13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
tuinen;
-
overtuinen,
met de daarbij behorende:
-
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
parkeervoorzieningen;
-
waterlopen en -partijen.
-
13.2 Bouwregels
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen op de gronden ter plaatse van de aanduiding “bijgebouwen”, met dien verstande dat de goot- en bouwhoogte en oppervlakte niet meer mogen bedragen dan de in bijlage 2 ‘Bijgebouwen in overtuinen’ aangegeven feitelijke maatvoeringen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van terrein- en erfscheidingen mag niet meer dan 1 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 1,5 m bedragen, met dien verstande dat:
-
de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten minste 1 m uit de perceelsgrens worden gebouwd;
-
de oppervlakte per bouwwerk, geen gebouw zijnde, niet meer mag bedragen dan 2 m², tot een gezamenlijke oppervlakte per perceel van niet meer dan 10 m²;
-
het als ‘Tuin’ bestemde voorerf, achtererf of overtuin als gevolg van het bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor niet meer dan 25% bebouwd mag zijn.
13.3 Nadere eisen
Bij de toepassing van nadere eisen worden de regels als gesteld in artikel 28 onder b in acht genomen.
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
het uitzicht van woningen;
-
de verkeersveiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats en de omvang van bouwwerken.
13.4 Afwijken van de bouwregels
Bij de toepassing van de afwijking van de bouwregels bij een omgevingsvergunning worden de regels als gesteld in artikel 28 onder a en c in acht genomen, voor zover van toepassing.
BOOTHUIZEN
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.2, sub a en lid 13.2, sub b, voor het bouwen van boothuizen, met dien verstande dat:
-
de oppervlaktewaterbeheerder wordt betrokken bij het verlenen van de afwijking bij een omgevingsvergunning;
-
de afwijking bij een omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend indien wordt voldaan aan het bepaalde in het Steigerbeleid zoals besloten door het college van burgemeester en wethouders d.d. 10 mei 2011.
STEIGERS EN OEVER-VERDEDIGINGSWERKEN
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.2, sub b voor het bouwen van steigers en oeververdedigingswerken, met dien verstande dat:
-
de oppervlaktewaterbeheerder wordt betrokken bij het verlenen van de afwijking bij een omgevingsvergunning;
-
de afwijking bij een omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend indien wordt voldaan aan het bepaalde in het Steigerbeleid zoals besloten door het college van burgemeester en wethouders d.d. 10 mei 2011.
13.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen ten behoeve van de opslag van goederen en materialen;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen.