3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
de uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven met daaraan ondergeschikt niet-grondgebonden agrarische activiteiten met een oppervlakte van niet meer dan 250 m² dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is,
en tevens voor:
-
behoud en/of herstel van de cultuurhistorische waarden van de Stelling van Amsterdam,
met de daarbij behorende:
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
waterlopen en -partijen.
3.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van grondgebonden agrarische bedrijven gelden de volgende regels:
-
gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
-
de goot- en bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan de aangegeven goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)” bedragen, dan wel de bestaande hoogten indien deze meer zijn;
-
in aanvulling op het bepaalde in lid 3.2, sub a onder 2 geldt dat voor de hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek” de bestaande hoofdvorm (goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en dakvorm) gehandhaafd dient te blijven;
-
bedrijfsgebouwen dienen ten minste 10 m achter de voorgevel van een bedrijfswoning te worden gebouwd;
-
indien sprake is van een stolpboerderij dienen bedrijfsgebouwen ten minste 15 meter achter de achtergevel van een stolpboerderij te worden gebouwd;
-
de dakhelling van bedrijfsgebouwen dient ten minste 18° te bedragen, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder is;
-
het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan 1 per bedrijf bedragen, dan wel het bestaande aantal indien dit meer is, dan wel de aangegeven bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding “relatie”;
-
de oppervlakte van de niet–inpandige bedrijfswoning mag niet meer dan 150 m² bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
-
de dakhelling van de niet–inpandige bedrijfswoning dient ten minste 30° en ten hoogste 60° te bedragen, dan wel de bestaande dakhelling indien deze afwijkt;
-
de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 3 m te bedragen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is.
-
Voor het bouwen van bouwwerken buiten een bouwvlak geldt de volgende regel:
-
de gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken buiten het bouwvlak mag niet meer dan 50% van het bouwperceel bedragen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 1 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van damhekken 1,5 m mag bedragen;
-
de bouwhoogte van silo's, niet zijnde mest- en sleufsilo's, mag niet meer dan 10 m bedragen;
-
per agrarisch bedrijf mag ten hoogste 1 mestsilo worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is;
-
de bouwhoogte van sleufsilo’s mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte, indien deze meer is;
-
de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 4 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 10 m bedragen;
-
er mogen geen paardenbakken worden gebouwd;
-
er mogen geen windmolens worden gebouwd.
3.3 Nadere eisen
Bij de toepassing van nadere eisen worden de regels als gesteld in artikel 28 onder b in acht genomen.
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
het uitzicht van woningen;
-
de verkeersveiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats en de omvang van bouwwerken.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Bij de toepassing van de afwijking van de bouwregels bij een omgevingsvergunning worden de regels als gesteld in artikel 28 onder a en c in acht genomen, voor zover van toepassing.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 3.2, sub a, onder 2 voor een hogere goot- en bouwhoogte, met dien verstande dat de goot- en bouwhoogte niet meer dan respectievelijk 7 m en 11 m mogen bedragen;
-
het bepaalde in lid 3.2, sub a, onder 3 voor het bouwen van een afwijkende hoofdvorm indien het pand redelijkerwijs niet handhaafbaar is, met dien verstande dat sprake dient te zijn van een passende bouwvorm, waarbij uitgegaan dient te worden van de bestaande hoofdvorm waarbij tevens is voldaan aan het gestelde in het bouwbesluit en de Bouwverordening;
-
het bepaalde in lid 3.2, sub a, onder 10 voor het bouwen van gebouwen tot op de zijdelingse perceelgrens;
-
het bepaalde in lid 3.2, sub c, onder 3 voor het bouwen van één extra mestsilo, met dien verstande dat de inhoud van de mestsilo niet meer dan 1000 m³ mag bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;
-
het bepaalde in lid 3.2, sub c, onder 7 voor het bouwen van paardenbakken, met dien verstande dat voordat de afwijkingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een erfinrichtingsplan overlegt aan het bevoegd gezag.
3.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing ten behoeve van seksinrichtingen en risicovolle inrichtingen;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing ten behoeve van glastuinbouwbedrijven;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing ten behoeve van houtteelt, fruitteelt in de vorm van boomgaarden en boomkwekerijen;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing voor de huisvesting van seizoensarbeiders;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing voor detailhandel anders dan productiegebonden detailhandel met een verkoopvloeroppervlakte van minder dan 50 m²;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing ten behoeve van paardenhouderijen en/of maneges;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen ten behoeve van de opslag van goederen en materialen anders dan ter plaatse noodzakelijk voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen voor de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik) onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan de stalling en/of opslag van onderkomens ten behoeve van de huisvesting van seizoensarbeiders;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van aangebouwde bijgebouwen bij bedrijfswoningen als zelfstandige woning en/of afhankelijke woonruimte anders dan voor mantelzorg;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing ten behoeve van windenergie-installaties;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bouwwerken ten behoeve van dagrecreatief medegebruik;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bouwwerken ten behoeve van recreatieve bewoning.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Bij de toepassing van de afwijking van de bouwregels bij een omgevingsvergunning worden de regels als gesteld in artikel 28 onder a en c in acht genomen, voor zover van toepassing.
