aan- en verplanten van bomen en ander opgaand houtgewas;
g.
het
bodem verlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van de grond.
4.4.2 Het
verbod als bedoeld in 4.4.1 is niet van toepassing op andere werken die:
a.
het
normale onderhoud, gebruik en beheer ten dienste van de
bestemming betreffen;
b.
reeds
in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
c.
mogen
worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
4.4.3 De
werken of werkzaamheden als bedoeld in 4.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien
de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van de gronden
niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
4.4.4 Het
bevoegd gezag wint ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een
vergunning als bedoeld in 4.4.1 advies in bij de waterbeheerder.
4.5 Wijzigingsbevoegdheden
Het bevoegd gezag kan het bestemmingsplan wijzigen in
die zin, dat:
a.
ter
plaatse van de aanduiding ‘wijzigingsgebied 7’ de bestemming “Agrarisch met
waarden” wordt gewijzigd in de bestemming “Natuur-1 (met recreatief
medegebruik);
b.
op
de onder a. bedoelde wijziging het bepaalde in artikel 13 (Natuur-1 met
recreatief medegebruik) van overeenkomstige toepassing is.
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 De voor “Bedrijf-1” aangewezen gronden zijn bestemd voor gebouwen
en terreinen van:
a.
bedrijven
die zijn genoemd in bijlage 1( staat van bedrijfsinrichtingen) onder categorie
1 en 2 en bedrijven die naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee
gelijk te stellen zijn, met uitzondering van zoneringsplichtige
en risicovolle inrichtingen;
b.
een
hoveniersbedrijf, ter plaatse van de aanduiding ‘hoveniersbedrijf’;
c.
een
gemeentewerf , ter plaatse van de aanduiding ‘gemeentewerf’;
d.
een
milieustraat, ter plaatse van de aanduiding ‘milieustraat’;
e.
een
50 kV station, ter plaatse van de aanduiding ’50 kV station’;
f.
een
rioolwaterzuiveringsinstallatie, ter plaatse van de aanduiding
‘rioolwaterzuiveringsinstallatie’;
g.
een
molen, ter plaatse van de aanduiding ‘molen’;
h.
een
bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding “Bedrijfswoning”;
met daaraan ondergeschikt:
i.
parkeervoorzieningen;
j.
groenvoorzieningen;
k.
restauratieve
voorzieningen;
l.
water;
m.
openbare
nutsvoorzieningen;
n.
(ontsluitings)wegen, straten en paden;
met de daarbij behorende:
o.
tuinen
en terreinen;
p.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Voor het bouwen op de in artikel 5.1.1, genoemde gronden gelden de
volgende regels:
a.
een
(hoofd)gebouw moet binnen een bouwvlak worden
gebouwd;
b.
de totale oppervlakte van gebouwen en
overkappingen bedraagt per bouwvlak
ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage
(%)” aangegeven bebouwingspercentage; indien geen bebouwingspercentage is
aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak.
c.
de
goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten
hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven
hoogte bedragen;
d.
de
(bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten
hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven
hoogte bedragen.
e.
de
dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°;
f. dakkapellen zijn toegestaan op:
1.
het
achterdakvlak en op zijdakvlakken die niet aan de weg of aan openbaar groen of
water zijn gelegen;
2.
het
voordakvlak en op zijdakvlakken die aan de weg of aan openbaar groen of water
zijn gelegen, mits de breedte niet meer bedraagt dan 50 % van de gevel onder
het betreffende dakvlak;
g.
dakkapellen
zijn niet toegestaan:
1.
op
2 verschillende hoogtes in een dakvlak;
2.
op
een dakvlak met een helling van minder dan 30°;
h.
de
inhoud van een bedrijfswoning mag niet mee dan 600 m3 bedragen.
5.2.2 Voor het
bouwen van de in artikel 5.1.1, onder p. bedoelde bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de hoogte van perceel- en
terreinafscheidingen, gelegen achter de voorgevellijn, mag ten hoogste 2 meter
bedragen;
b.
de hoogte van perceel- en
terreinafscheidingen, gelegen vóór de gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1
meter bedragen, met dien verstande dat een haagondersteunende
constructie ten hoogste 2 meter mag bedragen;
c.
de hoogte van overige bouwwerken,
geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met
een maatvoeringsaanduiding een andere hoogte is
aangeduid, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte
(m)” aangegeven hoogte bedragen;
d.
de hoogte van masten mag ten hoogste
7 meter bedragen.
5.2.3 Voor ondergrondse bouwwerken gelden de
volgende regels:
a.
een
kelder moet binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b.
buiten
het bouwvlak mag geen onderbouwing worden gebouwd.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het
bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in 5.2.3
onder b. onder de volgende voorwaarden:
a.
de maximale oppervlakte van de onderbouwing is 70 m²;
b.
voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringaanduiding, mag buiten
het bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de
aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven percentage aan
onderbouwing worden gebouwd;
c.
de maximale diepte is 4 meter;
d.
het bevoegd gezag vraagt de waterbeheerder om advies.
5.4 Gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in
ieder geval gerekend:
a.
het
gebruik van gronden ten behoeve van geluidszoneringsplichtige
en/of risicovolle inrichtingen;
b.
Het
gebruik van de in artikel 5.1.2, onder a. genoemde bedrijfsgebouwen voor bewoning;
c.
Het gebruik van gronden en bouwwerken als
horecabedrijf;
d.
het
gebruik van gronden en gebouwen voor opslag van meer dan 10.000 kg
consumentenvuurwerk;
e.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, waaronder
detailhandel in volumineuze goederen, met uitzondering van productiegebonden
detailhandel;
f.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een verkooppunt van
motorbrandstoffen;
g.
gebruik
van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
h.
het
gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
i.
het
gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.5.1 Het bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van het
bepaalde in artikel 5.1.1, onder a. voor de vestiging van in de bijlage 1
genoemde bedrijven, die zijn opgenomen in categorie 3, dan wel bedrijven die
naar aard en omvang van de te verrichten bedrijfsactiviteiten en naar invloed
op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere
verschijningsvorm) gelijkwaardig zijn aan deze categorie.
5.5.2 Het bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van het
bepaalde in artikel 5.4 onder g. ten behoeve van de vestiging van een
seksinrichting, indien:
a.
met
de vestiging van een seksinrichting het totale aantal seksinrichtingen in de
gemeente van twee niet wordt overschreden;
b.
de
onderlinge afstand tussen het pand, waarin de seksinrichting wordt gevestigd en
enig ander pand, gemeten waar die afstand het kortst is, minimaal 25 meter is;
c.
de
seksinrichting wordt geëxploiteerd in aaneengesloten ruimten, waarvan de totale
bruto vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 40% van de vloeroppervlakte van
het betreffende gebouw, inclusief de
daarbij behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m²;
d.
voor
bezoekers van de seksinrichting voldoende parkeergelegenheid op het terrein of perceel
behorende tot de seksinrichting, dan wel voldoende parkeergelegenheid in de
directe omgeving aanwezig is;
e.
de
seksinrichting niet wordt geëxploiteerd in de vorm van raamprostitutiebedrijf;
f.
de
seksinrichting niet wordt gevestigd en geëxploiteerd in een bijgebouw.
Artikel 6 Cultuur en ontspanning
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.1.1 De voor “Cultuur en ontspanning” aangewezen gronden zijn
bestemd voor:
a.
een
kinderboerderij/milieueducatie centrum, ter plaatse van de aanduiding “kinderboerderij”;
b.
een
speelterrein, ter plaatse van de aanduiding ‘speelterrein’;
c.
behoud
van openheid, ter plaatse van de aanduiding ‘openheid’
met daaraan ondergeschikt:
d.
parkeervoorzieningen;
e.
groenvoorzieningen;
f.
speelvoorzieningen,
anders dan bedoeld onder b;
g.
restauratieve
voorzieningen;
h.
water;
i.
openbare
nutsvoorzieningen;
j.
(ontsluitings)wegen, straten en paden;
met de daarbij behorende:
k.
gebouwen
en overkappingen;
l.
tuinen
en terreinen;
m.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Voor het bouwen van de in artikel 6.1.1
bedoelde gronden gelden de volgende regels:
a.
een
gebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b.
indien
met een maatvoeringsaanduiding een
bebouwingspercentage is aangegeven, mag het bebouwingspercentage van een bouwvlak ten hoogste het met de maatvoeringsaanduiding
in het bouwvlak aangegeven percentage bedragen;
c.
de
goothoogte van een gebouw mag ten hoogste de met de maatvoeringsaanduiding
in het bouwvlak aangegeven hoogte bedragen;
d.
de
(bouw)hoogte van een gebouw mag ten hoogste de met de maatvoeringsaanduiding
in het bouwvlak aangegeven hoogte bedragen;
e.
de
dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°;
f.
dakkapellen
zijn toegestaan op:
1.
het
achterdakvlak en op zijdakvlakken die niet aan de weg of openbaar groen zijn
gelegen;
2.
het
voordakvlak en op zijdakvlakken die aan de weg of openbaar groen zijn gelegen,
mits de breedte niet meer bedraagt dan 50 % van de gevel onder het betreffende
dakvlak;
g.
dakkapellen
zijn niet toegestaan:
1. op 2
verschillende hoogtes in een dakvlak;
2. op een
dakvlak met een helling van minder dan 30°.
6.2.2 Voor het bouwen van de in 6.1.1. onder m
bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de
hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de gevellijn/voorgevel,
mag ten hoogste 2 meter bedragen;
b.
de
hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de
gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat
een haagondersteunende constructie ten hoogste 2
meter mag bedragen;
c.
de
hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste
3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringsaanduiding
een andere hoogte is aangegeven, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste
de met de maatvoeringsaanduiding aangegeven hoogte
bedragen;
d.
de
hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.
6.2.3 Ondergronds bouwen is niet toegestaan.
6.2.4 Voor het bouwen van dakterrassen gelden de
volgende regels:
a.
het
dak van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping
mag worden gebruikt als dakterras, met dien verstande dat de afstand van een
balustrade tot de perceelsgrens tenminste 2 meter
dient te bedragen;
b.
De
in artikel 6.2.1.onder d. bepaalde hoogte mag worden overschreden door een
balustrade, met dien verstande dat de bouwhoogte van de balustrade niet meer
dan 1.20 meter bedraagt ten opzichte van de bovenzijde van de (on)afgewerkte
vloer van het dakterras.
6.3 Gebruiksregels
6.3.1 Tot een gebruik strijdig met deze bestemming
wordt in ieder geval gerekend:
a. het
gebruik van gronden en bouwwerken als horecabedrijf.
6.4
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of
van werkzaamheden
6.4.1 Het is
verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag op de
in 6.1 bedoelde gronden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
a. het
aanbrengen van bovengrondse kabels of leidingen;
b. het aan-
en verplanten van bomen en ander opgaand houtgewas;
c. het
ophogen van de grond.
6.4.2 Het
verbod als bedoeld in 6.4.1 is niet van toepassing op andere werken die:
a. het
normale onderhoud, gebruik en beheer ten dienste van
de bestemming betreffen;
b. reeds in
uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
c. mogen
worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
6.4.3 De
werken of werkzaamheden als bedoeld in 6.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien
de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van de gronden
niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
7.1 Bestemmingsomschrijving
7.1.1 De voor
“Gemengd-5” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
wonen, al
dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep of bedrijf;
b.
kantoren;
c.
ter
plaatse van Herenweg 7 tevens voor bedrijven die zijn
genoemd in bijlage 1 (staat van bedrijfsactiviteiten) onder categorie 1 en 2 en
bedrijven die naar aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen
zijn, met uitzondering van zoneringsplichtige en
risicovolle inrichtingen
7.2 Bouwregels
7.2.1 Voor het bouwen op de in artikel 7.1.1 genoemde
gronden gelden de volgende regels:
a. een (hoofd)gebouw
moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b. indien
met een maatvoeringsaanduiding een
bebouwingspercentage is aangegeven, mag het bebouwingspercentage van een bouwvlak ten hoogste het met de maatvoeringsaanduiding
in het bouwvlak aangegeven percentage bedragen;
c. de
goothoogte van een gebouw mag ten hoogste de met de maatvoeringsaanduiding
in het bouwvlak aangegeven hoogte bedragen;
d. de
(bouw)hoogte van een gebouw mag ten hoogste de met de maatvoeringsaanduiding
in het bouwvlak aangegeven hoogte bedragen;
e. de
dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°;
f. dakkapellen
zijn toegestaan op:
1.
het
achterdakvlak en op zijdakvlakken die niet aan de weg of aan openbaar groen of water
zijn gelegen;
2.
het
voordakvlak en op zijdakvlakken die aan de weg of aan openbaar groen of water
zijn gelegen, mits de breedte niet meer bedraagt dan 50 % van de gevel onder
het betreffende dakvlak;
g. dakkapellen
zijn niet toegestaan:
1.
op
2 verschillende hoogtes in een dakvlak;
2.
op
een dakvlak met een helling van minder dan 30°.
7.2.2 Voor het
bouwen van dakterrassen gelden de volgende regels:
a.
het dak
van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping mag
worden gebruikt als dakterras, met dien verstande dat de afstand van een
balustrade tot de perceelsgrens tenminste 2 meter
dient te bedragen;
b.
De in
artikel 7.2.1.onder d. bepaalde hoogte mag worden overschreden door een
balustrade, met dien verstande dat de bouwhoogte van de balustrade niet meer
dan 1.20 meter bedraagt ten opzichte van de bovenzijde van de (on)afgewerkte
vloer van het dakterras;
7.2.3 Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende
regels:
a. een kelder moet binnen het bouwvlak
worden gebouwd;
b. buiten het bouwvlak mag
geen onderbouwing worden gebouwd.
7.3 Afwijken van de bouwregels
7.3.1 Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning
afwijken van het gestelde in 7.2.3, onder b. onder de volgende voorwaarden:
a.
de
maximale oppervlakte van de onderbouwing is 70 m²;
b.
voor
zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringaanduiding, mag buiten het bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de
aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)”
aangegeven percentage aan onderbouwing
worden gebouwd;
c.
de
maximale diepte is 4 meter;
d.
het
bevoegd gezag vraagt de waterbeheerder om advies.
7.4.1 Binnen deze bestemming worden in ieder geval niet
toegestaan:
a.
het
gebruik van gronden en gebouwen als horecabedrijf;
b.
het
gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van detailhandel;
c.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
7.4.2 Voor de omvang van een aan-huis-verbonden beroep
geldt de volgende regel:
de gezamenlijke bruto vloeroppervlakte voor de
uitoefening van een aan-huis-gebonden
beroep mag niet meer bedragen dan 25 % van de
vloeroppervlakte van de desbetreffende woning, inclusief de daarbij behorende
aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m².
7.4.3 Bewoning van het zuidelijke koetshuis op het perceel
Herenweg 7 is niet toegestaan.
7.5 Afwijken van de gebruiksregels
7.5.1 Het bevoegd
gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel
7.4.3 ten behoeve van bewoning, mits bij of krachtens die vergunning een aantoonbaar
een goed akoestisch binnenklimaat als bedoeld in de Wet geluidhinder wordt
bereikt.
7.5.2
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning
afwijken van het bepaalde in artikel 7.4.1, onder c. ten behoeve van de
vestiging van een seksinrichting, indien:
a.
met de
vestiging van een seksinrichting het totale aantal seksinrichtingen in de
gemeente van twee niet wordt overschreden;
b.
de
onderlinge afstand tussen het pand, waarin de seksinrichting wordt gevestigd en
enig ander pand, gemeten waar die afstand het kortst is, minimaal 25 meter is;
c.
de
seksinrichting wordt geëxploiteerd in aaneengesloten ruimten, waarvan de totale
bruto vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 25 % van de vloeroppervlakte van
het betreffende gebouw, inclusief de daarbij behorende aan- en uitbouwen, met
een maximum van 75 m²;
d.
voor
bezoekers van de seksinrichting voldoende parkeergelegenheid op het terrein of
perceel behorende tot de seksinrichting, dan wel voldoende parkeergelegenheid
in de directe omgeving aanwezig is;
e.
de seksinrichting
niet wordt geëxploiteerd in de vorm van raamprostitutiebedrijf;
f.
de
seksinrichting niet wordt gevestigd en geëxploiteerd in een bijgebouw.
8.1 Bestemmingsomschrijving
8.1.1 De voor “Gemengd-6” aangewezen
gronden zijn bestemd voor:
a.
wonen, al
dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep of bedrijf;
b.
woonzorgeenheden;
c.
maatschappelijke
voorzieningen;
met
daaraan ondergeschikt:
d.
parkeervoorzieningen;
e.
groenvoorzieningen;
f.
speelvoorzieningen;
g.
restauratieve
voorzieningen;
h.
water;
i.
openbare
nutsvoorzieningen;
j.
(ontsluitings)wegen, straten en paden;
met
de daarbij behorende:
k.
niet voor
bewoning bestemde gebouwen en overkappingen;
l.
tuinen en
terreinen;
m.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Voor het bouwen op de in artikel 8.1.1 genoemde
gronden gelden de volgende regels:
a. een (hoofd)gebouw
moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b. indien
met een maatvoeringsaanduiding een
bebouwingspercentage is aangegeven, mag het bebouwingspercentage van een bouwvlak ten hoogste het met de maatvoeringsaanduiding
in het bouwvlak aangegeven percentage bedragen;
c. de
goothoogte van een gebouw mag ten hoogste de met de maatvoeringsaanduiding
in het bouwvlak aangegeven hoogte bedragen;
d. de
(bouw)hoogte van een gebouw mag ten hoogste de met de maatvoeringsaanduiding
in het bouwvlak aangegeven hoogte bedragen;
e.
het
totaal aantal woonzorgeenheden bedraagt ten hoogste het aantal dat op de
verbeelding is aangegeven met de maatvoeringaanduiding ‘aantal’;
f.
het
totaal aantal woningen bedraagt ten hoogste het aantal dat op de verbeelding is
aangegeven met de maatvoeringsaanduiding ‘maximum
aantal wooneenheden’;
g.
de
dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°;
h.
dakkapellen
zijn toegestaan op:
1.
het
achterdakvlak en op zijdakvlakken die niet aan de weg of aan openbaar groen of
water zijn gelegen;
2.
het
voordakvlak en op zijdakvlakken die aan de weg of aan openbaar groen of water
zijn gelegen, mits de breedte niet meer bedraagt dan 50 % van de gevel onder
het betreffende dakvlak;
i.
dakkapellen
zijn niet toegestaan:
1.
op 2
verschillende hoogtes in een dakvlak;
2.
op een
dakvlak met een helling van minder dan 30°.
