Artikel 5   Centrum-1

5.1     Bestemmingsomschrijving

5.1.1  De voor ”Centrum- 1” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       detailhandel, al dan niet in combinatie met een beperkte horecavoorziening;

b.      dienstverlenende bedrijven en/of instellingen;

c.       kantoren;

d.      bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1, onder categorie 1 en 2 en bedrijven die naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen zijn;

e.       maatschappelijke instellingen;

f.        het wonen, al dan niet in combinatie met aan-huis-gebonden beroep;

g.       horecabedrijven - categorie 1, met dien verstande dat het totale aantal vestigingen, inclusief de vestigingen, als bedoeld onder h., niet meer bedraagt dan 23;

h.       horecabedrijven tot en met categorie 2 ter plaatse van de aanduiding “horeca van categorie 2”;

i.         in afwijking van het bepaalde onder g., zijn horecabedrijven niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding "horeca uitgesloten",

j.        speelautomatenhallen;

k.       parkeerterreinen ter plaatse van de aanduiding “parkeerterrein”:

l.         langzaamverkeerverbindingen ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van verkeer - langzaamverkeerversbinding”:

m.     brug, ter plaatse van de aanduiding “brug”;

met daaraan ondergeschikt:

n.       parkeervoorzieningen;

o.       groenvoorzieningen;

p.      verblijfsgebied, ter plaatse van de aanduiding ”onderdoorgang”

q.      speelvoorzieningen;

r.        restauratieve voorzieningen;

s.       water;

t.        openbare nutsvoorzieningen;

u.       (ontsluitings)wegen, straten en paden;

met de daarbij behorende:

v.       niet voor bewoning bestemde gebouwen en overkappingen;

w.      tuinen en terreinen;

x.       bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2     Bouwregels

5.2.1   Voor het bouwen op de in artikel 5.1.1 genoemde gronden gelden de volgende regels:

a.       een (hoofd)gebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.      de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt per bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak;

c.       de goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

d.      de (bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

e.       de voorzijde van een gebouw in het winkelgebied, met inbegrip van de (hoofd)toegang, moet zijn gesitueerd aan de aangrenzende openbare ruimte;

f.        daar waar een gebouw in het winkelgebied met meerdere zijden aan de openbare ruimte is gelegen, moet de voorzijde van het gebouw, met inbegrip van de (hoofd)toegang zijn gesitueerd aan de openbare ruimte met de belangrijkste centrumfunctie, te weten de Binnenweg en de Raadhuisstraat;

g.       voor zover het gebouwen in het winkelgebied betreft, gelegen tussen de Koediefslaan en de Binnendoor, geldt de kwalificatie "belangrijkste centrumfunctie" ook voor de openbare ruimte, niet zijnde groenvoorziening en/of water, langs de oostzijde van de Blekersvaart;

h.       de dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°;

i.         dakkapellen zijn toegestaan op:

1.      het achterdakvlak en op zijdakvlakken die niet aan de weg of openbaar groen zijn gelegen;

2.      het voordakvlak en op zijdakvlakken die aan de weg of openbaar groen zijn gelegen, mits de breedte niet meer bedraagt dan 50 % van de gevel onder het betreffende dakvlak;

j.        dakkapellen zijn niet toegestaan:

1.      op 2 verschillende hoogtes in een dakvlak;

2.      op een dakvlak met een helling van minder dan 30°.

5.2.2   Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

a.       de goot- en bouwhoogte mogen ten hoogste de ter plaatse van de aanduidingen “maximale goothoogte (m)” en “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogtes bedragen;

b.      voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringsaanduiding, mag buiten het bouwvlak per bouwperceel ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage worden gebouwd;

5.2.3   Voor het bouwen van de in 5.1.1. onder x. bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.       de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de gevellijn/voorgevel, mag ten hoogste 2 meter bedragen;

b.      de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat een haagondersteunende constructie ten hoogste 2 meter mag bedragen;

c.       de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringsaanduiding een andere hoogte is aangeduid, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

d.      de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.

5.2.4   Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

a.       een kelder moet binnen het bouwvlak worden gebouwd;

b.      buiten het bouwvlak mag geen onderbouwing worden gebouwd.

5.2.5   Voor het bouwen van dakterrassen gelden de volgende regels:

a.       het dak van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping mag worden gebruikt als dakterras;

b.      de in artikel 5.2.2, onder a. bepaalde goothoogte en de onder c. bepaalde goot- en bouwhoogte mag worden overschreden door een balustrade, met dien verstande dat de bouwhoogte van de balustrade niet meer dan 1,20 meter bedraagt, gemeten vanaf de bovenzijde van de (on)afgewerkte vloer van het dakterras.

5.2.6  Ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding–zonder bebouwing” mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

5.2.7  Ter plaatse van de aanduiding ”onderdoorgang” dient de begane grondlaag onbebouwd en openbaar toegankelijk te blijven.

5.2.8  Ter plaatse van de aanduiding “gevellijn” gelden in geval van sloop en vervangende nieuwbouw de volgende regels:

a.       op een perceel voorzien van één aanduiding "gevellijn": gebouwen worden achter de aangeduide (voor)gevellijn gebouwd;

b.      op een perceel voorzien van twee aanduidingen "gevellijn": gebouwen worden  achter de aangeduide voorste gevellijn gebouwd en hoofdgebouwen moeten binnen beide aangeduide gevellijnen worden gebouwd;

c.       op het na toepassing van dit artikel ontstane nieuwe bouwvlak zijn de in artikel 5.2.1 tot en met 5.2.5 bepaalde regels van overeenkomstige toepassing.

