Uitwerkingsplan Centrumeiland tranche 1    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

Ten behoeve van de ontwikkeling van Centrumeiland wordt een uitwerkingsplan opgesteld. Het bestemmingsplan IJburg 2 is op 20 mei 2009 vastgesteld. Hierin waren (voor wat betreft Centrumeiland) nog geen direct bouwtitels opgenomen, maar uit te werken bestemmingen. Met de vaststelling van het investeringsbesluit en het bijbehorende stedenbouwkundig plan dat in juli 2016 is vastgesteld, is definitief duidelijkheid over de daadwerkelijke invulling van Centrumeiland. Dit uitwerkingsplan voorziet in de uitwerking van tranche 1 van Centrumeiland.

In deze toelichting zal (veelvuldig) verwezen worden naar bestemmingsplan IJburg 2 middels de term 'moederplan'. Daar waar verwezen wordt naar 'plan' wordt bedoeld het uitwerkingsplan Centrumeiland, tranche 1.

1.2 Doel bestemmingsplan     

Het doel van het uitwerkingsplan is het realiseren van directe bouwtitels voor tranche 1 van Centrumeiland. Dit uitwerkingsplan zorgt voor een actueel juridisch-planologisch kader. Qua regels is dit uitwerkingsplan gebonden aan de uitwerkingsregels die in het moederplan zijn opgenomen. In Hoofdstuk 6 Juridische toelichting wordt specifiek aangegeven op welke wijze dit uitwerkingsplan voldoet aan het moederplan.

1.3 Ligging plangebied en plangrens     

verplicht

Afbeelding 1.1 Ligging Centrumeiland in de stad (bron: maps.google.nl)

verplicht

Afbeelding 1.2 Ligging Centrumeiland (bron: maps.google.nl)

verplicht

Afbeelding 1.3 Ligging plangebied (bron: maps.google.nl)

Voor de exacte begrenzing van het plan wordt verwezen naar de digitale verbeelding van dit uitwerkingsplan.

1.4 Geldende bestemmingsplannen     

Ter plaatse van het projectgebied geldt bestemmingsplan IJburg fase 2 (vastgesteld d.d. 20-05-2009). Dit bestemmingsplan is onherroepelijk.

verplicht

Afbeelding 1.4 Uitsnede bestemmingsplan IJburg fase 2 (met in zwart begrenzing uitwerkingsplan tranche 1)

Ter plaatse van dit uitwerkingsplan geldt de bestemming Gemengd - 1 Uit te werken en de algemene uitwerkingsregels uit het bestemmingsplan IJburg 2e fase.

1.5 Bevoegdheden     

Het gehele project IJburg 2 is aangewezen als grootstedelijk project. Het opstellen van het bestemmingsplan IJburg fase 2 is dan ook centraal stedelijk opgepakt. Dit uitwerkingsplan valt ook onder het grootstedelijk project en is om die reden opgesteld door het centraal stedelijke bestuur. In het kader van de Verordening op de bestuurscommissie is dit uitwerkingsplan besproken met de portefeuillehouder van stadsdeel Oost, alvorens dit plan is vrijgegeven voor ter visie legging.

1.6 Leeswijzer     

In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van het plan gegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de relevante beleidsdocumenten en in hoofdstuk 4 komen de omgevingsaspecten aan de orde. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische planbeschrijving. Tenslotte wordt in hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Het plangebied     

In dit hoofdstuk is de ruimtelijke structuur van het plangebied beschreven aan de hand van de historische ontwikkeling, de huidige situatie en nieuwe ontwikkelingen. Aandacht is besteed aan functies zoals wonen, bedrijven, (commerciële) voorzieningen en monumenten en structuren zoals de bebouwingsstructuur en de weg-, water en groenstructuur van het plangebied.