ONDERGESCHIKTE NIET-AGRARISCHE BEDRIJFSACTIVITEITEN
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 en lid 3.5 voor het gebruik van bestaande bedrijfsgebouwen ten behoeve van niet-agrarische bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat:
-
per bedrijf nooit meer dan 300 m² van de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen ten behoeve van niet-agrarische bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt;
-
ten behoeve van niet-agrarische bedrijfsactiviteiten mag de bestaande bedrijfsbebouwing met ten hoogste 100 m² worden uitgebreid waarbij de bouwregels van artikel 3, lid 3.2 van overeenkomstige toepassing zijn;
-
uitsluitend de volgende niet-agrarische bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan:
-
bedrijfsactiviteiten die zijn genoemd in categorie 1 en 2 van de bij deze regels behorende bijlage 1 Staat van bedrijven dan wel bedrijven welke niet zijn genoemd, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder nader te stellen voorwaarden, voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven die wel zijn genoemd;
-
een atelier;
-
ambachtelijke bedrijven;
-
een groepsaccommodatie;
-
een paardenhouderij.
RECREATIE - EENHEDEN
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 en lid 3.5 voor het gebruik van bestaande bedrijfsgebouwen ten behoeve van recreatie-eenheden, met dien verstande dat:
-
-
-
per agrarisch bedrijf ten hoogste 6 recreatie-eenheden zijn toegestaan;
-
de oppervlakte per recreatie-eenheid niet meer dan 75 m² mag bedragen;
-
de inhoud per recreatie-eenheid niet meer dan 200 m³ mag bedragen.
-
-
HORECABEDRIJF CATEGORIE 1
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 en lid 3.5 voor het gebruik van bestaande bedrijfsgebouwen ten behoeve van een horecabedrijf categorie 1, met dien verstande dat:
-
per bedrijf ten hoogste één horecabedrijf categorie 1 is toegestaan;
-
per horecabedrijf categorie 1 het gebruik inclusief de opslag niet meer dan 100 m² mag bedragen, waarbij terrassen niet zijn meegerekend;
-
parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
-
het horecabedrijf categorie 1 geen onevenredige verkeersaantrekkende werking mag hebben.
RECREATIEWONING
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 en lid 3.5 voor de bouw van een recreatiewoning, met dien verstande dat:
-
de recreatiewoning binnen het agrarische bouwvlak moet worden gebouwd;
-
de oppervlakte van een recreatiewoning niet meer dan 75 m² mag bedragen;
-
de inhoud van een recreatiewoning niet meer dan 200 m³ mag bedragen;
-
de goothoogte van een recreatiewoning niet meer dan 3 m mag bedragen;
-
de bouwhoogte van een recreatiewoning niet meer dan 5 m mag bedragen;
-
er niet ondergronds mag worden gebouwd;
-
voordat de afwijkingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een erfinrichtingsplan overlegt aan het bevoegd gezag.
DAGRECREATIEF MEDEGEBRUIK
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 en lid 3.5 voor het gebruik van gronden en bouwwerken voor dagrecreatief medegebruik.
BED & BREAKFAST
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 en lid 3.5 voor het toestaan van recreatief medegebruik in de vorm van bed & breakfast, met dien verstande dat:
-
bed & breakfast mag plaatsvinden in bestaande (bedrijfs)woningen of in een daarbij behorend bestaand of nieuw op te richten bebouwing, mits dit past binnen de regeling voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
-
er per bouwperceel in de woning en/ of een bijgebouw gezamenlijk aan maximaal vier personen een bed & breakfast voorziening mag worden aangeboden;
-
de bed & breakfast voorziening dient te voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit en de Bouwverordening voor verblijf van personen;
-
het parkeren ten behoeve van bed & breakfast dient plaats te vinden op eigen erf, dan wel er dient geen onevenredige toename van de verkeers- en parkeerdruk op de omgeving plaats te vinden.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Bij de toepassing van wijzigingsbevoegdheden worden de regels als gesteld in artikel 28 onder a en d in acht genomen, voor zover van toepassing.
