HOOFDSTUK 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
-
het plan:
het bestemmingsplan Molenvaart 377, Molenvaart 543 en Balgweg 27a in Breezand van de gemeente Anna Paulowna;
-
het bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0366.BPBG2006hz0005-va01 met de bijbehorende regels en bijlagen;
-
aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
-
aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
-
aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
-
aan-huis-verbonden bedrijf:
een bedrijf, overeenkomstig categorie 1 van de in bijlage 1 opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten, dat in een (gedeelte van) een woning wordt uitgeoefend en dat is gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, door de gebruiker van de woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt, en dat niet krachtens de Wet milieubeheer vergunning- of meldingplichtig is;
-
aan-huis-verbonden beroep:
een beroep overeenkomstig de in bijlage 2 opgenomen lijst met aan huis verbonden beroepen, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de gebruiker, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
-
afhankelijke woonruimte:
een vrijstaand bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
-
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
-
bebouwingspercentage:
een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
-
bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
-
bedrijfswoning/dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
-
beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
-
beroeps- c.q. bedrijfsoppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
-
bestaand:
de situatie zoals die is op het moment dat het bestemmingsplan in werking treedt;
-
bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
-
bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
-
bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
-
bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, als mede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
-
bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
-
bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
-
bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
-
bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
-
bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
-
dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
-
daknok:
het hoogste punt van een schuin dak;
-
dakvoet:
het laagste punt van een schuin dak;
-
detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
-
gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
-
geluidszoneringsplichtige inrichting:
een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;
-
hogere grenswaarde:
een maximale waarde voor de geluidsbelasting die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder;
-
hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
-
horecabedrijf:
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies worden verstrekt;
-
kampeermiddel:
een mobiel en/of demontabel kampeermiddel en/of vast kampeermiddel dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
-
kampeerseizoen:
het kampeerseizoen begint op 15 maart en loopt door tot en met 31 oktober van elk kalenderjaar;
-
kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;
-
mantelzorg:
het bieden van zorg in een woning aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
-
mobiel en/of demontabel kampeermiddel:
een tent, tentwagen, kampeerauto, toercaravan of enig ander onderkomen met de bedoeling deze te plaatsen op een kleinschalig kampeerterrein gedurende ten hoogste 3 aansluitende maanden per kampeerseizoen;
-
onderkomens:
voor verblijf geschikte - al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken - voertuigen, vaartuigen, arken, toercaravans, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken, alsook tenten;
-
openbaar toegankelijk gebied:
weg als bedoeld in artikel 11, lid 1, onder b, van de wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;
-
overkapping:
een bouwwerk met een open constructie zonder eigen wanden, op het erf van een gebouw of standplaats, dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebouw of de standplaats;
-
peil:
-
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
-
de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
-
-
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
-
de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
-
-
indien in of op het water wordt gebouwd:
-
de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabij gelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;
-
-
productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
-
prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
-
recreatieve bewoning:
bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie, waarbij hoofdverblijf elders wordt gehouden;
-
risicovolle inrichting:
een inrichting, waarbij ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
-
seizoenhuisvesting:
bewoning die plaatsvindt in het kader van seizoensgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten, waarbij het hoofdverblijf elders wordt gehouden;
-
seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
-
tweede bouwlaag:
de eerste verdieping van het hoofdgebouw, een souterrain of kelder niet daaronder begrepen;
-
uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
-
vast kampeermiddel:
een stacaravan, trekkershut of ander recreatief verblijf op een kampeerterrein, welke naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven en al dan niet direct steun vindt in of op de grond (plaatsgebonden) en daardoor als bouwwerk is aan te merken;
-
voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw, of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;
-
voorkeursgrenswaarde:
de maximale waarde voor de geluidsbelasting zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder;
-
woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
-
woonunit:
een geprefabriceerd, demontabel en/of relatief eenvoudig te verwijderen gebouw bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht met de basisvoorzieningen ten dienste van woonverblijf.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
-
de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
-
de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
-
de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
-
de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
-
de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
-
meten:
tot of vanuit het hart van een lijn op de (digitale) verbeelding.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, kozijnen, ventilatiekanalen, liftschachten, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
Onder de in sub e genoemde oppervlakte van een bouwwerk, vallen tevens overkappingen en dakoverstekken groter dan 0,5 m.
HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
een composteerbedrijf;
-
bedrijven die zijn genoemd in de Staat van bedrijven (bijlage 1) onder de categorieën 1 en 2,
met dien verstande dat de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – uitsluitend ondergeschikte activiteiten” uitsluitend mogen worden gebruikt voor wonen, opslag en stalling ten behoeve van het composteerbedrijf,
met de daarbij behorende:
-
groenvoorzieningen, met dien verstande dat de gronden ter plaatse van de aanduiding “groen” uitsluitend op de aanleg en het behoud van een afschermende bosstrook gericht dient te zijn;
-
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
water.
3.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:
-
bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
per bestemmingsvlak mogen uitsluitend bedrijfsgebouwen ten behoeve van één bedrijf worden gebouwd;
-
de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 7 m en 15 m;
-
de dakhelling mag niet minder bedragen dan 15°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt.
-
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
-
het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan één per bouwperceel bedragen;
-
de oppervlakte van de bedrijfswoning (hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen) mag niet meer bedragen dan 175 m2, danwel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt.
-
Een bouwvergunning voor een bedrijfsgebouw wordt niet eerder verleend dan nadat de beplantingsstrook als bedoeld in lid 3.1, sub c is gerealiseerd, danwel de zekerheid is verkregen dat deze zal worden gerealiseerd.
-
Voor het bouwen van hoofdgebouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
-
de voorgevel van een hoofdgebouw dient op ten minste 60 m afstand vanuit de wegas en op ten hoogste 72,5 m vanuit de wegas te worden gebouwd, danwel op de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
-
de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 7 m en 11 m, danwel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
-
de dakhelling dient ten minste 30° te bedragen, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
-
in afwijking van het bepaalde onder 2 en 3 mag een hoofdgebouw plat worden afgedekt, met dien verstande dat de bouwhoogte dan niet meer dan 7 m mag bedragen.
-
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
-
aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
-
de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 50% van het bij het oorspronkelijke hoofdgebouw behorende achtererfgebied, met dien verstande dat deze gezamenlijke oppervlakte nooit meer dan 100 m2 mag bedragen;
-
de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m, dan wel ten hoogste 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
-
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m, dan wel de bestaande bouwhoogte, indien deze meer bedraagt;
-
indien vrijstaande bijgebouwen worden voorzien van een kap mogen de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m;
-
indien vrijstaande bijgebouwen plat worden afgedekt, mag de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan 3 m;
-
de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens dient ten minste 2 m te bedragen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevels van gebouwen mag niet meer bedragen dan 1 m;
-
de bouwhoogte van overige erf- en perceelsafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 6 m bedragen.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen;
-
de verkeersveiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing.
Bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld worden de beeldkwaliteitseisen betrokken zoals die zijn geformuleerd in het Beeldkwaliteitsplan project Muntjewerf Anna Paulowna, Molenvaart 377, Molenvaart 543 en Balgweg 27a Breezand d.d.
1 maart 2011.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruik of laten gebruiken van gronden ten behoeve van seksinrichtingen en geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van risicovolle inrichtingen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
-
het gebruik of laten gebruiken van gronden en gebouwen voor detailhandel anders dan productiegebonden detailhandel;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen ten behoeve van de opslag van goederen en materialen anders dan ter plaatse noodzakelijk voor de uitoefening van het bedrijf;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor het stallen van onderkomens voor een periode langer dan 8 achtereenvolgende dagen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen als zelfstandige woning en/of afhankelijke woonruimte;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen voor de uitoefening van logies aan huis (zoals bed and breakfast), zodanig dat:
-
dit niet meer is aan te merken als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie;
-
de oppervlakte meer bedraagt dan 20% van de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing, of meer bedraagt dan 50 m2;
-
er meer dan 2 kamers voor logies aan huis worden gebruikt;
-
parkeren niet op eigen erf plaatsvindt.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
-
Het bevoegd gezag kan, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 3.1 voor de vestiging van bedrijven die niet zijn genoemd in de Staat van bedrijven onder categorie 1 en 2, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid, kunnen worden gelijk gesteld met de bedrijven welke wel zijn genoemd in de in bijlage 1 opgenomen Staat van Bedrijven, onder categorie 1 en 2;
-
het bepaalde in lid 3.5, sub h, voor het gebruik van aan- of uitbouwen of aangebouwde bijgebouwen bij bedrijfswoningen als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:
-
bewoning van een aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, waarbij deze noodzaak dient te zijn aangetoond door een indicering van een onafhankelijke indicatie organisatie;
-
er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden;
-
de afhankelijke woonruimte qua maatvoering binnen de vigerende regeling inzake aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen wordt ingepast;
-
de oppervlakte die wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, niet meer bedraagt dan de maximaal toegestane gezamenlijke oppervlakte aan vrijstaande of aangebouwde bijgebouwen tot een maximum van 100 m2;
-
-
het bepaalde in lid 3.5, sub h, voor het gebruiken van een woonunit bij een bedrijfswoning als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:
-
bewoning van een woonunit noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, waarbij deze noodzaak dient te zijn aangetoond door een indicering van een onafhankelijke indicatie organisatie;
-
er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden;
-
de woonunit qua maatvoering binnen de vigerende regeling inzake aan- en uitbouwen en bijgebouwen wordt ingepast;
-
de woonunit op maximaal 15 m afstand van het hoofdgebouw is gelegen;
-
de woonunit dient te worden verwijderd op het moment dat de mantelzorg is beëindigd.
-
-
Bij het afwijken van het bestemmingsplan zoals genoemd in sub a, mag er geen onevenredige aantasting plaatsvinden van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen;
-
de verkeersveiligheid.
Bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld worden de beeldkwaliteitseisen betrokken zoals die zijn geformuleerd in het Beeldkwaliteitsplan project Muntjewerf Anna Paulowna, Molenvaart 377, Molenvaart 543 en Balgweg 27a Breezand d.d.
1 maart 2011.
Artikel 4 Tuin
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
tuinen en erven behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen en voor de in het plan nader aangeduide functies;
-
paden;
-
parkeren.
4.2 Bouwregels
-
Er mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van erkers en entreepartijen, met dien verstande dat:
-
de diepte van erkers en entreepartijen niet meer mag bedragen dan 1,5 m;
-
de afstand van erkers en entreepartijen tot aan de bestemmingsgrens van de bestemming ‘Verkeer – Verblijf’ niet minder mag bedragen dan 1,5 m;
-
erkers en entreepartijen mogen worden gebouwd aan zowel de voorgevel als een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw;
-
de breedte van erkers en entreepartijen aan de voorgevel van een gebouw niet meer mag bedragen dan 2/3 van de breedte van de voorgevel;
-
de breedte van erkers en entreepartijen aan de zijgevel van een gebouw niet meer mag bedragen dan 1/3 van de breedte van de zijgevel;
-
de bouwhoogte van erkers en entreepartijen niet meer mag bedragen dan 0,30 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevels van gebouwen mag niet meer bedragen dan 1 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van tuin – erfafscheiding” niet meer mag bedragen dan 2 m;
-
de bouwhoogte van overige erf- en perceelsafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 1 m.
4.3 Specifieke gebruiksregels
Onder met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het stallen of laten stallen van vlieg-, vaar- en voertuigen, anders dan ten behoeve van het woongenot.
Artikel 5 Verkeer – Verblijf
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer - Verblijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
woonstraten;
-
voet- en fietspaden;
-
parkeervoorzieningen,
met de daarbij behorende:
-
groenvoorzieningen;
-
speelvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.
5.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van wegen en openbare nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
-
de inhoud per gebouw mag niet meer bedragen dan 50 m³;
-
de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 3 m.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer bedragen dan 5 m.
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
het ruimtelijk beeld;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
de verkeersveiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruiken of laten gebruiken van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen ten behoeve van de opslag van goederen en materialen anders dan ter plaatse noodzakelijk voor de uitoefening van het bedrijf;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen.
Artikel 6 Wonen - 1
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wonen, al dan niet in combinatie met:
-
aan huis verbonden beroepen of bedrijven;
-
bed and breakfast,
met de daarbij behorende:
-
tuinen, erven en terreinen;
-
wegen en paden;
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
water.
6.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
-
een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
het aantal woningen per bouwvlak mag niet meer bedragen dan het ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal wooneenheden” aangegeven aantal;
-
de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m, met dien verstande dat de goothoogte over een breedte van ten hoogste 50% van het dakvlak niet meer mag bedragen dan 6,5 m;
-
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m, met dien verstande dat de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” niet meer mag bedragen dan de aangegeven bouwhoogte.
-
Voor het bouwen van dakkapellen op een naar de weg gekeerd dakvlak van het hoofdgebouw van een woning gelden de volgende regels:
-
de hoogte van de dakkapel mag ten hoogste 2 m zijn, gemeten vanaf de onderzijde van de dakkapel;
-
de onderzijde van de dakkapel dient tenminste 0,4 m en ten hoogste 1 m boven de dakvoet liggen;
-
de bovenzijde van de dakkapel dient tenminste 0,5 m onder de daknok te liggen;
-
de zijkanten van de dakkapel dienen tenminste 0,5 m van de zijkanten van het dakvlak te liggen.