2.1 Beschrijving huidige situatie     

Een aantal jaren geleden is Centrumeiland opgespoten en is het terrein ingeklonken. Nu ligt Centrumeiland klaar om bebouwd te worden. Er is vooruitlopend op de ontwikkeling, al voorzien in de aanleg van een 'bomencarré', rondom de locatie waar het centrale plein van Centrumeiland wordt aangelegd. Er zijn ook enkele tijdelijke functies, zoals een zandpier en de bouwkeet aanwezig. Verder ligt het terrein braak.

verplicht

Afbeelding 2.1 Huidige situatie plangebied

2.2 Beschrijving van het plan     

Dit plan is een uitwerking van het moederplan dat in 2009 is vastgesteld door de gemeenteraad. In juli 2016 is door de raad het investeringsbesluit voor Centrumeiland genomen. Het Stedebouwkundig Plan (SP) is onderdeel van het investeringsbesluit. In het SP is een nadere detaillering van het plangebied opgenomen. In dit hoofdstuk wordt eerst kort ingegaan op de kaders en randvoorwaarden die het moederplan biedt. Vervolgens wordt ingegaan op de ambities die in het SP zijn opgenomen en daarna wordt aangegeven wat er juridisch planologisch binnen de grenzen van dit uitwerkingsplan mogelijk wordt gemaakt.

2.2.1 Bestemmingsplan IJburg fase 2 (moederplan)     

Het aantal van ongeveer 18.000 te realiseren woningen op IJburg werd jaren geleden al vastgelegd in het Structuurplan 1996 - Amsterdam Open Stad en het corresponderende provinciaal Streekplan voor het Amsterdam Noordzeekanaalgebied - partiële herziening grondgebied Amsterdam. Voor IJburg eerste fase zijn circa 9.000 woningen in de plannen opgenomen en voor de tweede fase biedt het moederplan maximaal ruimte aan 9.200 woningen. Zoals in het moederplan is te lezen, is het de ambitie om een verdeling van 30% sociale woningbouw en 70% woningbouw in de marktsector te gaan realiseren. In onderstaande tabel staat een totaaloverzicht van het aantal woningen op IJburg tweede fase. Rekening houdend met de gemiddelde woningbezetting zal IJburg tweede fase na afronding ongeveer 23.000 bewoners tellen. Het maximum aantal van 9.200 woningen is in de voorschriften vastgelegd en ook per eiland geldt een maximum.

Tabel 2.1 Aantallen woningen op de eilanden van IJburg tweede fase, per eiland en totaal Maximum aantal woningen.

verplicht

In dit uitwerkingsplan (tranche 1) worden vier bouwblokken gerealiseerd, waarbij geldt dat hier maximaal 400 woningen gerealiseerd mogen worden.

Niet-woonfuncties op Centrumeiland

Ten aanzien van niet-woonfuncties is voor Centrumeiland de volgende verdeling aangehouden.

Tabel 2.2 programma niet-woonfuncties voor heel Centrumeiland

verplicht

De meeste voorzieningen op Centrumeiland zijn voorzien aan de Pampuslaan en deels aan de Muiderlaan. De Pampuslaan grenst niet aan de 1e tranche en de Muiderlaan grenst deels aan tranche 1. In de plint van de blokken aan de Muiderlaan zijn voorzieningen in de vorm van bedrijven, kleinschalige kantoren, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Binnen tranche 1 wordt maximaal 1400 m2 bruto vloeroppervlak aan voorzieningen mogelijk gemaakt. (Zie ook paragraaf 2.3).

verplicht

Afbeelding 2.2 Locatie hoofdwegen Centrumeiland (bron: gemeente Amsterdam)

2.2.2 Stedenbouwkundig Plan (26 mei 2016)     

In de Startvisie Centrumeiland uit 2015 zijn de ambities voor het Centrumeiland genoemd: een stedelijk woonmilieu, zelfbouw, bewegende stad, duurzaamheid (energieneutraal en rainproof) en tijdelijkheid. Samen met de inpassing van het eiland in het landschap van het IJmeer vormen deze ambities de opgave voor het Stedenbouwkundig Plan. Onderstaand worden de belangrijkste uitgangspunten voor de ontwikkeling van Centrumeiland beschreven. Deze beschrijving is overgenomen uit het SP en wordt in dit uitwerkingsplan voor de volledigheid herhaald. Het SP gaat over de ontwikkeling van heel Centrumeiland. In paragraaf 2.3 wordt specifiek ingegaan op het voorliggend uitwerkingsplan, dat voorziet in de ontwikkeling van de eerste tranche van Centrumeiland.

