Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
de uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven met daaraan ondergeschikt niet-grondgebonden agrarische activiteiten met een oppervlakte van niet meer dan 250 m² dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is,
en tevens voor:
-
behoud en/of herstel van de cultuurhistorische waarden van de Stelling van Amsterdam,
met de daarbij behorende:
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
waterlopen en -partijen.
3.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van grondgebonden agrarische bedrijven gelden de volgende regels:
-
gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
-
de goot- en bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan de aangegeven goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)” bedragen, dan wel de bestaande hoogten indien deze meer zijn;
-
in aanvulling op het bepaalde in lid 3.2, sub a onder 2 geldt dat voor de hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek” de bestaande hoofdvorm (goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en dakvorm) gehandhaafd dient te blijven;
-
bedrijfsgebouwen dienen ten minste 10 m achter de voorgevel van een bedrijfswoning te worden gebouwd;
-
indien sprake is van een stolpboerderij dienen bedrijfsgebouwen ten minste 15 meter achter de achtergevel van een stolpboerderij te worden gebouwd;
-
de dakhelling van bedrijfsgebouwen dient ten minste 18° te bedragen, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder is;
-
het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan 1 per bedrijf bedragen, dan wel het bestaande aantal indien dit meer is, dan wel de aangegeven bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding “relatie”;
-
de oppervlakte van de niet–inpandige bedrijfswoning mag niet meer dan 150 m² bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
-
de dakhelling van de niet–inpandige bedrijfswoning dient ten minste 30° en ten hoogste 60° te bedragen, dan wel de bestaande dakhelling indien deze afwijkt;
-
de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 3 m te bedragen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is.
-
Voor het bouwen van bouwwerken buiten een bouwvlak geldt de volgende regel:
-
de gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken buiten het bouwvlak mag niet meer dan 50% van het bouwperceel bedragen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 1 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van damhekken 1,5 m mag bedragen;
-
de bouwhoogte van silo's, niet zijnde mest- en sleufsilo's, mag niet meer dan 10 m bedragen;
-
per agrarisch bedrijf mag ten hoogste 1 mestsilo worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is;
-
de bouwhoogte van sleufsilo’s mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte, indien deze meer is;
-
de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 4 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 10 m bedragen;
-
er mogen geen paardenbakken worden gebouwd;
-
er mogen geen windmolens worden gebouwd.
3.3 Nadere eisen
Bij de toepassing van nadere eisen worden de regels als gesteld in artikel 28 onder b in acht genomen.
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
het uitzicht van woningen;
-
de verkeersveiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats en de omvang van bouwwerken.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Bij de toepassing van de afwijking van de bouwregels bij een omgevingsvergunning worden de regels als gesteld in artikel 28 onder a en c in acht genomen, voor zover van toepassing.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 3.2, sub a, onder 2 voor een hogere goot- en bouwhoogte, met dien verstande dat de goot- en bouwhoogte niet meer dan respectievelijk 7 m en 11 m mogen bedragen;
-
het bepaalde in lid 3.2, sub a, onder 3 voor het bouwen van een afwijkende hoofdvorm indien het pand redelijkerwijs niet handhaafbaar is, met dien verstande dat sprake dient te zijn van een passende bouwvorm, waarbij uitgegaan dient te worden van de bestaande hoofdvorm waarbij tevens is voldaan aan het gestelde in het bouwbesluit en de Bouwverordening;
-
het bepaalde in lid 3.2, sub a, onder 10 voor het bouwen van gebouwen tot op de zijdelingse perceelgrens;
-
het bepaalde in lid 3.2, sub c, onder 3 voor het bouwen van één extra mestsilo, met dien verstande dat de inhoud van de mestsilo niet meer dan 1000 m³ mag bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;
-
het bepaalde in lid 3.2, sub c, onder 7 voor het bouwen van paardenbakken, met dien verstande dat voordat de afwijkingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een erfinrichtingsplan overlegt aan het bevoegd gezag.
3.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing ten behoeve van seksinrichtingen en risicovolle inrichtingen;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing ten behoeve van glastuinbouwbedrijven;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing ten behoeve van houtteelt, fruitteelt in de vorm van boomgaarden en boomkwekerijen;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing voor de huisvesting van seizoensarbeiders;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing voor detailhandel anders dan productiegebonden detailhandel met een verkoopvloeroppervlakte van minder dan 50 m²;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing ten behoeve van paardenhouderijen en/of maneges;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen ten behoeve van de opslag van goederen en materialen anders dan ter plaatse noodzakelijk voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen voor de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik) onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan de stalling en/of opslag van onderkomens ten behoeve van de huisvesting van seizoensarbeiders;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van aangebouwde bijgebouwen bij bedrijfswoningen als zelfstandige woning en/of afhankelijke woonruimte anders dan voor mantelzorg;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing ten behoeve van windenergie-installaties;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bouwwerken ten behoeve van dagrecreatief medegebruik;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bouwwerken ten behoeve van recreatieve bewoning.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Bij de toepassing van de afwijking van de bouwregels bij een omgevingsvergunning worden de regels als gesteld in artikel 28 onder a en c in acht genomen, voor zover van toepassing.
ONDERGESCHIKTE NIET-AGRARISCHE BEDRIJFSACTIVITEITEN
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 en lid 3.5 voor het gebruik van bestaande bedrijfsgebouwen ten behoeve van niet-agrarische bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat:
-
per bedrijf nooit meer dan 300 m² van de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen ten behoeve van niet-agrarische bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt;
-
ten behoeve van niet-agrarische bedrijfsactiviteiten mag de bestaande bedrijfsbebouwing met ten hoogste 100 m² worden uitgebreid waarbij de bouwregels van artikel 3, lid 3.2 van overeenkomstige toepassing zijn;
-
uitsluitend de volgende niet-agrarische bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan:
-
bedrijfsactiviteiten die zijn genoemd in categorie 1 en 2 van de bij deze regels behorende bijlage 1 Staat van bedrijven dan wel bedrijven welke niet zijn genoemd, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder nader te stellen voorwaarden, voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven die wel zijn genoemd;
-
een atelier;
-
ambachtelijke bedrijven;
-
een groepsaccommodatie;
-
een paardenhouderij.
RECREATIE - EENHEDEN
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 en lid 3.5 voor het gebruik van bestaande bedrijfsgebouwen ten behoeve van recreatie-eenheden, met dien verstande dat:
-
-
-
per agrarisch bedrijf ten hoogste 6 recreatie-eenheden zijn toegestaan;
-
de oppervlakte per recreatie-eenheid niet meer dan 75 m² mag bedragen;
-
de inhoud per recreatie-eenheid niet meer dan 200 m³ mag bedragen.
-
-
HORECABEDRIJF CATEGORIE 1
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 en lid 3.5 voor het gebruik van bestaande bedrijfsgebouwen ten behoeve van een horecabedrijf categorie 1, met dien verstande dat:
-
per bedrijf ten hoogste één horecabedrijf categorie 1 is toegestaan;
-
per horecabedrijf categorie 1 het gebruik inclusief de opslag niet meer dan 100 m² mag bedragen, waarbij terrassen niet zijn meegerekend;
-
parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
-
het horecabedrijf categorie 1 geen onevenredige verkeersaantrekkende werking mag hebben.
RECREATIEWONING
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 en lid 3.5 voor de bouw van een recreatiewoning, met dien verstande dat:
-
de recreatiewoning binnen het agrarische bouwvlak moet worden gebouwd;
-
de oppervlakte van een recreatiewoning niet meer dan 75 m² mag bedragen;
-
de inhoud van een recreatiewoning niet meer dan 200 m³ mag bedragen;
-
de goothoogte van een recreatiewoning niet meer dan 3 m mag bedragen;
-
de bouwhoogte van een recreatiewoning niet meer dan 5 m mag bedragen;
-
er niet ondergronds mag worden gebouwd;
-
voordat de afwijkingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een erfinrichtingsplan overlegt aan het bevoegd gezag.