-
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
-
de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 50% van het achtererfgebied, met dien verstande dat deze gezamenlijke oppervlakte nooit meer dan 100 m2 mag bedragen;
-
de gronden ter plaatse van de aanduiding “erf” mogen volledig worden bebouwd met vrijstaande bijgebouwen;
-
de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 3 m, dan wel ten hoogste 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw;
-
indien vrijstaande bijgebouwen worden voorzien van een kap mogen de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m;
-
indien vrijstaande bijgebouwen plat worden afgedekt, mogen de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan 3 m.
-
Voor het bouwen van dakopbouwen op aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen bij hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
-
aan– en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mogen worden voorzien van een dakopbouw uitsluitend als zij zijn gebouwd aan de zijgevel van het hoofdgebouw;
-
de bouwhoogte van de dakopbouw mag niet meer bedragen dan 2 m onder de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
-
de dakhelling van de dakopbouw dient gelijk te zijn aan de dakhelling van het hoofdgebouw;
-
ten hoogste één gevel van de dakopbouw mag verticaal worden opgetrokken tot een goothoogte van 6,5 m, met inachtneming van het bepaalde onder 2.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevels van gebouwen mag niet meer bedragen dan 1 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van wonen – erfafscheiding” niet meer mag bedragen dan 2 m;
-
de bouwhoogte van overige erf- en perceelsafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 m.
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen;
-
de verkeersveiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing.
Bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld worden de beeldkwaliteitseisen betrokken zoals die zijn geformuleerd in het Beeldkwaliteitsplan project Muntjewerf Anna Paulowna, Molenvaart 377, Molenvaart 543 en Balgweg 27a Breezand d.d.
1 maart 2011.
6.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruiken of laten gebruiken van aan- en uitbouwen en bijgebouwen als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte;
-
het gebruiken of laten gebruiken van woningen in combinatie met een aan huis verbonden beroep of bedrijf, zodanig dat de woonfunctie niet in overwegende mate wordt uitgeoefend en er ernstige hinder of afbreuk wordt gedaan aan het woonmilieu. Dit is het geval als:
-
de oppervlakte meer bedraagt dan 20% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing, met een maximum van 50 m2;
-
vrijstaande bijgebouwen niet worden gebruikt voor ondersteuning van een aan huis verbonden beroep of bedrijf, zoals opslag;
-
de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin niet primair is;
-
er reclame-uitingen worden gedaan;
-
parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
-
er sprake is van een onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking;
-
buitenopslag van goederen plaats vindt;
-
het aan huis verbonden beroep of bedrijf niet wordt uitgeoefend door de bewoner;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor het stallen van onderkomens voor een periode langer dan 8 achtereenvolgende dagen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen voor de uitoefening van logies aan huis, zodanig dat:
-
dit niet meer is aan te merken als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie;
-
de oppervlakte meer bedraagt dan 20% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing, of meer bedraagt dan 50 m²;
-
er meer dan 2 kamers voor logies aan huis worden gebruikt;
-
parkeren niet op eigen erf plaatsvindt.
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 6.4, sub a, voor het gebruik van aan – of uitbouwen of aangebouwde bijgebouwen als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:
-
bewoning van een aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg, waarbij deze noodzaak dient te zijn aangetoond door een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie;
-
er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden;
-
de afhankelijke woonruimte qua maatvoering binnen het in lid 5.2, sub b, gestelde past;
-
de oppervlakte die wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, niet meer bedraagt dan de maximaal toegestane gezamenlijke oppervlakte aan vrijstaande of aaneengebouwde bijgebouwen tot een maximum van 100 m²;
-
-
het bepaalde in lid 6.4, sub a, voor het gebruik van een woonunit bij een woning als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:
-
bewoning van een woonunit noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg, waarbij deze noodzaak dient te zijn aangetoond door een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie;
-
er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden;
-
de woonunit qua maatvoering binnen het in lid 6.2, sub b, gestelde past;
-
de woonunit op maximaal 15 m afstand van het hoofdgebouw is gelegen;
-
de woonunit verwijderd wordt op het moment dat de mantelzorg is beëindigd.
-
-
Bij het afwijken van het bestemmingsplan zoals genoemd in sub a, mag er geen onevenredige aantasting plaatsvinden van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen;
-
de verkeersveiligheid.
Bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld worden de beeldkwaliteitseisen betrokken zoals die zijn geformuleerd in het Beeldkwaliteitsplan project Muntjewerf Anna Paulowna, Molenvaart 377, Molenvaart 543 en Balgweg 27a Breezand d.d.
1 maart 2011.