Het Centrumeiland is klein en compact, met een sterk contrast tussen de brede oevers en een beschut binnengebied. Het krijgt een stedelijke uitstraling door een bouwhoogte van overwegend vier tot zes lagen en compacte, met Amsterdamse materialen ingerichte openbare ruimte die is afgestemd op voetgangers. In de plinten zijn werkruimtes, winkels en horeca mogelijk. Stedelijkheid ontstaat ook door variatie in kavels en woontypologieën; door een mix van functies dankzij het werken aan huis en het vestigen van kleine bedrijven; en door aandacht voor ruimtelijke kwaliteit. Reserveringen voor diverse grotere voorzieningen geven ruimte om in de toekomst, als de tweede fase van IJburg er ook ligt en het Centrumeiland zijn centrale positie gaat innemen, de stedelijkheid verder uit te bouwen.

verplicht

Afbeelding 2.3 Centrumeiland (bron: Stedebouwkundig plan)

Zelfbouw

Centrumeiland wordt de grootste nieuwe zelfbouwlocatie van de stad, een zelfbouwbuurt met een stedelijke dichtheid en sfeer. De opgave voor een zelfbouwbuurt gaat verder dan de gebruikelijke schaal van de kavel. Het is ook een zoektocht naar nieuwe vormen van collectiviteit en naar het meenemen van voorkeuren van bewoners in de definitieve inrichting van hun wijk. Net als de oude stad wordt het eiland kavelgewijs ontwikkeld, met menging van verschillende kaveltypen en een sterke rol voor de openbare ruimte. Zo groeit stukje bij beetje een samenhangende stadswijk.

Duurzame ontwikkeling

Op het gebied van duurzame ontwikkeling heeft de gemeente bij Centrumeiland gekozen voor twee prioriteiten: een energieneutraal en rainproof eiland.

De kwantitatieve energieambitie voor het Centrumeiland is dat lokaal opgewekte energie samen met duurzame energie uit de omgeving op jaarbasis voldoende is voor het gebouwgebonden energieverbruik. Daarbij is het energieverbruik op het eiland zo laag mogelijk en het aandeel lokaal duurzaam geproduceerde energie zo groot mogelijk.

In het kader van het SP zijn verschillende duurzame energie-methoden onderzocht. Daaruit is naar voren gekomen dat een grootschalige warmte-koude-opslag (WKO) het meeste rendement oplevert. Er wordt momenteel onderzocht of en hoe een grootschalige WKO op Centrumeiland gerealiseerd kan worden.

De rainproof-opgave voor Centrumeiland is hoofdzakelijk:

  • Het vasthouden en benutten van hemelwater voor bijvoorbeeld de groenvoorziening;
  • Het afvoeren van hemelwater in geval van extreme buien.

In de regels van dit uitwerkingsplan is dan ook rekening gehouden met groenstroken en tuinen waar verharding is uitgesloten.

Woningbouwprogramma

Uitgangspunt voor Centrumeiland is minimaal 1100 woningen, met de mogelijkheid om tot zelfs 1500 woningen te realiseren. De indicatieve verkavelingsstudie in het SP en de grondexploitatie gaat uit van 1300 woningen. De grote marge in het aantal woningen geeft ruimte om in de volgende fasen van de ontwikkeling in te spelen op veranderingen op de woningmarkt. In het moederplan is uitgegaan van een verdeling tussen sociale woningbouw en marktconforme woningbouw van 30 % vs 70 %. Door veranderde inzichten in de loop der tijd is bij het investeringsbesluit voor Centrumeiland (en dus in het SP) uitgegaan van een verdeling van 20 % sociale woningbouw vs 80 % marktconforme woningbouw. In de planregels van zowel het moederplan als dit uitwerkingsplan wordt wonen niet onderverdeeld in typologieën. De hierboven genoemde percentages zijn dan ook niet juridisch bindend maar indicatief. Naast 20% sociale huur wordt 10% uitgegeven met tenders aan ontwikkelaars. Het gaat hier om beeldbepalende blokken met hogere bebouwing (meer dan 6 lagen) aan de Muiderlaan en Pampuslaan. De overige 70% van het programma bestaat uit zelfbouwkavels, zowel individueel als voor bouwgroepen. De verdeling van de diverse woningtypologieën ziet er dan als volgt uit:

Tabel 2.3 verdeling (indicatief) woonprogramma Centrumeiland

Woningtype Aantal %
Sociale huurwoningen 300 20 %
Ontwikkelaarswoningen 150 10 %
Collectieve zelfbouw 700-835 ca. 45 - 55 %
Individuele zelfbouw 180-315 ca. 15-20 %
TOTAAL 1500 100 %