8.2.2 Voor het bouwen van
dakterrassen gelden de volgende regels:
a.
het dak
van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping mag
worden gebruikt als dakterras, met dien verstande dat de afstand van een
balustrade tot de perceelgrens tenminste 2 meter dient te bedragen;
b.
De in
artikel 8.2.1. onder d. bepaalde hoogte mag worden overschreden door een
balustrade, met dien verstande dat de bouwhoogte van de balustrade niet meer
dan 1.20 meter bedraagt ten opzichte van de bovenzijde van de (on)afgewerkte
vloer van het dakterras.
8.2.3 Voor
ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:
a.
een
kelder moet binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b.
buiten
het bouwvlak mag geen onderbouwing worden gebouwd.
8.3 Afwijken van de bouwregels
8.3.1 Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning
afwijken van het gestelde in 8.2.3, onder b. onder de volgende voorwaarden:
a.
de
maximale oppervlakte van de onderbouwing is 70 m²;
b.
voor
zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringaanduiding, mag buiten het bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding
“maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven percentage aan
onderbouwing worden gebouwd;
c.
de
maximale diepte is 4 meter;
d.
het
bevoegd gezag vraagt de waterbeheerder om advies.
8.4.1 Binnen deze
bestemming gelden de volgende gebruiksregels:
a.
Op de
verdiepingslagen zijn uitsluitend woningen toegestaan;
b.
In
afwijking van het bepaalde onder a zijn ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke
vorm van wonen - woonzorgeenheden’ op de eerste verdieping woonzorgeenheden
toegestaan.
8.4.2 Binnen deze bestemming wordt in ieder geval niet
toegestaan:
a.
het
gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van detailhandel;
b.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
8.4.3 Voor de omvang van een aan-huis-verbonden beroep
geldt de volgende regel:
a.
de
gezamenlijke bruto vloeroppervlakte voor de uitoefening van een
aan-huis-gebonden beroep
mag niet meer bedragen dan 25 % van de vloeroppervlakte van de desbetreffende
woning, inclusief de daarbij behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van
75 m².
8.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning
afwijken van het bepaalde in artikel 8.4.2, onder b. ten behoeve van de
vestiging van een seksinrichting, indien:
a.
met de
vestiging van een seksinrichting het totale aantal seksinrichtingen in de
gemeente van twee niet wordt overschreden;
b.
de
onderlinge afstand tussen het pand, waarin de seksinrichting wordt gevestigd en
enig ander pand, gemeten waar die afstand het kortst is, minimaal 25 meter is;
c.
de
seksinrichting wordt geëxploiteerd in aaneengesloten ruimten, waarvan de totale
bruto vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 25 % van de vloeroppervlakte van
het betreffende gebouw, inclusief de daarbij behorende aan- en uitbouwen, met
een maximum van 75 m²;
d.
voor
bezoekers van de seksinrichting voldoende parkeergelegenheid op het terrein of
perceel behorende tot de seksinrichting, dan wel voldoende parkeergelegenheid
in de directe omgeving aanwezig is;
e.
de
seksinrichting niet wordt geëxploiteerd in de vorm van raamprostitutiebedrijf;
f.
de
seksinrichting niet wordt gevestigd en geëxploiteerd in een bijgebouw.
9.1 Bestemmingsomschrijving
9.1.1 De voor “Groen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
(natuurlijke)
groenvoorzieningen;
b.
paden;
c.
water;
d.
het
recreatief medegebruik;
e.
brug
ter plaatse aanduiding ‘brug’;
met daaraan ondergeschikt:
f.
parkeervoorzieningen;
g.
speelvoorzieningen;
h.
openbare
nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
i.
verhardingen;
j.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en
overkappingen worden gebouwd met uitzondering van het hierna in artikel 9.2.2
bepaalde.
9.2.2 Voor het bouwen van de in artikel 9.1.1 onder j, genoemde
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de
hoogte van perceel- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1 meter bedragen;
b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringaanduiding een andere hoogte is aangeduid, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
c. de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.
9.3
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of
van werkzaamheden
9.3.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een
vergunning van het bevoegd gezag op de in 9.1.1 bedoelde gronden de volgende
werken of werkzaamheden uit te voeren:
a. het aanleggen of verharden
van wegen of paden;
b. het aanleggen of aanbrengen
van oeverbeschoeiingen;
c. het aanleggen van waterlopen
of waterpartijen, het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande
waterlopen of waterpartijen;
d. het aanbrengen van
ondergrondse of bovengrondse kabels of leidingen;
e. het vellen, rooien of
beschadigen van houtgewas, voor zover de Boswet of de Algemene Plaatselijke
Verordening niet van toepassing is;
f. het aan- en verplanten van
bomen en ander opgaand houtgewas;
g. het bodem verlagen,
afgraven, ophogen en egaliseren van de grond.
9.3.2 Het verbod als bedoeld in 9.3.1
is niet van toepassing op andere werken die:
a. het normale onderhoud,
gebruik en beheer ten dienste van de bestemming
betreffen;
b. reeds in uitvoering zijn op
het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
c. mogen worden uitgevoerd
krachtens een reeds verleende vergunning.
9.3.3 De werken of werkzaamheden als bedoeld in 9.3.1
zijn slechts toelaatbaar, indien de landschappelijke, natuurlijke en
cultuurhistorische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen
worden aangetast.
9.3.4 Het bevoegd gezag wint ten behoeve van de
beoordeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in 9.3.1. onder a en
c advies in bij de waterbeheerder.
10.1 Bestemmingsomschrijving
10.1.1 De voor “Horeca” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
horecabedrijven
categorie 1 en 2;
b.
terrassen,
behorende bij het horecabedrijf;
met daaraan ondergeschikt:
c.
groenvoorzieningen;
d.
parkeervoorzieningen,
anders dan de onder d genoemde parkeervoorziening;
e.
speelvoorzieningen
f.
water;
g.
openbare
nutsvoorzieningen;
h.
(ontsluitings)wegen, straten en paden;
met de daarbij behorende:
i.
gebouwen
en overkappingen;
j.
tuinen
en terreinen;
k.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Voor het bouwen van de in artikel 10.1.1 bedoelde gronden
gelden de volgende regels:
a.
een
gebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b.
de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen
bedraagt per bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van
de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven
bebouwingspercentage; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een
bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak.
c.
de
goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten
hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven
hoogte bedragen;
d.
de
(bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten
hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven
hoogte bedragen.
e.
de
dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°;
f.
dakkapellen
zijn toegestaan op:
1.
het
achterdakvlak en op zijdakvlakken die niet aan de weg of openbaar groen zijn
gelegen;
2.
het
voordakvlak en op zijdakvlakken die aan de weg of openbaar groen zijn gelegen,
mits de breedte niet meer bedraagt dan 50 % van de gevel onder het betreffende
dakvlak;
g.
dakkapellen
zijn niet toegestaan:
1.
op
2 verschillende hoogtes in een dakvlak;
2.
op
een dakvlak met een helling van minder dan 30°.
10.2.2 Voor het bouwen van de in 10.2.1. onder k. bedoelde
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de
hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de
gevellijn/voorgevel, mag ten hoogste 2 meter bedragen;
b.
de
hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de
gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat
een haagondersteunende constructie ten hoogste 2
meter mag bedragen;
c.
de
hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste
3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringsaanduiding
een andere hoogte is aangegeven, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste
de met een maatvoeringsaanduiding aangegeven hoogte
bedragen;
d.
de
hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.
10.2.3 Voor het bouwen van dakterrassen gelden de volgende
regels:
a.
het
dak van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping
mag worden gebruikt als dakterras, met dien verstande dat de afstand van een
balustrade tot de perceelgrens tenminste 2 meter dient te bedragen;
b.
De
in artikel 10.2.1. onder d. bepaalde hoogte mag worden overschreden door een
balustrade, met dien verstande dat de bouwhoogte van de balustrade niet meer
dan 1.20 meter bedraagt ten opzichte van de bovenzijde van de (on)afgewerkte
vloer van het dakterras.
10.2.4 Voor ondergrondse bouwwerken gelden de
volgende regels:
a.
een
kelder moet binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b.
buiten
het bouwvlak mag geen onderbouwing
worden gebouwd.
10.3 Afwijken van de bouwregels
10.3.1 Het bevoegd gezag kan met
een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in 10.2.4, onder b. onder de
volgende voorwaarden:
a.
de
maximale oppervlakte van de onderbouwing is 70 m²;
b.
voor
zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringaanduiding, mag buiten het bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding
“maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven percentage aan onderbouwing
worden gebouwd;
c.
de
maximale diepte is 4 meter;
d.
het
bevoegd gezag vraagt de waterbeheerder om advies.
10.4 Gebruiksregels
10.4.1 Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in
ieder geval gerekend:
a.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horecabedrijven, categorie 3;
b.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan
ondergeschikte detailhandel in aan de horecafunctie gerelateerde producten;
c.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
10.5 Afwijken van de gebruiksregels
10.5.1 Het bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken
van het bepaalde in artikel 10.4.1, onder c. ten behoeve van de vestiging van
een seksinrichting, indien:
a.
met
de vestiging van een seksinrichting het totale aantal seksinrichtingen in de
gemeente van twee niet wordt overschreden;
b.
de
onderlinge afstand tussen het pand, waarin de seksinrichting wordt gevestigd en
enig ander pand, gemeten waar die afstand het kortst is, minimaal 25 meter is;
c.
de
seksinrichting wordt geëxploiteerd in aaneengesloten ruimten, waarvan de totale
bruto vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 40% van de vloeroppervlakte van
het betreffende gebouw, inclusief de
daarbij behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m²;
d.
voor
bezoekers van de seksinrichting voldoende parkeergelegenheid op het terrein of perceel
behorende tot de seksinrichting, dan wel voldoende parkeergelegenheid in de
directe omgeving aanwezig is;
e.
de
seksinrichting niet wordt geëxploiteerd in de vorm van raamprostitutiebedrijf;
f.
de
seksinrichting niet wordt gevestigd en geëxploiteerd in een bijgebouw.
11.1 Bestemmingsomschrijving
11.1.1 De voor “Kantoor” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
kantoren;
b.
dienstverlening;
met daaraan ondergeschikt:
c.
parkeervoorzieningen;
d.
groenvoorzieningen;
e.
restauratieve
voorzieningen;
f.
water;
g.
openbare
nutsvoorzieningen;
h.
(ontsluitings)wegen, straten en paden;
met de daarbij behorende:
i.
gebouwen
en overkappingen;
j.
tuinen
en terreinen;
k.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Voor het bouwen van de in artikel 11.1.1 bedoelde gronden
gelden de volgende regels:
a.
een
(hoofd)gebouw moet binnen een bouwvlak
worden gebouwd;
b.
het bouwvlak
mag volledig worden bebouwd;
c.
de
goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten
hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven
hoogte bedragen;
d.
de
(bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten
hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven
hoogte bedragen;
e.
de
dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°;
f.
dakkapellen
zijn toegestaan op:
1.
het
achterdakvlak en op zijdakvlakken die niet aan de weg of aan openbaar groen of
water zijn gelegen;
2.
het
voordakvlak en op zijdakvlakken die aan de weg of aan openbaar groen of water
zijn gelegen, mits de breedte niet meer bedraagt dan 50 % van de gevel onder
het betreffende dakvlak;
g.
dakkapellen
zijn niet toegestaan:
1.
op
2 verschillende hoogtes in een dakvlak;
2.
op
een dakvlak met een helling van minder dan 30°.
11.2.2 Voor het bouwen van de in 11.1.1. onder k. bedoelde
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de
hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de
gevellijn/voorgevel, mag ten hoogste 2 meter bedragen;
b. de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat een haagondersteunende constructie ten hoogste 2 meter mag bedragen;
c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringsaanduiding een andere hoogte is aangeduid, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
d. de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.
11.2.3 Voor het bouwen van dakterrassen gelden de volgende
regels:
a.
het
dak van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping
mag worden gebruikt als dakterras, met dien verstande dat de afstand van een
balustrade tot de perceelsgrens tenminste 2 meter dient
te bedragen;
b.
De
in artikel 11.2.1. onder d. bepaalde hoogte mag worden overschreden door een
balustrade, met dien verstande dat de bouwhoogte van de balustrade niet meer
dan 1.20 meter bedraagt ten opzichte van de bovenzijde van de (on)afgewerkte
vloer van het dakterras.
11.2.4 Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:
a.
binnen
het bouwvlak mag een kelder worden gebouwd;
b.
buiten
het bouwvlak geen onderbouwing worden gebouwd.
11.3 Afwijken van de bouwregels
11.3.1 Het bevoegd gezag kan met
een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in 11.2.4, onder b. onder de
volgende voorwaarden:
a.
de
maximale oppervlakte van de onderbouwing is 70 m²;
b.
voor
zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringaanduiding, mag buiten het bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding
“maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven percentage aan onderbouwing
worden gebouwd;
c.
de
maximale diepte is 4 meter;
d.
het
bevoegd gezag vraagt de waterbeheerder om advies.
11.4 Gebruiksregels
11.4.1 Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in
ieder geval
gerekend:
a.
het
gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van detailhandel;
b.
het
gebruik van gronden en gebouwen als horecabedrijf;
c.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
11.5 Afwijken van de gebruiksregels
11.5.1 Het bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van
het bepaalde in artikel 11.4.1, onder c. ten behoeve van de vestiging van een
seksinrichting, indien:
a.
met
de vestiging van een seksinrichting het totale aantal seksinrichtingen in de
gemeente van twee niet wordt overschreden;
b.
de
onderlinge afstand tussen het pand, waarin de seksinrichting wordt gevestigd en
enig ander pand, gemeten waar die afstand het kortst is, minimaal 25 meter is;
c.
de
seksinrichting wordt geëxploiteerd in aaneengesloten ruimten, waarvan de totale
bruto vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 40% van de vloeroppervlakte van
het betreffende gebouw, inclusief de
daarbij behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m²;
d.
voor
bezoekers van de seksinrichting voldoende parkeergelegenheid op het terrein of perceel
behorende tot de seksinrichting, dan wel voldoende parkeergelegenheid in de
directe omgeving aanwezig is;
e.
de
seksinrichting niet wordt geëxploiteerd in de vorm van raamprostitutiebedrijf;
f.
de
seksinrichting niet wordt gevestigd en geëxploiteerd in een bijgebouw.
11.6 Wijzigingsbevoegdheid
11.6.1 Het bevoegd gezag kan bij volledige of gedeeltelijke
bedrijfsbeëindiging het op de verbeelding als ‘wijzigingsgebied 8’ aangewezen
gebied wijzigen in de bestemming ‘wonen-landgoed’, mits wordt voldaan aan de
volgende voorwaarden:
a.
de
functieverandering dient de uitstraling en het karakter van het landgoed waarin
de gronden ingevolge het bepaalde in artikel 15 (Natuur-3) zijn gelegen te
versterken;
b.
de
ruimtelijke verschijningsvorm van het landgoed waarin de betrokken gronden ingevolge
het bepaalde in artikel 15 (Natuur-3) zijn gelegen, mag niet in zijn hoofdopzet
worden aangetast;
c.
functieverandering
mag niet een zodanige verkeers- en parkeerdruk genereren dat het karakter van
het landgoed wordt aangetast;
d.
er
dient rekening te worden gehouden met de speciale beschermingszones ingevolge
de Vogel- en Habitatrichtlijn en de externe werking die daaruit voortvloeien,
in welk kader voorafgaand aan de wijziging onderzoek zal worden verricht.
12.1 Bestemmingsomschrijving
12.1.1 De voor “Maatschappelijk” aangewezen gronden zijn
bestemd voor:
a.
maatschappelijke
instellingen, met dien verstande dat;
1.
uitsluitend
een begraafplaats is toegestaan, ter
plaatse van de aanduiding “begraafplaats”;
2.
uitsluitend
een gronddepot is toegestaan, ter plaatse van de aanduiding ‘gronddepot’;
3.
uitsluitend
een scouting is toegestaan, ter plaatse van de aanduiding “scouting”;
4.
uitsluitend
een onderwijsinstelling is toegestaan, ter plaatse van de aanduiding
‘onderwijsinstelling’;
5.
uitsluitend
een zorginstelling is toegestaan, ter plaatse van de aanduiding
‘zorginstelling’;
6.
uitsluitend
een cultureel centrum en pension is toegestaan, ter plaatse van de aanduiding ‘cultureel
centrum en pension’;
met daaraan ondergeschikt:
b.
parkeervoorzieningen;
c.
groenvoorzieningen;
d.
speelvoorzieningen;
e.
restauratieve
voorzieningen;
f.
water;
g.
openbare
nutsvoorzieningen;
h.
(ontsluitings)wegen, straten, bruggen en paden;
met de daarbij behorende:
i.
gebouwen
en overkappingen;
j.
tuinen
en terreinen;
k.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Voor het bouwen van de in artikel 12.1.1. onder a.
genoemde hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
a.
een
(hoofd)gebouw en overkapping moet binnen een bouwvlak
worden gebouwd;
b.
de totale oppervlakte van gebouwen
en overkappingen bedraagt per bouwvlak ten hoogste
het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven
bebouwingspercentage; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een
bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak;
c.
de
goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten
hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven
hoogte bedragen;
d.
de
(bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten
hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven
hoogte bedragen;
e.
in
afwijking van het bepaalde in 12.2.1, onder a t/m d, geldt ter plaatse van de
aanduiding ‘begraafplaats’ grafmonumenten mogen worden gebouwd met een maximale
bouwhoogte van 10 meter;
f.
de
dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°;
g.
dakkapellen
zijn toegestaan op:
1.
het
achterdakvlak en op zijdakvlakken die niet aan de weg of aan openbaar groen of
water zijn gelegen;
2.
het
voordakvlak en op zijdakvlakken die aan de weg of aan openbaar groen of water
zijn gelegen, mits de breedte niet meer bedraagt dan 50 % van de gevel onder
het betreffende dakvlak;
h.
dakkapellen
zijn niet toegestaan:
1.
op
2 verschillende hoogtes in een dakvlak;
2.
op
een dakvlak met een helling van minder dan 30°;
12.2.2 Voor het bouwen van de in 12.1.1. onder k. bedoelde
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de
hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de
gevellijn/voorgevel, mag ten hoogste 2 meter bedragen;
b.
de
hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de
gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat
een haagondersteunende constructie ten hoogste 2
meter mag bedragen;
c.
de
hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste
3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringsaanduiding
een andere hoogte is aangegeven, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste
de met een maatvoeringsaanduiding aangegeven hoogte
bedragen;
d.
de
hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.