5.3     Nadere eisen

5.3.1   Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en de inrichting van onbebouwde terreinen in verband met de aan- en afvoer van goederen en de (extra) behoefte aan parkeerplaatsen bij nieuwbouw, uitbreiding, verandering of vernieuwing van de gebouwen voor verzorgende functies in het winkelgebied.

5.3.2   Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de inrichting van de onbebouwde terreinen die vrijkomen bij het naar achteren plaatsen van een gevel, als bedoeld in artikel 5.2.8, teneinde deze terreinen geschikt te maken voor verblijfsgebied.  

5.4     Afwijken van de bouwregels

5.4.1   Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in 5.2.4, onder b. onder de volgende voorwaarden:

a.       voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringsaanduiding, mag buiten het bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven percentage aan onderbouwing worden gebouwd;

b.      de maximale diepte is 4 meter;

c.       burgemeester en wethouders vragen de waterbeheerder om advies.

5.5     Gebruiksregels

5.5.1   Binnen deze bestemming worden in ieder geval niet toegestaan:

a.       het gebruik van gronden ten behoeve van geluidszoneringsplichtige en/of risicovolle inrichtingen;

b.      het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horecabedrijven, categorie 2 en 3, onverminderd het bepaalde in artikel 5.1.1, onder h.;

c.       het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel in volumineuze goederen;

d.      het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een verkooppunt van motorbrandstoffen;

e.       het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;

f.        het gebruik van gronden en gebouwen voor opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk;

g.       activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;

h.       het gebruik van een bijgebouw voor bewoning;

i.         het gebruik van een bijgebouw voor een aan-huis-gebonden beroep.

5.5.2   In de verdiepingslagen is uitsluitend wonen toegestaan.

5.5.3   Voor de omvang van een aan-huis-gebonden beroep geldt de volgende regel:

de gezamenlijke bruto vloeroppervlakte voor de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep mag niet meer bedragen dan 25 % van de vloeroppervlakte van de desbetreffende woning, inclusief de daarbij behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m².

5.5.4   Voor de omvang van een beperkte horecavoorziening gelden de volgende regels:

a.       de bruto vloeroppervlakte voor het gebruik ten behoeve van een beperkte horecavoorziening mag ten hoogste 50 % van de bruto vloeroppervlakte van de betreffende detailhandelvestiging (inclusief de horecavoorziening) bedragen;

b.      het aantal zitplaatsen ten behoeve van het horecagedeelte mag niet meer bedragen dan 16.

5.5.5   Voor de (nieuw)vestigingen in het winkelgebied (bijlage II) gelden de volgende regels:

a.       het bruto vloeroppervlak van een (nieuw)vestiging, niet zijnde een woning of een supermarkt, mag ten hoogste 1.000 m² bedragen;

b.      het aantal vestigingen van maatschappelijke dienstverlening, aanwezig op het moment van terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan, mag niet worden uitgebreid;

c.       het aantal woningen, aanwezig in de begane grondlaag op het moment van terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan, mag niet worden uitgebreid.

5.6     Afwijken van de gebruiksregels

5.6.1   Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.1.1, onder d., voor de vestiging van in de bijlage I genoemde bedrijven, die zijn opgenomen in categorie 3.1 en 3.2, dan wel bedrijven die naar aard en omvang van de te verrichten bedrijfsactiviteiten en naar invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) gelijkwaardig zijn aan deze categorieën.

5.6.2   Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.5.1, onder e. ten behoeve van de vestiging van een seksinrichting, indien:

a.       met de vestiging van een seksinrichting het totale aantal seksinrichtingen in de gemeente van twee niet wordt overschreden;

b.      de onderlinge afstand tussen het pand, waarin de seksinrichting wordt gevestigd en enig ander pand, gemeten waar die afstand het kortst is, minimaal 25 meter is;

c.       de seksinrichting wordt geëxploiteerd in aaneengesloten ruimten, waarvan de totale bruto vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 25 % van de vloeroppervlakte van het betreffende gebouw, inclusief de daarbij behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m²;

d.      voor bezoekers van de seksinrichting voldoende parkeergelegenheid op het terrein of perceel behorende tot de seksinrichting, dan wel voldoende parkeergelegenheid in de directe omgeving aanwezig is;

e.       de seksinrichting niet wordt geëxploiteerd in de vorm van raamprostitutiebedrijf;

f.        de seksinrichting niet wordt gevestigd en geëxploiteerd in een bijgebouw.

5.6.3  Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.5.2 ten behoeve van de vestiging van centrumfuncties, anders dan het wonen, in de verdiepingslagen, als door de aanvrager naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende wordt aangetoond dat:

a.       uitbreiding naar de verdiepingslagen voor een doelmatige uitoefening van het bedrijf van aanvrager noodzakelijk is en;

b.      de mogelijkheden voor uitbreiding van het bruto vloeroppervlak op de begane grond niet aanwezig zijn.

5.6.4   Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het in artikel 5.5.4 genoemde percentage en/of het aantal zitplaatsen ten behoeve van een beperkte horecavoorziening, indien het horecagedeelte een directe en sterke band heeft met het winkelgedeelte, zoals bijvoorbeeld bij een banketbakkerij, patisserie, ijssalon of drankenwinkel.

5.6.5   Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.5.5, onder b. en c. ten behoeve van uitbreiding van het aantal vestigingen van maatschappelijke dienstverlening en woningen op de begane grondlaag, als door de aanvrager een rapport wordt overlegd waarin wordt aangetoond dat:

a.       het functioneren van het gedeelte van het winkelgebied, waarin de vestiging is gelegen, niet onevenredig verslechtert en;

b.      het functioneren van het winkelgebied als geheel niet onevenredig verslechtert.