DAGRECREATIEF MEDEGEBRUIK
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 en lid 3.5 voor het gebruik van gronden en bouwwerken voor dagrecreatief medegebruik.
BED & BREAKFAST
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 en lid 3.5 voor het toestaan van recreatief medegebruik in de vorm van bed & breakfast, met dien verstande dat:
-
bed & breakfast mag plaatsvinden in bestaande (bedrijfs)woningen of in een daarbij behorend bestaand of nieuw op te richten bebouwing, mits dit past binnen de regeling voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
-
er per bouwperceel in de woning en/ of een bijgebouw gezamenlijk aan maximaal vier personen een bed & breakfast voorziening mag worden aangeboden;
-
de bed & breakfast voorziening dient te voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit en de Bouwverordening voor verblijf van personen;
-
het parkeren ten behoeve van bed & breakfast dient plaats te vinden op eigen erf, dan wel er dient geen onevenredige toename van de verkeers- en parkeerdruk op de omgeving plaats te vinden.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Bij de toepassing van wijzigingsbevoegdheden worden de regels als gesteld in artikel 28 onder a en d in acht genomen, voor zover van toepassing.
HUISVESTING SEIZOENSARBEIDERS IN BEDRIJFS-WONINGEN
-
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen ten behoeve van de huisvestiging van seizoenarbeiders in bedrijfswoningen, met dien verstande dat:
-
de huisvesting uitsluitend mag plaatsvinden als nevenfunctie van het agrarisch bedrijf;
-
de huisvesting uitsluitend mag plaatsvinden, indien wordt voldaan aan het bepaalde in het Bouwbesluit en de Bouwverordening;
-
na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming ‘Agrarisch’ van overeenkomstige toepassing zijn.
HUISVESTING SEIZOENS-ARBEIDERS IN WOONUNITS/ STACARAVANS
-
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen ten behoeve van de huisvesting van seizoenarbeiders in woonunits/stacaravans, met dien verstande dat:
-
de huisvesting uitsluitend mag plaatsvinden als nevenfunctie van het agrarisch bedrijf;
-
de bouwhoogte van de woonunits/stacaravans niet meer dan 3,5 m mag bedragen;
-
de woonunits/stacaravans binnen een bouwvlak dienen te worden geplaatst;
-
de woonunits/stacaravans uitsluitend buiten agrarische bedrijfsgebouwen en achter (het verlengde van) de voorgevel van een bedrijfswoning mogen worden geplaatst;
-
de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woonunits/stacaravans ten hoogste 200 m² per bouwvlak mag bedragen;
-
de woonunits/stacaravans dienen te voldoen aan het bepaalde in het Bouwbesluit en de Bouwverordening;
-
na toepassing van de wijziging zijn de bestemmingsregels van de bestemming ‘Agrarisch’ van overeenkomstige toepassing zijn.
HUISVESTING SEIZOENSARBEIDERS IN ONDERKOMENS
-
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen ten behoeve van de huisvestiging van seizoenarbeiders in onderkomens, met dien verstande dat:
-
de huisvesting uitsluitend mag plaatsvinden als nevenfunctie van het agrarisch bedrijf;
-
de onderkomens uitsluitend op een erf mogen worden geplaatst waarbij het erf dat direct aansluit bij de bebouwing van een agrarisch bedrijf en voor zover bij dat agrarisch bedrijf een bedrijfswoning aanwezig is;
-
ten hoogste 10 onderkomens per erf mogen worden geplaatst;
-
na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming ‘Agrarisch’ van overeenkomstige toepassing zijn.
HUISVESTIGING SEIZOENSARBEIDERS IN VOORMALIGE AGRARISCHE BEBOUWING
-
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen ten behoeve van de huisvesting van seizoenarbeiders indien het betrokken agrarisch bedrijf volledig is beëindigd, met dien verstande dat:
-
de huisvesting uitsluitend mag plaatsvinden in voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, dan wel in de voormalige bedrijfswoning;
-
het voormalige agrarische bedrijfsgebouw dan wel de voormalige bedrijfswoning dient te voldoen aan de bepalingen uit het Bouwbesluit en de Bouwverordening;
-
na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming ‘Agrarisch’ van overeenkomstige toepassing zijn.
WONEN
-
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ met dien verstande dat:
-
de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven;
-
de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plekke;
-
er ten hoogste 1 woning is toegestaan, met dien verstande dat indien er sprake is van een stolpboerderij er in de stolpboerderij 2 woningen zijn toegestaan;
-
voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een erfinrichtingsplan overlegt aan burgemeester en wethouders;
-
voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming ‘Wonen’ van overeenkomstige toepassing zijn.
RUIMTE-VOOR-RUIMTE REGELING
-
Burgemeester en wethouders kunnen kan overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ ten behoeve van 2 woningen met dien verstande dat:
-
de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven;
-
van het vorige lid kan worden afgeweken indien de ruimtelijke kwaliteit daarmee is gediend;
-
de wijziging geen betrekking kan hebben op het hergebruik van kassen of serrestallen;
-
de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plekke;
-
de wijziging alleen kan plaatsvinden, indien de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen worden gesloopt, waarbij:
-
ten minste 1.000 m² aan bedrijfsgebouwen moet worden gesloopt;
-
dan wel ten minste 2.000 m² aan kassen moet worden gesloopt;
-
dan wel een combinatie naar evenredigheid moet worden gesloopt;
-
voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een erfinrichtingsplan overlegt aan burgemeester en wethouders;
-
voor zover de betreffende gronden tevens zijn bestemd voor ‘Waarde – Archeologie I’, ‘Waarde – Archeologie II’ of ‘Waarde – Archeologie III’ een archeologisch onderzoek dient te zijn uitgevoerd, waaruit blijkt dat geen onevenredige schade aan archeologische waarden ontstaat;
-
vóór toepassing van de wijzigingsbevoegdheid overleg met de oppervlaktewaterbeherende instantie dient te zijn gepleegd en het resultaat van dit overleg wordt betrokken bij het wijzigingsbesluit;
-
voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming ‘Wonen’ van overeenkomstige toepassing zijn .
NIET-AGRARISCHE BEDRIJVEN
-
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen in de bestemming ‘Bedrijf’, met dien verstande dat:
-
de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven;
-
de wijziging geen betrekking kan hebben op het hergebruik van kassen of serrestallen;
-
de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plekke;
-
de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend kan worden toegepast ten behoeve van bedrijven genoemd in de categorieën 1 en 2 in de bij deze regels behorende bijlage 1 ‘Staat van Bedrijven’ dan wel bedrijven welke niet zijn genoemd, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder nader te stellen voorwaarden, voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven die wel zijn genoemd;
-
parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
-
buitenopslag niet is toegestaan;
-
de bedrijvigheid geen onevenredige verkeersaantrekkende werking mag hebben;
-
voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een erfinrichtingsplan overlegt aan burgemeester en wethouders;
-
voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming ‘Bedrijf’ van overeenkomstige toepassing zijn.
RECREATIE-EENHEDEN
-
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen ten behoeve van recreatie-eenheden, met dien verstande dat:
-
de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven;
-
de wijziging geen betrekking kan hebben op het hergebruik van kassen of serrestallen;
-
de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plekke;
-
recreatie-eenheden uitsluitend mogen worden gerealiseerd in de voormalige bedrijfsgebouwen en de voormalige bedrijfswoningen;
-
per voormalig agrarisch bedrijf ten hoogste 6 recreatie-eenheden mogen worden gerealiseerd;
-
de vloeroppervlakte per recreatie-eenheid niet meer dan 75 m² mag bedragen;
-
de inhoud per recreatie-eenheid niet meer dan 200 m³ mag bedragen;
-
parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
-
voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een erfinrichtingsplan overlegt aan burgemeester en wethouders;
-
voor het overige na toepassing van de wijziging de bouwregels van de bestemming ‘Agrarisch’ van overeenkomstige toepassing zijn.