12.2.3 Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende
regels:
a.
een kelder moet binnen het bouwvlak
worden gebouwd;
b.
buiten
het bouwvlak mag geen onderbouwing worden gebouwd.
12.2.4 Voor het bouwen van dakterrassen gelden de volgende
regels:
a.
het
dak van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping
mag worden gebruikt als dakterras, met dien verstande dat de afstand van een
balustrade tot de perceelsgrens tenminste 2 meter dient
te bedragen;
b.
De
in artikel 12.2.1. onder d. bepaalde hoogte mag worden overschreden door een
balustrade, met dien verstande dat de bouwhoogte van de balustrade niet meer
dan 1.20 meter bedraagt ten opzichte van de bovenzijde van de (on)afgewerkte
vloer van het dakterras.
12.3 Afwijken van de bouwregels
12.3.1 Het bevoegd gezag kan met
een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in 12.2.3, onder b. onder de
volgende voorwaarden:
a.
de
maximale oppervlakte van de onderbouwing is 70 m²;
b.
voor
zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringaanduiding, mag buiten het bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding
“maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven percentage aan onderbouwing
worden gebouwd;
c.
de
maximale diepte is 4 meter;
d.
het
bevoegd gezag vraagt de waterbeheerder om advies.
12.4 Gebruiksregels
12.4.1 Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van maatschappelijk
– BSO/Filmopname’ is onverminderd het bepaalde in 12.1.1, onder a.3. toegestaan
om de gronden en gebouwen te gebruiken ten behoeve van:
a.
incidentele
filmopnames;
b.
buitenschoolse
opvang in de vakantieperiodes voor ten hoogste 2 à 3 keer per week tussen 10.30
uur en 15.30 uur.
12.4.2 Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in
ieder geval gerekend:
a.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
b.
het
gebruik van gronden ten behoeve van een gronddepot, uitgezonderd ter plaatse
van de aanduiding ‘gronddepot’;
c.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
12.5 Afwijken van de gebruiksregels
12.5.1 Het bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken
van het bepaalde in artikel 12.4.2, onder c. ten behoeve van de vestiging van
een seksinrichting, indien:
a.
met
de vestiging van een seksinrichting het totale aantal seksinrichtingen in de
gemeente van twee niet wordt overschreden;
b.
de
onderlinge afstand tussen het pand, waarin de seksinrichting wordt gevestigd en
enig ander pand, gemeten waar die afstand het kortst is, minimaal 25 meter is;
c.
de
seksinrichting wordt geëxploiteerd in aaneengesloten ruimten, waarvan de totale
bruto vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 40% van de vloeroppervlakte van
het betreffende gebouw, inclusief de daarbij behorende aan- en uitbouwen, met
een maximum van 75 m²;
d.
voor
bezoekers van de seksinrichting voldoende parkeergelegenheid op het terrein of perceel
behorende tot de seksinrichting, dan wel voldoende parkeergelegenheid in de
directe omgeving aanwezig is;
e.
de
seksinrichting niet wordt geëxploiteerd in de vorm van raamprostitutiebedrijf;
f.
de
seksinrichting niet wordt gevestigd en geëxploiteerd in een bijgebouw.
12.6 Wijzigingsbevoegdheden
12.6.1 Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, voor zover gelegen in de op de
plankaart aangegeven gebieden waarvoor de wijzigingsbevoegdheid geldt, met dien
verstande, dat de bestemming van:
a.
de gronden in wijzigingsgebied
12 mogen worden gewijzigd in de bestemming ‘Wonen- Landgoed, bijzondere
woonvormen’ of ‘Horeca’ categorie 1;
b.
de gronden in
wijzigingsgebied 13 mogen worden gewijzigd in de bestemming ‘Wonen-Landgoed, bijzondere
woonvormen’ of ‘Kantoor’.
12.6.2 De onder
12.6.1bedoelde wijzigingsbevoegdheden mogen uitsluitend worden toegepast onder
de volgende voorwaarden:
a.
de
functieverandering dient de uitstraling en het karakter van het landgoed waarin
de desbetreffende gronden ingevolge het bepaalde in artikel 15 (Natuur-3) zijn
gelegen te
versterken;
b.
de ruimtelijke
verschijningsvorm van het landgoed waarin de betrokken gronden ingevolge het
bepaalde in artikel 15 (Natuur-3) zijn gelegen, mag niet in zijn hoofdopzet
worden aangetast;
c.
functieverandering
mag niet een zodanige verkeers- en parkeerdruk genereren dat het karakter van
het landgoed wordt aangetast;
d.
rekening dient
te worden gehouden met de speciale beschermingszones ingevolge de Vogel- en
Habitatrichtlijn en de externe werking die daaruit voortvloeien, in welk kader
voorafgaand aan de wijziging onderzoek zal worden verricht.
13.1 Bestemmingsomschrijving
13.1.1 De voor “Natuur-1” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
het
behoud, herstel en/of de ontwikkeling van de natuurlijke en de landschappelijke
waarden, waaronder mede begrepen de leefgebieden van dieren en planten en –
voor zover van toepassing – de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura
2000-gebieden;
b.
behoud
van openheid
c.
agrarisch
medegebruik, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “agrarisch medegebruik;
met daaraan ondergeschikt:
d.
extensief
recreatief medegebruik;
e.
bestaande
vergunde (ontsluitings)wegen en paden;
f.
waterhuishoudkundige
doeleinden;
g.
bestaande
sloten, beken, waterlopen en waterpartijen;
h.
bestaande,
naar het openbaar toegankelijk gebied gerichte erf- en terreinafscheidingen,
hoger dan 1 meter;
i.
nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
j.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde.
13.2 Bouwregels
13.2.1 Voor het bouwen van de in 13.1.1 genoemde gronden gelden
de volgende regels:
a.
gebouwen
en overkappingen zijn niet toegestaan.
b.
de
hoogte van perceel- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 meter;
c.
de
bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen
dan 2 meter;
d.
de
hoogte van palen en masten mag niet meer bedragen dan 7 meter;
e.
ondergronds
bouwen is niet toegestaan.
13.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats
en de afmetingen van bebouwing, ten behoeve van:
a.
het
behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van natuur- en/of landschappelijke
waarden van de gronden;
b.
de
verkeersveiligheid;
c.
de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
13.4
Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan van het bepaalde in
artikel 13.2.1 onder a worden afgeweken ten behoeve van een schuilstal met een
oppervlakte van ten hoogste 10 m2 en een bouwhoogte van ten hoogste
2,5 meter, waarbij het bevoegd gezag de volgende voorwaarden in acht neemt:
a. een omgevingsvergunning kan uitsluitend
worden verleend als de schuilstal het landschap niet onevenredig aantast;
b. een plan
wordt ingediend waaruit de landschappelijke inpassing blijkt.
13.5 Gebruiksregels
13.5.1 Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in
ieder geval gerekend:
a. het
gebruik van gronden voor nieuwe paardenbakken en tennisbanen;
b. het
gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
c. het
gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen.
13.6
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of
van werkzaamheden
13.6.1 Het is verboden zonder of
in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag op de in 13.1 bedoelde
gronden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
a. het aanleggen of verharden van wegen, paden,
parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen;
b. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen of
aanlegplaatsen;
c. het aanleggen van dijken of andere taluds of het
vergraven of ontgraven van reeds bestaande taluds;
d. het aanleggen van waterlopen of waterpartijen, het
vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande waterlopen of waterpartijen;
e. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse
kabels of leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties
of apparatuur;
f. het bebossen van en aanplanten van gronden en het
aanbrengen van hoog opgaande beplanting;
g. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, voor
zover de Boswet of de Algemene Plaatselijke Verordening niet van toepassing is;
i. het bodem verlagen, afgraven, ophogen en egaliseren
van de grond;
j. het bemalen of draineren van de grond, alsmede het
winnen, toevoeren, afdammen of stuwen van water;
k. het aanleggen van inrichtingen ten behoeve van aan de
bestemming ondergeschikte recreatieve voorzieningen.
13.6.2 Het
verbod als bedoeld in 13.6.1 is niet van toepassing op andere werken die:
a.
het normale onderhoud, gebruik en beheer ten dienste
van de bestemming betreffen;
b.
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
c.
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning, vergunning
op basis van de Wet natuurbescherming en/of een door het bevoegd gezag
goedgekeurd Natura2000 beheerplan.
13.6.3 De werken of werkzaamheden
als bedoeld in 13.6.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:
a. de landschappelijke, natuurlijke en
cultuurhistorische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen
worden aangetast;
b. deze in het belang zijn van het herstel en/of
ontwikkeling van de natuur- en/of landschappelijke waarden.
13.6.4 Het bevoegd gezag wint ten
behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in 13.6.1,
advies in bij de waterbeheerder.
14.1 Bestemmingsomschrijving
14.1.1 De voor “Natuur-2” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
het
behoud, herstel en/of de ontwikkeling van de natuurlijke en de landschappelijke
waarden, waaronder mede begrepen de leefgebieden van dieren en planten en –
voor zover van toepassing – de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura
2000-gebieden;
b.
het
behoud en herstel van landschappelijke tuinen;
c.
behoud
van openheid, ter plaatse van de aanduiding ‘openheid’;
d.
een
parkeerterrein, ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’;
met daaraan ondergeschikt:
a.
extensief
recreatief medegebruik;
b.
speel-
en ligweiden;
e.
bestaande
vergunde (ontsluitings)wegen, paden, speel- en
parkeervoorzieningen;
f.
waterhuishoudkundige
doeleinden;
g.
bestaande
sloten, beken, waterlopen en waterpartijen;
h.
bestaande,
naar het openbaar toegankelijk gebied gerichte erf- en terreinafscheidingen,
hoger dan 1 meter;
i.
nutsvoorzieningen;
j.
evenementen,
ter plaatse van de aanduiding ‘evenemententerrein’;
met de daarbij behorende:
k.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde.
14.2 Bouwregels
14.2.1 Voor het bouwen van de in 14.1.1 genoemde gronden gelden
de volgende regels:
a.
gebouwen
en overkappingen zijn niet toegestaan.
b.
de
hoogte van perceel- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 meter;
c.
de
bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen
dan 2 meter;
d.
in
afwijking van het bepaalde onder c mag ter plaatse van de bouwaanduiding ‘specifieke
bouwaanduiding – beeldend kunstwerk’ de bouwhoogte ten hoogste het op de
verbeelding met de maatvoeringsaanduiding ‘maximale
bouwhoogte (m)’ aangeduide bouwhoogte bedragen;
e.
de
hoogte van palen en masten mag niet meer bedragen dan 7 meter;
f.
ondergronds
bouwen is niet toegestaan;
g.
ter
plaatse van de aanduiding ‘openheid’ mag niet worden gebouwd.
14.2.2 Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats
en de afmetingen van bebouwing, ten behoeve van:
a. het behoud, het herstel en/of de
ontwikkeling van natuur- en/of landschappelijke waarden van de gronden;
b. de verkeersveiligheid;
c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
14.3 Gebruiksregels
14.3.1 Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in
ieder geval gerekend:
a.
het
gebruik van gronden voor nieuwe paardenbakken en tennisbanen;
b.
het
gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
c.
het
gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen.
14.4
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of
van werkzaamheden
14.4.1 Het is verboden zonder of
in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag op de in 14.1.1 bedoelde
gronden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
a.
het
aanleggen of verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen;
b.
het
aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen of aanlegplaatsen;
c.
het
aanleggen van dijken of andere taluds of het vergraven of ontgraven van reeds
bestaande taluds;
d.
het
aanleggen van waterlopen of waterpartijen, het vergraven, verruimen of dempen
van reeds bestaande waterlopen of waterpartijen;
e.
het
aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse kabels of leidingen en de daarmee
verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
f.
het
bebossen van en aanplanten van gronden en het aanbrengen van hoog opgaande
beplanting;
g.
het
vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, voor zover de Boswet of de
Algemene Plaatselijke Verordening niet van toepassing is;
h.
het
bodem verlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van de grond;
i.
het
bemalen of draineren van de grond, alsmede het winnen, toevoeren, afdammen of
stuwen van water;
j.
het
aanleggen van inrichtingen ten behoeve van aan de bestemming ondergeschikte
recreatieve voorzieningen.
14.4.2 Het verbod als bedoeld in 14.4.1
is niet van toepassing op andere werken die:
a.
het
normale onderhoud, gebruik en beheer ten dienste van
de bestemming betreffen;
b.
reeds
in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
c.
mogen
worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning, vergunning
op basis van de Wet natuurbescherming en/of een door het bevoegd gezag
goedgekeurd Natura2000 beheerplan.
14.4.3 De werken of werkzaamheden
als bedoeld in 14.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:
a.
de
landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van de gronden niet
onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
b.
deze
in het belang zijn van het herstel en/of ontwikkeling van de natuur- en/of
landschappelijke waarden.
14.4.4 Het bevoegd gezag wint ten
behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in 14.4.1
advies in bij de waterbeheerder.
15.1 Bestemmingsomschrijving
15.1.1 De voor “Natuur-3” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
het
behoud, herstel, ontwikkeling en beheer van landgoederen, buitenplaatsen en
landhuispercelen en de daarbij behorende natuurlijke, landschappelijke en
cultuurhistorische waarden, waaronder mede begrepen de leefgebieden van dieren
en planten en – voor zover van toepassing – de instandhoudingsdoelstellingen
van de Natura 2000-gebieden;
b.
het
behoud van openheid, ter plaatse van de aanduiding ‘openheid’;
c.
het
behoud en herstel van landschappelijke en cultuurhistorische tuinen;
d.
moestuinen;
e.
een
kinderboerderij, ter plaatse van de aanduiding ‘kinderboerderij’;
f.
een
parkeerterrein, ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’;
g.
een
ondergrondse parkeervoorziening, ter plaatse van de aanduiding ‘parkeergarage’;
h.
bestaande
tennisbanen en paardenbakken;
met daaraan ondergeschikt:
i.
extensief
recreatief medegebruik;
j.
bestaande
vergunde (ontsluitings)wegen, paden en
parkeervoorzieningen;
k.
waterhuishoudkundige
voorzieningen;
l.
bestaande
sloten, beken, waterlopen en waterpartijen;
m.
bestaande,
naar het openbaar toegankelijk gebied gerichte erf- en terreinafscheidingen,
hoger dan 1 meter;
n.
nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
o.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde.
15.2 Bouwregels
15.2.1 Voor het bouwen van de in 15.1.1 genoemde gronden gelden
de volgende regels:
a.
op
of in de gronden mogen geen gebouwen of overkappingen worden gebouwd;
b.
In
afwijking van het bepaalde onder a, mag ter plaatse van de aanduiding ‘parkeergarage’
een ondergrondse parkeervoorziening worden gebouwd;
c.
In
afwijking van het bepaalde onder a, mag ter plaatse van de bouwaanduiding ‘specifieke
bouwaanduiding - pergola’ een pergola worden gebouwd.
d.
de
hoogte van perceel- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 meter;
e.
de
bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen
dan 2 meter;
f.
in
afwijking van het bepaalde onder e, mag ter plaatse van de bouwaanduiding ‘specifieke
bouwaanduiding - pergola’ de met maatvoeringsaanduiding
‘maximum bouwhoogte (m)’ aangegeven bouwhoogte als ten hoogste worden
aangehouden’;
g.
ten
behoeve van bestaande tennisbanen mag de bouwhoogte van de omheining 3 meter
bedragen;
h.
de
hoogte van palen en masten mag niet meer bedragen dan 7 meter;
i.
ter
plaatse van de aanduiding ‘openheid niet mag worden gebouwd.
15.3
Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats
en de afmetingen van bebouwing, ten behoeve van:
a.
het
behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van natuur- en/of landschappelijke
waarden
van de gronden;
b.
de
verkeersveiligheid;
c.
de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
15.4 Gebruiksregels
15.4.1 Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in
ieder geval gerekend:
a.
het
gebruik van gronden voor nieuwe paardenbakken en tennisbanen;
b.
het
gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
c.
het
gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen.
15.5
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of
van werkzaamheden
15.5.1 Het is verboden zonder of
in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag op de in 15.1.1
bedoelde gronden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
a.
het
aanleggen of verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere
oppervlakteverhardingen;
b.
het
aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen of aanlegplaatsen;
c.
het
aanleggen van dijken of andere taluds of het vergraven of ontgraven van reeds
bestaande taluds;
d.
het
aanleggen van waterlopen of waterpartijen, het vergraven, verruimen of dempen
van reeds bestaande waterlopen of waterpartijen;
e.
het
aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse kabels of leidingen en de daarmee
verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
f.
het
bebossen van en aanplanten van gronden en het aanbrengen van hoog opgaande
beplanting;
g.
het
vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, voor zover de Boswet of de
Algemene Plaatselijke Verordening niet van toepassing is;
h.
het
bodem verlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van de grond;
i.
het
bemalen of draineren van de grond, alsmede het winnen, toevoeren, afdammen of
stuwen van water;
j.
het
aanleggen van inrichtingen ten behoeve van aan de bestemming ondergeschikte
recreatieve voorzieningen.
15.5.2 Het verbod als bedoeld in 15.5.1
is niet van toepassing op andere werken die:
a.
het
normale onderhoud, gebruik en beheer ten dienste van
de bestemming betreffen;
b.
reeds
in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
c.
mogen
worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning, vergunning
op basis van de Wet natuurbescherming en/of een door het bevoegd gezag
goedgekeurd Natura2000 beheerplan.
15.5.3 De werken of werkzaamheden
als bedoeld in 15.5.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:
a.
de
landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van de gronden niet
onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
b.
deze
in het belang zijn van het herstel en/of ontwikkeling van de natuur- en/of
landschappelijke waarden.
15.5.4 Het bevoegd gezag wint ten behoeve van de
beoordeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in 15.5.1 advies in
bij de waterbeheerder.