Artikel 7 Wonen – 2
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen - 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wonen, al dan niet in combinatie met:
-
aan huis verbonden beroepen of bedrijven;
-
hobbymatige agrarische activiteiten;
-
bed and breakfast,
met de daarbij behorende:
-
groenvoorzieningen, met dien verstande dat de gronden ter plaatse van de aanduiding “groen” uitsluitend op de aanleg en het behoud van een dichte bosstrook gericht dient te zijn;
-
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
water.
7.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van woningen gelden de volgende regels:
-
het aantal woningen per bestemmingsvlak mag ten hoogste 1 bedragen;
-
de gezamenlijke oppervlakte van hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 510 m2, met dien verstande dat de oppervlakte van de woning niet meer mag bedragen dan 175 m2.
-
Voor het bouwen van hoofdgebouwen van woningen gelden de volgende regels:
-
de voorgevel van een hoofdgebouw dient op ten minste 18 m vanuit de wegas en op ten hoogste 30 m vanuit de wegas te worden gebouwd;
-
de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 5 m en 9 m;
-
de dakhelling dient ten minste 30° te bedragen, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
-
de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens dient ten minste 5 m te bedragen.
-
Een omgevingsvergunning voor een hoofdgebouw van een woning wordt niet eerder verleend dan nadat de beplantingsstrook als bedoeld in lid 7.1, sub b is gerealiseerd, danwel de zekerheid is verkregen dat deze zal worden gerealiseerd.
-
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woningen gelden de volgende regels:
-
aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van een hoofdgebouw te worden gebouwd;
-
de goothoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m, dan wel ten hoogste de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, indien deze meer is;
-
de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,5 m;
-
de bouwhoogte mag niet meer dan 7 m bedragen;
-
de dakhelling dient ten minste 25° te bedragen;
-
de afstand van een vrijstaand bijgebouw tot het hoofdgebouw, aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw mag niet meer dan 15 m bedragen;
-
de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens dient ten minste 2 m te bedragen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevels van gebouwen mag niet meer bedragen dan 1 m;
-
de bouwhoogte van overige erf- en perceelsafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 m bedragen.
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen;
-
de verkeersveiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing.
Bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld worden de beeldkwaliteitseisen betrokken zoals die zijn geformuleerd in het Beeldkwaliteitsplan project Muntjewerf Anna Paulowna, Molenvaart 377, Molenvaart 543 en Balgweg 27a Breezand d.d.
1 maart 2011.
7.4 Afwijken van de bouwregels
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 7.2, sub b, onder 1 voor het bouwen op een afstand van minder dan de voorgeschreven afstand vanuit de wegas van de aangrenzende weg, met dien verstande dat de omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend, indien uit akoestisch onderzoek is gebleken dat de geluidsbelasting minder dan de voorkeurswaarde bedraagt, dan wel in overeenstemming is met een verkregen hogere grenswaarde;
-
het bepaalde in lid 7.2, sub b, onder 2 voor een hogere goot- en bouwhoogte, met dien verstande dat de goot- en bouwhoogte niet meer dan respectievelijk 7 m en 11 m mogen bedragen;
-
het bepaalde in lid 7.2, sub b, onder 2 en onder 3 voor het plat afdekken van hoofdgebouwen, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 7 m mag bedragen;
-
het bepaalde in lid 7.2, sub b, onder 4 voor het bouwen van hoofdgebouwen tot op de zijdelingse perceelgrens;
-
het bepaalde in lid 7.2, sub d, onder 2, 3, 4 en 5 voor het plat afdekken van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen, dan wel ten hoogste de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, indien deze meer is;
-
het bepaalde in lid 7.2, sub d, onder 7 voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot op de zijdelingse perceelgrens.
-
Bij het afwijken van het bestemmingsplan zoals genoemd in sub a, mag er geen onevenredige aantasting plaatsvinden van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen;
-
de verkeersveiligheid.
Bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld worden de beeldkwaliteitseisen betrokken zoals die zijn geformuleerd in het Beeldkwaliteitsplan project Muntjewerf Anna Paulowna, Molenvaart 377, Molenvaart 543 en Balgweg 27a Breezand d.d.
1 maart 2011.
7.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen ten behoeve van seksinrichtingen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bebouwing ten behoeve van windenergie-installaties;
-
het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande of aangebouwde bijgebouwen als zelfstandige woning en/of als afhankelijke woonruimte;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen voor de uitoefening van logies aan huis (zoals bed and breakfast), zodanig dat:
-
dit niet meer is aan te merken als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie;
-
de oppervlakte meer bedraagt dan 20% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing, of meer bedraagt dan 50 m2;
-
er meer dan 2 kamers voor logies aan huis worden gebruikt;
-
parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen of –bedrijven zodanig dat de beroeps- c.q. bedrijfsoppervlakte meer bedraagt dan 30% van de oppervlakte van de woning, met een maximum van 120 m².
