Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
agrarische cultuurgrond,
met daaraan ondergeschikt:
-
paden en kavelontsluitingswegen;
-
parkeervoorzieningen;
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
waterlopen en waterpartijen,
met de daarbij behorende:
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1 m bedragen;
-
de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen.
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
gebouwen ten behoeve van bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de als bijlage 3 bij deze regels opgenomen Staat van Bedrijven met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven;
-
een (bedrijfs)woning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning", met dien verstande dat het aantal (bedrijfs)woningen per aanduiding niet meer dan 1 mag bedragen;
-
bijbehorende bouwwerken bij (bedrijfs)woningen,
met de daarbij behorende:
-
tuinen, erven en terreinen;
-
parkeervoorzieningen;
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
waterlopen en waterpartijen;
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen voor de in lid 4.1 onder a en b genoemde functies en gebouwen gelden de volgende regels:
-
de gebouwen zullen binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
in afwijking van het bepaalde onder 1 mogen erkers buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat:
-
de bouwhoogte van een erker ten hoogste gelijk zal zijn aan de eerste bouwlaag van de (bedrijfs)woning waaraan wordt gebouwd;
-
de breedte van een erker ten hoogste over 2/3 van de breedte van de gevel van de (bedrijfs)woning wordt gebouwd;
-
de diepte van een erker ten hoogste 1,50 m zal bedragen;
-
de goot- en bouwhoogte zullen ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)” aangegeven goot- en bouwhoogte bedragen;
-
de dakhelling van een gebouw zal ten hoogste 55° bedragen.
-
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij (bedrijfs)woningen gelden de volgende regels:
-
de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken per (bedrijfs)woning zal ten hoogste 120 m² bedragen;
-
de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste 50% van de oppervlakte van het binnen het bouwvlak gelegen gedeelte van het bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van de (bedrijfs)woning, bedragen;
-
de bijbehorende bouwwerken zullen ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevelrooilijn worden gebouwd, met uitzondering van erkers, in welk geval het bepaalde van lid 4.2, sub a, onder 2 van toepassing is;
-
de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van de (bedrijfs)woning, dan wel niet meer dan 0,30 m hoger dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de (bedrijfs)woning;
-
de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 3 m bedragen;
-
de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 5 m bedragen;
-
de dakhelling van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 55° bedragen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór een naar de weg gekeerde gevel van een gebouw ten hoogste 1 m zal bedragen;
-
de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de woonsituatie;
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2, sub c onder 1 en toestaan dat een erf- en terreinafscheiding met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m vóór een naar de weg gekeerde zijde van een gebouw wordt gebouwd.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, in strijd met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan ten behoeve van productiegebonden detailhandel;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven die niet zijn genoemd in de als bijlage 3 bij deze regels opgenomen Staat van Bedrijven onder de categorieën 1 en 2;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca;
-
het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de milieusituatie;
-
de verkeerssituatie;
-
de waterhuishouding, en:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden,
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1, sub a, en toestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar hun aard, omvang en mate van hinder gelijk te stellen zijn met bedrijven uit de categorieën 1 en 2 van de als bijlage 3 bij deze regels opgenomen Staat van Bedrijven, maar op deze lijst niet of in een hogere categorie voorkomen, mits het geen geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven betreft.
Artikel 5 Bedrijf - Nutsvoorzieningen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf - Nutsvoorzieningen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
gebouwen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorgebouwen, gebouwen ten behoeve van de gasvoorziening en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen,
met de daarbij behorende:
-
terreinen;
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen voor de in lid 5.1, onder a genoemde functies en gebouwen gelden de volgende regels:
-
de gebouwen zullen binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
de goot- en bouwhoogte zullen ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)” aangegeven goot- en bouwhoogte bedragen;
-
de dakhelling zal ten hoogste 55° bedragen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen;
-
de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen.
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
een goede waterhuishouding;
-
de verkeersveiligheid;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Artikel 6 Bedrijventerrein - Zaadveredelingsbedrijf
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijventerrein - Zaadveredelingsbedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
gebouwen ten behoeve van het bedrijfsmatig veredelen van zaden, alsmede voor de handel in zaden;
-
permanente kassen;
-
tijdelijke boogkassen
met de daarbij behorende:
-
tuinen, erven en terreinen;
-
parkeervoorzieningen;
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
waterlopen en waterpartijen;
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen voor de in lid 6.1 onder a genoemde functies en gebouwen gelden de volgende regels:
-
de gebouwen zullen binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
de goot- en bouwhoogte zullen ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)” aangegeven goot- en bouwhoogte bedragen;
-
de dakhelling van een gebouw zal ten hoogste 55° bedragen;
-
ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek” zal de maatvoering van een gebouw de bestaande maatvoering en kapvorm zijn.
-
Voor het bouwen van permanente kassen gelden de volgende regels:
-
permanente kassen mogen uitsluitend gebouwd worden binnen een bouwvlak en/of ter plaatse van de aanduiding “kas”;
-
de bouwhoogte zal ten hoogste 10 m bedragen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór een naar de weg gekeerde gevel van een gebouw ten hoogste 1 m zal bedragen;
-
de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de woonsituatie;
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2, sub c onder 1 en toestaan dat een erf- en terreinafscheiding met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m vóór een naar de weg gekeerde zijde van een gebouw wordt gebouwd.
6.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, in strijd met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan ten behoeve van productiegebonden detailhandel;
-
het gebruik van gronden voor tijdelijke boogkassen met een hoogte van meer dan 3 m en/of langer dan gedurende 9 maanden per jaar.
Artikel 7 Detailhandel - Tuincentrum
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Detailhandel - Tuincentrum’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
gebouwen ten behoeve van een tuincentrum;
-
een (bedrijfs)woning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning”, met dien verstande dat het aantal (bedrijfs)woningen per aanduiding niet meer dan 1 mag bedragen;
-
bijbehorende bouwwerken bij (bedrijfs)woningen,
met de daarbij behorende:
-
tuinen, erven en terreinen;
-
parkeervoorzieningen;
-
groenvoorzieningen;
-
sloten, bermen en beplanting;
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
7.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen voor de in lid 7.1 onder a en b bedoelde functies en gebouwen gelden de volgende regels:
-
de gebouwen zullen binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
in afwijking van het bepaalde onder 1 mogen erkers buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat:
-
de bouwhoogte van een erker ten hoogste gelijk zal zijn aan de eerste bouwlaag van de (bedrijfs)woning waaraan wordt gebouwd;
-
de breedte van een erker ten hoogste over 2/3 van de breedte van de gevel van de (bedrijfs)woning wordt gebouwd;
-
de diepte van een erker ten hoogste 1,50 m zal bedragen;
-
de goot- en bouwhoogte zullen ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)” aangegeven goot- en bouwhoogte bedragen;
-
de dakhelling van een gebouw zal ten hoogste 55° bedragen.