16.1. Bestemmingsomschrijving
16.1.1 De voor “recreatie” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
een generatietuin en natuur- en
milieueducatie, ter plaatse van de aanduiding ‘natuur- en milieueducatie’
a. volkstuinen, ter plaatse van de aanduiding ‘volkstuin;
met daaraan ondergeschikt:
b. groen;
c. parkeervoorzieningen;
d. (ontsluitings)wegen en paden
e. nutsvoorzieningen;
f. water;
met de daarbij behorende:
g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
16.2.1 voor het bouwen van gebouwen
gelden de volgende regels:
16.2.2 Voor het bouwen van de in artikel 16.1.1 onder g genoemde
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de
hoogte van perceel- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2 meter bedragen;
b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen;
c. de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen;
d. ondergronds bouwen is niet toegestaan.
16.3 Gebruiksregels
16.3.1 Binnen deze bestemming worden in
ieder geval niet toegestaan:
a.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
b.
het
gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van horecabedrijven,
c.
het
gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
d.
het
gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen.
16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk
16.4.1
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het
bevoegd gezag binnen de in artikel 16.1.1 bedoelde gronden de volgende werken,
geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
a.
het
vergraven en egaliseren van gronden;
b.
het
vellen en rooien van houtopstanden;
c.
het
bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden;
d.
het
aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en
het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
e.
het
aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande
waterlopen en kolken;
f.
het
aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en
apparatuur;
g.
het
ophogen van gronden en het aanleggen van (geluids-)wallen;
h.
werken
en werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of
tot gevolg hebben, zoals uitdiepen, draineren en het slaan van putten.
16.4.2
Het verbod als bedoeld in 16.4.1 is niet van toepassing op andere werken die:
a. het
normale onderhoud, gebruik en beheer ten dienste van
de bestemming betreffen;
b. reeds in
uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
c. mogen
worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning, vergunning
op basis van de Wet natuurbescherming en/of een door het bevoegd gezag
goedgekeurd Natura2000 beheerplan.
16.4.3
De werken of werkzaamheden als bedoeld in 16.4.1 zijn slechts toelaatbaar,
indien:
a.
de
landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van de gronden niet
onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
b.
deze
in het belang zijn van het herstel en/of ontwikkeling van de natuur- en/of
landschappelijke waarden.
16.4.4
Het bevoegd gezag wint ten behoeve van
de beoordeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in 16.4.1 advies
in bij de waterbeheerder.
17.1 Bestemmingsomschrijving
17.1.1 De
voor “Sport” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
de
sportbeoefening, zowel in recreatief als in wedstrijdvorm;
en tevens voor:
b.
een
krantendepot, ter plaatse van de aanduiding ‘krantendepot’;
c.
een
kinderdagverblijf, ter plaatse van de aanduiding ‘kinderdagverblijf’;
d.
voor-
en naschoolse opvang, ter plaatse van de aanduiding ‘naschoolse opvang’;
e.
een
modelautosportterrein, ter plaatse van de aanduiding ‘modelautosport’;
f.
een
manege, ter plaatse van de aanduiding ‘manege’;
g.
een
parkeerterrein, ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’;
met
daaraan ondergeschikt:
h.
groenvoorzieningen;
i.
speelvoorzieningen;
j.
evenementen;
k.
restauratieve
voorzieningen;
l.
paden
en verhardingen;
m.
water;
n.
openbare
nutsvoorzieningen;
met de
daarbij behorende:
o.
niet
voor bewoning bestemde gebouwen en overkappingen;
p.
terreinen;
q.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde.
17.2 Bouwregels
17.2.1 Voor
het bouwen op de in artikel 17.1.1 genoemde gronden gelden de volgende regels:
a.
een (hoofd)gebouw en overkapping moet
binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b.
buiten het bouwvlak
zijn uitsluitend dug-outs toegestaan;
c.
de totale oppervlakte van gebouwen
en overkappingen bedraagt per bouwvlak ten hoogste
het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven
bebouwingspercentage; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een
bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak;
d.
de
goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten
hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven
hoogte bedragen;
e.
de
(bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten
hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven
hoogte bedragen;
f.
de
bouwhoogte van een dug-out mag ten hoogste 3 meter bedragen.
17.2.2 Voor het bouwen op de in artikel 17.1.1,
onder q, genoemde bouwwerken gelden de volgende regels:
a. de
hoogte van perceel- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2 meter bedragen;
b. ten behoeve
van de modelautosportbaan ter plaatse van de
aanduiding ‘modelautosport’ mag een geluidswal ter hoogte van 4 meter worden opgericht;
c.
de
hoogte van ballenvangers mag ten hoogste 7 meter bedragen;
d.
de
hoogte van palen en masten mag ten hoogste 20 meter bedragen;
e.
de
hoogte van scoreborden mag ten hoogste 5 meter bedragen;
f.
de
hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen, palen of masten zijnde, mag ten
hoogste 2 meter bedragen. Indien met een maatvoeringsaanduiding
een andere hoogte is aangeduid, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste
de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte
bedragen.
17.2.3 Voor het
houden van (meerdaagse) sporttoernooien op de in artikel 17.1.1 genoemde
gronden mogen in afwijking van het bepaalde in 17.2.1 en voor ten hoogste de
duur van het desbetreffende sporttoernooi tevens bouwwerken buiten het bouwvlak worden opgericht.
17.3 Gebruiksregels
17.3.1 Binnen
deze bestemming worden in ieder geval niet toegestaan:
a.
het
gebruik van gronden en bouwwerken voor evenementen die geen verband houden met
de hoofdfunctie, tenzij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
1.
niet
meer dan 12 keer per jaar en maximaal een etmaal per evenement;
2. de onder
a. genoemde termijn omvat tevens de werkzaamheden voor het opbouwen en afbreken
van de voorzieningen ten behoeve van het evenement.
b.
Het
gebruik van gronden met de aanduiding ‘parkeerterrein’ voor andere doeleinden
dan parkeervoorzieningen;
c.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
d.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een horecabedrijf;
e.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
18.1 Bestemmingsomschrijving
18.1.1 De voor “Tuin” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
tuinen
behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
b.
bruggen,
ter plaatse van de aanduiding ‘brug’;
met daaraan ondergeschikt:
c.
parkeervoorzieningen;
d.
groenvoorzieningen;
e.
paden
en verhardingen;
f.
water;
g.
openbare
nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
h.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde.
18.2 Bouwregels
18.2.1 Op of in deze gronden mogen geen gebouwen, overkappingen
of onderbouwingen worden gebouwd.
18.2.2 in afwijking van het
bepaalde in artikel 18.2.1 mogen binnen de bestemming tuinkisten worden
opgericht met een oppervlakte van ten hoogste 4 m2 en een bouwhoogte
van ten hoogste 1,5 meter.
18.2.3 Voor het bouwen van de in artikel 18.1.1 onder h.
genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de
bouwhoogte van perceels- en terreinafscheidingen,
gelegen achter de gevellijn/voorgevel, mag ten hoogste 2 meter bedragen;
b.
de
bouwhoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de
gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat
een haagondersteunende constructie ten hoogste 2
meter mag bedragen;
c.
de
bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten
hoogste 3 meter bedragen. Indien de aangegeven maatvoeringsaanduiding
een andere hoogte is aangeeft, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de
aangegeven maatvoeringsaanduiding bedragen;
d.
de
bouwhoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.
18.3 Bijgebouwen bij woonschepen
Gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd
op gronden grenzend aan de aanduiding 'woonschepenligplaatsen' met de
specifieke aanduiding ‘berging’, met dien verstande dat ten behoeve van de
aanliggende woonschepen per ligplaats bijgebouwen mogen worden gebouwd, waarvan
de gezamenlijke oppervlakte per ligplaats, de goothoogte en de bouwhoogte niet
meer dan 24 m2 respectievelijk 3 meter respectievelijk 5 meter mogen bedragen
en waarvan de afstand tot het betrokken woonschip niet meer dan 10 meter mag
bedragen.
19.1 Bestemmingsomschrijving
19.1.1 De
voor “Verkeer” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
wegverkeer;
b.
wegen
met bijbehorende opstelstroken en voorsorteervakken, busstroken,
voet- en fietspaden;
c.
(ontsluitings)wegen, straten en paden;
d.
verblijfsgebieden;
e.
parkeervoorzieningen;
f.
horeca
van categorie 1, ter plaatse van de aanduiding ‘horeca’;
g.
een
tunnel voor langzaam verkeer, ter plaatse van de aanduiding ‘onderdoorgang’;
h.
bruggen,
ter plaatse van de aanduiding “brug”;
met daaraan ondergeschikt:
i.
groenvoorzieningen;
j.
speelvoorzieningen;
k.
water;
l.
openbare
nutsvoorzieningen;
m.
voorzieningen
ten behoeve van ecologie
met de daarbij behorende:
n.
gebouwen
en overkappingen;
o.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde.
19.2 Bouwregels
19.2.1 Voor het bouwen op de in artikel 19.1.1
genoemde gronden gelden de volgende regels:
a.
een
(hoofd)gebouw moet binnen een bouwvlak worden
gebouwd;
b.
de
(bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten
hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven
hoogte bedragen.
19.2.2 Onderdoorgang
Ter plaatse van de aanduiding ‘onderdoorgang’ mag een
tunnel worden gebouwd.
19.2.3 Voor het bouwen van de in artikel 19.1.1
onder o. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de
bouwhoogte van perceel- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1 meter
bedragen;
b.
in
afwijking van het bepaalde onder a, mag de bouwhoogte van bestaande erf- en
terreinafscheidingen als ten hoogste worden aangehouden;
c.
de
bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 9 meter bedragen;
d.
de
bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling
van het verkeer mag niet meer dan 9 meter bedragen;
e.
de
bouwhoogte van geluidswerende voorzieningen mag ten hoogste 3 meter bedragen;
f.
de
bouwhoogte van erfafscheidingen mag ten hoogste 1,20 meter bedragen;
g.
de
bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5
meter bedragen.
19.3 Gebruiksregels
19.3.1 Binnen deze bestemming worden in
ieder geval niet toegestaan:
a.
het
gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van horecabedrijven, anders
dan bedoeld in 19.1.1, onder f ,
b.
het
gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
c.
het
gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen.
Artikel 20 Verkeer-
Railverkeer
20.1 Bestemmingsomschrijving
20.1.1 De voor ' Verkeer - Railverkeer ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. spoorwegvoorzieningen;
met daarbij behorende:
b. gebouwen ten behoeve van de bediening van kunstwerken;
c. wegen, voet- en fietspaden;
d. gelijkvloerse kruisingen ten behoeve van wegen, voet- en fietspaden;
e. een tunnel voor langzaam verkeer, ter plaatse van de aanduiding ‘onderdoorgang’;
f. groenvoorzieningen, bermen en watergangen;
g. geluidwerende voorzieningen;
h. straatmeubilair;
i. nutsvoorzieningen;
j. parkeervoorzieningen;
k. voorzieningen ten behoeve van faunabeheer;
l. bouwwerken, geen gebouwen zijnde
20.2 Bouwregels
20.2.1 Voor
het bouwen op de in artikel 20.1.1 genoemde gronden gelden de volgende bepalingen:
a. de bouwhoogte van een gebouw bedraagt ten hoogste 3,5 meter;
b. de totale oppervlakte van een gebouw bedraagt ten hoogste 50 m2;
20.2.2 Ter plaatse van de aanduiding ‘onderdoorgang’ mag een
tunnel worden gebouwd.
20.2.3 Voor het bouwen van de in artikel 20.1.1 onder l genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a. de bouwhoogte van constructies ten behoeve van bovenleidingen mag maximaal
10 meter bedragen, gemeten vanuit de bovenkant van de spoorstaaf;
b. de bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen mag maximaal 3 meter bedragen;
c. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen.
20.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
a. de
verkeersveiligheid;
b. de
sociale veiligheid;
c. een
samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
d. de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
21.1 Bestemmingsomschrijving
21.1.1 De voor “Water” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
verkeer
te water;
b.
waterlopen,
watergangen en waterpartijen;
c.
oevers,
bermen en beplanting;
d.
bruggen,
ter plaatse van de aanduiding ‘brug’
e.
woonschepen,
ter plaatse van de aanduiding ‘woonschepenligplaats’
f.
voorzieningen
ten behoeve van de ecologie;
met daaraan ondergeschikt:
g.
paden;
met de daarbij behorende:
h.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde die uit de aard van de bestemming kunnen volgen zoals
kunstwerken, geen bruggen zijnde, oeverbeschoeiingen, keermuren, steigers en
meerpalen.
21.2 Bouwregels
21.2.1 Op of in deze gronden mogen geen gebouwen, overkappingen
of onderbouwingen worden gebouwd.
21.2.2 Voor het bouwen van de in
artikel 21.1.1 onder h. genoemde
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a.
de
hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen.
b.
Indien
de aangegeven maatvoeringsaanduiding een andere
hoogte aangeeft, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de aangegeven maatvoeringsaanduiding bedragen.
21.3 Gebruiksregels
21.3.1 Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
a. het
gebruik van gronden als ligplaats voor meer dan het aantal zoals dat per
bestemmingsvlak op de verbeelding is aangegeven met de maatvoeringsaanduiding
‘aantal’;
b. het
gebruik van gronden voor woonschepen met een goot- of bouwhoogte die meer
bedraagt dan op de verbeelding is aangeduid met maatvoeringsaanduiding
‘maximale goothoogte (m), ‘maximale
bouwhoogte (m)’;
c. het
gebruik van gronden voor woonschepen met een lengte en breedte van meer dan 20
en 6 meter;
22.1 Bestemmingsomschrijving
22.1.1 De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
het
wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep;
met daaraan ondergeschikt:
b.
groenvoorzieningen;
c.
parkeervoorzieningen;
d.
paden
en verhardingen;
e.
water;
f.
openbare
nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
g.
gebouwen
en overkappingen;
h.
tuinen
en terreinen;
i.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde.
22.2 Bouwregels
22.2.1 Voor het bouwen van de in artikel 22.1.1 genoemde hoofdgebouwen
gelden de volgende regels:
a.
een
hoofdgebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b.
de totale oppervlakte van een hoofdgebouw
bedraagt per bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van
de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven
bebouwingspercentage; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een
bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak;
c. de goothoogte van een hoofdgebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
d.
de
(bouw)hoogte van een hoofdgebouw in een bouwvlak mag
ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)”
aangegeven hoogte bedragen;
e. de dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°;
f. dakkapellen zijn toegestaan op:
1. het achterdakvlak en op zijdakvlakken die niet aan de weg of openbaar groen zijn gelegen;
2. het voordakvlak en op zijdakvlakken die aan de weg of openbaar groen zijn gelegen, mits de breedte niet meer bedraagt dan 50 % van de gevel onder het betreffende dakvlak;
g. dakkapellen zijn niet toegestaan:
1. op 2 verschillende hoogtes in een dakvlak;
2. op een dakvlak met een helling van minder dan 30°.
22.2.2 Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
gelden de volgende regels:
a.
de
goot- en bouwhoogte mogen ten hoogste de ter plaatse van de aanduidingen
“maximale goothoogte (m)” en “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogtes
bedragen;
b.
de
gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen
en overkappingen bedraagt op bouwpercelen met een oppervlakte tot 3.000 m2
ten hoogste 75 m2, met dien verstande dat de oppervlakte niet meer
bedraagt dan 50% van het oppervlakte van het bouwperceel (de oppervlakte van
het hoofdgebouw niet meegerekend) of de toegelaten oppervlakte van het
hoofdgebouw;
c.
de
gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
bedraagt op bouwpercelen met een oppervlakte van meer dan 3.000 m2 ten hoogste
150 m2 met dien verstande dat het bevoegd gezag nadere eisen mag
stellen ten aanzien van plaats en afmetingen van gebouwen ten behoeve van:
d.
een
samenhangend straat- en bebouwingsbeeld en/of een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
e.
de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
f.
ter
plaatse van de aanduiding ‘zw’, geldt in afwijking
van a, b en c een oppervlakte van niet meer dan 200 m2 en een goot-
en bouwhoogte van niet meer dan respectievelijk 3 en 4,5 meter;
22.2.3 Voor het bouwen van de in 22.1.1. onder i. bedoelde
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de
hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de
gevellijn/voorgevel, mag ten hoogste 2 meter bedragen;
b.
de
hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de
gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat
een haagondersteunende constructie ten hoogste 2
meter mag bedragen;
c.
de
hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste
3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringsaanduiding
een andere hoogte is aangegeven, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste
de met een maatvoeringsaanduiding aangegeven hoogte
bedragen;
d.
de
hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.
22.2.4 Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:
a.
binnen
het bouwvlak mag een kelder worden gebouwd;
b.
buiten
het bouwvlak geen onderbouwing worden gebouwd.
22.2.5 Voor het bouwen van dakterrassen gelden de volgende
regels:
a.
het
dak van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping
mag worden gebruikt als dakterras, met dien verstande dat de afstand van een
balustrade tot de perceelsgrens tenminste 2 meter dient
te bedragen;
b.
De
in artikel 22.2.1 onder d. bepaalde hoogte mag worden overschreden door een
balustrade, met dien verstande dat de bouwhoogte van de balustrade niet meer
dan 1.20 meter bedraagt ten opzichte van de bovenzijde van de (on)afgewerkte
vloer van het dakterras.
22.3 Afwijken van de bouwregels
22.3.1 Het bevoegd gezag kan met
een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in 22.2.4, onder b. onder de
volgende voorwaarden:
a.
de
maximale oppervlakte van de onderbouwing is 70 m²;
b.
voor
zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringaanduiding, mag buiten het bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding
“maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven percentage aan onderbouwing
worden gebouwd;
c.
de
maximale diepte is 4 meter;
d.
het
bevoegd gezag vraagt de waterbeheerder om advies.
22.4 Gebruiksregels
22.4.1 Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in
ieder geval gerekend, het gebruik van gebouwen voor bewoning op het perceel Cruquiusweg 75 te Heemstede, tenzij de gevels van het te
bewonen hoofdgebouw aan west- en zuidzijde zijn uitgevoerd als dove gevels.