PAARDENHOUDERIJEN
-
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening de bestemming wijzigen ten behoeve van een paardenhouderij met dien verstande dat:
-
de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven;
-
de wijziging geen betrekking kan hebben op het hergebruik van kassen of serrestallen;
-
de wijziging uitsluitend wordt toegepast indien de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse volledig zijn beëindigd;
-
parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
-
de paardenhouderijfunctie geen onevenredige verkeersaantrekkende werking mag hebben;
-
voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een erfinrichtingsplan overlegt aan burgemeester en wethouders;
-
voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming ‘Bedrijf’ van overeenkomstige toepassing zijn
KLEINSCHALIG KAMPEREN
-
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening de bestemming wijzigen ten behoeve van recreatief medegebruik in de vorm van kleinschalig kamperen, met dien verstande dat:
-
het kampeerterrein op of in aansluiting bij het bouwperceel wordt gerealiseerd;
-
de oppervlakte van het kampeerterrein, exclusief afschermende beplanting, niet meer dan 0,55 hectare mag bedragen;
-
het aantal standplaatsen voor kampeermiddelen ten hoogste 20 mag bedragen;
-
er geen stacaravans of chalets mogen worden gebouwd/geplaatst, met dien verstande dat per kampeerterrein ten hoogste 1 trekkers-hut en ten hoogste 6 demontabele verblijfsaccommodaties mogen worden gebouwd;
-
voor het bouwen van trekkershutten en demontabele verblijfsaccommodaties gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte mag niet meer dan 3,5 m bedragen;
-
de oppervlakte per demontabele verblijfsaccommodatie en per trekkershut mag niet meer dan 35 m² bedragen;
-
sanitaire en andere voorzieningen dienen in bestaande gebouwen te worden gerealiseerd;
-
voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een erfinrichtingsplan overlegt aan burgemeester en wethouders;
-
voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming ‘Agrarisch’ van overeenkomstige toepassing zijn.
GROEPSACCOMMODATIE
-
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening de bestemming wijzigen ten behoeve van de realisatie van een groepsaccommodatie, met dien verstande dat:
-
de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven;
-
de wijziging geen betrekking kan hebben op het hergebruik van kassen of serrestallen;
-
de wijziging uitsluitend wordt toegepast indien de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse volledig zijn beëindigd;
-
parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
-
de groepsaccommodatie geen onevenredige verkeersaantrekkende werking mag hebben;
-
voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een erfinrichtingsplan overlegt aan burgemeester en wethouders;
-
voor het overige na toepassing van de wijziging de bouwregels van de bestemming ‘Agrarisch’ van overeenkomstige toepassing zijn.
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
bedrijven die zijn genoemd in categorie 1 en 2 van de bij deze regels behorende bijlage 1 ‘Staat van Bedrijven’;
en tevens voor:
-
agrarische activiteiten ondergeschikt aan de bedrijfsbestemming, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “agrarisch”;
met de daarbij behorende:
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
waterlopen en -partijen.
4.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van bedrijven gelden de volgende regels:
-
gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
-
de goot- en bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan de aangegeven goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)” bedragen, dan wel de bestaande hoogten indien deze meer zijn;
-
het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan het bestaande aantal per bouwvlak bedragen;
-
de oppervlakte van niet-inpandige bedrijfswoningen mag niet meer dan 150 m² bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
-
de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 3 m te bedragen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is.
-
-
-
Voor het bouwen van bouwwerken buiten een bouwvlak geldt de volgende regel:
-
-
-
de gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken buiten het bouwvlak mag niet meer dan 50% van het bouwperceel bedragen.
-
-
-
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
-
-
de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van hoofdgebouwen mag niet meer dan 1 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het bouwvlak mag niet meer dan 10 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten het bouwvlak mag niet meer dan 3 m bedragen;
-
er mogen geen paardenbakken worden gebouwd;
-
er mogen geen lichtmasten worden gebouwd.
4.3 Nadere eisen
Bij de toepassing van nadere eisen worden de regels als gesteld in artikel 28 onder b in acht genomen.
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
het uitzicht van woningen;
-
de verkeersveiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats en de omvang van bouwwerken.
4.4 Afwijken van de bouwregels
Bij de toepassing van de afwijking van de bouwregels bij een omgevingsvergunning worden de regels als gesteld in artikel 28 onder a en c in acht genomen, voor zover van toepassing.
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 4.2, sub a, onder 2 voor een hogere goot- en bouwhoogte, met dien verstande dat de goot- en bouwhoogte niet meer dan respectievelijk 7 m en 11 m mogen bedragen;
-
het bepaalde in lid 4.2, sub a, onder 5 voor het bouwen van gebouwen tot op de zijdelingse perceelgrens;
-
het bepaalde in lid 4.2, sub c, onder 6 voor het bouwen van lichtmasten, met dien verstande dat de bouwhoogte van lichtmasten niet meer dan 4 meter mag bedragen.
4.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen en geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen ten behoeve van de opslag van goederen en materialen anders dan ter plaatse noodzakelijk voor de uitoefening van het bedrijf;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen voor de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik) onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan ter plaatse noodzakelijk voor de uitoefening van het bedrijf;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van aangebouwde bijgebouwen bij bedrijfswoningen als zelfstandige woning en/of afhankelijke woonruimte;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan productiegebonden detailhandel.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
Bij de toepassing van de afwijking van de gebruiksregels bij een omgevingsvergunning worden de regels als gesteld in artikel 28 onder a en c in acht genomen, voor zover van toepassing.
BEDRIJVEN NIET GENOEMD IN STAAT VAN BEDRIJVEN
-
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 4.1 en lid 4.5 voor de vestiging van bedrijven die niet zijn genoemd in de bijlage 1 ‘Staat van Bedrijven’ onder categorie 1 en 2, dan wel bedrijven die worden genoemd in categorie 3.1, mits deze bedrijven naar aard en/of effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid, kunnen worden gelijk gesteld met de bedrijven die wel zijn genoemd in de bijlage 1 ‘Staat van Bedrijven’, onder categorie 1 en 2.
BED & BREAKFAST
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 en lid 4.5 voor het toestaan van recreatief medegebruik in de vorm van bed & breakfast, met dien verstande dat:
-
bed & breakfast mag plaatsvinden in bestaande (bedrijfs)woningen of in een daarbij behorend bestaand of nieuw op te richten bebouwing, mits dit past binnen de regeling voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
-
er per bouwperceel in de woning en/ of een bijgebouw gezamenlijk aan maximaal vier personen een bed & breakfast voorziening mag worden aangeboden;
-
de bed & breakfast voorziening dient te voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit en de Bouwverordening voor verblijf van personen;
-
het parkeren ten behoeve van bed & breakfast dient plaats te vinden op eigen erf, dan wel er dient geen onevenredige toename van de verkeers- en parkeerdruk op de omgeving plaats te vinden.
4.7 Wijzigingsbevoegdheid
Bij de toepassing van wijzigingsbevoegdheden worden de regels als gesteld in artikel 28 onder a en d in acht genomen, voor zover van toepassing.
WONEN
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ met dien verstande dat:
-
de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige bedrijfsbebouwing met bijbehorende erven;
-
de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de bedrijfsactiviteiten ter plekke;
-
er ten hoogste 1 woning is toegestaan, met dien verstande dat indien er sprake is van een stolpboerderij er in de stolpboerderij 2 woningen zijn toegestaan;
-
voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een erfinrichtingsplan overlegt aan burgemeester en wethouders;
-
voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming ‘Wonen’ van overeenkomstige toepassing zijn.
Artikel 5 Bedrijf - Nutsbedrijf
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf – Nutsbedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
openbare nutsvoorzieningen,
met de daarbij behorende:
-
groenvoorzieningen;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
waterlopen en -partijen.
5.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
-
gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
-
de goot- en bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan de aangegeven goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)” bedragen, dan wel de bestaande hoogten indien deze meer zijn.