-
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij (bedrijfs)woningen gelden de volgende regels:
-
de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken per (bedrijfs)woning zal ten hoogste 120 m² bedragen;
-
de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste 50% van de oppervlakte van het binnen het bouwvlak gelegen gedeelte van het bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van de (bedrijfs)woning, bedragen;
-
de bijbehorende bouwwerken zullen ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevelrooilijn worden gebouwd, met uitzondering van erkers, in welk geval het bepaalde van lid 7.2, sub a, onder 2 van toepassing is;
-
de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van de (bedrijfs)woning, dan wel niet meer dan 0,30 m hoger dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de (bedrijfs)woning;
-
de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 3 m bedragen;
-
de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 5 m bedragen;
-
de dakhelling van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 55° bedragen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór een naar de weg gekeerde gevel van een gebouw ten hoogste 1 m zal bedragen;
-
de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de woonsituatie;
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2, sub c onder 1 en toestaan dat een erf- en terreinafscheiding met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m vóór een naar de weg gekeerde zijde van een gebouw wordt gebouwd.
Artikel 8 Maatschappelijk
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
gebouwen ten behoeve van sociaal-medische doeleinden in combinatie met begeleid wonen,
met de daarbij behorende:
-
tuinen, erven en terreinen;
-
parkeervoorzieningen;
-
groenvoorzieningen;
-
sloten, bermen en beplanting;
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
8.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen voor de in lid 8.1, onder a genoemde functies en gebouwen gelden de volgende regels:
-
de gebouwen zullen binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
de goot- en bouwhoogte zullen ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)” aangegeven goot- en bouwhoogte bedragen;
-
de dakhelling zal ten hoogste 55º bedragen;
-
ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek” zal de maatvoering van een gebouw de bestaande maatvoering en kapvorm zijn.
-
Voor het bouwen van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij de onder a genoemde gebouwen gelden de volgende regels:
-
de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste 120 m² bedragen;
-
de bijbehorende bouwwerken zullen ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevelrooilijn worden gebouwd;
-
de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 3 m bedragen;
-
de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 5 m bedragen;
-
de dakhelling van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 55° bedragen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór een naar de weg gekeerde gevel van een gebouw ten hoogste 1 m zal bedragen;
-
de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen.
8.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de woonsituatie;
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2, sub c onder 1 en toestaan dat een erf- en terreinafscheiding met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m vóór een naar de weg gekeerde zijde van een gebouw wordt gebouwd.
Artikel 9 Verkeer
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wegen en straten;
-
voet- en fietspaden,
waarbij gestreefd wordt naar een inrichting hoofdzakelijk gericht op de afwikkeling van het verkeer,
met de daarbij behorende:
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder lichtmasten en kunstwerken zoals bruggen, duikers en/of dammen;
-
groenvoorzieningen;
-
waterlopen en waterpartijen;
-
parkeervoorzieningen.
met dien verstande dat:
-
in de bestemming de bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen, zoals bermbeplanting, voorzieningen voor voetgangers en fietsers, bushaltes e.d. zijn begrepen;
-
de bestemming niet in een toename van het aantal rijstroken voorziet.
9.2 Bouwregels
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de doorvaarthoogte van bruggen, duikers en de naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten minste 1,5 m bedragen;
-
de doorvaartbreedte van bruggen, duikers en de naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten minste 2,5 m bedragen;
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1 m bedragen;
-
de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, zal ten hoogste 6 m bedragen.
9.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
een goede waterhuishouding;
-
de verkeersveiligheid;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden,
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2, sub b, onder 4 en toestaan dat overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd tot een bouwhoogte van ten hoogste 10 m.
Artikel 10 Verkeer - Railverkeer
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer - Railverkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
spoorwegvoorzieningen,
met daaraan ondergeschikt:
-
waterlopen en waterpartijen;
-
groenvoorzieningen;
-
wegen en straten;
-
openbare nutsvoorzieningen,
met de daarbij behorende:
-
terreinen;
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstwerken zoals bruggen, duikers en/of dammen.
met dien verstande dat:
-
in de bestemming de bij het railverkeer gebruikelijke voorzieningen, zoals bermbeplanting, voorzieningen voor voetgangers en fietsers e.d. zijn begrepen;
-
de bestemming niet in een toename van het aantal spoorstaven voorziet.
10.2 Bouwregels
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de doorvaarthoogte van bruggen, duikers en de naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten minste 1,5 m bedragen;
-
de doorvaartbreedte van bruggen, duikers en de naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten minste 2,5 m bedragen;
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen;
-
de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, zal ten hoogste 10 m bedragen.
Artikel 11 Verkeer - Verblijf
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer – Verblijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
woonstraten;
-
voet- en fietspaden;
-
parkeervoorzieningen;
met de daarbij behorende:
-
groenvoorzieningen;
-
straatmeubilair;
-
ondergrondse vulcontainers;
-
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
waterlopen en waterpartijen;
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder lichtmasten en kunstwerken zoals bruggen, duikers en/of dammen.
met dien verstande dat:
-
in de bestemming het laten plaatsvinden van evenementen;
-
in de bestemming de bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen, zoals bermbeplanting, voorzieningen voor voetgangers en fietsers, bushaltes e.d. zijn begrepen;
-
de bestemming niet in een toename van het aantal rijstroken voorziet.
11.2 Bouwregels
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van ondergrondse vuilcontainers, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 5,5 m mag bedragen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de doorvaarthoogte van bruggen, duikers en de naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten minste 1,5 m bedragen;
-
de doorvaartbreedte van bruggen, duikers en de naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten minste 2,5 m bedragen;
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen;
-
de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, zal ten hoogste 6 m bedragen.
11.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
een goede waterhuishouding;
-
de verkeersveiligheid;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden,
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.2, sub b, onder 4 en toestaan dat overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd tot een bouwhoogte van ten hoogste 10 m.
Artikel 12 Water
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
waterpartijen, vaarten, sloten en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
-
oevers en kaden;
-
groenvoorzieningen,
met de daarbij behorende:
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder oeverbeschoeiingen, steigers, bruggen, duikers en/of dammen.
12.2 Bouwregels
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van oeverbeschoeiingen zal ten hoogste 0,40 m bedragen;
-
per bouwperceel zal ten hoogste 1 steiger worden gebouwd;
-
de afstand van een steiger tot de zijdelingse perceelgrens zal ten minste 1 m te bedragen;
-
de lengte van een steiger zal ten hoogste 1 m bedragen;
-
de breedte van een steiger zal ten hoogste 6 m bedragen;
-
de bouwhoogte van een steiger zal ten hoogste 0,4 m bedragen;
-
de doorvaarthoogte van bruggen, duikers, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten minste 1,5 m bedragen;
-
de doorvaartbreedte van bruggen, duikers, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten minste 2,5 m bedragen;
-
de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 2 m bedragen.