22.4.2 Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in
ieder geval ook gerekend:
a.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
b.
het
gebruik van onbebouwde gronden ten behoeve van zwembaden, indien en voor zover
grotere oppervlakte hebben dan 200 m2;
c.
het
gebruik van bijgebouwen voor bewoning;
d.
het
gebruik van bijgebouwen voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep;
e.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
22.4.3 Voor de omvang van een aan-huis-verbonden beroep geldt de
volgende bepaling:
de gezamenlijke bruto vloeroppervlakte voor de
uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep mag niet meer bedragen dan 40 %
van de vloeroppervlakte van de desbetreffende woning, inclusief de daarbij
behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m²;
22.5 Afwijken van de gebruiksregels
22.5.1 Het bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van
het bepaalde in artikel 22.4.2, onder e. ten behoeve van de vestiging van een
seksinrichting, indien:
a.
met
de vestiging van een seksinrichting het totale aantal seksinrichtingen in de
gemeente van twee niet wordt overschreden;
b.
de
onderlinge afstand tussen het pand, waarin de seksinrichting wordt gevestigd en
enig ander pand, gemeten waar die afstand het kortst is, minimaal 25 meter is;
c.
de
seksinrichting wordt geëxploiteerd in aaneengesloten ruimten, waarvan de totale
bruto vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 40% van de vloeroppervlakte van
het betreffende gebouw, inclusief de
daarbij behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m²;
d.
voor
bezoekers van de seksinrichting voldoende parkeergelegenheid op het terrein of perceel
behorende tot de seksinrichting, dan wel voldoende parkeergelegenheid in de
directe omgeving aanwezig is;
e.
de
seksinrichting niet wordt geëxploiteerd in de vorm van raamprostitutiebedrijf;
f.
de
seksinrichting niet wordt gevestigd en geëxploiteerd in een bijgebouw.
23.1 Bestemmingsomschrijving
23.1.1 De voor “Wonen-landgoed” aangewezen gronden zijn bestemd
voor:
a.
het
wonen; al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep;
b.
een
bijzondere woonvorm, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen –
bijzondere woonvorm’;
c.
een
ondergrondse parkeervoorziening, ter plaatse van de aanduiding ‘parkeergarage’
met daaraan ondergeschikt:
d.
tuinen;
e.
groenvoorzieningen;
f.
parkeervoorzieningen;
g.
paden
en verhardingen;
h.
water;
i.
openbare
nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
j.
gebouwen
en overkappingen;
k.
tuinen
en terreinen;
l.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde.
23.2 Bouwregels
23.2.1 Voor het bouwen van de in artikel 23.1.1
genoemde hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
a.
gebouwen
moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b.
indien op de verbeelding
een ’maximum aantal wooneenheden’ staat aangegeven, mag het aantal woningen per
bestemmingsvlak niet meer bedragen dan het aldaar aangegeven aantal;
c.
de
(bouw)hoogte van een hoofdgebouw in een bouwvlak mag
ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)”
aangegeven hoogte bedragen;
d. de goothoogte van een hoofdgebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
e. indien
op de plankaart een voorgevelbouwgrens staat aangegeven, dient het hoofdgebouw
met de voorgevel in deze voorgevelbouwgrens te worden geplaatst.
23.2.2 Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en
overkappingen gelden de volgende regels:
a.
de goot- en
bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de met de maatvoeringsaanduiding
aangegeven maten;
b.
de
gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan het bestaande oppervlakte
aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
c.
voor zover de
gronden zijn aangeduid met een maatvoeringsaanduiding,
mag binnen het bestemmingsvlak ten hoogste het met de maatvoeringsaanduiding
aangegeven bebouwingspercentage worden gebouwd;
d.
de goot- en
bouwhoogte, voor zover gelegen op minder dan 3 meter achter de achtergevel van
het hoofdgebouw en tussen het verlengde van de zijgevels en/of woningscheidende wanden, mag niet meer bedragen dan de
hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,30 m, met
een maximum van 4 meter, gemeten vanaf het aansluitende terrein.
23.2.3 Voor het bouwen van de in 23.1.1. onder l. bedoelde
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de hoogte van
perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de gevellijn/voorgevel, mag
ten hoogste 2 meter bedragen;
b.
de hoogte van
perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de gevellijn/voorgevel mag ten
hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat een haagondersteunende
constructie ten hoogste 2 meter mag bedragen;
c.
de hoogte van
overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter
bedragen. Indien met een maatvoeringsaanduiding een
andere hoogte is aangegeven, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de
met een maatvoeringsaanduiding aangegeven hoogte
bedragen;
d.
de hoogte van
masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.
23.2.4 Voor ondergrondse bouwwerken gelden
de volgende regels:
a.
binnen het bouwvlak mag een kelder worden gebouwd;
b.
buiten het bouwvlak geen onderbouwing worden gebouwd.
23.2.5 Voor het bouwen van dakterrassen
gelden de volgende regels:
a.
het dak van
een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping mag worden
gebruikt als dakterras, met dien verstande dat de afstand van een balustrade
tot de perceelgrens tenminste 2 meter dient te bedragen;
b.
De in artikel 23.2.1.onder
c. bepaalde hoogte mag worden overschreden door een balustrade, met dien
verstande dat de bouwhoogte van de balustrade niet meer dan 1.20 meter bedraagt
ten opzichte van de bovenzijde van de (on)afgewerkte vloer van het dakterras.
23.3 Afwijken van
de bouwregels
23.3.1 Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning
afwijken van het gestelde in 23.2.4, onder b. onder de volgende voorwaarden:
a.
de maximale
oppervlakte van de onderbouwing is 70 m²;
b.
voor zover de
gronden zijn aangeduid met een maatvoeringaanduiding, mag buiten het bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding
“maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven percentage aan onderbouwing
worden gebouwd;
c.
de maximale
diepte is 4 meter;
d.
het bevoegd
gezag vraagt de waterbeheerder om advies.
23.4 Gebruiksregels
23.4.1 Tot een gebruik strijdig met deze
bestemming wordt in ieder geval gerekend:
a.
het gebruik
van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
b.
het gebruik
van bijgebouwen voor bewoning;
c.
het
gebruik van bijgebouwen voor de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep;
d.
het gebruik
van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
23.4.2 Voor de omvang van een
aan-huis-verbonden beroep geldt de volgende bepaling:
de
gezamenlijke bruto vloeroppervlakte voor de uitoefening van een
aan-huis-verbonden beroep mag niet meer bedragen dan 40 % van de
vloeroppervlakte van de desbetreffende woning, inclusief de daarbij behorende
aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m².
23.5 Afwijken van
de gebruiksregels
23.5.1 Het bevoegd gezag kan met
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 23.4.1, onder d. ten
behoeve van de vestiging van een seksinrichting, indien:
a.
met de
vestiging van een seksinrichting het totale aantal seksinrichtingen in de
gemeente van twee niet wordt overschreden;
b.
de onderlinge
afstand tussen het pand, waarin de seksinrichting wordt gevestigd en enig ander
pand, gemeten waar die afstand het kortst is, minimaal 25 meter is;
c.
de
seksinrichting wordt geëxploiteerd in aaneengesloten ruimten, waarvan de totale
bruto vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 40% van de vloeroppervlakte van
het betreffende gebouw, inclusief de
daarbij behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m²;
d.
voor bezoekers
van de seksinrichting voldoende parkeergelegenheid op het terrein of perceel
behorende tot de seksinrichting, dan wel voldoende parkeergelegenheid in de
directe omgeving aanwezig is;
e.
de
seksinrichting niet wordt geëxploiteerd in de vorm van raamprostitutiebedrijf;
f.
de
seksinrichting niet wordt gevestigd en geëxploiteerd in een bijgebouw.
23.6 Wijzigingsbevoegdheden
23.6.1 Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, voor zover gelegen in de op de
plankaart aangegeven gebieden waarvoor de wijzigingsbevoegdheid geldt, met dien
verstande, dat de bestemming van:
a.
de gronden in wijzigingsgebied
9 mogen worden gewijzigd in de bestemming Kantoor als bedoeld in artikel 11;
b.
de gronden in wijzigingsgebied
10 mogen worden gewijzigd in de bestemming Maatschappelijk, als bedoeld in artikel
12, ten behoeve van een museum of galerie;
c.
de gronden in wijzigingsgebied 11 mogen worden
gewijzigd naar Kantoor als bedoeld in artikel 11 en/of Horecabedrijven van
categorie 1;
d.
De gronden in wijzigingsgebied 14 mogen worden
gewijzigd naar de bestemming Maatschappelijk als bedoeld in artikel 12, ten
behoeve van een museum of galerie of naar de bestemming Kantoor, als bedoeld in
artikel 11.
23.6.2 De onder 23.6.1 bedoelde
wijzigingsbevoegdheden mogen uitsluitend worden toegepast onder de volgende
voorwaarden:
a.
de
functieverandering dient de uitstraling en het karakter van het landgoed waarin
de desbetreffende gronden ingevolge het bepaalde in artikel 15 (Natuur-3) zijn
gelegen te versterken;
b.
de ruimtelijke
verschijningsvorm van het landgoed waarin de betrokken gronden ingevolge het
bepaalde in artikel 15 (Natuur-3) zijn gelegen, mag niet in zijn hoofdopzet
worden aangetast;
c.
functieverandering
mag niet een zodanige verkeers- en parkeerdruk genereren dat het karakter van
het landgoed wordt aangetast;
d.
rekening dient
te worden gehouden met de speciale beschermingszones ingevolge de Vogel- en Habitatrichtlijn
en de externe werking die daaruit voortvloeien, in welk kader voorafgaand aan
de wijziging onderzoek zal worden verricht.
Artikel 24 Leiding -
Gas (dubbelbestemming)
24.1 Bestemmingsomschrijving
24.1.1 De voor Leiding-Gas aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een aardgastransportleiding.
24.2 Bouwregels
24.2.1 In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen
mag op deze gronden niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze
bestemming.
24.3 Afwijken van de bouwregels
24.3.1 Het bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van
het bepaalde in artikel 24.2.1 en toestaan dat gebouwd wordt overeenkomstig
hetgeen is toegestaan op grond van het bepaalde in de andere voor die gronden
geldende bestemmingsregels, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a.
er
mag geen aantasting plaatsvinden van het doelmatig functioneren van de leiding;
b.
de
veiligheid van de leiding mag niet worden geschaad;
c.
binnen
de veiligheidscontouren van de buisleiding mogen geen kwetsbare objecten worden
opgericht als bedoeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen.
24.3.2 Een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 24.3.1,
wordt slechts verleend nadat vooraf advies is gevraagd van de desbetreffende
leidingbeheerder.
24.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van
een werk
24.4.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning
van het bevoegd gezag binnen de in artikel 24.1.1 bedoelde gronden de volgende
werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
a.
het
aanbrengen of rooien van diepwortelende en/of hoogopgaande beplanting, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting;
b.
het
wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
c.
het
verrichten van grondroeractiviteiten, bijvoorbeeld het aanbrengen van
rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en
ploegwerk;
d.
diepploegen;
e.
het
aanbrengen van gesloten verhardingen;
f.
het
indrijven van voorwerpen in de bodem;
g.
het
aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande
waterlopen.
24.4.2 Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 24.4.1
wordt slechts verleend indien het belang en het functioneren van de leidingen
door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig
worden geschaad;
24.4.3 Een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 24.4.1,
wordt slechts verleend nadat vooraf advies is gevraagd van de desbetreffende
leidingbeheerder.
24.4.4 Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen voor de in
artikel 24.4.1, onder g. genoemde activiteiten vraagt het bevoegd gezag onverminderd
het bepaalde in artikel 24.4.3 de waterbeheerder om advies.
24.4.5 Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 24.4.1 is
vereist voor:
a.
werken
en werkzaamheden behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer en in
het geval van een calamiteit;
b.
werken
en werkzaamheden welke op het moment van het van kracht worden van het plan in
uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip
geldende dan wel aangevraagde vergunning;
c.
werken
en werkzaamheden die, gelet op de in artikel 24.1.1 opgenomen doeleinden,
kunnen worden beschouwd als zijnde van ondergeschikte betekenis.
Artikel 25 Leiding -
water (dubbelbestemming)
25.1 Bestemmingsomschrijving
25.1.1 De voor Leiding-water aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een watertransportleiding.
25.2 Bouwregels
25.2.1 In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen
mag op deze gronden niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze
bestemming.
25.3 Afwijken van de bouwregels
25.3.1 Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting
plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding, met
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 25.3.1 en toestaan dat
gebouwd wordt overeenkomstig hetgeen is toegestaan op grond van het bepaalde in
de andere voor die gronden geldende bestemmingsregels.
25.3.2 Een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 25.3.1,
wordt slechts verleend nadat vooraf advies is gevraagd van de desbetreffende
leidingbeheerder.
25.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van
een werk
25.4.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning
van het bevoegd gezag binnen de in artikel 25.1.1 bedoelde gronden de volgende
werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
a.
het
aanbrengen van diepwortelende en/of hoogopgaande beplanting, waaronder bijvoorbeeld
rietbeplanting, dieper dan 30cm;
b.
het
wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
c.
het
verrichten van grondroeractiviteiten, bijvoorbeeld het aanbrengen van
rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en
ploegwerk, dieper dan 30cm;
d.
diepploegen;
e.
het
aanbrengen van gesloten verhardingen;
f.
het
indrijven van voorwerpen in de bodem, dieper dan 30cm;
g.
het
aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande
waterlopen.
25.4.2 Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 25.4.1
wordt slechts verleend indien het belang en het functioneren van de leidingen
door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig
worden geschaad.
25.4.3 Een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 25.4.1,
wordt slechts verleend nadat vooraf advies is gevraagd van de desbetreffende
leidingbeheerder.
25.4.4 Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen voor de in
artikel 25.4.1, onder g. genoemde activiteiten vraagt het bevoegd gezag de
waterbeheerder om advies.
25.4.5 Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 25.4.1 is
vereist voor:
a.
werken
en werkzaamheden behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer en in
het geval van een calamiteit;
b.
werken
en werkzaamheden welke op het moment van het van kracht worden van het plan in
uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip
geldende dan wel aangevraagde vergunning;
c.
werken
en werkzaamheden die, gelet op de in artikel 25.1.1 opgenomen doeleinden,
kunnen worden beschouwd als zijnde van ondergeschikte betekenis.
Artikel
26 Leiding - Hoogspanning
(dubbelbestemming)
26.1 Bestemmingsomschrijving
26.1.1 De voor Leiding-Hoogspanning aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor hoogspanningsverbindingen met aan weerszijden een beschermingszone van 1,5 meter.
26.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen
mag op deze gronden niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze
bestemming.
26.3 Afwijken van de bouwregels
26.3.1 Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting
plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding, met
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 26.2 ten behoeve van
het bouwen van bouwwerken ingevolge de overige voor deze gronden
geldende bestemmingen, alsmede voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten
behoeve van de betrokken leidingen, mits de hoogte niet meer dan 2 meter
bedraagt.
26.3.2 Als door de bouw of plaatsing of de aanwezigheid van een
bouwwerk schade wordt of kan worden toegebracht aan de in lid 26.1.1 omschreven
doeleinden wordt geen omgevingsvergunning verleend.
26.3.3 Een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 26.3.1,
wordt slechts verleend nadat vooraf advies is gevraagd van de desbetreffende
leidingbeheerder.
26.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van
een werk
26.4.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning
van het bevoegd gezag binnen de in artikel 26.1.1 bedoelde gronden de volgende
werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
a.
het
aanbrengen van diepwortelende en/of hoogopgaande beplanting, waaronder bijvoorbeeld
rietbeplanting, dieper dan 30cm;
b.
het
wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
c.
het
verrichten van grondroeractiviteiten, bijvoorbeeld het aanbrengen van
rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en
ploegwerk, dieper dan 30cm;
d.
diepploegen;
e.
het
aanbrengen van gesloten verhardingen;
f.
het
indrijven van voorwerpen in de bodem, dieper dan 30cm;
g.
het
aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande
waterlopen.
26.4.2 Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 26.4.1
wordt slechts verleend indien het belang en het functioneren van de leidingen
door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig
worden geschaad.
26.4.3 Een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 26.4.1,
wordt slechts verleend nadat vooraf advies is gevraagd van de desbetreffende
leidingbeheerder;
26.4.4 Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen voor de in
artikel 26.4.1, onder g. genoemde activiteiten vraagt het bevoegd gezag de
waterbeheerder om advies.
26.4.5 Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 26.4.1 is
vereist voor:
a.
werken
en werkzaamheden behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer en in
het geval van een calamiteit;
b.
werken
en werkzaamheden welke op het moment van het van kracht worden van het plan in
uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip
geldende dan wel aangevraagde vergunning;
c.
werken
en werkzaamheden die, gelet op de in artikel 26.1.1 opgenomen doeleinden,
kunnen worden beschouwd als zijnde van ondergeschikte betekenis.
Artikel 27 Leiding -
Effluent (dubbelbestemming)
27.1 Bestemmingsomschrijving
27.1.1De voor Leiding-Effluent aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een afvalwatertransportleiding met aan weerszijde van de leiding een beschermingszone van 2,5 meter.
27.2 Bouwregels
27.2.1 In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen
mag op deze gronden niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze
bestemming.
27.3 Afwijken van de bouwregels
27.3.1 Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting
plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding, met
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 27.2.1 en toestaan dat
gebouwd wordt overeenkomstig hetgeen is toegestaan op grond van het bepaalde in
de andere voor die gronden geldende bestemmingsregels.
27.3.2 Een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 27.3.1,
wordt slechts verleend nadat vooraf advies is gevraagd van de desbetreffende
leidingbeheerder.
27.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van
een werk
27.4.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning
van het bevoegd gezag binnen de in artikel 27.1.1 bedoelde gronden de volgende
werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
a.
het
aanbrengen van diepwortelende en/of hoogopgaande beplanting, waaronder bijvoorbeeld
rietbeplanting, dieper dan 0,3 meter;
b.
het
wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
c.
het
verrichten van grondroeractiviteiten, bijvoorbeeld het aanbrengen van
rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en
ploegwerk, dieper dan 0,3 meter;
d.
diepploegen;
e.
het
aanbrengen van gesloten verhardingen;
f.
het
indrijven van voorwerpen in de bodem, dieper dan 0,3 meter;
g.
het
aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande
waterlopen.
27.4.2 Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 27.4.1
wordt slechts verleend indien het belang en het functioneren van de leidingen
door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden
geschaad.