HUISVESTING SEIZOENSARBEIDERS IN BEDRIJFS-WONINGEN
-
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen ten behoeve van de huisvestiging van seizoenarbeiders in bedrijfswoningen, met dien verstande dat:
-
de huisvesting uitsluitend mag plaatsvinden als nevenfunctie van het agrarisch bedrijf;
-
de huisvesting uitsluitend mag plaatsvinden, indien wordt voldaan aan het bepaalde in het Bouwbesluit en de Bouwverordening;
-
na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming ‘Agrarisch’ van overeenkomstige toepassing zijn.
HUISVESTING SEIZOENS-ARBEIDERS IN WOONUNITS/ STACARAVANS
-
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen ten behoeve van de huisvesting van seizoenarbeiders in woonunits/stacaravans, met dien verstande dat:
-
de huisvesting uitsluitend mag plaatsvinden als nevenfunctie van het agrarisch bedrijf;
-
de bouwhoogte van de woonunits/stacaravans niet meer dan 3,5 m mag bedragen;
-
de woonunits/stacaravans binnen een bouwvlak dienen te worden geplaatst;
-
de woonunits/stacaravans uitsluitend buiten agrarische bedrijfsgebouwen en achter (het verlengde van) de voorgevel van een bedrijfswoning mogen worden geplaatst;
-
de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woonunits/stacaravans ten hoogste 200 m² per bouwvlak mag bedragen;
-
de woonunits/stacaravans dienen te voldoen aan het bepaalde in het Bouwbesluit en de Bouwverordening;
-
na toepassing van de wijziging zijn de bestemmingsregels van de bestemming ‘Agrarisch’ van overeenkomstige toepassing zijn.
HUISVESTING SEIZOENSARBEIDERS IN ONDERKOMENS
-
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen ten behoeve van de huisvestiging van seizoenarbeiders in onderkomens, met dien verstande dat:
-
de huisvesting uitsluitend mag plaatsvinden als nevenfunctie van het agrarisch bedrijf;
-
de onderkomens uitsluitend op een erf mogen worden geplaatst waarbij het erf dat direct aansluit bij de bebouwing van een agrarisch bedrijf en voor zover bij dat agrarisch bedrijf een bedrijfswoning aanwezig is;
-
ten hoogste 10 onderkomens per erf mogen worden geplaatst;
-
na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming ‘Agrarisch’ van overeenkomstige toepassing zijn.
HUISVESTIGING SEIZOENSARBEIDERS IN VOORMALIGE AGRARISCHE BEBOUWING
-
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen ten behoeve van de huisvesting van seizoenarbeiders indien het betrokken agrarisch bedrijf volledig is beëindigd, met dien verstande dat:
-
de huisvesting uitsluitend mag plaatsvinden in voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, dan wel in de voormalige bedrijfswoning;
-
het voormalige agrarische bedrijfsgebouw dan wel de voormalige bedrijfswoning dient te voldoen aan de bepalingen uit het Bouwbesluit en de Bouwverordening;
-
na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming ‘Agrarisch’ van overeenkomstige toepassing zijn.
WONEN
-
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ met dien verstande dat:
-
de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven;
-
de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plekke;
-
er ten hoogste 1 woning is toegestaan, met dien verstande dat indien er sprake is van een stolpboerderij er in de stolpboerderij 2 woningen zijn toegestaan;
-
voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een erfinrichtingsplan overlegt aan burgemeester en wethouders;
-
voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming ‘Wonen’ van overeenkomstige toepassing zijn.
RUIMTE-VOOR-RUIMTE REGELING
-
Burgemeester en wethouders kunnen kan overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ ten behoeve van 2 woningen met dien verstande dat:
-
de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven;
-
van het vorige lid kan worden afgeweken indien de ruimtelijke kwaliteit daarmee is gediend;
-
de wijziging geen betrekking kan hebben op het hergebruik van kassen of serrestallen;
-
de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plekke;
-
de wijziging alleen kan plaatsvinden, indien de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen worden gesloopt, waarbij:
-
ten minste 1.000 m² aan bedrijfsgebouwen moet worden gesloopt;
-
dan wel ten minste 2.000 m² aan kassen moet worden gesloopt;
-
dan wel een combinatie naar evenredigheid moet worden gesloopt;
-
voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een erfinrichtingsplan overlegt aan burgemeester en wethouders;
-
voor zover de betreffende gronden tevens zijn bestemd voor ‘Waarde – Archeologie I’, ‘Waarde – Archeologie II’ of ‘Waarde – Archeologie III’ een archeologisch onderzoek dient te zijn uitgevoerd, waaruit blijkt dat geen onevenredige schade aan archeologische waarden ontstaat;
-
vóór toepassing van de wijzigingsbevoegdheid overleg met de oppervlaktewaterbeherende instantie dient te zijn gepleegd en het resultaat van dit overleg wordt betrokken bij het wijzigingsbesluit;
-
voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming ‘Wonen’ van overeenkomstige toepassing zijn .