Artikel 13 Wonen - 1
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
-
bijbehorende bouwwerken bij woonhuizen;
-
detailhandel in muziekinstrumenten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke van wonen - detailhandel 1";
-
vervaardiging en verkoop van tuinbeelden en verkoop van smeedijzeren tuinhekken, alsmede de bijbehorende kleinschalige opslag daarvan, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van wonen - detailhandel 2”;
-
een kantoor- en winkelruimte, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “gemengd”;
-
opslag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "opslag",
en daaraan ondergeschikt:
-
wegen, woonstraten en paden;
-
parkeervoorzieningen;
-
groenvoorzieningen;
-
speelvoorzieningen;
-
water,
met de daarbij behorende:
-
tuinen en erven;
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Ten aanzien van de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven geldt dat een hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken op gronden mogen worden gebruikt in combinatie met aan-huis-verbonden beroepen of -bedrijven, mits:
-
de gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke vloeroppervlakte op de begane grond van de aanwezige bebouwing op het perceel, met een maximum van 50 m², dan wel niet meer dan het bestaande percentage en bestaande oppervlak indien dit meer bedraagt;
-
uitsluitend reclame-uitingen zijn toegestaan in overeenstemming met het gemeentelijk reclamebeleid;
-
het niet gaat om vormen van horeca en/of detailhandel, anders dan ondergeschikte detailhandel;
-
het beroep wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning;
-
het parkeren op eigen erf plaatsvindt, dan wel in overeenstemming is met het gemeentelijk parkeerbeleid;
-
de verkeersdruk in de naaste omgeving niet onevenredig toeneemt als gevolg van de voorgenomen activiteit;
-
op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van het aan huis gebonden beroep plaatsvindt.
13.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
-
de gebouwen zullen binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
in afwijking van het bepaalde onder 1 mogen erkers buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat:
-
de bouwhoogte van een erker ten hoogste gelijk zal zijn aan de eerste bouwlaag van het woonhuis waaraan wordt gebouwd;
-
de breedte van een erker ten hoogste over 2/3 van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw wordt gebouwd;
-
de diepte van een erker ten hoogste 1,50 m zal bedragen.
-
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
-
als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
-
per bouwvlak zal ten hoogste 1 woonhuis worden gebouwd, dan wel ten hoogste het aangegeven aantal ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal wooneenheden”;
-
de voorgevel van een woning zal in de naar de weg gekeerde bouwgrens worden gebouwd;
-
het hoofdgebouw krijgt een diepte van maximaal 20 m, gerekend vanaf de voorgevelrooilijn, met dien verstande dat de oppervlakte van het hoofdgebouw ten hoogste 50% van de oppervlakte van het binnen het bouwvlak gelegen gedeelte van het bouwperceel zal bedragen;
-
de afstand van de niet-aaneengebouwde zijde van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens zal ten minste 3 m bedragen, dan wel ten minste de bestaande afstand indien deze minder is;
-
de maatvoering van een hoofdgebouw zal voldoen aan de in het volgende bouwschema gestelde eisen:
goothoogte in meters |
bouwhoogte in meters |
dakhelling in ° |
dakhelling in ° |
maximaal |
maximaal |
minimaal |
maximaal |
3,50 |
8 |
25 |
55 |
-
ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek” zal de maatvoering van een hoofdgebouw de bestaande maatvoering en kapvorm zijn.
-
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
-
de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken per hoofdgebouw zal ten hoogste 120 m² bedragen;
-
de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste 50% van de oppervlakte van het binnen het bouwvlak gelegen gedeelte van het bouwperceel verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, bedragen;
-
de bijbehorende bouwwerken zullen ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevelrooilijn worden gebouwd, met uitzondering van:
-
erkers, in welk geval het bepaalde van lid 13.2, sub a, onder 2 van toepassing is;
-
ter plaatse van de aanduiding “bijgebouwen” in welk geval ter plaatse van de aanduiding een bijbehorend bouwwerk mag worden gebouwd;
-
de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van de (bedrijfs)woning, dan wel niet meer dan 0,30 m hoger dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de (bedrijfs)woning;
-
de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 3 m bedragen;
-
de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 5 m bedragen;
-
de dakhelling van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 55° bedragen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de hoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór een naar de weg gekeerde zijde van het hoofdgebouw ten hoogste 1 m zal bedragen;
-
de hoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde zal ten hoogste 5 m bedragen;
-
de bouwhoogte van oeverbeschoeiingen zal ten hoogste 0,40 m bedragen.
13.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de woonsituatie;
-
de verkeersveiligheid;
-
een goede waterhuishouding;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden,
bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 13.2, sub a, onder 2b en toestaan dat een erker over de gehele breedte van de gevel van een hoofdgebouw wordt gebouwd,
-
het bepaalde in lid 13.2, sub b, onder 5 en toestaan dat een niet-aaneengebouwde zijde van een hoofdgebouw op minder dan 3 m tot de zijdelingse perceelgrens wordt gebouwd;
-
het bepaalde in lid 13.2, sub b, onder 6 en 7, en toestaan dat de dakhelling van een hoofdgebouw (gedeeltelijk) wordt verlaagd dan wel een hoofdgebouw (gedeeltelijk) wordt voorzien van een plat dak;
-
het bepaalde in lid 13.2 sub c, onder 3 en toestaan dat een bijbehorend bouwwerk op minder dan 1 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd, mits de ruimtelijke structuur en het ruimtelijke beeld ter plaatse niet worden aangetast;
-
het bepaalde in lid 13.2, sub d onder 1 en toestaan dat een erf- en terreinafscheiding met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m vóór een naar de weg gekeerde zijde van een gebouw wordt gebouwd.
13.4 Specifieke gebruiksregels
Onder met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning en bed and breakfast;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bed and breakfast;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden, met uitzondering van de gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduidingen "detailhandel 1", “detailhandel 2” en “gemengd” en met uitzondering van aan-huis-verbonden-beroepen en bedrijven, zoals aangegeven in lid 13.1;
-
het gebruik van woonhuizen voor meer dan 1 woning;
-
het gebruik van hoofdgebouwen en de bijbehorende bouwwerken als afhankelijke woonruimte;
-
het gebruik van gronden ten behoeve van paardenbakken.