27.4.3 Een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 27.4.1,
wordt slechts verleend nadat vooraf advies is gevraagd van de desbetreffende
leidingbeheerder.
27.4.4 Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen voor de in
artikel 27.4.1, onder g. genoemde activiteiten vraagt het bevoegd gezag de
waterbeheerder om advies.
27.4.5 Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 27.4.1 is
vereist voor:
a.
werken
en werkzaamheden behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer en in
het geval van een calamiteit;
b.
werken
en werkzaamheden welke op het moment van het van kracht worden van het plan in
uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip
geldende dan wel aangevraagde vergunning;
c.
werken
en werkzaamheden die, gelet op de in artikel 27.1.1 opgenomen doeleinden,
kunnen worden beschouwd als zijnde van ondergeschikte betekenis.
Artikel 28 Waarde -
Archeologie 1 (dubbelbestemming)
28.1 Bestemmingsomschrijving
28.1.1 De voor Waarde-Archeologie 1 aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
28.2 Bouwregels
28.2.1 Op deze gronden mag niet worden
gebouwd.
28.2.2 Het bevoegd gezag kan met
een omgevingsvergunning van het bepaalde in artikel 28.2.1. afwijken indien:
a.
op
basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat in de betrokken gronden
geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel dat de archeologische
waarden niet onevenredig worden geschaad;
b.
het
bouwen van bouwwerken betreft ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij
de bouwwerken niet worden uitgebreid en waarbij de bestaande fundering wordt
benut.
c. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 70m²;
d. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,4 meter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
28.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van
een werk
28.3.1 Het is verboden op de in artikel 28.1.1 bedoelde gronden
de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
a.
het
vergraven en egaliseren van gronden;
b.
het
vellen en rooien van houtopstanden waarbij de stobben worden verwijderd;
c.
het
bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden;
d.
het
aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en
het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
e.
het
aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande
waterlopen en kolken;
f.
het
aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en
apparatuur;
g.
het
ophogen van gronden en het aanleggen van (geluids-)wallen;
h.
werken
en werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of
ten gevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en het slaan van putten;
i.
het
scheuren van grasland;
j.
het
uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0.4 meter, waartoe ook
wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage
en ontginnen.
Artikel 29 Waarde -
Archeologie 2 (dubbelbestemming)
29.1 Bestemmingsomschrijving
29.1.1 De voor “Waarde-Archeologie 2”
aangewezen gronden zijn -behalve voor de andere aldaar voorkomende
bestemming(en)- mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische
waarden-categorie 2.
29.1.2 Voor
zover de in artikel 29.1.1 bedoelde bestemming geheel of gedeeltelijk samenvalt
met voor deze gronden geldende bestemmingen, waarop een stelsel van toepassing
is voor omgevingsvergunningen
voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of met andere dubbelbestemmingen, gelden de in dit
artikel bepaalde regels met voorrang.
29.2 Bouwregels
29.2.1 Ten
behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen is, met
inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende bouwregels, het
volgende van toepassing:
a.
in
het geval van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit
bouwen of voor het slopen van een bouwwerk voor de gronden met de aanduiding
“Waarde-Archeologie 2”, waarbij bodemroerende werkzaamheden ter realisering of
sloop van deze gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, noodzakelijk zijn,
die:
1.
een
oppervlakte hebben, groter dan 70 m² en;
2.
verder
gaan dan een diepte van 0,4 meter,
eist het bevoegd gezag dat, alvorens de
omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen verleend wordt, door de aanvrager
een archeologisch rapport wordt overlegd waarin de archeologische waarden van
de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel
van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
b.
het bepaalde onder a. is niet van toepassing, indien
het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van
bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder
peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande
fundering.
29.3 Nadere eisen
29.3.1 het
bevoegd gezag is -als uit een archeologisch rapport blijkt dat de
archeologische waarden van de gronden door de voorgenomen bouw zullen worden verstoord-
bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
a.
het
treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen
worden behouden;
b.
het
doen van opgravingen;
c.
begeleiding
van de activiteiten door de archeologische deskundige.
29.3.2 Het
bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de
inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming
“Waarde- Archeologie 2”, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische resten aanwezig zijn.
29.4 Afwijken van de bouwregels
29.4.1 het
bevoegd gezag is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde
in 29.2.1, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende
(bouw)regels en voorts onder de voorwaarden, dat:
a.
de
aanvrager van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de hand van
andere informatie, dan het archeologisch rapport, als bedoeld in artikel 29.2.1,
naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende heeft aangetoond dat door
grondroerende werkzaamheden of andere bodemverstoringen op de betrokken locatie
geen archeologische waarden verstoord zullen worden, of;
b.
de
aanvrager van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de hand van
andere informatie, dan het archeologisch rapport, als bedoeld in artikel 29.2.1,
naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende heeft aangetoond dat aanwezige
archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad, dan wel
dat mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor
het afwijken van de bouwregels regels te verbinden, gericht op:
1.
het
treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen
worden behouden;
2.
het
doen van opgravingen;
3.
begeleiding
van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.
29.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van
een werk
29.5.1 Het
is verboden op of in op de in artikel 29.1.1 bedoelde gronden zonder of in
afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen
bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit
te voeren:
a.
het
vergraven en egaliseren van gronden;
b.
het
vellen en rooien van houtopstanden waarbij de stobben worden verwijderd;
c.
het
bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden;
d.
het
aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en
het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
e.
het
aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande
waterlopen en kolken;
f.
het
aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en
apparatuur;
g.
het
ophogen van gronden en het aanleggen van (geluids-)wallen;
h.
werken
en werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of
ten gevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en het slaan van putten;
i.
het
scheuren van grasland;
j.
het
uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0.4 meter, waartoe ook
wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage
en ontginnen.
29.5.2 Het verbod, als bedoeld in artikel 29.5.1 is niet van
toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
a.
betrekking
hebben op een bouwplan met een oppervlakte van minder dan 70 m²;
b.
reeds
in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
c.
mogen
worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het
uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of een
ontgrondingvergunning;
d.
noodzakelijk
zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning,
zoals bedoeld in artikel 29.4.1, is verleend;
e.
ten
dienste van archeologisch onderzoek worden
uitgevoerd.
29.5.3 Een omgevingsvergunning
als bedoeld in artikel 29.5.1 wordt in ieder geval verleend, indien de aanvrager aan
de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie
geen archeologische waarden aanwezig zijn.
29.5.4 Een
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 29.5.1 wordt voorts verleend als de
betrokken archeologische waarden, gelet op het onderzoek, zoals bedoeld in
artikel 29.5.2, onder e., door de activiteiten niet worden geschaad of
mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te
verbinden, gericht op:
a.
het
treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen
worden behouden;
b.
het
doen van opgravingen;
c.
begeleiding
van de activiteiten door de archeologische deskundige.
Artikel
30 Waarde - Archeologie 3
(dubbelbestemming)
30.1.1 De voor “Waarde-Archeologie 3”
aangewezen gronden zijn -behalve voor de andere aldaar voorkomende
bestemming(en)- mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de
archeologische waarden-categorie 3.
30.1.2 Voor
zover de in artikel 30.1.1 bedoelde bestemming geheel of gedeeltelijk samenvalt
met voor deze gronden geldende bestemmingen, waarop een stelsel van toepassing
is voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van
een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of met andere dubbelbestemmingen, gelden de in dit
artikel bepaalde regels met voorrang.
30.2 Bouwregels
30.2.1 Ten
behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen is, met
inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende bouwregels, het
volgende van toepassing:
a.
in
het geval van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit
bouwen of voor het slopen van een bouwwerk voor de gronden met de aanduiding
“Waarde-Archeologie 3”, waarbij bodemroerende werkzaamheden ter realisering of
sloop van deze gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, noodzakelijk zijn,
die:
1.
een
oppervlakte hebben, groter dan 100 m² en;
2.
verder
gaan dan een diepte van 0,4 meter,
eist
het bevoegd gezag dat, alvorens de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen
verleend wordt, door de aanvrager een archeologisch rapport wordt overlegd
waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen
worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn
vastgesteld;
b.
het bepaalde onder a. is niet van toepassing, indien
het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van
bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder
peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande
fundering.
30.3 Nadere eisen
30.3.1 Het
bevoegd gezag is -als uit een archeologisch rapport blijkt dat de
archeologische waarden van de gronden door de voorgenomen bouw zullen worden
verstoord- bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
a.
het
treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen
worden behouden;
b.
het
doen van opgravingen;
c.
begeleiding
van de activiteiten door de archeologische deskundige.
30.3.2 Het
bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de
inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming
“Waarde- Archeologie 3”, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische resten aanwezig zijn.
30.4 Afwijken van de bouwregels
30.4.1 Het
bevoegd gezag is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde
in 30.2.1, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende
(bouw)regels en voorts onder de voorwaarden, dat:
a.
de
aanvrager van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de hand van
andere informatie, dan het archeologisch rapport, als bedoeld in artikel 30.2.1,
naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende heeft aangetoond dat door
grondroerende werkzaamheden of andere bodemverstoringen op de betrokken locatie
geen archeologische waarden verstoord zullen worden, of;
b.
de
aanvrager van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de hand van
andere informatie, dan het archeologisch rapport, als bedoeld in artikel 30.2.1,
naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende heeft aangetoond dat aanwezige
archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad, dan wel
dat mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor
het afwijken van de bouwregels regels te verbinden, gericht op:
1.
het
treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen
worden behouden;
2.
het
doen van opgravingen;
3.
begeleiding
van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.
30.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van
een werk
30.5.1 Het
is verboden op of in op de in artikel 30.1.1 bedoelde gronden zonder of in
afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde,
of van werkzaamheden
de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
a.
het
vergraven en egaliseren van gronden;
b.
het
vellen en rooien van houtopstanden waarbij de stobben worden verwijderd;
c.
het
bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden;
d.
het
aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en
het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
e.
het
aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande
waterlopen en kolken;
f.
het
aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en
apparatuur;
g.
het
ophogen van gronden en het aanleggen van (geluids-)wallen;
h.
werken
en werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of
ten gevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en het slaan van putten;
i.
het
scheuren van grasland;
j.
het
uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0.4 meter, waartoe ook
wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage
en ontginnen.
30.5.2 Het verbod, als bedoeld in artikel 30.5.1 is niet van
toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
a.
betrekking
hebben op een bouwplan met een oppervlakte van minder dan 100 m²;
b.
reeds
in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
c.
mogen
worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het
uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of een ontgrondingvergunning;
d.
noodzakelijk
zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning zoals
bedoeld in artikel 30.4.1, is verleend;
e.
ten
dienste van archeologisch onderzoek worden
uitgevoerd.
30.5.3 Een omgevingsvergunning
als bedoeld in artikel 30.5.1 wordt in ieder geval verleend, indien de aanvrager
aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken
locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn.
30.5.4 Een omgevingsvergunning
als bedoeld in artikel 30.5.1 wordt voorts verleend indien de betrokken archeologische
waarden, gelet op het onderzoek, zoals bedoeld in artikel 30.5.2, onder e.,
door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden
voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
a.
het
treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen
worden behouden;
b.
het
doen van opgravingen;
c.
begeleiding
van de activiteiten door de archeologische deskundige.
Artikel
31 Waarde - Archeologie 4
(dubbelbestemming)
31.1.1 De voor “Waarde-Archeologie 4”
aangewezen gronden zijn -behalve voor de andere aldaar voorkomende
bestemming(en)- mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de
archeologische waarden-categorie 4.
31.1.2 Voor
zover de in artikel 31.1.1 bedoelde bestemming geheel of gedeeltelijk samenvalt
met voor deze gronden geldende bestemmingen, waarop een stelsel van toepassing
is voor omgevingsvergunningen
voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of met andere dubbelbestemmingen, gelden de in dit
artikel bepaalde regels met voorrang.
31.2 Bouwregels
31.2.1 Ten
behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen is, met
inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende bouwregels, het
volgende van toepassing:
a.
in
het geval van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit
bouwen of voor het slopen van een bouwwerk voor de gronden met de aanduiding
“Waarde-Archeologie 4”, waarbij bodemroerende werkzaamheden ter realisering of
sloop van deze gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, noodzakelijk zijn,
die:
3.
een
oppervlakte hebben, groter dan 500 m² en;
4.
verder
gaan dan een diepte van 0,4 meter,
eist het bevoegd gezag dat, alvorens de
omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen verleend wordt, door de aanvrager
een archeologisch rapport wordt overlegd waarin de archeologische waarden van
de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel
van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
b.
het bepaalde onder a. is niet van toepassing, indien
het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van
bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder
peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande
fundering.
31.3 Nadere eisen
31.3.1 Het
bevoegd gezag is -als uit een archeologisch rapport blijkt dat de
archeologische waarden van de gronden door de voorgenomen bouw zullen worden
verstoord- bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
a.
het
treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen
worden behouden;
b.
het
doen van opgravingen;
c.
begeleiding
van de activiteiten door de archeologische deskundige.
31.3.2 Het
bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de
inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming
“Waarde- Archeologie 4”, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische resten aanwezig zijn.
31.4 Afwijken van de bouwregels
31.4.1 Het
bevoegd gezag is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde
in 31.2.1, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende
(bouw)regels en voorts onder de voorwaarden, dat:
a.
de
aanvrager van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de hand van
andere informatie, dan het archeologisch rapport, als bedoeld in artikel 31.2.1,
naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende heeft aangetoond dat door
grondroerende werkzaamheden of andere bodemverstoringen op de betrokken locatie
geen archeologische waarden verstoord zullen worden, of;
b.
de
aanvrager van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de hand van
andere informatie, dan het archeologisch rapport, als bedoeld in artikel 31.2.1,
naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende heeft aangetoond dat aanwezige
archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad, dan wel
dat mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor
het afwijken van de bouwregels regels te verbinden, gericht op:
1.
het
treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen
worden behouden;
2.
het
doen van opgravingen;
3.
begeleiding
van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.
31.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van
een werk
31.5.1 Het
is verboden op of in op de in artikel 31.1.1 bedoelde gronden zonder of in
afwijking van een omgevingsvergunning voor het
uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
a.
het
vergraven en egaliseren van gronden;
b.
het
vellen en rooien van houtopstanden waarbij de stobben worden verwijderd;
c.
het
bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden;
d.
het
aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en
het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
e.
het
aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande
waterlopen en kolken;
f.
het
aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en
apparatuur;
g.
het
ophogen van gronden en het aanleggen van (geluids-)wallen;
h.
werken
en werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of
ten gevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en het slaan van putten;
i.
het
scheuren van grasland;
j.
het
uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0.4 meter, waartoe ook
wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage
en ontginnen.
31.5.2 Het verbod, als bedoeld in artikel 31.5.1 is niet van
toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
a.
betrekking
hebben op een bouwplan met een oppervlakte van minder dan 500 m²;
b.
reeds
in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
c.
mogen
worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk,
geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of een ontgrondingvergunning;
d.
noodzakelijk
zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning zoals
bedoeld in artikel 31.4.1, is verleend;
e.
ten
dienste van archeologisch onderzoek worden
uitgevoerd.
31.5.3 Een omgevingsvergunning
als bedoeld in artikel 31.5.1 wordt in ieder geval verleend, indien de aanvrager
aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken
locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn.
31.5.4 Een omgevingsvergunning
als bedoeld in artikel 31.5.1 wordt voorts verleend indien de betrokken archeologische
waarden, gelet op het onderzoek, zoals bedoeld in artikel 31.5.2, onder e.,
door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden
voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
a.
het
treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen
worden behouden;
b.
het
doen van opgravingen;
c.
begeleiding
van de activiteiten door de archeologische deskundige.
Artikel 32 Waarde -
Archeologie 5 (dubbelbestemming)
32.1 Bestemmingsomschrijving
32.1.1 De voor “Waarde-Archeologie 5”
aangewezen gronden zijn -behalve voor de andere aldaar voorkomende
bestemming(en)- mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de
archeologische waarden-categorie 5.
32.1.2 Voor
zover de in artikel 32.1.1 bedoelde bestemming geheel of gedeeltelijk samenvalt
met voor deze gronden geldende bestemmingen, waarop een stelsel van toepassing
is voor omgevingsvergunningen
voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of met andere dubbelbestemmingen, gelden de in dit
artikel bepaalde regels met voorrang.
32.2 Bouwregels
32.2.1 Ten
behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen is, met
inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende bouwregels, het
volgende van toepassing:
a.
in
het geval van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit
bouwen of voor het slopen van een bouwwerk voor de gronden met de aanduiding
“Waarde-Archeologie 5”, waarbij bodemroerende werkzaamheden ter realisering of
sloop van deze gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, noodzakelijk zijn,
die:
1.
een
oppervlakte hebben, groter dan 2.500 m² en;
2.
verder
gaan dan een diepte van 0,4 meter,
eist het bevoegd gezag dat, alvorens
omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen verleend wordt, door de aanvrager
een archeologisch rapport wordt overlegd waarin de archeologische waarden van
de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van
het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
b.
het bepaalde onder a. is niet van toepassing, indien
het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van
bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder
peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande
fundering.
32.3 Nadere eisen
32.3.1 Het
bevoegd gezag is -als uit een archeologisch rapport blijkt dat de
archeologische waarden van de gronden door de voorgenomen bouw zullen worden
verstoord- bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
a.
het
treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden
behouden;
b.
het
doen van opgravingen;
c.
begeleiding
van de activiteiten door de archeologische deskundige.
32.3.2 Het
bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de
inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming
“Waarde- Archeologie 5”, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische resten aanwezig zijn.
32.4 Afwijken van de bouwregels
32.4.1 Het
bevoegd gezag is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken te verlenen van
het bepaalde in 32.2.1, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen
geldende (bouw)regels en voorts onder de voorwaarden, dat:
a.
de
aanvrager van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de hand van
andere informatie, dan het archeologisch rapport, als bedoeld in artikel 32.2.1,
naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende heeft aangetoond dat door
grondroerende werkzaamheden of andere bodemverstoringen op de betrokken locatie
geen archeologische waarden verstoord zullen worden, of;
b.
de
aanvrager van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de hand van
andere informatie, dan het archeologisch rapport, als bedoeld in artikel 32.2.1,
naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende heeft aangetoond dat aanwezige
archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad, dan wel
dat mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor
het afwijken van de bouwregels regels te verbinden, gericht op:
1.
het
treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen
worden behouden;
2.
het
doen van opgravingen;
3.
begeleiding
van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.