-
Voor het bouwen van bouwwerken buiten een bouwvlak geldt de volgende regel:
-
de gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken buiten het bouwvlak mag niet meer dan 50% van het bouwperceel bedragen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het bouwvlak, mag niet meer dan 10 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten het bouwvlak, mag niet meer dan 3 m bedragen
5.3 Nadere eisen
Bij de toepassing van nadere eisen worden de regels als gesteld in artikel 28 onder b in acht genomen.
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
het uitzicht van woningen;
-
de verkeersveiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats en de omvang van bouwwerken.
5.4 Afwijken van de bouwregels
Bij de toepassing van de afwijking van de bouwregels bij een omgevingsvergunning worden de regels als gesteld in artikel 28 onder a en c in acht genomen, voor zover van toepassing.
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2, sub a, onder 2, voor een hogere bouwhoogte, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 6 m mag bedragen.
Artikel 6 Bos
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bos’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
bos en bebossing,
met de daarbij behorende:
-
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
waterlopen en -partijen.
6.2 Bouwregels
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
6.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen ten behoeve van de opslag van goederen en materialen;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen voor de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik) onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen.
Artikel 7 Detailhandel
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Detailhandel’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
detailhandel,
met de daarbij behorende:
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
waterlopen en -partijen.
7.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van detailhandel gelden de volgende regels:
-
gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
-
de goot- en bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan de aangegeven goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)” bedragen, dan wel de bestaande hoogten indien deze meer zijn;
-
het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan het bestaande aantal per bouwvlak bedragen;
-
de oppervlakte van niet-inpandige bedrijfswoningen mag niet meer dan 150 m² bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
-
de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 3 m te bedragen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is.
-
Voor het bouwen van bouwwerken buiten een bouwvlak geldt de volgende regel:
-
de gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken buiten het bouwvlak mag niet meer dan 50% van het bouwperceel bedragen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van hoofdgebouwen mag niet meer dan 1 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
7.3 Nadere eisen
Bij de toepassing van nadere eisen worden de regels als gesteld in artikel 28 onder b in acht genomen.
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
het uitzicht van woningen;
-
de verkeersveiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats en de omvang van bouwwerken.
7.4 Afwijken van de bouwregels
Bij de toepassing van de afwijking van de bouwregels bij een omgevingsvergunning worden de regels als gesteld in artikel 28 onder a en c in acht genomen, voor zover van toepassing.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 7.2, sub a, onder 2 voor een hogere goot- en bouwhoogte, met dien verstande dat de goot- en bouwhoogte niet meer dan respectievelijk 7 m en 11 m mogen bedragen;
-
het bepaalde in lid 7.2, sub a, onder 5 voor het bouwen van gebouwen tot op de zijdelingse perceelgrens.
7.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen ten behoeve van de opslag van goederen en materialen anders dan ter plaatse noodzakelijk voor de uitoefening van het bedrijf;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen voor de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik) onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan ter plaatse noodzakelijk voor de uitoefening van het bedrijf;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van aangebouwde bijgebouwen bij bedrijfswoningen als zelfstandige woning en/of afhankelijke woonruimte.
7.6 Wijzigingsbevoegdheid
Bij de toepassing van wijzigingsbevoegdheden worden de regels als gesteld in artikel 28 onder a en c in acht genomen, voor zover van toepassing.
WONEN
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ met dien verstande dat:
-
de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige bedrijfsbebouwing met bijbehorende erven;
-
de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de bedrijfsactiviteiten ter plekke;
-
er ten hoogste 1 woning is toegestaan, met dien verstande dat indien er sprake is van een stolpboerderij er in de stolpboerderij 2 woningen zijn toegestaan;
-
voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een erfinrichtingsplan overlegt aan burgemeester en wethouders;
-
voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming ‘Wonen’ van overeenkomstige toepassing zijn.
Artikel 8 Groen
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
sport- en speelvoorzieningen;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
waterlopen en -partijen.
8.2 Bouwregels
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van sport- en speelvoorzieningen mag niet meer dan 4 m bedragen, met dien verstande dat uitsluitend sport- en speelvoorzieningen zijn toegestaan die functioneren met behulp van zwaartekracht of fysieke kracht van een mens;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
8.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen ten behoeve van de opslag van goederen en materialen;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen voor de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik) onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen.
Artikel 9 Horeca
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Horeca’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
horecabedrijven categorie 1;
-
horecabedrijven die op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan aanwezig zijn, te weten een café aan de Zuiderstraat 5 te West-Graftdijk,
met de daarbij behorende:
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
waterlopen en -partijen.
9.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van horeca gelden de volgende regels:
-
gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
-
de goot- en bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan de aangegeven goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)” bedragen, dan wel de bestaande hoogten indien deze meer zijn;
-
het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan het bestaande aantal per bouwvlak bedragen;
-
de oppervlakte van niet-inpandige bedrijfswoningen mag niet meer dan 150 m² bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
-
de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 3 m te bedragen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is.
-
Voor het bouwen van bouwwerken buiten een bouwvlak geldt de volgende regel:
-
de gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken buiten het bouwvlak mag niet meer dan 50% van het bouwperceel bedragen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van hoofdgebouwen mag niet meer dan 1 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
9.3 Nadere eisen
Bij de toepassing van nadere eisen worden de regels als gesteld in artikel 28 onder b in acht genomen.
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
het uitzicht van woningen;
-
de verkeersveiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats en de omvang van bouwwerken.
9.4 Afwijken van de bouwregels
Bij de toepassing van de afwijking van de bouwregels bij een omgevingsvergunning worden de regels als gesteld in artikel 28 onder a en c in acht genomen, voor zover van toepassing.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 9.2, sub a, onder 2 voor een hogere goot- en bouwhoogte, met dien verstande dat de goot- en bouwhoogte niet meer dan respectievelijk 7 m en 11 m mogen bedragen;
-
het bepaalde in lid 9.2, sub a, onder 5 voor het bouwen van gebouwen tot op de zijdelingse perceelgrens.
9.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen ten behoeve van de opslag van goederen en materialen anders dan ter plaatse noodzakelijk voor de uitoefening van het bedrijf;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen voor de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik) onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van aangebouwde bijgebouwen bij bedrijfswoningen als zelfstandige woning en/of afhankelijke woonruimte.
9.6 Wijzigingsbevoegdheid
Bij de toepassing van wijzigingsbevoegdheden worden de regels als gesteld in artikel 28 onder a en d in acht genomen, voor zover van toepassing.
WONEN
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ met dien verstande dat:
-
de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige bedrijfsbebouwing met bijbehorende erven;
-
de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de bedrijfsactiviteiten ter plekke;
-
er ten hoogste 1 woning is toegestaan, met dien verstande dat indien er sprake is van een stolpboerderij er in de stolpboerderij 2 woningen zijn toegestaan;
-
voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een erfinrichtingsplan overlegt aan burgemeester en wethouders;
-
voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming ‘Wonen’ van overeenkomstige toepassing zijn.
Artikel 10 Maatschappelijk
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
maatschappelijke voorzieningen, met dien verstande dat ter plaatse van het Noordeinde 18 in Noordeinde, Graftdijkplein 3 in West-Graftdijk en Dorpsstraat 41-43 te Markenbinnen tevens ondergeschikte dienstverlening, ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca-activiteiten zijn toegestaan;
-
begraafplaats, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "begraafplaats",
met de daarbij behorende:
-
sport- en speelvoorzieningen;
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
waterlopen en -partijen.
10.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van de in lid 10.1, onder a genoemde voorzieningen gelden de volgende regels:
-
gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
-
de goot- en bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan de aangegeven goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ bedragen, dan wel de bestaande hoogten indien deze meer zijn;
-
het aantal dienstwoningen mag niet meer dan het bestaande aantal per bouwvlak bedragen;
-
de oppervlakte van niet-inpandige dienstwoningen mag niet meer dan 150 m² bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
-
de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 3 m te bedragen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is.