13.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
een goede waterhuishouding;
-
de verkeersveiligheid;
-
de woonsituatie,
bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 13.4 sub b en c en toestaan dat gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, mits:
-
de gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke vloeroppervlakte op de begane grond van de aanwezige bebouwing op het perceel, met een maximum van 50 m²;
-
de functie bed and breakfast niet in vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag worden uitgeoefend;
-
uitsluitend reclame-uitingen zijn toegestaan in overeenstemming met het gemeentelijk reclamebeleid;
-
het niet gaat om vormen van horeca en/of detailhandel, anders dan ondergeschikte en/of productiegebonden detailhandel;
-
de activiteit wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning;
-
het parkeren op eigen erf plaatsvindt, dan wel in overeenstemming is met het gemeentelijk parkeerbeleid;
-
de verkeersdruk in de naaste omgeving niet onevenredig toeneemt als gevolg van de voorgenomen activiteit;
-
op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van het bedrijf plaatsvindt.
-
het bepaalde in lid 13.4 sub d en toestaan dat in een woning ruimte wordt geboden voor de huisvesting van maximaal 9 werknemers die gezamenlijk één huishouden vormen;
-
het bepaalde in lid 13.4 sub e en toestaan dat een deel van het hoofdgebouw dan wel een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een aan- of uitbouw tijdelijk als afhankelijke woonruimte wordt gebruikt mits:
-
dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Om deze noodzaak aan te tonen, is een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie nodig;
-
mantelzorg wordt verleend aan ten hoogste 2 personen per hoofdgebouw;
-
het parkeren op eigen erf plaatsvindt, dan wel in overeenstemming is met het gemeentelijk parkeerbeleid;
-
binnen 6 maanden na beëindiging van de mantelzorg het gebruik van een deel van het hoofdgebouw als afhankelijke woonruimte ongedaan gemaakt wordt.
-
het bepaalde in lid 13.4 sub f en toestaan dat een paardenbak met een oppervlakte van niet meer dan 800 m² en voorzien van een omheining met een hoogte van niet meer dan 1,5 m wordt gerealiseerd, met dien verstande dat de paardenbak:
-
op ten minste 30 m afstand van een woning van derden dient te worden gesitueerd;
-
op ten minste 5 m afstand uit de zijdelingse perceelsgrens dient te worden gesitueerd;
-
ten hoogste 4 lichtmasten ten behoeve van het verlichten van een paardenbak zijn toegestaan waarvan de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen en waarbij het verlichtingsniveau geen hinder of overlast voor de omgeving met zich mee brengt.
Artikel 14 Wonen - 2
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen - 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep;
-
bijbehorende bouwwerken bij woonhuizen,
en daaraan ondergeschikt:
-
wegen, woonstraten en paden;
-
parkeervoorzieningen;
-
groenvoorzieningen;
-
speelvoorzieningen;
-
water,
met de daarbij behorende:
-
tuinen en erven;
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Ten aanzien van de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven geldt dat een hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken op gronden mogen worden gebruikt in combinatie met aan-huis-verbonden beroepen of -bedrijven, mits:
-
de gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke vloeroppervlakte op de begane grond van de aanwezige bebouwing op het perceel, met een maximum van 50 m², dan wel niet meer dan het bestaande percentage en bestaande oppervlak indien dit meer bedraagt;
-
uitsluitend reclame-uitingen zijn toegestaan in overeenstemming met het gemeentelijk reclamebeleid;
-
het niet gaat om vormen van horeca en/of detailhandel, anders dan ondergeschikte detailhandel;
-
het beroep wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning;
-
het parkeren op eigen erf plaatsvindt, dan wel in overeenstemming is met het gemeentelijk parkeerbeleid;
-
de verkeersdruk in de naaste omgeving niet onevenredig toeneemt als gevolg van de voorgenomen activiteit;
-
op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van het aan huis gebonden beroep plaatsvindt.
14.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
-
de gebouwen zullen binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
in afwijking van het bepaalde onder 1 mogen erkers buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat:
-
de bouwhoogte van een erker ten hoogste gelijk zal zijn aan de eerste bouwlaag van het woonhuis waaraan wordt gebouwd;
-
de breedte van een erker ten hoogste over 2/3 van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw wordt gebouwd;
-
de diepte van een erker ten hoogste 1,50 m zal bedragen.
-
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
-
als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
-
per bouwvlak zal ten hoogste 1 woonhuis worden gebouwd, dan wel ten hoogste het aangegeven aantal ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal wooneenheden”;
-
de voorgevel van een woning zal in de naar de weg gekeerde bouwgrens worden gebouwd;
-
het hoofdgebouw krijgt een diepte van maximaal 20 m, gerekend vanaf de voorgevelrooilijn, met dien verstande dat de oppervlakte van het hoofdgebouw ten hoogste 50% van de oppervlakte van het binnen het bouwvlak gelegen gedeelte van het bouwperceel zal bedragen;
-
de afstand van de niet-aaneengebouwde zijde van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens zal ten minste 3 m bedragen, dan wel ten minste de bestaande afstand indien deze minder is;
-
de maatvoering van een hoofdgebouw zal voldoen aan de in het volgende bouwschema gestelde eisen:
goothoogte in meters |
hoogte in meters |
dakhelling in ° |
dakhelling in ° |
maximaal |
maximaal |
minimaal |
maximaal |
7 |
10 |
25 |
55 |
-
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
-
de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken per hoofdgebouw zal ten hoogste 120 m² bedragen;
-
de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste 50% van de oppervlakte van het binnen het bouwvlak gelegen gedeelte van het bouwperceel verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, bedragen;
-
de bijbehorende bouwwerken zullen ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevelrooilijn worden gebouwd, met uitzondering van erkers, in welk geval het bepaalde van lid 14.2, sub a onder 2 van toepassing is;
-
de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van de (bedrijfs)woning, dan wel niet meer dan 0,30 m hoger dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de (bedrijfs)woning;
-
de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 3 m bedragen;
-
de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 5 m bedragen;
-
de dakhelling van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 55° bedragen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de hoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór een naar de weg gekeerde zijde van het hoofdgebouw ten hoogste 1 m zal bedragen;
-
de hoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde zal ten hoogste 5 m bedragen;
-
de bouwhoogte van oeverbeschoeiingen zal ten hoogste 0,40 m bedragen.
14.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de woonsituatie;
-
de verkeersveiligheid;
-
een goede waterhuishouding;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden,
bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 14.2, sub a, onder 2b en toestaan dat een erker over de gehele breedte van de gevel van een hoofdgebouw wordt gebouwd;
-
het bepaalde in lid 14.2, sub b, onder 5 en toestaan dat een niet-aaneengebouwde zijde van een hoofdgebouw op minder dan 3 m tot de zijdelingse perceelgrens wordt gebouwd;
-
het bepaalde in lid 14.2, sub b, onder 6, en toestaan dat de dakhelling van een hoofdgebouw (gedeeltelijk) wordt verlaagd dan wel een hoofdgebouw (gedeeltelijk) wordt voorzien van een plat dak;
-
het bepaalde in lid 14.2 sub c, onder 3 en toestaan dat een bijbehorend bouwwerk op minder dan 1 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd, mits de ruimtelijke structuur en het ruimtelijke beeld ter plaatse niet worden aangetast;
-
het bepaalde in lid 14.2, sub d onder 1 en toestaan dat een erf- en terreinafscheiding met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m vóór een naar de weg gekeerde zijde van een gebouw wordt gebouwd.