NIET-AGRARISCHE BEDRIJVEN
-
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen in de bestemming ‘Bedrijf’, met dien verstande dat:
-
de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven;
-
de wijziging geen betrekking kan hebben op het hergebruik van kassen of serrestallen;
-
de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plekke;
-
de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend kan worden toegepast ten behoeve van bedrijven genoemd in de categorieën 1 en 2 in de bij deze regels behorende bijlage 1 ‘Staat van Bedrijven’ dan wel bedrijven welke niet zijn genoemd, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder nader te stellen voorwaarden, voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven die wel zijn genoemd;
-
parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
-
buitenopslag niet is toegestaan;
-
de bedrijvigheid geen onevenredige verkeersaantrekkende werking mag hebben;
-
voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een erfinrichtingsplan overlegt aan burgemeester en wethouders;
-
voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming ‘Bedrijf’ van overeenkomstige toepassing zijn.
RECREATIE-EENHEDEN
-
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen ten behoeve van recreatie-eenheden, met dien verstande dat:
-
de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven;
-
de wijziging geen betrekking kan hebben op het hergebruik van kassen of serrestallen;
-
de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plekke;
-
recreatie-eenheden uitsluitend mogen worden gerealiseerd in de voormalige bedrijfsgebouwen en de voormalige bedrijfswoningen;
-
per voormalig agrarisch bedrijf ten hoogste 6 recreatie-eenheden mogen worden gerealiseerd;
-
de vloeroppervlakte per recreatie-eenheid niet meer dan 75 m² mag bedragen;
-
de inhoud per recreatie-eenheid niet meer dan 200 m³ mag bedragen;
-
parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
-
voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een erfinrichtingsplan overlegt aan burgemeester en wethouders;
-
voor het overige na toepassing van de wijziging de bouwregels van de bestemming ‘Agrarisch’ van overeenkomstige toepassing zijn.
PAARDENHOUDERIJEN
-
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening de bestemming wijzigen ten behoeve van een paardenhouderij met dien verstande dat:
-
de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven;
-
de wijziging geen betrekking kan hebben op het hergebruik van kassen of serrestallen;
-
de wijziging uitsluitend wordt toegepast indien de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse volledig zijn beëindigd;
-
parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
-
de paardenhouderijfunctie geen onevenredige verkeersaantrekkende werking mag hebben;
-
voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een erfinrichtingsplan overlegt aan burgemeester en wethouders;
-
voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming ‘Bedrijf’ van overeenkomstige toepassing zijn
KLEINSCHALIG KAMPEREN
-
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening de bestemming wijzigen ten behoeve van recreatief medegebruik in de vorm van kleinschalig kamperen, met dien verstande dat:
-
het kampeerterrein op of in aansluiting bij het bouwperceel wordt gerealiseerd;
-
de oppervlakte van het kampeerterrein, exclusief afschermende beplanting, niet meer dan 0,55 hectare mag bedragen;
-
het aantal standplaatsen voor kampeermiddelen ten hoogste 20 mag bedragen;
-
er geen stacaravans of chalets mogen worden gebouwd/geplaatst, met dien verstande dat per kampeerterrein ten hoogste 1 trekkers-hut en ten hoogste 6 demontabele verblijfsaccommodaties mogen worden gebouwd;
-
voor het bouwen van trekkershutten en demontabele verblijfsaccommodaties gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte mag niet meer dan 3,5 m bedragen;
-
de oppervlakte per demontabele verblijfsaccommodatie en per trekkershut mag niet meer dan 35 m² bedragen;
-
sanitaire en andere voorzieningen dienen in bestaande gebouwen te worden gerealiseerd;
-
voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een erfinrichtingsplan overlegt aan burgemeester en wethouders;
-
voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming ‘Agrarisch’ van overeenkomstige toepassing zijn.
GROEPSACCOMMODATIE
-
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening de bestemming wijzigen ten behoeve van de realisatie van een groepsaccommodatie, met dien verstande dat:
-
de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven;
-
de wijziging geen betrekking kan hebben op het hergebruik van kassen of serrestallen;
-
de wijziging uitsluitend wordt toegepast indien de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse volledig zijn beëindigd;
-
parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
-
de groepsaccommodatie geen onevenredige verkeersaantrekkende werking mag hebben;
-
voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een erfinrichtingsplan overlegt aan burgemeester en wethouders;
-
voor het overige na toepassing van de wijziging de bouwregels van de bestemming ‘Agrarisch’ van overeenkomstige toepassing zijn.