-
Voor het bouwen van bouwwerken buiten een bouwvlak geldt de volgende regel:
-
de gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken buiten het bouwvlak mag niet meer dan 50% van het bouwperceel bedragen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van hoofdgebouwen mag niet meer dan 1 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
-
de bouwhoogte van sport- en speelvoorzieningen mag niet meer dan 4 m bedragen, met dien verstande dat uitsluitend sport- en speelvoorzieningen zijn toegestaan die functioneren met behulp van zwaartekracht of fysieke kracht van een mens;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
10.3 Nadere eisen
Bij de toepassing van nadere eisen worden de regels als gesteld in artikel 28 onder b in acht genomen.
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
het uitzicht van woningen;
-
de verkeersveiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats en de omvang van bouwwerken.
10.4 Afwijken van de bouwregels
Bij de toepassing van de afwijking van de bouwregels bij een omgevingsvergunning worden de regels als gesteld in artikel 28 onder a en c in acht genomen, voor zover van toepassing.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 10.2, sub a, onder 2 voor een hogere goot- en bouwhoogte, met dien verstande dat de goot- en bouwhoogte niet meer dan respectievelijk 7 m en 11 m mogen bedragen;
-
het bepaalde in lid 10.2, sub a, onder 5 voor het bouwen van gebouwen tot op de zijdelingse perceelgrens.
10.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen ten behoeve van de opslag van goederen en materialen anders dan ter plaatse noodzakelijk voor de uitoefening van de in lid 10.1 onder a en b genoemde voorzieningen;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen voor de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik) onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van aangebouwde bijgebouwen bij dienstwoningen als zelfstandige woning en/of afhankelijke woonruimte.
Artikel 11 Recreatie - Dagrecreatie
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Recreatie-Dagrecreatie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
dagrecreatie;
-
volkstuinen, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘volkstuin’.
met de daarbij behorende:
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
waterlopen en -partijen.
11.2 Bouwregels
-
Op of in de gronden mogen geen bouwwerken ten behoeve van de dagrecreatie worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van volkstuinen gelden de volgende regels:
-
de gezamenlijke oppervlakte van bergkisten mag per gebruiker niet meer dan 2 m² bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 1 m mag bedragen;
-
de gezamenlijke oppervlakte van kassen mag per gebruiker niet meer dan 15 m² bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 2,5 m mag bedragen;
-
de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen ten behoeve van de uitgifte van zaden en schuilgelegenheid mag niet meer dan 20 m² bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 3 meter bedragen.
11.3 Nadere eisen
Bij de toepassing van nadere eisen worden de regels als gesteld in artikel 28 onder b in acht genomen.
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
het uitzicht van woningen;
-
de verkeersveiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats en de omvang van bouwwerken.
11.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen ten behoeve van seksinrichtingen;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing ten behoeve van windenergie-installaties;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden ten behoeve van ontsierende opslag.
Artikel 12 Sport
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Sport’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
sportvoorzieningen met daarbij inbegrepen (additionele) voorzieningen als bergings- en stallingsruimten,
met de daarbij behorende:
-
speel- en groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
waterlopen en -partijen.
12.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van sportvoorzieningen gelden de volgende regels:
-
gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
-
de goot- en bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan de aangegeven goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)” bedragen, dan wel de bestaande hoogten indien deze meer zijn;
-
er mogen geen dienstwoningen worden gebouwd;
-
in afwijking van het bepaalde onder 1 mag buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat:
-
de gezamenlijke oppervlakte aan gebouwen buiten het bouwvlak per bestemmingsvlak niet meer dan 50 m² mag bedragen;
-
de goot- en bouwhoogte niet meer dan respectievelijk 3 m en 5 m mag bedragen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken buiten een bouwvlak gelden de volgende regels:
-
de gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken buiten het bouwvlak mag niet meer dan 50% van het bouwperceel bedragen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van terrein- en erfscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de sportvoorzieningen mag niet meer dan 7 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen;
-
het plaatsen van permanente lichtmasten is niet toegestaan.
12.3 Nadere eisen
Bij de toepassing van nadere eisen worden de regels als gesteld in artikel 28 onder b in acht genomen.
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
het uitzicht van woningen;
-
de verkeersveiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats en de omvang van bouwwerken.
12.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen ten behoeve van de opslag van goederen en materialen anders dan ter plaatse noodzakelijk voor de uitoefening van de in lid 12.1 onder a genoemde voorzieningen;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen voor de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik) onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen.
Artikel 13 Tuin
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
tuinen;
-
overtuinen,
met de daarbij behorende:
-
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
parkeervoorzieningen;
-
waterlopen en -partijen.
-
13.2 Bouwregels
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen op de gronden ter plaatse van de aanduiding “bijgebouwen”, met dien verstande dat de goot- en bouwhoogte en oppervlakte niet meer mogen bedragen dan de in bijlage 2 ‘Bijgebouwen in overtuinen’ aangegeven feitelijke maatvoeringen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van terrein- en erfscheidingen mag niet meer dan 1 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 1,5 m bedragen, met dien verstande dat:
-
de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten minste 1 m uit de perceelsgrens worden gebouwd;
-
de oppervlakte per bouwwerk, geen gebouw zijnde, niet meer mag bedragen dan 2 m², tot een gezamenlijke oppervlakte per perceel van niet meer dan 10 m²;
-
het als ‘Tuin’ bestemde voorerf, achtererf of overtuin als gevolg van het bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor niet meer dan 25% bebouwd mag zijn.
13.3 Nadere eisen
Bij de toepassing van nadere eisen worden de regels als gesteld in artikel 28 onder b in acht genomen.
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
het uitzicht van woningen;
-
de verkeersveiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats en de omvang van bouwwerken.
13.4 Afwijken van de bouwregels
Bij de toepassing van de afwijking van de bouwregels bij een omgevingsvergunning worden de regels als gesteld in artikel 28 onder a en c in acht genomen, voor zover van toepassing.
BOOTHUIZEN
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.2, sub a en lid 13.2, sub b, voor het bouwen van boothuizen, met dien verstande dat:
-
de oppervlaktewaterbeheerder wordt betrokken bij het verlenen van de afwijking bij een omgevingsvergunning;
-
de afwijking bij een omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend indien wordt voldaan aan het bepaalde in het Steigerbeleid zoals besloten door het college van burgemeester en wethouders d.d. 10 mei 2011.
STEIGERS EN OEVER-VERDEDIGINGSWERKEN
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.2, sub b voor het bouwen van steigers en oeververdedigingswerken, met dien verstande dat:
-
de oppervlaktewaterbeheerder wordt betrokken bij het verlenen van de afwijking bij een omgevingsvergunning;
-
de afwijking bij een omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend indien wordt voldaan aan het bepaalde in het Steigerbeleid zoals besloten door het college van burgemeester en wethouders d.d. 10 mei 2011.
13.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen ten behoeve van de opslag van goederen en materialen;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen.
Artikel 14 Verkeer
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wegen met een functie voor zowel het verkeer met een doorgaand karakter als de ontsluiting van aanliggende gronden, met dien verstande dat het aantal rijstroken van wegen niet meer dan 2 mag bedragen;
-
parkeervoorzieningen,
met de daarbij behorende:
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
waterlopen en -partijen,
met dien verstande dat:
-
-
in de bestemming de bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen zoals rotondes, voet- en fietspaden, bermen, bruggen, viaducten, geluidschermen, bushaltes, fietsenstallingen en dergelijke zijn begrepen;
-
de bestemming, afgezien van een plaatselijke verbreding of versmalling, niet in een ingrijpende wijziging van het profiel voorziet.
-
14.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte mag niet meer dan 3,5 m bedragen;
-
de oppervlakte per gebouw mag niet meer dan 15 m² bedragen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
-
de bouwhoogte mag niet meer dan 10 m bedragen.
14.3 Nadere eisen
Bij de toepassing van nadere eisen worden de regels als gesteld in artikel 28 onder b in acht genomen.
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
het uitzicht van woningen;
-
de verkeersveiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats en de omvang van bouwwerken.