14.4 Specifieke gebruiksregels
Onder met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning en bed and breakfast;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bed and breakfast en bedrijfsdoeleinden, met uitzondering van aan-huis-verbonden-beroepen en bedrijven, zoals aangegeven in lid 14.1;
-
het gebruik van woonhuizen voor meer dan 1 woning;
-
het gebruik van hoofdgebouwen en de bijbehorende bouwwerken als afhankelijke woonruimte;
-
het gebruik van gronden ten behoeve van paardenbakken.
14.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
een goede waterhuishouding;
-
de verkeersveiligheid;
-
de woonsituatie,
bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 14.4 sub b en toestaan dat gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, mits:
-
de gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke vloeroppervlakte op de begane grond van de aanwezige bebouwing op het perceel, met een maximum van 50 m²;
-
de functie bed and breakfast niet in vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag worden uitgeoefend;
-
uitsluitend reclame-uitingen zijn toegestaan in overeenstemming met het gemeentelijk reclamebeleid;
-
het niet gaat om vormen van horeca en/of detailhandel, anders dan ondergeschikte detailhandel;
-
de activiteit wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning;
-
het parkeren op eigen erf plaatsvindt, dan wel in overeenstemming is met het gemeentelijk parkeerbeleid;
-
de verkeersdruk in de naaste omgeving niet onevenredig toeneemt als gevolg van de voorgenomen activiteit;
-
het bepaalde in lid 14.4 sub c en toestaan dat in een woning ruimte wordt geboden voor de huisvesting van maximaal 9 werknemers die gezamenlijk één huishouden vormen;
-
het bepaalde in lid 14.4 sub d en toestaan dat een deel van het hoofdgebouw dan wel een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een aan- of uitbouw tijdelijk als afhankelijke woonruimte wordt gebruikt mits:
-
dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Om deze noodzaak aan te tonen, is een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie nodig;
-
mantelzorg wordt verleend aan ten hoogste 2 personen per hoofdgebouw;
-
het parkeren op eigen erf plaatsvindt, dan wel in overeenstemming is met het gemeentelijk parkeerbeleid;
-
binnen 6 maanden na beëindiging van de mantelzorg het gebruik van een deel van het hoofdgebouw als afhankelijke woonruimte ongedaan gemaakt wordt.
-
het bepaalde in lid 14.4 sub e en toestaan dat een paardenbak met een oppervlakte van niet meer dan 800 m² en voorzien van een omheining met een hoogte van niet meer dan 1,5 m wordt gerealiseerd, met dien verstande dat de paardenbak:
-
op ten minste 30 m afstand van een woning van derden dient te worden gesitueerd;
-
op ten minste 5 m afstand uit de zijdelingse perceelsgrens dient te worden gesitueerd;
-
ten hoogste 4 lichtmasten ten behoeve van het verlichten van een paardenbak zijn toegestaan waarvan de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen en waarbij het verlichtingsniveau geen hinder of overlast voor de omgeving met zich mee brengt.
Artikel 15 Wonen - 3
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen - 3’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep;
-
bijbehorende bouwwerken bij woonhuizen,
en daaraan ondergeschikt:
-
wegen, woonstraten en paden;
-
parkeervoorzieningen;
-
groenvoorzieningen;
-
speelvoorzieningen;
-
water,
met de daarbij behorende:
-
tuinen en erven;
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Ten aanzien van de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven geldt dat een hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken op gronden mogen worden gebruikt in combinatie met aan-huis-verbonden beroepen of -bedrijven, mits:
-
de gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke vloeroppervlakte op de begane grond van de aanwezige bebouwing op het perceel, met een maximum van 50 m², dan wel niet meer dan het bestaande percentage en bestaande oppervlak indien dit meer bedraagt;
-
uitsluitend reclame-uitingen zijn toegestaan in overeenstemming met het gemeentelijk reclamebeleid;
-
het niet gaat om vormen van horeca en/of detailhandel, anders dan ondergeschikte detailhandel;
-
het beroep wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning;
-
het parkeren op eigen erf plaatsvindt, dan wel in overeenstemming is met het gemeentelijk parkeerbeleid;
-
de verkeersdruk in de naaste omgeving niet onevenredig toeneemt als gevolg van de voorgenomen activiteit;
-
op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van het aan huis gebonden beroep plaatsvindt.
15.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
-
de gebouwen zullen binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
in afwijking van het bepaalde onder 1 mogen erkers buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat:
-
de bouwhoogte van een erker ten hoogste gelijk zal zijn aan de eerste bouwlaag van het woonhuis waaraan wordt gebouwd;
-
de breedte van een erker ten hoogste over 2/3 van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw wordt gebouwd;
-
de diepte van een erker ten hoogste 1,50 m zal bedragen.
-
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
-
als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
-
per bouwvlak zal ten hoogste 1 woonhuis worden gebouwd;
-
de voorgevel van een woning zal in de naar de weg gekeerde bouwgrens worden gebouwd;
-
het hoofdgebouw krijgt een diepte van maximaal 20 m, gerekend vanaf de voorgevelrooilijn, met dien verstande dat de oppervlakte van het hoofdgebouw ten hoogste 50% van de oppervlakte van het binnen het bouwvlak gelegen gedeelte van het bouwperceel zal bedragen;
-
de afstand van de niet-aaneengebouwde zijde van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens zal ten minste 3 m bedragen, dan wel ten minste de bestaande afstand indien deze minder is;
-
de maatvoering van een hoofdgebouw zal voldoen aan de in het volgende bouwschema gestelde eisen:
bouwhoogte in meters |
dakhelling in ° |
dakhelling in ° |
maximaal |
minimaal |
maximaal |
12 |
25 |
55 |
-
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
-
de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken per hoofdgebouw zal ten hoogste 120 m² bedragen;
-
de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste 50% van de oppervlakte van het binnen het bouwvlak gelegen gedeelte van het bouwperceel verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, bedragen;
-
de bijbehorende bouwwerken zullen ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevelrooilijn worden gebouwd, met uitzondering van erkers, in welk geval het bepaalde van lid 15.2, sub a, onder 2 van toepassing is;
-
de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van de (bedrijfs)woning, dan wel niet meer dan 0,30 m hoger dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de (bedrijfs)woning;
-
de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 3 m bedragen;
-
de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 5 m bedragen;
-
de dakhelling van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 55° bedragen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de hoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór een naar de weg gekeerde zijde van het hoofdgebouw ten hoogste 1 m zal bedragen;
-
de hoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde zal ten hoogste 5 m bedragen;
-
de bouwhoogte van oeverbeschoeiingen zal ten hoogste 0,40 m bedragen.