7.6 Afwijken van de gebruiksregels
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 7.5, sub d voor het gebruik van aan- of uitbouwen of aangebouwde bijgebouwen als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:
-
bewoning van een aangebouwd bijgebouw noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, waarbij deze noodzaak dient te zijn aangetoond door een indicering van een onafhankelijke indiceringsorganisatie;
-
er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden;
-
de afhankelijke woonruimte qua maatvoering binnen de vigerende regeling inzake aan- en uitbouwen en bijgebouwen wordt ingepast;
-
-
het bepaalde in lid 7.5, sub d voor het gebruik van een woonunit bij een woning als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:
-
bewoning van een woonunit noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, waarbij deze noodzaak dient te zijn aangetoond door een indicering van een onafhankelijke indiceringsorganisatie;
-
er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden;
-
de woonunit qua maatvoering binnen de vigerende regeling inzake aan- en uitbouwen en bijgebouwen wordt ingepast;
-
de woonunit op maximaal 15 m afstand van het hoofdgebouw is gelegen;
-
de woonunit dient te worden verwijderd op het moment dat de mantelzorg is beëindigd.
-
-
Bij het afwijken van het bestemmingsplan zoals genoemd in sub a, mag er geen onevenredige aantasting plaatsvinden van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen;
-
de verkeersveiligheid.
Bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld worden de beeldkwaliteitseisen betrokken zoals die zijn geformuleerd in het Beeldkwaliteitsplan project Muntjewerf Anna Paulowna, Molenvaart 377, Molenvaart 543 en Balgweg 27a Breezand d.d.
1 maart 2011.
Artikel 8 wonen – 3
8.1 Bestemmingsomschrijving
De op de plankaart voor ‘Wonen – 3’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van aan-huis-ver-bonden beroepen en/of hobbymatige agrarische activiteiten,
met de daarbij behorende:
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
water.
Het aantal woningen per bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal woningen.
8.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van woningen ten behoeve van wonen gelden de volgende regels:
-
ten hoogste 40% van het bouwperceel mag worden bebouwd, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen nooit meer dan 250 m² mag bedragen.
-
Voor het bouwen van hoofdgebouwen van woningen gelden de volgende regels:
-
de voorgevel van een hoofdgebouw dient op de bestaande afstand van de wegas te worden gebouwd;
-
de goot- en bouwhoogte mogen niet meer dan respectievelijk 5 m en 9 m bedragen, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer is;
-
de dakhelling dient ten minste 30° te bedragen, dan wel de bestaande dakhelling, indien deze minder is;
-
de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens dient ten minste 5 m te bedragen.
-
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woningen gelden de volgende regels:
-
aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen ten minste 4 m achter (het verlengde van) de voorgevel van een hoofdgebouw te worden gebouwd;
-
de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen per woning mag niet meer dan 75 m² bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte, indien deze meer is;
-
de goothoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel:
-
ten hoogste de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, indien deze meer is, dan wel;
-
de bestaande goothoogte, indien deze meer is;
-
-
de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel de bestaande goothoogte, indien deze meer is;
-
de bouwhoogte mag niet meer dan 6 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte, indien deze meer is;
-
de dakhelling dient ten minste 30° te bedragen, dan wel de bestaande dakhelling, indien deze minder is;
-
de afstand van een vrijstaand bijgebouw tot het hoofdgebouw, aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw mag niet meer dan 15 m bedragen, dan wel de bestaande afstand, indien deze meer is;
-
de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens dient ten minste 2 m te bedragen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevels van gebouwen mag niet meer dan 1 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 6 m bedragen.
8.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen;
-
de verkeersveiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing.
Bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld worden de beeldkwaliteitseisen betrokken zoals die zijn geformuleerd in het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied d.d. 29 mei 2008.