14.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen ten behoeve van de opslag van goederen en materialen;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen voor de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik) onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen.
Artikel 15 Verkeer - Verblijf
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer – Verblijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wegen met een functie voor de ontsluiting van aanliggende gronden en het doorgaande verkeer;
-
parkeren;
-
garageboxen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "garage",
met de daarbij behorende:
-
speel- en groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
waterlopen en -partijen,
met dien verstande dat:
-
-
in de bestemming de bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen zoals rotondes, voet- en fietspaden, bermen, bruggen, viaducten, geluidschermen, bushaltes, fietsenstallingen en dergelijke zijn begrepen;
-
de bestemming, afgezien van een plaatselijke verbreding of versmalling, niet in een ingrijpende wijziging van het profiel voorziet.
-
15.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van garageboxen gelden de volgende regels:
-
garageboxen mogen uitsluitend gebouwd worden ter plaatse van de aanduiding “garage”;
-
de bouwhoogte mag niet meer dan 3,5 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is.
-
Voor het bouwen van overige gebouwen gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte mag niet meer dan 3,5 m bedragen;
-
de oppervlakte per gebouw mag niet meer dan 15 m² bedragen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer dan 10 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
15.3 Nadere eisen
Bij de toepassing van nadere eisen worden de regels als gesteld in artikel 28 onder b in acht genomen.
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
het uitzicht van woningen;
-
de verkeersveiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats en de omvang van bouwwerken.
15.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen ten behoeve van de opslag van goederen en materialen;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen voor de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik) onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen.
Artikel 16 Water
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
water met een functie voor het scheepvaartverkeer, de waterhuishouding en de waterrecreatie,
en tevens voor:
-
woonschepen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “woonschepenligplaats”, met dien verstande dat:
-
per aanduiding “woonschepenligplaats” niet meer dan 1 woonschip is toegestaan;
-
de goothoogte van woonschepen niet meer dan 4 m mag bedragen;
-
de bouwhoogte van woonschepen niet meer dan 4,5 m mag bedragen;
-
op de locatie aan de Sluiskade 18 in West – Graftdijk uitsluitend een historisch woonschip is toegestaan;
-
aanlegvoorzieningen ten behoeve van de watersport, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van water – watersport”,
met de daarbij behorende:
-
oeverstroken, kaden en andere vormen van oeververdedigingswerken;
-
bruggen, dammen, taluds, duikers en steigers.
16.2 Bouwregels
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer dan 10 m bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van water– schaats- en vaarroute” bij een kruising van het verkeer over het water er een doorvaart- danwel schaatshoogte van ten minste 1,5 m dient te worden aangehouden en een doorschaatsbreedte van ten minste 3 m;
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van water– schaats- en vaarroute” bij een kruising van het verkeer over het water er een doorvaart- danwel schaatshoogte van ten minste 1,5 m dient te worden aangehouden en een doorschaatsbreedte van ten minste 3 m;
-
er mogen geen steigers en oeververdedigingswerken worden gebouwd.
16.3 Nadere eisen
Bij de toepassing van nadere eisen worden de regels als gesteld in artikel 28 onder b in acht genomen.
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
het uitzicht van woningen;
-
de verkeersveiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats en de omvang van bouwwerken.
16.4 Afwijken van de bouwregels
Bij de toepassing van de afwijking van de bouwregels bij een omgevingsvergunning worden de regels als gesteld in artikel 28 onder a en c in acht genomen, voor zover van toepassing.
BOOTHUIZEN
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 16.2, sub a en lid 16.2, sub b, voor het bouwen van boothuizen, met dien verstande dat:
-
de oppervlaktewaterbeheerder wordt betrokken bij het verlenen van de afwijking bij een omgevingsvergunning;
-
de afwijking bij een omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend indien wordt voldaan aan het bepaalde in het Steigerbeleid zoals besloten door het college van burgemeester en wethouders d.d. 10 mei 2011.
STEIGERS EN OEVER-VERDEDIGINGSWERKEN
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 16.2, sub b, onder 3 voor het bouwen van steigers en oeververdedigingswerken, met dien verstande dat:
-
de oppervlaktewaterbeheerder wordt betrokken bij het verlenen van de afwijking bij een omgevingsvergunning;
-
de afwijking bij een omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend indien wordt voldaan aan het bepaalde in het Steigerbeleid zoals besloten door het college van burgemeester en wethouders d.d. 10 mei 2011.
16.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden als ligplaats voor woonschepen;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen voor de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik) onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen.
Artikel 17 Water - Natuurlijke en landschappelijke waarden
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Water – Natuurlijke en landschappelijk waarden’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
water met een functie voor het behoud, herstel en / of ontwikkeling van natuurlijke en landschappelijke waarden;
-
de waterhuishouding;
-
dagrecreatief medegebruik;
met de daarbij behorende:
-
oeverstroken, kaden en andere vormen van oeververdedigingswerken;
-
bruggen, dammen, taluds, duikers en steigers.
17.2 Bouwregels
Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd.
17.3 Afwijken van de bouwregels
Bij de toepassing van de afwijking van de bouwregels bij een omgevingsvergunning worden de regels als gesteld in artikel 28 onder a en c in acht genomen, voor zover van toepassing.
BRUGGEN
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.2 voor het bouwen van bruggen, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen en dat ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van water– schaats- en vaarroute” bij een kruising van het verkeer over het water er een doorvaart- danwel schaatshoogte van ten minste 1,5 m dient te worden aangehouden en een doorschaatsbreedte van ten minste 3 m;
BOOTHUIZEN
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.2 voor het bouwen van boothuizen, met dien verstande dat:
-
de oppervlaktewaterbeheerder wordt betrokken bij het verlenen van de afwijking bij een omgevingsvergunning;
-
de afwijking bij een omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend indien wordt voldaan aan het bepaalde in het Steigerbeleid zoals besloten door het college van burgemeester en wethouders d.d. 10 mei 2011.
STEIGERS
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.2 voor het bouwen van steigers, met dien verstande dat:
-
de oppervlaktewaterbeheerder wordt betrokken bij het verlenen van de afwijking bij een omgevingsvergunning
-
de afwijking bij een omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend indien wordt voldaan aan het bepaalde in het Steigerbeleid zoals besloten door het college van burgemeester en wethouders d.d. 10 mei 2011;
OEVERVERDEDIGINGSWERKEN
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.2 voor het bouwen van oeververdedigingswerken, mits de oppervlaktewaterbeheerder wordt betrokken bij het verlenen van de afwijking bij een omgevingsvergunning.
17.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden voor het stallen en/of de opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- en vliegtuigen.
17.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
-
het dempen, graven, vergraven of dichten van aanwezige waterlopen;
-
het beplanten van gronden met houtgewassen;
-
het aanleggen van dijken of andere taluds of het vergraven of ontgraven van aanwezige dijken of taluds;
-
het aanleggen van damwanden of andere oeververdedigingswerken.
-
De sub a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het in werking treden van het plan;
-
mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende omgevingsvergunning.
-
De sub a bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend, indien door middel van een Natuurtoets is aangetoond dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt ten aanzien van de natuurlijke en de landschappelijke waarden.
Artikel 18 Wonen
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van aan-huis-ver-bonden beroepen,
en tevens voor:
-
woonschepen en/of woonarken, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “woonschepenligplaats”, met dien verstande dat:
-
per aanduiding “woonschepenligplaats” niet meer dan 1 woonark is toegestaan;
-
de goothoogte van woonschepen en woonarken niet meer dan 4 m mag bedragen;
-
de bouwhoogte van woonschepen en woonarken niet meer dan 4,5 m mag bedragen;
-
woonarken mogen worden opgericht tot maximaal één bouwlaag, waarbij de bouwlaag plat is afgedekt of voorzien is van een dakhelling van ten hoogste 15º, met inachtnemening van het gestelde onder 2 en 3;
met de daarbij behorende:
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
waterlopen en -partijen.