15.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de woonsituatie;
-
de verkeersveiligheid;
-
een goede waterhuishouding;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden,
bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 15.2, sub a, onder 2b en toestaan dat een erker over de gehele breedte van de gevel van een hoofdgebouw wordt gebouwd;
-
het bepaalde in lid 15.2, sub b, onder 5 en toestaan dat een niet-aaneengebouwde zijde van een hoofdgebouw op minder dan 3 m tot de zijdelingse perceelgrens wordt gebouwd;
-
het bepaalde in lid 15.2, sub b, onder 6, en toestaan dat de dakhelling van een hoofdgebouw (gedeeltelijk) wordt verlaagd dan wel een hoofdgebouw (gedeeltelijk) wordt voorzien van een plat dak;
-
het bepaalde in lid 15.2 sub c, onder 3 en toestaan dat een bijbehorend bouwwerk op minder dan 1 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd, mits de ruimtelijke structuur en het ruimtelijke beeld ter plaatse niet worden aangetast;
-
het bepaalde in lid 15.2, sub d onder 1 en toestaan dat een erf- en terreinafscheiding met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m vóór een naar de weg gekeerde zijde van een gebouw wordt gebouwd.
15.4 Specifieke gebruiksregels
Onder met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning en bed and breakfast;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bed and breakfast en bedrijfsdoeleinden, met uitzondering van aan-huis-verbonden-beroepen en bedrijven, zoals aangegeven in lid 15.1;
-
het gebruik van woonhuizen voor meer dan 1 woning;
-
het gebruik van hoofdgebouwen en de bijbehorende bouwwerken als afhankelijke woonruimte;
-
het gebruik van gronden ten behoeve van paardenbakken.
15.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
een goede waterhuishouding;
-
de verkeersveiligheid;
-
de woonsituatie,
bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 15.4 sub b en toestaan dat gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, mits:
-
de gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke vloeroppervlakte op de begane grond van de aanwezige bebouwing op het perceel, met een maximum van 50 m²;
-
de functie bed and breakfast niet in vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag worden uitgeoefend;
-
uitsluitend reclame-uitingen zijn toegestaan in overeenstemming met het gemeentelijk reclamebeleid;
-
het niet gaat om vormen van horeca en/of detailhandel, anders dan ondergeschikte en/of productiegebonden detailhandel;
-
de activiteit wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning;
-
het parkeren op eigen erf plaatsvindt, dan wel in overeenstemming is met het gemeentelijk parkeerbeleid;
-
de verkeersdruk in de naaste omgeving niet onevenredig toeneemt als gevolg van de voorgenomen activiteit;
-
het bepaalde in lid 15.4 sub c en toestaan dat in een woning ruimte wordt geboden voor de huisvesting van maximaal 9 werknemers die gezamenlijk één huishouden vormen;
-
het bepaalde in lid 15.4 sub d en toestaan dat een deel van het hoofdgebouw dan wel een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een aan- of uitbouw tijdelijk als afhankelijke woonruimte wordt gebruikt mits:
-
dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Om deze noodzaak aan te tonen, is een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie nodig;
-
mantelzorg wordt verleend aan ten hoogste 2 personen per hoofdgebouw;
-
het parkeren op eigen erf plaatsvindt, dan wel in overeenstemming is met het gemeentelijk parkeerbeleid;
-
binnen 6 maanden na beëindiging van de mantelzorg het gebruik van een deel van het hoofdgebouw als afhankelijke woonruimte ongedaan gemaakt wordt.
-
het bepaalde in lid 15.4 sub e en toestaan dat een paardenbak met een oppervlakte van niet meer dan 800 m² en voorzien van een omheining met een hoogte van niet meer dan 1,5 m wordt gerealiseerd, met dien verstande dat de paardenbak:
-
op ten minste 30 m afstand van een woning van derden dient te worden gesitueerd;
-
op ten minste 5 m afstand uit de zijdelingse perceelsgrens dient te worden gesitueerd;
-
ten hoogste 4 lichtmasten ten behoeve van het verlichten van een paardenbak zijn toegestaan waarvan de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen en waarbij het verlichtingsniveau geen hinder of overlast voor de omgeving met zich mee brengt.
Artikel 16 Leiding - Gas
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding – Gas’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse hoge druk gastransportleiding, met een belemmeringsstrook van 4 m aan weerszijden van de hartlijn van de leiding ter plaatse van de aanduiding “hartlijn leiding – gas”.
Indien de belangen van deze dubbelbestemming in strijd zijn met de belangen van een samenvallende andere dubbelbestemming dan geldt de volgende prioriteitsvolgorde:
-
Leiding - Gas (artikel 16);
-
Waarde - Archeologie 5 (artikel 21);
-
Waarde - Archeologie 6 (artikel 22);
-
Leiding - Hoogspanningsverbinding (artikel 17).
16.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:
-
anders dan in de basisbestemming is bepaald, mogen op de in lid 16.1 bedoelde gronden geen bouwwerken voor de basisbestemming worden gebouwd, maar alleen bouwwerken voor de dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’;
-
er mogen geen gebouwen worden gebouwd;
-
de bouwhoogte van andere bouwwerken zal ten hoogste 2 m zijn.
16.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de aardgastransportleiding, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 16.2 sub a en sub b en toestaan dat de in de andere bestemming genoemde gebouwen worden gebouwd, mits:
-
vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
-
de toepasselijke grenswaarden voor het risico en risicoafstanden ten aanzien van kwetsbare objecten in acht genomen worden;
-
met de toepasselijke richtwaarden voor het risico en risicoafstanden ten aanzien van beperkt kwetsbare objecten rekening wordt gehouden;
-
het groepsrisico wordt afgewogen;
-
het bepaalde in lid 16.2 sub a en sub c en toestaan dat de in de andere bestemming genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
-
vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
-
de toepasselijke grenswaarden voor het risico en risicoafstanden ten aanzien van kwetsbare objecten in acht genomen worden;
-
met de toepasselijke richtwaarden voor het risico en risicoafstanden ten aanzien van beperkt kwetsbare objecten rekening wordt gehouden;
-
het groepsrisico wordt afgewogen.