32.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van
een werk
32.5.1 Het
is verboden op of in op de in artikel 32.1.1 bedoelde gronden zonder of in
afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen
bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit
te voeren:
a.
het
vergraven en egaliseren van gronden;
b.
het
vellen en rooien van houtopstanden waarbij de stobben worden verwijderd;
c.
het
bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden;
d.
het
aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en
het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
e.
het
aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande
waterlopen en kolken;
f.
het
aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en
apparatuur;
g.
het
ophogen van gronden en het aanleggen van (geluids-)wallen;
h.
werken
en werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of
ten gevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en het slaan van putten;
i.
het
scheuren van grasland;
j.
het
uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0.4 meter, waartoe ook
wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage
en ontginnen.
32.5.2 Het verbod, als bedoeld in artikel 32.5.1 is niet van
toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
a.
betrekking
hebben op een bouwplan met een oppervlakte van minder dan 2.500 m²;
b.
reeds
in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
c.
mogen
worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het
uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of een
ontgrondingvergunning;
d.
noodzakelijk
zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning,
zoals bedoeld in artikel 32.4.1, is verleend;
e.
ten
dienste van archeologisch onderzoek worden
uitgevoerd.
32.5.3 Een
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 32.5.1 wordt in ieder geval
verleend, indien de aanvrager aan de hand van archeologisch onderzoek kan
aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn.
32.5.4 Een
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 32.5.1 wordt voorts verleend indien
de betrokken archeologische waarden, gelet op het onderzoek, zoals bedoeld in
artikel 32.5.2, onder e., door de activiteiten niet worden geschaad of
mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te
verbinden, gericht op:
a.
het
treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen
worden behouden;
b.
het
doen van opgravingen;
c.
begeleiding
van de activiteiten door de archeologische deskundige.
Artikel 33 Waarde -
Archeologie 6 (dubbelbestemming)
33.1 Bestemmingsomschrijving
33.1.1 De voor “Waarde-Archeologie 6”
aangewezen gronden zijn -behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en)-
mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische
waarden-categorie 6.
33.1.2 Voor
zover de in artikel 33.1.1 bedoelde bestemming geheel of gedeeltelijk samenvalt
met voor deze gronden geldende bestemmingen, waarop een stelsel van toepassing
is voor omgevingsvergunningen
voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of met andere dubbelbestemmingen, gelden de in dit
artikel bepaalde regels met voorrang.
33.2 Bouwregels
33.2.1 Ten
behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen is, met
inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende bouwregels, het
volgende van toepassing:
a.
in
het geval van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit
bouwen of voor het slopen van een bouwwerk voor de gronden met de aanduiding
“Waarde-Archeologie 6”, waarbij bodemroerende werkzaamheden ter realisering of
sloop van deze gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, noodzakelijk zijn,
die:
1.
een
oppervlakte hebben, groter dan 10.000 m² en;
2.
verder
gaan dan een diepte van 0,4 meter,
eist het bevoegd gezag dat, alvorens
omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen verleend wordt, door de aanvrager
een archeologisch rapport wordt overlegd waarin de archeologische waarden van
de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van
het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
b.
het bepaalde onder a. is niet van toepassing, indien
het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van
bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder
peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande
fundering.
33.3 Nadere eisen
33.3.1 Het
bevoegd gezag is -als uit een archeologisch rapport blijkt dat de
archeologische waarden van de gronden door de voorgenomen bouw zullen worden
verstoord- bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
a.
het
treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen
worden behouden;
b.
het
doen van opgravingen;
c.
begeleiding
van de activiteiten door de archeologische deskundige.
33.3.2 Het
bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de
inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming
“Waarde- Archeologie 6”, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische resten aanwezig zijn.
33.4 Afwijken van de bouwregels
33.4.1 Het
bevoegd gezag is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken te verlenen van
het bepaalde in 33.2.1, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen
geldende (bouw)regels en voorts onder de voorwaarden, dat:
a.
de
aanvrager van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de hand van
andere informatie, dan het archeologisch rapport, als bedoeld in artikel 33.2.1,
naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende heeft aangetoond dat door
grondroerende werkzaamheden of andere bodemverstoringen op de betrokken locatie
geen archeologische waarden verstoord zullen worden, of;
b.
de
aanvrager van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de hand van
andere informatie, dan het archeologisch rapport, als bedoeld in artikel 33.2.1,
naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende heeft aangetoond dat aanwezige
archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad, dan wel
dat mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor
het afwijken van de bouwregels regels te verbinden, gericht op:
1.
het
treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen
worden behouden;
2.
het
doen van opgravingen;
3.
begeleiding
van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.
33.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van
een werk
33.5.1 Het
is verboden op of in op de in artikel 33.1.1 bedoelde gronden zonder of in
afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen
bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit
te voeren:
a.
het
vergraven en egaliseren van gronden;
b.
het
vellen en rooien van houtopstanden waarbij de stobben worden verwijderd;
c.
het
bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden;
d.
het
aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en
het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
e.
het
aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande
waterlopen en kolken;
f.
het
aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en
apparatuur;
g.
het
ophogen van gronden en het aanleggen van (geluids-)wallen;
h.
werken
en werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of
ten gevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en het slaan van putten;
i.
het
scheuren van grasland;
j.
het
uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0.4 meter, waartoe ook
wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage
en ontginnen.
33.5.2 Het verbod, als bedoeld in artikel 33.5.1 is niet van
toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
a.
betrekking
hebben op een bouwplan met een oppervlakte van minder dan 10.000 m²;
b.
reeds
in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
c.
mogen
worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het
uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of een
ontgrondingvergunning;
d.
noodzakelijk
zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning,
zoals bedoeld in artikel 33.4.1, is verleend;
e.
ten
dienste van archeologisch onderzoek worden
uitgevoerd.
33.5.3 Een
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 33.5.1 wordt in ieder geval
verleend, indien de aanvrager aan de hand van archeologisch onderzoek kan
aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn.
33.5.4 Een
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 33.5.1 wordt voorts verleend indien
de betrokken archeologische waarden, gelet op het onderzoek, zoals bedoeld in
artikel 33.5.2, onder e., door de activiteiten niet worden geschaad of
mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te
verbinden, gericht op:
a.
het
treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen
worden behouden;
b.
het
doen van opgravingen;
c.
begeleiding
van de activiteiten door de archeologische deskundige.
Artikel 34 Waterstaat - waterkering (dubbelbestemming)
34.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waterstaat-waterkering aangewezen gronden zijn - behalve
voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor
waterstaatkundige voorzieningen.
34.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
a. op de gronden mogen ten behoeve van de in 34.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 meter;
c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
34.3 Afwijken
van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van artikel 34.2
onder c. de omgevingsvergunning wordt verleend, als de bij de betrokken
bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterstaatsbelang
door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
34.4 Verplicht advies
Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen voor de in
artikel 34.3 genoemde activiteiten vraagt het bevoegd gezag de waterbeheerder
om advies.
Artikel 35 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die
eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan
uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling
van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 36 Algemene bouwregels
36.1 In-, op- of onder gebouwen, dan wel het
daarbij behorende terrein, dienen voldoende parkeerplaatsen voor auto’s
aanwezig te zijn. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan als de richtlijnen
van de op dat moment van toepassing zijnde kencijfers (die zijn neergelegd in
CROW publicatie 317, dan wel de opvolger van die regel) worden nageleefd. Als
stedelijkheidsgraad wordt in Heemstede ‘matig stedelijk’ aangehouden en daarbij
de maximumwaarden.
36.2 De onder 36.1 bedoelde parkeerplaatsen moeten
afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis
wordt geacht te zijn voldaan indien de afmetingen minimaal 1,80 meter bij 5,00
meter bedragen.
36.3 Het bevoegd gezag kan door middel van een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 36.1 indien aangetoond is door
initiatiefnemer dat in de directe omgeving (straal van circa 100 meter) voldoende
parkeerplaatsen aanwezig zijn en de openbare ruimte niet onevenredig wordt
belast.
36.4 Burgemeester en wethouders kunnen nadere
eisen stellen ten aanzien van het aantal parkeerplaatsen en de situering
daarvan ten behoeve van een goede parkeerbalans, de verkeerssituatie en/of het stedenbouwkundig
beeld.
Artikel 37 Algemene
afwijkingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:
a.
de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en
percentages, tot niet meer dan 10 % van die maten, afmetingen en percentages,
met een maximum van 100 m³;
b.
de
bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de
aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid
en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
c.
de bestemmingsregels
en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil als
gevolg van de inpassing van bouwwerken in het terrein daartoe aanleiding geeft;
d.
het bepaalde
ten aanzien van de bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de
gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals
schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
1.
de oppervlakte
van de vergroting niet meer dan 10 m² bedraagt;
2.
de bouwhoogte,
inclusief plaatselijke verhoging(en) niet meer dan 1,25 maal de toegestane
bouwhoogte van het desbetreffende gebouw
bedraagt;
Artikel 38 Algemene
wijzigingsregels
Het bevoegd gezag is bevoegd, voor zover daaraan behoefte bestaat en
zulks het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het in het plan
begrepen gebied niet schaadt, de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen te wijzigen zodanig dat de geldende
oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt
verkleind of vergroot.
In deze bepaling wordt
overtreding van de gebruiksregels en het niet hebben van een omgevingsvergunning
voor het uitvoeren van een werk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder
b, van de Wabo (indien nodig) wordt aangeduid als een
strafbaar feit en daarmee als een economisch delict als bedoeld in artikel 1a,
onder 2o van de Wet op de economische delicten.
Hoofdstuk 4 overgangs- en slotregels
Artikel 40 Overgangsrecht
bouwwerken
40.1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van
inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel
gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en
afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt
vergroot,
a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit
geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning
voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is
teniet gegaan.
40.2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van
het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de
inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
40.3. Het eerste lid is niet van toepassing op
bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het
plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor
geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 41 Overgangsrecht
gebruik
41.1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op
het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd
is, mag worden voortgezet.
41.2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige
gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een
ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking
naar aard en omvang wordt verkleind.
41.3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na
het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een
jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te
laten hervatten.
41.4. Het eerste lid is niet van toepassing op het
gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan,
daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken
of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer
natuurlijke personen kan het bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of
personen van dat overgangsrecht een omgevingsvergunning verlenen om van dit
bestemmingsplan af te wijken.
Deze regels kunnen worden aangehaald onder de titel “Regels
deel uitmakende van het bestemmingsplan “Herziening Landgoederen en groene
gebieden’ van de gemeente Heemstede.
Aldus vastgesteld door de gemeenteraad op 29 juni 2017
De voorzitter, De
griffier,
Bijlage
Staat van Bedrijfsactiviteiten
SBI-CODE |
OMSCHRIJVING |
AFSTANDEN IN METERS |
|
|
|
|
|
- |
|
GEUR |
STOF |
GELUID |
GEVAAR |
GROOTSTE AFSTAND |
CATEGORIE |
|
|
|
|
|
|
|
|
17 |
VERVAARDIGING
VAN TEXTIEL |
|
|
|
|
|
|
171 |
Bewerken
en spinnen van textielvezels |
10 |
50 |
100 |
30 |
100 |
3.2 |
172 |
Weven
van textiel: |
|
|
|
|
|
|
172 |
-
aantal weefgetouwen < 50 |
10 |
10 |
100 |
0 |
100 |
3.2 |
173 |
Textielveredelingsbedrijven |
50 |
0 |
50 |
10 |
50 |
3.1 |
174,
175 |
Vervaardiging
van textielwaren |
10 |
0 |
50 |
10 |
50 |
3.1 |
176,
177 |
Vervaardiging
van gebreide en gehaakte stoffen en artikelen |
0 |
10 |
50 |
10 |
50 |
3.1 |
18 |
|
|
|
|
|
|
|
18 |
VERVAARDIGING
VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT |
|
|
|
|
|
|
181 |
Vervaardiging
kleding van leer |
30 |
0 |
50 |
0 |
50 |
3.1 |
182 |
Vervaardiging
van kleding en -toebehoren (excl. van leer) |
10 |
10 |
30 |
10 |
30 |
2 |
183 |
Bereiden
en verven van bont; vervaardiging van artikelen van bont |
50 |
10 |
10 |
10 |
50 |
3.1 |
19 |
|
|
|
|
|
|
|
19 |
VERVAARDIGING
VAN LEER EN LEDERWAREN (EXCL. KLEDING) |
|
|
|
|
|
|
192 |
Lederwarenfabrieken
(excl. kleding en schoeisel) |
50 |
10 |
30 |
10 |
50 |
3.1 |
193 |
Schoenenfabrieken |
50 |
10 |
50 |
10 |
50 |
3.1 |
20 |
|
|
|
|
|
|
|
20 |
HOUTINDUSTRIE
EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK E.D. |
|
|
|
|
|
|
2010.1 |
Houtzagerijen |
0 |
50 |
100 |
50 |
100 |
3.2 |
2010.2 |
Houtconserveringsbedrijven: |
|
|
|
|
|
|
2010.2 |
-
met zoutoplossingen |
10 |
30 |
50 |
10 |
50 |
3.1 |
202 |
Fineer-
en plaatmaterialenfabrieken |
100 |
30 |
100 |
10 |
100 |
3.2 |
203,
204, 205 |
Timmerwerkfabrieken,
vervaardiging overige artikelen van hout |
0 |
30 |
100 |
0 |
100 |
3.2 |
203,
204, 205 |
Timmerwerkfabrieken,
vervaardiging overige artikelen van hout, p.o. < 200 m2 |
0 |
30 |
50 |
0 |
50 |
3.1 |
205 |
Kurkwaren-,
riet- en vlechtwerkfabrieken |
10 |
10 |
30 |
0 |
30 |
2 |
21 |
|
|
|
|
|
|
|
21 |
VERVAARDIGING
VAN PAPIER, KARTON EN PAPIER- EN KARTONWAREN |
|
|
|
|
|
|
2102 |
Papier-
en kartonfabrieken: |
|
|
|
|
|
|
2112 |
-
p.c. < 3 t/u |
50 |
30 |
50 |
30 |
50 |
3.1 |
212 |
Papier-
en kartonwarenfabrieken |
30 |
30 |
100 |
30 |
100 |
3.2 |
2121.2 |
Golfkartonfabrieken: |
|
|
|
|
|
|
2121.2 |
-
p.c. < 3 t/u |
30 |
30 |
100 |
30 |
100 |
3.2 |
22 |
|
|
|
|
|
|
|
22 |
UITGEVERIJEN,
DRUKKERIJEN EN REPRODUKTIE VAN OPGENOMEN MEDIA |
|
|
|
|
|
|
2221 |
Drukkerijen
van dagbladen |
30 |
0 |
100 |
10 |
100 |
3.2 |
2222 |
Drukkerijen
(vlak- en rotatie-diepdrukkerijen) |
30 |
0 |
100 |
10 |
100 |
3.2 |
2222.6 |
Kleine
drukkerijen en kopieerinrichtingen |
10 |
0 |
30 |
0 |
30 |
2 |
2223 |
Grafische
afwerking |
0 |
0 |
10 |
0 |
10 |
1 |
2223 |
Binderijen |
30 |
0 |
30 |
0 |
30 |
2 |
2224 |
Grafische
reproduktie en zetten |
30 |
0 |
10 |
10 |
30 |
2 |
2225 |
Overige
grafische aktiviteiten |
30 |
0 |
30 |
10 |
30 |
2 |
223 |
Reproduktiebedrijven opgenomen media |
0 |
0 |
10 |
0 |
10 |
1 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
24 |
VERVAARDIGING
VAN CHEMISCHE PRODUKTEN |
|
|
|
|
|
|
2442 |
-
verbandmiddelenfabrieken |
10 |
10 |
30 |
10 |
30 |
2 |
2462 |
Lijm-
en plakmiddelenfabrieken: |
|
|
|
|
|
|
2462 |
-
zonder dierlijke grondstoffen |
100 |
10 |
100 |
50 |
100 |
3.2 |
2464 |
Fotochemische
produktenfabrieken |
50 |
10 |
100 |
50 |
100 |
3.2 |
2466 |
Chemische
kantoorbenodigdhedenfabrieken |
50 |
10 |
50 |
50 |
50 |
3.1 |
25 |
|
|
|
|
|
|
|
26 |
VERVAARDIGING
VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUKTEN |
|
|
|
|
|
|
262,
263 |
Aardewerkfabrieken: |
|
|
|
|
|
|
262,
263 |
-
vermogen elektrische ovens totaal < 40 kW |
10 |
10 |
30 |
10 |
30 |
2 |
262,
263 |
-
vermogen elektrische ovens totaal >= 40 kW |
30 |
50 |
100 |
30 |
100 |
3.2 |
27 |
|
|
|
|
|
|
|
28 |
VERVAARD.
VAN PRODUKTEN VAN METAAL (EXCL. MACH./TRANSPORTMIDD.) |
|
|
|
|
|
|
281 |
Constructiewerkplaatsen: |
|
|
|
|
|
|
281 |
-
gesloten gebouw |
30 |
30 |
100 |
30 |
100 |
3.2 |
281 |
-
gesloten gebouw, p.o. < 200 m2 |
30 |
30 |
50 |
10 |
50 |
3.1 |
284 |
Smederijen,
lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d. |
50 |
30 |
100 |
30 |
100 |
3.2 |
284 |
Smederijen,
lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d., p.o. < 200
m2 |
30 |
30 |
50 |
10 |
50 |
3.1 |
2851 |
Metaaloppervlaktebehandelingsbedrijven: |
|
|
|
|
|
|
2851 |
-
algemeen |
50 |
50 |
100 |
50 |
100 |
3.2 |
2851 |
-
metaalharden |
30 |
50 |
100 |
50 |
100 |
3.2 |
2851 |
-
lakspuiten en moffelen |
100 |
30 |
100 |
50 |
100 |
3.2 |
2851 |
-
scoperen (opspuiten van zink) |
50 |
50 |
100 |
30 |
100 |
3.2 |
2851 |
-
thermisch verzinken |
100 |
50 |
100 |
50 |
100 |
3.2 |
2851 |
-
thermisch vertinnen |
100 |
50 |
100 |
50 |
100 |
3.2 |
2851 |
-
mechanische oppervlaktebehandeling (slijpen, polijsten) |
30 |
50 |
100 |
30 |
100 |
3.2 |
2851 |
-
anodiseren, eloxeren |
50 |
10 |
100 |
30 |
100 |
3.2 |
2851 |
-
chemische oppervlaktebehandeling |
50 |
10 |
100 |
30 |
100 |
3.2 |
2851 |
-
emailleren |
100 |
50 |
100 |
50 |
100 |
3.2 |
2851 |
-
galvaniseren (vernikkelen, verchromen, verzinken, verkoperen ed) |
30 |
30 |
100 |
50 |
100 |
3.2 |
2852 |
Overige
metaalbewerkende industrie |
10 |
30 |
100 |
30 |
100 |
3.2 |
2852 |
Overige
metaalbewerkende industrie, inpandig, p.o.