18.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
-
hoofdgebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
-
het aantal woningen per bouwvlak mag niet meer dan het bestaande aantal woningen per bouwvlak bedragen dan wel het aangegeven aantal woningen ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal wooneenheden;
-
de oppervlakte van het hoofdgebouw mag niet meer dan 150 m² bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
-
hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding:
-
“specifieke bouwaanduiding – 1 bouwlaag met kap” dienen te worden gebouwd in één bouwlaag met een kap;
-
“specifieke bouwaanduiding – 2 bouwlagen met kap” dienen te worden gebouwd in twee bouwlagen met een kap;
-
“specifieke bouwaanduiding – 1 bouwlaag plat” dienen te worden gebouwd in één bouwlaag met een platte afdekking;
-
“specifieke bouwaanduiding – 2 bouwlagen plat” dienen te worden gebouwd in twee bouwlagen met een platte afdekking;
-
in aanvulling op het bepaalde in lid 18.2, sub a onder 4 geldt dat voor de hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek” de bestaande hoofdvorm (goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en dakvorm) gehandhaafd dient te blijven;
-
er mag uitsluitend gestapeld worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding “gestapeld”, met dien verstande dat de goot- en bouw-hoogte niet meer mag bedragen dan de aangegeven goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)”;
-
de afstand tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 3 m te bedragen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is.
-
Voor het bouwen van bouwwerken buiten een bouwvlak geldt de volgende regel:
-
de gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken buiten het bouwvlak mag niet meer dan 50% van het bouwperceel bedragen.
-
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen anders dan bij woonschepen en/of woonarken gelden de volgende regels:
-
de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt:
a. bij bouwpercelen met een oppervlakte van minder dan 500 m²: ten hoogste 75 m² per bouwperceel dan wel de bestaande oppervlakte, indien deze meer is;
b. bij bouwpercelen met een oppervlakte van meer dan 500 m²: ten hoogste 100 m² per bouwperceel, dan wel de bestaande oppervlakte, indien deze meer is;
met dien verstande dat niet meer dan 50% van het voor ‘Wonen’ bestemde deel van het bouwperceel dat buiten een bouwvlak is gelegen, mag worden bebouwd, dan wel het bestaande percentage indien dit meer is;
-
de goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer is;
-
de bouwhoogte mag niet meer dan 5 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is.
-
Voor het bouwen van bijgebouwen bij woonschepen en/of woonarken gelden de volgende regels:
-
er mag ten hoogste 1 bijgebouw per woonschip en/of woonark worden gebouwd;
-
de oppervlakte aan bijgebouwen per woonschip en/of woonark mag niet meer dan 5 m² bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
-
de bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer dan 2 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van hoofdgebouwen mag niet meer dan 1 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
-
de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 8 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
18.3 Nadere eisen
Bij de toepassing van nadere eisen worden de regels als gesteld in artikel 28 onder b in acht genomen.
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
het uitzicht van woningen;
-
de verkeersveiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats en de omvang van bouwwerken.
18.4 Afwijken van de bouwregels
Bij de toepassing van de afwijking van de bouwregels bij een omgevingsvergunning worden de regels als gesteld in artikel 28 onder a en c in acht genomen, voor zover van toepassing.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 18. 2 sub a onder 2 en toestaan dat een stolp in twee woningen wordt gesplist, met dien verstande dat:
-
splitsing uitsluitend is toegestaan voor stolpen ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek”;
-
de regels van de bestemming ‘Wonen’ voor het overige van overeenkomstige toepassing blijven;
-
de toename van de parkeerdruk door de splitsing van een hoofdgebouw dient zoveel mogelijk op eigen erf te worden ondervangen;
-
het bepaalde in lid 18.2, sub a, onder 5 voor het bouwen van een afwijkende hoofdvorm indien het pand redelijkerwijs niet handhaafbaar is, met dien verstande dat sprake dient te zijn van een passende bouwvorm, waarbij uitgegaan dient te worden van de bestaande hoofdvorm waarbij tevens is voldaan aan het gestelde in het bouwbesluit en de Bouwverordening;
-
het bepaalde in lid 18.2, sub a, onder 7 voor het bouwen van woningen tot op de zijdelingse perceelgrens;
-
het bepaalde in lid 18.2, sub c, onder 1 voor een grotere gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen bij een hoofdgebouw tot een maximale oppervlakte van 150 m², met dien verstande dat indien het hoofdgebouw bestaat uit een stolpboerderij er sprake is van ten hoogste 1 bijgebouw ongeacht het aantal woningen in de stolpboerderij;
-
het bepaalde in lid 18.2, sub c, onder 3 voor een hogere bouwhoogte, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag bedragen.
18.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen ten behoeve van seksinrichtingen;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van vrijstaande of aangebouwde bijgebouwen als zelfstandige woning en/of als afhankelijke woonruimte anders dan voor mantelzorg;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gebouwen ten behoeve van recreatieve bewoning;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bouwwerken voor de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen zodanig dat de beroeps- c.q. bedrijfsoppervlakte meer bedraagt dan 30% van de oppervlakte van het hoofdgebouw, met een maximum van 45 m²;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen ten behoeve van de opslag van goederen en materialen;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen voor de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik) onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bouwwerken ten behoeve van recreatieve bewoning;
-
het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bouwwerken ten behoeve van de huisvesting van seizoensarbeiders.
18.6 Afwijken van de gebruiksregels
Bij de toepassing van de afwijking van de gebruiksregels bij een omgevingsvergunning worden de regels als gesteld in artikel 28 onder a en c in acht genomen, voor zover van toepassing.
RECREATIEWONING
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 18.1 en lid 18.5 voor de bouw van een recreatiewoning, met dien verstande dat:
-
de recreatiewoning in het achtererf moet worden gebouwd;
-
de oppervlakte van een recreatiewoning niet meer dan 75 m² mag bedragen, met dien verstande dat de oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen als bedoeld in lid 18.2, sub c, onder 1 niet wordt overschreden;
-
de inhoud van een recreatiewoning niet meer dan 200 m³ mag bedragen;
-
de goothoogte van een recreatiewoning niet meer dan 3 m mag bedragen;
-
de bouwhoogte van een recreatiewoning niet meer dan 5 m mag bedragen;
-
er niet ondergronds mag worden gebouwd.
BED & BREAKFAST
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 18.1 en lid 18.5 voor het toestaan van recreatief medegebruik in de vorm van bed & breakfast, met dien verstande dat:
-
bed & breakfast mag plaatsvinden in bestaande (bedrijfs)woningen of in een daarbij behorend bestaand of nieuw op te richten bebouwing, mits dit past binnen de regeling voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
-
er per bouwperceel in de woning en/ of een bijgebouw gezamenlijk aan maximaal vier personen een bed & breakfast voorziening mag worden aangeboden;
-
de bed & breakfast voorziening dient te voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit en de Bouwverordening voor verblijf van personen;
-
het parkeren ten behoeve van bed & breakfast dient plaats te vinden op eigen erf, dan wel er dient geen onevenredige toename van de verkeers- en parkeerdruk op de omgeving plaats te vinden.
Artikel 19 Leiding - Hoogspanningsverbinding
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding – Hoogspanningsverbinding’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor bovengrondse hoogspanningsleidingen.
19.2 Bouwregels
-
In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mag op of in deze gronden niet worden gebouwd, anders dan voor deze bestemming.
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
-
de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 50 m bedragen.
19.3 Afwijken van de bouwregels
Bij de toepassing van de afwijking van de bouwregels bij een omgevingsvergunning worden de regels als gesteld in artikel 28 onder a en c in acht genomen, voor zover van toepassing.
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de desbetreffende leiding, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 19.2 sub a en lid 19.2 sub b en toestaan dat de in de andere bestemmingen genoemde gebouwen worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
-
het bepaalde in lid 19.2 sub a en lid 19.2 sub c en toestaan dat de in de andere bestemmingen genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
Artikel 20 Waarde - Archeologie I
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie I’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.
20.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mogen in of op deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd.