16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag of anders dan in zo'n vergunning is vastgelegd, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
-
het planten van diepwortelende en/of hoogopgaande beplanting, waaronder rietbeplanting;
-
het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding en ophoging;
-
het verrichten van grondroeractiviteiten, bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk;
-
het diepploegen;
-
het permanent opslaan van goederen, waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
-
het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
-
beplantingen of bomen;
-
het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere manier ingraven of indrijven van voorwerpen;
-
het indrijven van voorwerpen in de bodem;
-
het aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen.
-
Het bepaalde in sub a geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:
-
plaatsvinden in het kader van het normale onderhoud of het beheer van de gasleiding of die nodig zijn voor het in stand houden van de gasleiding;
-
al in uitvoering waren op het moment van het van kracht worden van het plan.
-
Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a kan alleen worden verleend als:
-
geen schade ontstaat aan de gasleiding en/of het doelmatige functioneren van de gasleiding niet in gevaar wordt gebracht;
-
de veiligheid niet in gevaar wordt gebracht;
-
hierover advies is gevraagd van de gasleidingbeheerder.
16.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ op te nemen of te verwijderen. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
-
de aanleg van een nieuwe gasleiding of het verleggen van de gasleiding is in verband met de gasvoorziening nodig;
-
een (her)inrichting van (delen van) het gebied, waardoor de leiding loopt maakt dit wenselijk of nodig;
-
hierover is advies gevraagd aan de gasleidingbeheerder.
Artikel 17 Leiding - Hoogspanningsverbinding
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding – Hoogspanningsverbinding’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een (bovengrondse) hoogspanningsverbinding, met een belemmerde strook ter breedte van 30 m aan weerszijden van de hartlijn ter plaatse van de aanduiding “hartlijn leiding – hoogspanningsverbinding”.
Indien de belangen van deze dubbelbestemming in strijd zijn met de belangen van een samenvallende andere dubbelbestemming dan geldt de volgende prioriteitsvolgorde:
-
Leiding - Gas (artikel 16);
-
Leiding - Water (artikel 18);
-
Waarde - Archeologie 3 (artikel 19);
-
Waarde - Archeologie 5 (artikel 21);
-
Waarde - Archeologie 6 (artikel 22);
-
Leiding - Hoogspanningsverbinding (artikel 17).
17.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:
-
anders dan in de basisbestemming is bepaald, mogen op de in lid 17.1 bedoelde gronden geen bouwwerken voor de basisbestemming worden gebouwd, maar alleen bouwwerken voor de dubbelbestemming ‘Leiding – Hoogspanningsverbinding’;
-
er mogen geen gebouwen worden gebouwd;
-
de bouwhoogte van hoogspanningsverbindingen zal ten hoogste 15 m bedragen.
17.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.2 en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen en andere bouwwerken toch mogen worden gebouwd op voorwaarde dat:
-
er geen schade wordt toegebracht aan de hoogspanningsverbinding en het functioneren daarvan niet nadelig wordt beïnvloed;
-
hierover advies is gevraagd van de hoogspanningsverbindingbeheerder.
17.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
-
het planten van bomen.
Artikel 18 Leiding - Water
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding – Water’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse waterleiding, met een belemmeringsstrook van 5 m aan weerszijden van de hartlijn van de leiding ter plaatse van de aanduiding “hartlijn leiding – water”.
Indien de belangen van deze dubbelbestemming in strijd zijn met de belangen van een samenvallende andere dubbelbestemming dan geldt de volgende prioriteitsvolgorde:
-
Leiding - Water (artikel 18);
-
Waarde - Archeologie 3 (artikel 20);
-
Leiding - Hoogspanningsverbinding (artikel 17);
18.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:
-
anders dan in de basisbestemming is bepaald, mogen op de in lid 18.1 bedoelde gronden geen bouwwerken voor de basisbestemming worden gebouwd, maar alleen bouwwerken voor de dubbelbestemming ‘Leiding – Water’;
-
er mogen geen gebouwen worden gebouwd;
-
de bouwhoogte van andere bouwwerken zal ten hoogste 2 m bedragen.
18.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 18.2 en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen en andere bouwwerken toch mogen worden gebouwd op voorwaarde dat:
-
er geen schade wordt toegebracht aan de waterleiding en het functioneren daarvan niet nadelig wordt beïnvloed;
-
hierover advies is gevraagd van de leidingbeheerder.
18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag of anders dan in zo'n vergunning is vastgelegd, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
-
het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
-
het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding en ophoging;
-
het verrichten van grondroeractiviteiten, bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk;
-
het diepploegen;
-
het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
-
het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere manier ingraven of indrijven van voorwerpen in de bodem.
-
Het bepaalde in sub a geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:
-
plaatsvinden in het kader van het normale onderhoud of het beheer van de waterleiding of die nodig zijn voor het in stand houden van de waterleidingleiding;
-
al in uitvoering waren op het moment van het van kracht worden van het plan.
-
Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a kan alleen worden verleend als:
-
geen schade ontstaat aan de waterleiding en/of het doelmatige functioneren van de waterleiding niet in gevaar wordt gebracht;
-
hierover advies is gevraagd van de waterleidingbeheerder.
Artikel 19 Waarde - Archeologie 2
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming) tevens bestemd voor het behoud van archeologische waarden.
19.2 Bouwregels
Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:
-
Voor bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door de aanvrager een archeologisch onderzoek worden overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord.
-
Indien uit het in lid 19.2 onder a genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
-
De verplichting in lid 19.2 onder a geldt niet voor bouwplannen die betrekking hebben op bouwactiviteiten met een oppervlakte minder dan 30 m² en een diepte van minder dan 0,35 m.
19.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
-
het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 30 m² en dieper dan 35 cm;
-
het graven van watergangen;
-
het aanbrengen van nieuwe tracés voor ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 35 cm;
-
het verlagen van het waterpeil.
-
Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:
-
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn;
-
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
-
de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
-
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
-
een verplichting tot het doen van opgravingen; of
-
een verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
-
indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in sub b, onder 3 wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de vergunning niet verleend.
-
Wanneer op grond van de hoofdbestemming eveneens een omgevingsvergunning vereist is voor activiteiten als bedoeld onder a gelden de volgende aanvullende regels:
-
voor de op grond van de bestemmingen omgevingsvergunningplichtige activiteiten wordt één omgevingsvergunning afgegeven;
-
bij de beoordeling van de omgevingsvergunningplichtige activiteiten krijgen archeologische belangen voorrang boven de belangen die het omgevingsvergunningstelsel van de hoofdbestemming beoogt te beschermen.
-
Het verbod als bedoeld in lid 19.3 onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
-
het normale onderhoud betreffen. Onder normaal onderhoud van drainage wordt in ieder geval verstaan het vervangen van drainage in inmiddels gedraineerde percelen;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
-
op archeologisch onderzoek gericht zijn.