Door de relatief hoge dichtheid en de vraag om compacte parkeeroplossingen zal het merendeel van deze kavels (ca. 70%) voor bouwgroepen zijn. Centrumeiland is ook gekozen voor een pliot wooncoöperatief. Bij succes van het experiment kan het percentage sociale huurwoningen hoger worden dan 20% (circa 25%). Bij zelfbouwontwikkelingen is het uiteindelijke aantal woningen op een kavel niet van tevoren bekend. In de selectieprocedures voor bouwgroepen kan gestuurd worden op een zo groot mogelijk programma op de kavels. Voor het draagvlak voor buurtvoorzieningen is een substantieel aantal woningen nodig. Ook daarom heeft het de voorkeur zo veel mogelijk woningen te realiseren. Bij het landmaakbesluit Centrumeiland in 2012/2013, het Actieplan Woningbouw 2014-2018 en Ruimte voor de Stad zijn uitvoerige marktanalyses gedaan op basis waarvan het plan voor Centrumeiland tot stand is gekomen. De relatie met de stadsontwikkelingen en regionale ontwikkelingen op woongebied worden meegenomen bij de planvorming. Alle conclusies waren dat er veel vraag is naar het woningsegment van IJburg. De daadwerkelijke afzet van de zelfbouwkavels zal per tranche geanalyseerd worden, eventueel kan het aantal en de grootte van de kavels voor bouwgroepen en individuele zelfbouwers bijgesteld worden.

2.3 Ontwikkelingen tranche 1     

Ten aanzien van de uitwerking is Centrumeiland opgedeeld in diverse tranches. (Zie onderstaande afbeelding). Dit uitwerkingsplan ziet toe op tranche 1 (weergegeven in rood).

verplicht

Afbeelding 2.4 begrenzing tranches Centrumeiland (begrenzing plangebied in rood aangegeven)

Woonprogramma

Binnen tranche 1 worden maximaal 400 woningen gerealiseerd. De bouwblokken worden een combinatie van individuele bouw, collectieve bouw en sociale woningbouw. Daarnaast wordt blok 14 (zie afbeelding 2.4) deels via een tender in de markt gezet. Dit betreft de beeldbepalende hoek van Muiderlaan en de Strandlaan.

Niet woonprogramma

Het niet-woonprogramma is voor tranche 1 bepaald op de volgende functies.

Op basis van nieuwe inzichten is gebleken dat het voor tranche 1 wenselijk is om op diverse plaatsen maatschappelijke functies, dienstverlening, bedrijven en kleinschalige kantoren toe te staan. In dit plan wordt maximaal 1400 m2 aan voorzieningen toegestaan. Horeca en bedrijfsverzamelgebouwen worden uitgesloten in het uitwerkingsplan, ondanks dat deze functies op grond van het moederplan wel zijn toegelaten. Door voortschrijdend inzicht is het niet wenselijk deze twee functies in tranche 1 toe te staan.

verplicht

Afbeelding 2.5 ligging bouwblokken met toegestane functies

In blok 10 en 14 zijn naast wonen ook maatschappelijke functies, dienstverlening, bedrijven en kleinschalige kantoren toegestaan. Op bovenstaande afbeelding is weergegeven waar de functies zijn toegestaan. Daarbij geldt dat de functies in blok 14 zowel op de eerste als tweede bouwlaag zijn toegestaan en in blok 10 zijn de functies enkel op de eerste bouwlaag zijn toegestaan.

Landschappelijke inpassing

Ten aanzien van landschappelijke inpassing is in het kader van het moederplan en het MER uitgebreid onderzoek uitgevoerd. Daarbij is geconcludeerd dat IJburg tweede fase landschappelijk inpasbaar is. Daarmee is de landschappelijke inpasbaarheid van Centrumeiland gegeven.

2.4 Ladder voor duurzame verstedelijking     

Wettelijk kader

In artikel 3.1.6 Bro is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Hierin is vastgelegd dat de toelichting bij een bestemmingsplan/projectafwijking dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan de systematiek van de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’. Deze ladder omvat de volgende stap:

  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Bovenstaande tekst treedt op 1 juli 2017 in werking. Het hierna beschreven onderzoek is nog gebaseerd op de ladder zoals deze tot 1 juli 2017 gold. De wijziging in de wet heeft echter geen gevolgen voor dit onderzoek, waardoor de resultaten nog steeds actueel zijn.