<200m2 |
10 |
30 |
50 |
10 |
50 |
3.1 |
287 |
Grofsmederijen,
anker- en kettingfabrieken: |
|
|
|
|
|
|
287 |
Overige
metaalwarenfabrieken n.e.g. |
30 |
30 |
100 |
30 |
100 |
3.2 |
287 |
Overige
metaalwarenfabrieken n.e.g.; inpandig, p.o. <200
m2 |
30 |
30 |
50 |
10 |
50 |
3.1 |
|
|
|
|
|
|
|
|
29 |
VERVAARDIGING
VAN MACHINES EN APPARATEN |
|
|
|
|
|
|
29 |
Machine-
en apparatenfabrieken: |
|
|
|
|
|
|
29 |
-
p.o. < 2.000 m2 |
30 |
30 |
100 |
30 |
100 |
3.2 |
30 |
VERVAARDIGING
VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS |
|
|
|
|
|
|
30 |
|
|
|
|
|
|
|
30 |
Kantoormachines-
en computerfabrieken |
30 |
10 |
30 |
10 |
30 |
2 |
31 |
|
|
|
|
|
|
|
31 |
VERVAARDIGING
VAN OVER. ELEKTR. MACHINES, APPARATEN EN BENODIGDH. |
|
|
|
|
|
|
314 |
Accumulatoren-
en batterijenfabrieken |
100 |
30 |
100 |
50 |
100 |
3.2 |
316 |
Elektrotechnische
industrie n.e.g. |
30 |
10 |
30 |
10 |
30 |
2 |
32 |
|
|
|
|
|
|
|
32 |
VERVAARDIGING
VAN AUDIO-, VIDEO-, TELECOM-APPARATEN EN -BENODIGDH. |
|
|
|
|
|
|
321
t/m 323 |
Vervaardiging
van audio-, video- en telecom-apparatuur e.d. |
30 |
0 |
50 |
30 |
50 |
3.1 |
3210 |
Fabrieken
voor gedrukte bedrading |
50 |
10 |
50 |
30 |
50 |
3.1 |
|
|
|
|
|
|
|
|
33 |
VERVAARDIGING
VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN |
|
|
|
|
|
|
33 |
Fabrieken
voor medische en optische apparaten en instrumenten e.d. |
30 |
0 |
30 |
0 |
30 |
2 |
34 |
|
|
|
|
|
|
|
34 |
VERVAARDIGING
VAN AUTO'S, AANHANGWAGENS EN OPLEGGERS |
|
|
|
|
|
|
341 |
Autofabrieken
en assemblagebedrijven |
|
|
|
|
|
|
343 |
Auto-onderdelenfabrieken |
30 |
10 |
100 |
30 |
100 |
3.2 |
35 |
|
|
|
|
|
|
|
35 |
VERVAARDIGING
VAN TRANSPORTMIDDELEN (EXCL. AUTO'S, AANHANGWAGENS) |
|
|
|
|
|
|
351 |
Scheepsbouw-
en reparatiebedrijven: |
|
|
|
|
|
|
351 |
-
houten schepen |
30 |
30 |
50 |
10 |
50 |
3.1 |
351 |
-
kunststof schepen |
100 |
50 |
100 |
50 |
100 |
3.2 |
354 |
Rijwiel-
en motorrijwielfabrieken |
30 |
10 |
100 |
30 |
100 |
3.2 |
355 |
Transportmiddelenindustrie
n.e.g. |
30 |
30 |
100 |
30 |
100 |
3.2 |
36 |
|
|
|
|
|
|
|
36 |
VERVAARDIGING
VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G. |
|
|
|
|
|
|
361 |
Meubelfabrieken |
50 |
50 |
100 |
30 |
100 |
3.2 |
361 |
Meubelstoffeerderijen
b.o. < 200 m2 |
0 |
10 |
10 |
0 |
10 |
1 |
362 |
Fabricage
van munten, sieraden e.d. |
30 |
10 |
10 |
10 |
30 |
2 |
363 |
Muziekinstrumentenfabrieken |
30 |
10 |
30 |
10 |
30 |
2 |
364 |
Sportartikelenfabrieken |
30 |
10 |
50 |
30 |
50 |
3.1 |
365 |
Speelgoedartikelenfabrieken |
30 |
10 |
50 |
30 |
50 |
3.1 |
3661.1 |
Sociale
werkvoorziening |
0 |
30 |
30 |
0 |
30 |
2 |
3661.2 |
Vervaardiging
van overige goederen n.e.g. |
30 |
10 |
50 |
30 |
50 |
3.1 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
40 |
PRODUKTIE
EN DISTRIBUTIE VAN STROOM, AARDGAS, STOOM EN WARM WATER |
|
|
|
|
|
|
40 |
Elektriciteitsdistributiebedrijven,
met transformatorvermogen: |
|
|
|
|
|
|
40 |
-
< 10 MVA |
0 |
0 |
30 |
10 |
30 |
2 |
40 |
-
10 - 100 MVA |
0 |
0 |
50 |
30 |
50 |
3.1 |
40 |
-
100 - 200 MVA |
0 |
0 |
100 |
50 |
100 |
3.2 |
40 |
Gasdistributiebedrijven: |
|
|
|
|
|
|
40 |
- gas: reduceer-,
compressor-, meet- en regelinst. Cat. A |
0 |
0 |
10 |
10 |
10 |
1 |
40 |
-
gasdrukregel- en meetruimten (kasten en gebouwen), cat. B en C |
0 |
0 |
30 |
10 |
30 |
2 |
40 |
-
gasontvang- en -verdeelstations, cat. D |
0 |
0 |
50 |
50 |
50 |
3.1 |
40 |
Warmtevoorzieningsinstallaties,
gasgestookt: |
|
|
|
|
|
|
40 |
-
stadsverwarming |
30 |
10 |
100 |
50 |
100 |
3.2 |
40 |
-
blokverwarming |
10 |
0 |
30 |
10 |
30 |
2 |
|
|
|
|
|
|
|
|
41 |
WINNING
EN DITRIBUTIE VAN WATER |
|
|
|
|
|
|
41 |
Waterwinning-/
bereiding- bedrijven: |
|
|
|
|
|
|
41 |
-
bereiding met chloorbleekloog e.d. en/of straling |
10 |
0 |
50 |
30 |
50 |
3.1 |
41 |
Waterdistributiebedrijven
met pompvermogen: |
|
|
|
|
|
|
41 |
-
< 1 MW |
0 |
0 |
30 |
10 |
30 |
2 |
41 |
-
1 - 15 MW |
0 |
0 |
100 |
10 |
100 |
3.2 |
45 |
|
|
|
|
|
|
|
45 |
BOUWNIJVERHEID |
|
|
|
|
|
|
45 |
Bouwbedrijven
algemeen: b.o. > 2.000 m² |
10 |
30 |
100 |
10 |
100 |
3.2 |
45 |
-
bouwbedrijven algemeen: b.o. <= 2.000 m² |
10 |
30 |
50 |
10 |
50 |
3.1 |
45 |
Aannemersbedrijven
met werkplaats: b.o. > 1000 m² |
10 |
30 |
50 |
10 |
50 |
3.1 |
45 |
-
aannemersbedrijven met werkplaats: b.o.< 1000 m² |
0 |
10 |
30 |
10 |
30 |
2 |
|
|
|
|
|
|
|
|
50 |
HANDEL/REPARATIE
VAN AUTO'S, MOTORFIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS |
|
|
|
|
|
|
501,
502, 504 |
Handel
in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven |
10 |
0 |
30 |
10 |
30 |
2 |
502 |
Groothandel
in vrachtauto's (incl. import) |
10 |
10 |
100 |
10 |
100 |
3.2 |
5020.4 |
Autoplaatwerkerijen |
10 |
30 |
100 |
10 |
100 |
3.2 |
5020.4 |
Autobeklederijen |
0 |
0 |
10 |
10 |
10 |
1 |
5020.4 |
Autospuitinrichtingen |
50 |
30 |
30 |
30 |
50 |
3.1 |
5020.5 |
Autowasserijen |
10 |
0 |
30 |
0 |
30 |
2 |
503,
504 |
Handel
in auto- en motorfietsonderdelen en -accessoires |
0 |
0 |
30 |
10 |
30 |
2 |
|
|
|
|
|
|
|
|
51 |
GROOTHANDEL
EN HANDELSBEMIDDELING |
|
|
|
|
|
|
511 |
Handelsbemiddeling
(kantoren) |
0 |
0 |
10 |
0 |
10 |
1 |
5121 |
Grth in akkerbouwprodukten
en veevoeders |
30 |
30 |
50 |
30 |
50 |
3.1 |
5122 |
Grth in bloemen en planten |
10 |
10 |
30 |
0 |
30 |
2 |
5123 |
Grth in levende dieren |
50 |
10 |
100 |
0 |
100 |
3.2 |
5124 |
Grth in huiden, vellen en leder |
50 |
0 |
30 |
0 |
50 |
3.1 |
5125,
5131 |
Grth in ruwe tabak, groenten, fruit en consumptie-aardappelen |
30 |
10 |
30 |
50 |
50 |
3.1 |
5132,
5133 |
Grth in vlees, vleeswaren, zuivelprodukten, eieren, spijsoliën |
10 |
0 |
30 |
50 |
50 |
3.1 |
5134 |
Grth in dranken |
0 |
0 |
30 |
0 |
30 |
2 |
5135 |
Grth in tabaksprodukten |
10 |
0 |
30 |
0 |
30 |
2 |
5136 |
Grth in suiker, chocolade en suikerwerk |
10 |
10 |
30 |
0 |
30 |
2 |
5137 |
Grth in koffie, thee, cacao en specerijen |
30 |
10 |
30 |
0 |
30 |
2 |
5138,
5139 |
Grth in overige voedings- en genotmiddelen |
10 |
10 |
30 |
10 |
30 |
2 |
514 |
Grth in overige consumentenartikelen |
10 |
10 |
30 |
10 |
30 |
2 |
5148.7 |
Grth in vuurwerk en munitie: |
|
|
|
|
|
|
5148.7 |
-
consumentenvuurwerk, verpakt, opslag < 10 ton |
10 |
0 |
30 |
10 |
30 |
2 |
5148.7 |
-
munitie |
0 |
0 |
30 |
30 |
30 |
2 |
5151.1 |
Grth in vaste brandstoffen: |
|
|
|
|
|
|
5151.1 |
-
klein, lokaal verzorgingsgebied |
10 |
50 |
50 |
30 |
50 |
3.1 |
5151.2 |
Grth in vloeibare en gasvormige brandstoffen: |
|
|
|
|
|
|
5151.3 |
Grth minerale olieprodukten
(excl. brandstoffen) |
100 |
0 |
30 |
50 |
100 |
3.2 |
5152.1 |
Grth in metaalertsen: |
|
|
|
|
|
|
5152.2
/.3 |
Grth in metalen en -halffabrikaten |
0 |
10 |
100 |
10 |
100 |
3.2 |
5153 |
Grth in hout en bouwmaterialen: |
|
|
|
|
|
|
5153 |
-
algemeen: b.o. > 2000 m² |
0 |
10 |
50 |
10 |
50 |
3.1 |
5153 |
-
algemeen: b.o. <= 2000 m² |
0 |
10 |
30 |
10 |
30 |
2 |
5153.4 |
zand
en grind: |
|
|
|
|
|
|
5153.4 |
-
algemeen: b.o. > 200 m² |
0 |
30 |
100 |
0 |
100 |
3.2 |
5153.4 |
-
algemeen: b.o. <= 200 m² |
0 |
10 |
30 |
0 |
30 |
2 |
5154 |
Grth in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur: |
|
|
|
|
|
|
5154 |
-
algemeen: b.o. > 2.000 m² |
0 |
0 |
50 |
10 |
50 |
3.1 |
5154 |
-
algemeen: b.o. < = 2.000 m² |
0 |
0 |
30 |
0 |
30 |
2 |
5155.1 |
Grth in chemische produkten |
50 |
10 |
30 |
100 |
100 |
3.2 |
5155.2 |
Grth in kunstmeststoffen |
30 |
30 |
30 |
30 |
30 |
2 |
5156 |
Grth in overige intermediaire goederen |
10 |
10 |
30 |
10 |
30 |
2 |
5162 |
Grth in machines en apparaten: |
|
|
|
|
|
|
5162 |
-
machines voor de bouwnijverheid |
0 |
10 |
100 |
10 |
100 |
3.2 |
5162 |
-
overige |
0 |
10 |
50 |
0 |
50 |
3.1 |
517 |
Overige
grth (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden e.d. |
0 |
0 |
30 |
0 |
30 |
2 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
55 |
LOGIES-,
MAALTIJDEN- EN DRANKENVERSTREKKING |
|
|
|
|
|
|
5552 |
Cateringbedrijven |
10 |
0 |
30 |
10 |
30 |
2 |
|
|
|
|
|
|
|
|
60 |
VERVOER
OVER LAND |
|
|
|
|
|
|
6022 |
Taxibedrijven |
0 |
0 |
30 |
0 |
30 |
2 |
6023 |
Touringcarbedrijven |
10 |
0 |
100 |
0 |
100 |
3.2 |
6024 |
Goederenwegvervoerbedrijven
(zonder schoonmaken tanks): b.o. > 1000 m² |
0 |
0 |
100 |
30 |
100 |
3.2 |
6024 |
-
Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks) b.o.
<= 1000 m² |
0 |
0 |
50 |
30 |
50 |
3.1 |
603 |
Pomp-
en compressorstations van pijpleidingen |
0 |
0 |
30 |
10 |
30 |
2 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
64 |
POST
EN TELECOMMUNICATIE |
|
|
|
|
|
|
641 |
Post-
en koeriersdiensten |
0 |
0 |
30 |
0 |
30 |
2 |
642 |
Telecommunicatiebedrijven |
0 |
0 |
10 |
0 |
10 |
1 |
642 |
zendinstallaties: |
|
|
|
|
|
|
642 |
-
LG en MG, zendervermogen < 100 kW (bij groter vermogen: onderzoek!) |
0 |
0 |
0 |
100 |
100 |
3.2 |
642 |
-
FM en TV |
0 |
0 |
0 |
10 |
10 |
1 |
642 |
-
GSM en UMTS-steunzenders |
0 |
0 |
0 |
10 |
10 |
1 |
|
|
|
|
|
|
|
|
71 |
VERHUUR
VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE GOEDEREN |
|
|
|
|
|
|
711 |
Personenautoverhuurbedrijven |
10 |
0 |
30 |
10 |
30 |
2 |
712 |
Verhuurbedrijven
voor transportmiddelen (excl. personenauto's) |
10 |
0 |
50 |
10 |
50 |
3.1 |
713 |
Verhuurbedrijven
voor machines en werktuigen |
10 |
0 |
50 |
10 |
50 |
3.1 |
714 |
Verhuurbedrijven
voor roerende goederen n.e.g. |
10 |
10 |
30 |
10 |
30 |
2 |
|
|
|
|
|
|
|
|
72 |
COMPUTERSERVICE-
EN INFORMATIETECHNOLOGIE |
|
|
|
|
|
|
72 |
Computerservice-
en informatietechnologie-bureau's e.d. |
0 |
0 |
10 |
0 |
10 |
1 |
72 |
Switchhouses |
0 |
0 |
30 |
0 |
30 |
2 |
|
|
|
|
|
|
|
|
73 |
SPEUR-
EN ONTWIKKELINGSWERK |
|
|
|
|
|
|
731 |
Natuurwetenschappelijk
speur- en ontwikkelingswerk |
30 |
10 |
30 |
30 |
30 |
2 |
732 |
Maatschappij-
en geesteswetenschappelijk onderzoek |
0 |
0 |
10 |
0 |
10 |
1 |
|
|
|
|
|
|
|
|
74 |
OVERIGE
ZAKELIJKE DIENSTVERLENING |
|
|
|
|
|
|
747 |
Reinigingsbedrijven
voor gebouwen |
50 |
10 |
30 |
30 |
50 |
3.1 |
7481.3 |
Foto-
en filmontwikkelcentrales |
10 |
0 |
30 |
10 |
30 |
2 |
7484.4 |
Veilingen
voor huisraad, kunst e.d. |
0 |
0 |
10 |
0 |
10 |
1 |
|
|
|
|
|
|
|
|
75 |
OPENBAAR
BESTUUR, OVERHEIDSDIENSTEN, SOCIALE VERZEKERINGEN |
|
|
|
|
|
|
7525 |
Brandweerkazernes |
0 |
0 |
50 |
0 |
50 |
3.1 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
90 |
MILIEUDIENSTVERLENING |
|
|
|
|
|
|
9001 |
rioolgemalen |
30 |
0 |
10 |
0 |
30 |
2 |
9002.1 |
Vuilophaal-,
straatreinigingsbedrijven e.d. |
50 |
30 |
50 |
10 |
50 |
3.1 |
9002.1 |
Gemeentewerven
(afval-inzameldepots) |
30 |
30 |
50 |
30 |
50 |
3.1 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
93 |
OVERIGE
DIENSTVERLENING |
|
|
|
|
|
|
9301.1 |
Wasserijen
en strijkinrichtingen |
30 |
0 |
50 |
30 |
50 |
3.1 |
9301.1 |
Tapijtreinigingsbedrijven |
30 |
0 |
50 |
30 |
50 |
3.1 |
9301.2 |
Chemische
wasserijen en ververijen |
30 |
0 |
30 |
30 |
30 |
2 |
9301.3 |
Wasverzendinrichtingen |
0 |
0 |
30 |
0 |
30 |
2 |