19.4 Wijzigingsbevoegdheid
-
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 2’ wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
-
Alvorens de in lid 19.4 onder a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.
Artikel 20 Waarde - Archeologie 3
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming) tevens bestemd voor het behoud van archeologische waarden.
Indien de belangen van deze dubbelbestemming in strijd zijn met de belangen van een samenvallende andere dubbelbestemming dan geldt de volgende prioriteitsvolgorde:
-
Leiding - Water (artikel 18);
-
Waarde - Archeologie 3 (artikel 20);
-
Leiding - Hoogspanningsverbinding (artikel 17).
20.2 Bouwregels
Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:
-
Voor bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door de aanvrager een archeologisch onderzoek worden overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord.
-
Indien uit het in lid 20.2 onder a genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
-
De verplichting in lid 20.2 onder a geldt niet voor bouwplannen die betrekking hebben op bouwactiviteiten met een oppervlakte minder dan 50 m² en een diepte van minder dan 0,35 m.
20.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
-
het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 35 cm;
-
het graven van watergangen;
-
het aanbrengen van van nieuwe tracés voor ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 35 cm;
-
het verlagen van het waterpeil.
-
Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:
-
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn;
-
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
-
de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
-
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
-
een verplichting tot het doen van opgravingen; of
-
een verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
-
indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in sub b, onder 3 wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de vergunning niet verleend.
-
Wanneer op grond van de hoofdbestemming eveneens een omgevingsvergunning vereist is voor activiteiten als bedoeld onder a gelden de volgende aanvullende regels:
-
voor de op grond van de bestemmingen omgevingsvergunningplichtige activiteiten wordt één omgevingsvergunning afgegeven;
-
bij de beoordeling van de omgevingsvergunningplichtige activiteiten krijgen archeologische belangen voorrang boven de belangen die het omgevingsvergunningstelsel van de hoofdbestemming beoogt te beschermen.
-
Het verbod als bedoeld in lid 20.3 onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
-
het normale onderhoud betreffen. Onder normaal onderhoud van drainage wordt in ieder geval verstaan het vervangen van drainage in inmiddels gedraineerde percelen;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
-
op archeologisch onderzoek gericht zijn.
20.4 Wijzigingsbevoegdheid
-
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 3’ wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
-
Alvorens de in lid 20.4 onder a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.
Artikel 21 Waarde - Archeologie 5
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie 5’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming) tevens bestemd voor het behoud van archeologische waarden.
Indien de belangen van deze dubbelbestemming in strijd zijn met de belangen van een samenvallende andere dubbelbestemming dan geldt de volgende prioriteitsvolgorde:
-
Leiding - Gas (artikel 16);
-
Leiding - Hoogspanningsverbinding (artikel 17);
-
Waarde - Archeologie 5 (artikel 21).
21.2 Bouwregels
Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:
-
Voor bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door de aanvrager een archeologisch onderzoek worden overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord.
-
Indien uit het in lid 21.2 onder a genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
-
De verplichting in lid 21.2 onder a geldt niet voor bouwplannen die betrekking hebben op bouwactiviteiten met een oppervlakte minder dan 1.000 m² en een diepte van minder dan 0,35 m.
21.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
-
het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 1.000 m² en dieper dan 35 cm;
-
het graven van watergangen;
-
het aanbrengen van van nieuwe tracés voor ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 35 cm;
-
het verlagen van het waterpeil.
-
Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:
-
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn;
-
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
-
de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
-
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
-
een verplichting tot het doen van opgravingen; of
-
een verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
-
indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in sub b, onder 3 wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de vergunning niet verleend.
-
Wanneer op grond van de hoofdbestemming eveneens een omgevingsvergunning vereist is voor activiteiten als bedoeld onder a gelden de volgende aanvullende regels:
-
voor de op grond van de bestemmingen omgevingsvergunningplichtige activiteiten wordt één omgevingsvergunning afgegeven;
-
bij de beoordeling van de omgevingsvergunningplichtige activiteiten krijgen archeologische belangen voorrang boven de belangen die het omgevingsvergunningstelsel van de hoofdbestemming beoogt te beschermen.
-
Het verbod als bedoeld in lid 21.3 onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
-
het normale onderhoud betreffen. Onder normaal onderhoud van drainage wordt in ieder geval verstaan het vervangen van drainage in inmiddels gedraineerde percelen;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
-
op archeologisch onderzoek gericht zijn.
21.4 Wijzigingsbevoegdheid
-
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 5’ wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
-
Alvorens de in lid 21.4 onder a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.
Artikel 22 Waarde - Archeologie 6
22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie 6’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming) tevens bestemd voor het behoud van archeologische waarden.
Indien de belangen van deze dubbelbestemming in strijd zijn met de belangen van een samenvallende andere dubbelbestemming dan geldt de volgende prioriteitsvolgorde:
-
Leiding - Gas (artikel 16);
-
Leiding - Hoogspanningsverbinding (artikel 17)
-
Waarde - Archeologie 6 (artikel 22).
22.2 Bouwregels
Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:
-
Voor bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door de aanvrager een archeologisch onderzoek worden overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord.
-
Indien uit het in lid 22.2 onder a genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
-
De verplichting in lid 22.2 onder a geldt niet voor bouwplannen die betrekking hebben op bouwactiviteiten met een oppervlakte minder dan 15.000 m² en een diepte van minder dan 0,35 m.
22.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
-
het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 15.000 m² en dieper dan 35 cm;
-
het graven van watergangen;
-
het aanbrengen van van nieuwe tracés voor ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 35 cm;
-
het verlagen van het waterpeil.
-
Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:
-
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn;
-
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
-
de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
-
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
-
een verplichting tot het doen van opgravingen; of
-
een verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
-
indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in sub b, onder 3 wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de vergunning niet verleend.
-
Wanneer op grond van de hoofdbestemming eveneens een omgevingsvergunning vereist is voor activiteiten als bedoeld onder a gelden de volgende aanvullende regels:
-
voor de op grond van de bestemmingen omgevingsvergunningplichtige activiteiten wordt één omgevingsvergunning afgegeven;
-
bij de beoordeling van de omgevingsvergunningplichtige activiteiten krijgen archeologische belangen voorrang boven de belangen die het omgevingsvergunningstelsel van de hoofdbestemming beoogt te beschermen.
-
Het verbod als bedoeld in lid 22.3 onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
-
het normale onderhoud betreffen. Onder normaal onderhoud van drainage wordt in ieder geval verstaan het vervangen van drainage in inmiddels gedraineerde percelen;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
-
op archeologisch onderzoek gericht zijn.
22.4 Wijzigingsbevoegdheid
-
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 6’ wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
-
Alvorens de in lid 22.4 onder a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.