Onderzoek

Door BRO is op 28-10-2016 het onderzoek ladderonderbouwing functioneel programma Centrumeiland uitgevoerd, met kenmerk 203X01350.088493_4. Dit onderzoek wordt hieronder samengevat weergegeven. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 1 behorende bij deze toelichting. Let wel: dit onderzoek is uitgevoerd voor het gehele functionele programma voor Centrumeiland. De m2 die onderbouwd worden zijn afkomstig uit het SP. Deze samenvatting gaat dan ook over de voorgenomen functies voor heel Centrumeiland.

De ontwikkeling van het functionele programma op Centrumeiland moet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling, omdat het een ruimtelijke ontwikkeling betreft van ‘kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’ (art. 1.1.1 Bro, definiëring begrippen). Onder de andere stedelijke voorzieningen vallen onder meer accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur en indoor sport en leisure. Om die reden is het doorlopen van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking noodzakelijk. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting. Hieronder wordt een korte samenvatting van het onderzoek weergegeven en wordt enkel ingegaan op de functies die binnen tranche 1 worden toegestaan. Het onderzoek gaat namelijk over de ontwikkeling van heel Centrumeiland, waar tranche 1 onderdeel van uitmaakt.

Trede 1

Woningbouw

Het woonprogramma voldoet aan de eerste trede van de Ladder. Er is een (actuele regionale) behoefte in kwantitatieve en kwalitatieve zin:

  • De maximaal 1.500 woningen die zijn voorzien op Centrumeiland passen ruim binnen de actuele, kwantitatieve regionale behoefte van 82.400 woningen in de woningmarktregio (Metropoolregio Amsterdam, MRA).
  • Het stedelijk woonmilieu met bouwhoogtes van overwegend vier tot zes lagen op Centrumeiland past binnen de behoefte aan meergezinswoningen in een stedelijk woonmilieu in de Stadsregio Amsterdam (SRA). De SRA betreft weliswaar een kleinere woningmarktregio dan de MRA, maar het is aannemelijk dat het tekort aan kwalitatieve woningbouwplannen op MRA niveau alleen nog maar groter is.
  • Het aandeel van 70% zelfbouw (1.050 woningen) kan worden gezien als regulier segment van de Amsterdamse woningbouwproductie. Zelfbouw wordt actief vanuit het gemeentelijk woonbeleid ondersteund en is binnen de SRA, en daarmee aannemelijk ook in de MRA, in potentie een gewenst woningsegment. Tot slot past het segment ruim binnen de behoefte naar middeldure en dure koop die zichtbaar is binnen de SRA.
  • Het aandeel van 20% sociale huur (300 woningen) past ruim binnen de behoefte aan betaalbare huur binnen de SRA. Binnen de MRA ligt de behoefte naar verwachting nog hoger.
  • Het aandeel van 10% tenders aan ontwikkelaars (150 woningen) past ongeacht het segment of prijs op Centrumeiland.
  • Het programma past binnen de beleidskaders voor woningbouw in Amsterdam. Centrumeiland is aangewezen als versnellingslocatie om de planvoorraad te vergroten en geldt als kansrijke locatie die geselecteerd is op basis van de doelstellingen en criteria van de gemeentelijke Structuurvisie en het Strategisch Plan.

Maatschappelijke voorzieningen

Het maatschappelijke programma op Centrumeiland voldoet aan de eerste trede van de Ladder. Binnen de grenzen van dit uitwerkingsplan wordt maximaal 750 m2 bvo aan maatschappelijke voorzieningen toegestaan.

Er is een (actuele regionale) behoefte in kwantitatieve en kwalitatieve zin:

  • De verwachting is dat de bevolkingssamenstelling van Centrumeiland en de rest van IJburg II vergelijkbaar zal zijn met de huidige bevolkingssamenstelling van IJburg, die voor een groot deel bestaat uit gezinnen met kinderen. Door de bevolkingstoename op IJburg en de verwachte bevolkingssamenstelling is op maatschappelijk vlak een behoefte aan onderwijsvoorzieningen en overige maatschappelijke voorzieningen.
  • Uitgaande van de huisvesting van het 0-18 concept, dat een gecombineerde school is voor primair en voortgezet onderwijs (in alle richtingen), met twee vergelijkbare vestigingen op IJburg waarvan een op Centrumeiland, is er op Centrumeiland een behoefte aan circa 4.900 - 6.000 m2 bvo onderwijscapaciteit. Dit komt overeen met de maximaal 6.000 m2 bvo aan onderwijsvoorzieningen dat als programma is opgenomen.
  • Er is een behoefte van circa 3.300 - 4.500 m2 bvo aan overige maatschappelijke voorzieningen, opgebouwd uit:
    1. een gymruimte behorende bij de school van circa 500 - 800 m2 bvo;
    2. een of twee kinderdagverblijven (circa 500 - 700 m2 bvo), eventueel in combinatie met een buitenschoolse opvang;
    3. een of meerdere fitness / wellnesscentra (groot- dan wel kleinschalig) met een indicatieve totaalomvang van circa 1.500 a 2.000 m2 bvo;
    4. een gezondheidscentrum van indicatief circa 800 - 1.000 m2 bvo.