20.3 Afwijken van de bouwregels
Bij de toepassing van de afwijking van de bouwregels bij een omgevingsvergunning worden de regels als gesteld in artikel 28 onder a en c in acht genomen, voor zover van toepassing.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 20.2, mits:
-
is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
-
is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
-
de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten onevenredig kunnen worden verstoord;
-
-
-
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
-
een verplichting tot het doen van opgravingen;
-
een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
-
-
Alvorens het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor het afwijken als bedoeld in lid 20.3 verleend, wordt om deskundig archeologisch advies gevraagd, dat bij de afweging wordt betrokken.
20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
-
het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe ook worden gerekend ontgronden, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen, mengen;
-
het aanbrengen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
-
het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, (tele)com-municatie, en/of andere leidingen en drainage en de daarmee verband houdende constructies;
-
het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en overige waterpartijen;
-
het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
-
het indrijven van voorwerpen in de bodem;
-
het aanbrengen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen.
-
De sub a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken en/of werkzaamheden:
-
die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, waaronder begrepen het vervangen van drainagewerken;
-
die reeds in uitvoering zijn ten tijde van het in werking treden van het plan;
-
die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
-
Een omgevingsvergunning als bedoeld sub a wordt slechts verleend, indien:
-
is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
-
is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
-
de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden onevenredig kunnen worden verstoord:
-
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
-
een verplichting tot het doen van opgravingen;
-
een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Alvorens het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor het afwijken als bedoeld in lid 20.4 verleend, wordt om deskundig archeologisch advies gevraagd, dat bij de afweging wordt betrokken.
20.5 Wijzigingsbevoegdheid
Bij de toepassing van wijzigingsbevoegdheid worden de regels als gesteld in artikel 28 onder a en d in acht genomen.
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de bestemming ‘Waarde – Archeologie I’ wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 21 Waarde - Archeologie II
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Waarde – Archeologie II" aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.
21.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mogen in of op deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
-
bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met niet meer dan 50 m² wordt uitgebreid;
-
bouwwerken met een oppervlakte van 50 m² of minder.
21.3 Afwijken van de bouwregels
Bij de toepassing van de afwijking van de bouwregels bij een omgevingsvergunning worden de regels als gesteld in artikel 28 onder a en c in acht genomen, voor zover van toepassing.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 21.2, mits:
-
is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
-
is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
-
de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten onevenredig kunnen worden verstoord;
-
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
-
een verplichting tot het doen van opgravingen;
-
een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Alvorens het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor het afwijken als bedoeld in lid 21.3 verleend, wordt om deskundig archeologisch advies gevraagd, dat bij de afweging wordt betrokken.
21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
-
het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe ook worden gerekend ontgronden, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen, mengen;
-
het aanbrengen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
-
het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, (tele)com-municatie, en/of andere leidingen en drainage en de daarmee verband houdende constructies;
-
het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en overige waterpartijen;
-
het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
-
het indrijven van voorwerpen in de bodem.
-
De sub a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken en/of werkzaamheden:
-
die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, waaronder begrepen het vervangen van drainagewerken;
-
die reeds in uitvoering zijn ten tijde van het in werking treden van het plan;
-
die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
-
waarbij geen grondroerende werkzaamheden groter dan 50 m² plaatsvinden.
-
Een omgevingsvergunning als bedoeld sub a wordt slechts verleend, indien:
-
is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
-
is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
-
de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden onevenredig kunnen worden verstoord:
-
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
-
een verplichting tot het doen van opgravingen;
-
een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Alvorens het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor het afwijken als bedoeld in lid 21.4 verleend, wordt om deskundig archeologisch advies gevraagd, dat bij de afweging wordt betrokken.
21.5 Wijzigingsbevoegdheid
Bij de toepassing van wijzigingsbevoegdheid worden de regels als gesteld in artikel 28 onder a en d in acht genomen.
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de bestemming ‘Waarde – Archeologie II’ wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 22 Waarde - Archeologie III
22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie III’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.
22.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mogen in of op deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
-
bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met niet meer dan 50 m² wordt uitgebreid;
-
bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met meer dan 50 m² wordt uitgebreid, maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,35 m onder het maaiveld;
-
bouwwerken met een oppervlakte van 50 m² of minder;
-
bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 50 m² maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,35 m onder het maaiveld.
22.3 Afwijken van de bouwregels
Bij de toepassing van de afwijking van de bouwregels bij een omgevingsvergunning worden de regels als gesteld in artikel 28 onder a en c in acht genomen, voor zover van toepassing.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 22.2, mits:
-
is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
-
is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
-
de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten onevenredig kunnen worden verstoord;
-
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
-
een verplichting tot het doen van opgravingen;
-
een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Alvorens het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor het afwijken als bedoeld in lid 22.3 verleend, wordt om deskundig archeologisch advies gevraagd, dat bij de afweging wordt betrokken.
22.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
-
het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe ook worden gerekend ontgronden, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen, mengen;
-
het aanbrengen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
-
het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, (tele)com-municatie, en/of andere leidingen en drainage en de daarmee verband houdende constructies;
-
het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en overige waterpartijen;
-
het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
-
het indrijven van voorwerpen in de bodem.
-
De sub a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken en/of werkzaamheden:
-
die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, waaronder begrepen het vervangen van drainagewerken;
-
die reeds in uitvoering zijn ten tijde van het in werking treden van het plan;
-
die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
-
waarbij geen grondroerende werkzaamheden groter dan 50 m² plaatsvinden;
-
grondroerende werkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 50 m² maar waar-bij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,35 m onder het maaiveld.
-
Een omgevingsvergunning als bedoeld sub a wordt slechts verleend, indien:
-
is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
-
is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
-
de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden onevenredig kunnen worden verstoord;
-
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
-
een verplichting tot het doen van opgravingen;
-
een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Alvorens het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor het afwijken als bedoeld in lid 22.4 verleend, wordt om deskundig archeologisch advies gevraagd, dat bij de afweging wordt betrokken.
22.5 Wijzigingsbevoegdheid
Bij de toepassing van wijzigingsbevoegdheid worden de regels als gesteld in artikel 28 onder a en d in acht genomen.
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de bestemming ‘Waarde – Archeologie III’ wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 23 Waterstaat - Waterkering
23.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waterstaat – Waterkering’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen tevens bestemd voor:
-
waterkerende werken ten behoeve van de waterstaat, waaronder kaden en dijken;
-
gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
23.2 Bouwregels
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uit-zondering van bestaande reeds gebouwde gebouwen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de waterkering, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 10 m bedragen.
-
Het bouwen en gebruik krachtens deze bestemming mag uitsluitend ge-schieden:
-
voor zover de belangen van de waterkering dat gedogen;
-
nadat ter zake advies is ingewonnen bij de betreffende waterbeheerder.
23.3 Nadere eisen
Bij de toepassing van nadere eisen worden de regels als gesteld in artikel 28 onder b in acht genomen.
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de waterkerende functie van het dijklichaam;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
het uitzicht van woningen;
-
de verkeersveiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats en de omvang van bouwwerken.
23.4 Afwijken van de bouwregels
Bij de toepassing van de afwijking van de bouwregels bij een omgevingsvergunning worden de regels als gesteld in artikel 28 onder a en c in acht genomen, voor zover van toepassing.
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van waterkerende functie van het dijklichaam,
bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 23.2 sub a en lid 23.2 sub c en toestaan dat de in de andere bestemmingen genoemde gebouwen worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende waterbeheerder;
-
het bepaalde in lid 23.2 sub b en lid 23.2 sub c en toestaan dat de in de andere bestemmingen genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende waterbeheerder.
23.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
-
het afgraven of ophogen van gronden;
-
het aanbrengen van beplanting.
-
Het onder sub a bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
-
het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de in werkingtreding van het bestemmingsplan.
-
De omgevingsvergunning wordt geweigerd indien door de uitvoering van de in sub a bedoelde werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen, de waterkerende functie van het dijklichaam in onevenredige mate kan worden aangetast.
-