8.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 8.2, sub a, onder 1, voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot ten hoogste 35 m², met dien verstande dat ten hoogste 40% van het bouwperceel bebouwd mag worden;
-
het bepaalde in lid 8.2, sub b, onder 2 voor een hogere goot- en bouwhoogte, met dien verstande dat de goot- en bouwhoogte niet meer dan respectievelijk 7 m en 11 m mogen bedragen;
-
het bepaalde in lid 8.2, sub b, onder 2 en onder 3 voor het plat afdekken van hoofdgebouwen, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 7 m mag bedragen;
-
het bepaalde in lid 8.2, sub b, onder 4 voor het bouwen van hoofdgebouwen tot op de zijdelingse perceelgrens;
-
het bepaalde in lid 8.2, sub c, onder 2, indien de oppervlakte van het bouwperceel meer bedraagt dan 1.000 m², voor het vergroten van de oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met dien verstande dat:
-
de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen per woning niet meer dan 125 m² mag bedragen;
-
de gezamenlijke oppervlakte van hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen per woning niet meer dan 25% van het bouwperceel mag bedragen, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen per woning nooit meer dan 400 m² mag bedragen;
-
het bepaalde in lid 8.2, sub c, onder 3, 4, 5 en 6 voor het plat afdekken van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen, dan wel ten hoogste de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, indien deze meer is;
-
het bepaalde in lid 8.2, sub c, onder 8 voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot op de zijdelingse perceelgrens.
8.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen ten behoeve van seksinrichtingen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bebouwing ten behoeve van windenergie-installaties;
-
het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande of aangebouwde bijgebouwen als zelfstandige woning en/of als afhankelijke woonruimte;
-
het gebruik van woningen ten behoeve van recreatieve bewoning;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen voor de uitoefening van logies aan huis (zoals bed and breakfast);
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen of –bedrijven zodanig dat de beroeps- c.q. bedrijfsoppervlakte meer bedraagt dan 30% van de oppervlakte van de woning, met een maximum van 120 m².
8.6 Afwijken van de gebruiksregels
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 8.5, sub d voor het gebruik van aan- of uitbouwen of aangebouwde bijgebouwen als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:
-
bewoning van een aangebouwd bijgebouw noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, waarbij deze noodzaak dient te zijn aangetoond door een indicering van een onafhankelijke indiceringsorganisatie;
-
er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden;
-
de afhankelijke woonruimte qua maatvoering binnen de vigerende regeling inzake aan- en uitbouwen en bijgebouwen wordt ingepast;
-
-
het bepaalde in lid 8.5, sub d voor het gebruik van een woonunit bij een woning als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:
-
bewoning van een woonunit noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, waarbij deze noodzaak dient te zijn aangetoond door een indicering van een onafhankelijke indiceringsorganisatie;
-
er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden;
-
de woonunit qua maatvoering binnen de vigerende regeling inzake aan- en uitbouwen en bijgebouwen wordt ingepast;
-
de woonunit op maximaal 15 m afstand van het hoofdgebouw is gelegen;
-
de woonunit dient te worden verwijderd op het moment dat de mantelzorg is beëindigd;
-
-
het bepaalde in lid 8.5 sub f voor het gebruik van een deel van een woning ten behoeve van kleinschalige vormen van logies (zoals bed and breakfast), met dien verstande dat:
-
het gebruik ten behoeve van deze functie ondergeschikt dient te zijn aan de woonfunctie;
-
parkeren ten behoeve van de woonfunctie en de logiesfunctie wordt opgelost op het erf behorende bij de woning.
-
-
Bij het afwijken van het bestemmingsplan zoals genoemd in sub a, mag er geen onevenredige aantasting plaatsvinden van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen;
-
de verkeersveiligheid.
Bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld worden de beeldkwaliteitseisen betrokken zoals die zijn geformuleerd in het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied d.d. 29 mei 2008.
Artikel 9 Leiding – Hoogspanningsverbinding
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding – Hoogspanningsverbinding’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor bovengrondse hoogspanningsleidingen.
9.2 Bouwregels
-
In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mag op of in deze gronden niet worden gebouwd, anders dan voor deze bestemming.
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 45 m.
9.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de desbetreffende leiding, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 9.2 sub a en sub b en toestaan dat de in de andere bestemming genoemde gebouwen worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
-
het bepaalde in lid 9.2 sub a sub c en toestaan dat de in de andere bestemming genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
HOOFDSTUK 3 Algemene regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 11 Algemene aanduidingsregels
11.1 Luchtvaartverkeerzone 75
11.1.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de aanduiding “luchtvaartverkeerzone 75” zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), tevens aangeduid voor een invliegstrook voor de luchtvaart.
11.1.2 Bouwregels
Ter plaatse van de aanduiding “luchtvaartverkeerzone 75” mag de bouwhoogte van de bebouwing ten dienste van de aangegeven andere bestemming, niet meer bedragen dan 75 meter.
11.1.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, na het inwinnen van schriftelijk advies bij de beheerder van de betrokken luchtvaartverkeerzone, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.1.2 en toestaan dat de hoogtebeperking ten opzichte van de NAP wordt overschreden, mits toepassing van de afwijkingsbevoegdheid geen onaanvaardbare beperking van het vliegverkeer met zich meebrengt.
