21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer - Railverkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
spoorwegvoorzieningen;
-
horecabedrijven, categorie 1, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "horeca tot en met horecacategorie 1";
-
maatschappelijke voorzieningen;
-
woningen, voor zover bestaand,
met daaraan ondergeschikt:
-
groenvoorzieningen;
-
waterlopen en waterpartijen;
-
wegen en straten;
-
openbare nutsvoorzieningen,
met de daarbij behorende:
-
terreinen;
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstwerken zoals bruggen, duikers en/of dammen,
met dien verstande dat:
-
in de bestemming de bij het railverkeer gebruikelijke voorzieningen, zoals bermbeplanting, voorzieningen voor voetgangers en fietsers e.d. zijn begrepen;
-
de bestemming niet in een toename van het aantal spoorstaven voorziet.
21.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen voor de in lid 21.1 onder a tot en met d genoemde functies en gebouwen gelden de volgende regels:
-
de gebouwen zullen binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
per gebouw zullen 1 of meer gevels in de voorgevelrooilijn worden gebouwd, dan wel op de bestaande afstand achter de voorgevelrooilijn;
-
het bebouwingspercentage per bouwperceel zal niet meer dan 80% bedragen, dan wel niet meer dan het bestaande percentage indien dat meer bedraagt;
-
de goot- en bouwhoogte zullen niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte (m)" aangegeven hoogte bedragen;
-
gebouwen dienen met een kap te worden afgedekt in de vorm van een zadeldak, een schilddak, een afgeknot schilddak, een mansardekap, dan wel samengestelde delen van deze kapvormen, waarvan:
-
de dakhelling van het bovenste dakvlak van een mansardekap minimaal 20° dient te bedragen en de dakhelling van het onderste dakvlak van een mansardekap maximaal 80° zal bedragen;
-
de dakhelling van de overige kapvormen minimaal 40° dient te bedragen en maximaal 60° zal bedragen;
-
ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek” zal de maatvoering van een gebouw de bestaande maatvoering en kapvorm zijn.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de doorvaarthoogte van bruggen, duikers en de naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten minste 1,5 m bedragen;
-
de doorvaartbreedte van bruggen, duikers en de naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten minste 2,5 m bedragen;
-
de hoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór een naar de weg gekeerde zijde van een gebouw ten hoogste 1 m zal bedragen;
-
de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, zal ten hoogste 5 m bedragen.
21.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de waterhuishouding;
-
de woonsituatie;
-
de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde stadsgezicht als bedoeld in artikel 35,
bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 21.2, sub a, onder 5 en toestaan dat een gebouw geheel of gedeeltelijk wordt voorzien van een plat dak of dat wordt afgeweken van de voorgeschreven kapvorm;
-
het bepaalde in lid 21.2, sub a, onder 6 door bij het teloor gaan van een als “karakteristiek” aangeduid bouwwerk een maatvoering voor te schrijven die aansluit bij de maatvoering van gebouwen in de naaste omgeving;
-
het bepaalde in lid 21.2, sub b, onder 3 en toestaan dat een erf- en terreinafscheiding met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m vóór een naar de weg gekeerde zijde van een gebouw wordt gebouwd.