11.2 Luchtvaartverkeerzone 80
11.2.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de aanduiding “luchtvaartverkeerzone 80” zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), tevens aangeduid voor een invliegstrook voor de luchtvaart.
11.2.2 Bouwregels
Ter plaatse van de aanduiding “luchtvaartverkeerzone 80” mag de bouwhoogte van de bebouwing ten dienste van de aangegeven andere bestemming, niet meer bedragen dan 80 meter.
11.2.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, na het inwinnen van schriftelijk advies bij de beheerder van de betrokken luchtvaartverkeerzone, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.2.2 en toestaan dat de hoogtebeperking ten opzichte van de NAP wordt overschreden, mits toepassing van de afwijkingsbevoegdheid geen onaanvaardbare beperking van het vliegverkeer met zich meebrengt.
11.3 Luchtvaartverkeerzone 85
11.3.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de aanduiding “luchtvaartverkeerzone 85” zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), tevens aangeduid voor een invliegstrook voor de luchtvaart.
11.3.2 Bouwregels
Ter plaatse van de aanduiding “luchtvaartverkeerzone 85” mag de bouwhoogte van de bebouwing ten dienste van de aangegeven andere bestemming, niet meer bedragen dan 85 meter.
11.3.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, na het inwinnen van schriftelijk advies bij de beheerder van de betrokken luchtvaartverkeerzone, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.3.2 en toestaan dat de hoogtebeperking ten opzichte van de NAP wordt overschreden, mits toepassing van de afwijkingsbevoegdheid geen onaanvaardbare beperking van het vliegverkeer met zich meebrengt.
11.4 Luchtvaartverkeerzone 90
11.4.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de aanduiding “luchtvaartverkeerzone 90” zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), tevens aangeduid voor een invliegstrook voor de luchtvaart.
11.4.2 Bouwregels
Ter plaatse van de aanduiding “luchtvaartverkeerzone 90” mag de bouwhoogte van de bebouwing ten dienste van de aangegeven andere bestemming, niet meer bedragen dan 90 meter.
11.4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, na het inwinnen van schriftelijk advies bij de beheerder van de betrokken luchtvaartverkeerzone, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.4.2 en toestaan dat de hoogtebeperking ten opzichte van de NAP wordt overschreden, mits toepassing van de afwijkingsbevoegdheid geen onaanvaardbare beperking van het vliegverkeer met zich meebrengt.
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder de ontwikkelingsmogelijkheden van aangrenzende (agrarische) bedrijven;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
de verkeersveiligheid,
bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld worden de beeldkwaliteitseisen betrokken zoals die zijn geformuleerd in het Beeldkwaliteitsplan project Muntjewerf Anna Paulowna, Molenvaart 377, Molenvaart 543 en Balgweg 27a Breezand d.d.
1 maart 2011,
bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
de in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, indien dat om constructieve redenen noodzakelijk is;
-
het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of intensiteit daartoe aanleiding geeft;
-
het bepaalde in het plan en toestaan dat de bouwgrenzen worden overschreden indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
-
het bepaalde in het plan ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
-
het bepaalde in het plan en toestaan de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m.
Artikel 13 Algemene wijzigingsregels
-
Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen in die zin dat een transformatorstation, gasdrukmeet- en regelstation, rioolgemaal en naar de aard daarmee gelijk te stellen en bouwwerken van openbaar nut mogen worden gebouwd tot een maximum inhoud van 400 m³ en een maximum bouwhoogte van 4 m.
-
Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen in die zin dat de in het bestemmingsplan opgenomen verwijzing naar wetten, verordeningen, circulaires, publicaties, instanties en dergelijke wordt geactualiseerd. De wijziging wordt uitsluitend toegepast, indien het handhaven van de in de regels opgenomen redactie tot onduidelijkheden en/of onjuistheden leidt. Een eventueel bij de actualisering op te nemen verwijzing naar de aangepaste wetten, verordeningen, circulaires, publicaties en instanties wordt alleen opgenomen, indien deze aanpassingen geen inhoudelijke beleidswijziging betreffen.
-
Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging als bedoeld in sub a en b is de in de Wet ruimtelijke ordening genoemde procedure van toepassing.
HOOFDSTUK 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
-
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
-
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
-
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
-
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
-
Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
-
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
-
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
-
Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
-
Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
“Regels van het Bestemmingsplan Molenvaart 377, Molenvaart 543 en
Balgweg 27a in Breezand”.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 20 juni 2011.