Dit komt overeen met de maximaal 3.000 m2 bvo aan overige maatschappelijke voorzieningen dat als programma is opgenomen.

Kantoren, bedrijven en dienstverlening

Het programma aan kantoren, bedrijven en dienstverlening op Centrumeiland voldoet aan de eerste trede van de Ladder. Er is een (actuele regionale) behoefte in kwantitatieve en kwalitatieve zin:

  • De realisatie van circa 2.500 - 5.000 m2 bvo aan werkruimtes op Centrumeiland is reëel, gezien het verwachte economisch profiel van Centrumeiland, de huidige marktbehoefte voor kantoren- en bedrijfsruimte aldaar, leegstand in de omgeving en de afspraken in het Plabeka.
  • Het betreft een mengvorm tussen kantoorwerkplekken en (al dan niet voor consumenten toegankelijke) dienstverlening, deels met een baliefunctie, atelierruimte of praktijkruimte voor productie, ambacht en opslag. Daarbij is er deels een overlap met de functies detailhandel, horeca en maatschappelijk.
  • Het in de uitwerkingsplannen opgenomen programma van 3.250 m2 bvo werkruimtes (1.250 m2 kantoorruimte en 2.000 m2 bedrijfsruimte) is daarmee passend binnen de marktruimte. Een deel van de marktbehoefte tot 2025 kan worden opgevangen in de bestaande leegstand op IJburg I. Echter, zeker niet alle leegstand van kantoor- en bedrijfspanden op IJburg I komt in aanmerking voor herinvulling, deels doordat pan-den qua locatie commercieel niet interessant zijn. Bovendien heeft naar verwachting een groot deel van de bedrijvigheid die zich zal willen vestigen op Centrumeiland een lokale focus (gericht op buurt en wijk), waardoor fysieke vestiging op Centrumeiland gewenst is.
  • Een groot deel van de toekomstige bedrijfsvestigingen zal daarnaast zzp'ers betreffen, die mogelijk voor een deel in de plint een kantoorruimte zullen betrekken onder de noemer beroep aan huis. De meters die hiermee gemoeid zijn staan los van de geraamde behoefte aan werkruimtes.

Trede 2

Het bouwprogramma voor Centrumeiland vindt volledig plaats binnen bestaand stedelijk gebied. Voor het gebied geldt het in mei 2009 vastgestelde globale bestemmingsplan ‘IJburg Tweede Fase’, waarin de ontwikkeling van stedelijke functies mogelijk is gemaakt. Centrumeiland heeft daarin een gemengde uit te werken bestemming (‘Gemengd 1 – uit te werken’), waarbinnen het woningbouwprogramma van maximaal 1.500 woningen en een niet-wonen programma van maximaal 150.000 m2 aan kantoren, bedrijven, winkels, horeca en maatschappelijke voorzieningen is opgenomen. Bovendien wordt IJburg II ook onder de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) tot het bestaand bebouwd gebied gerekend. Hierbij dient opgemerkt te worden dat in de in mei 2016 vastgestelde ontwerpwijziging van de PRV is opgenomen dat de definitie van ‘bestaand bebouwd gebied’ gewijzigd wordt naar ‘bestaand stedelijk gebied’, waarmee wordt aangesloten bij de definitie in het Bro. Voor de voorgenomen ontwikkeling kan dan ook gesteld worden dat sprake is van een ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied, die daarmee in overeenstemming is met de tweede trede van de Ladder.

Trede 3

Omdat de locatie gelegen is binnen bestaand stedelijk gebied en daarmee voldoet aan trede 2, zijn er op grond van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking geen nadere eisen gesteld omtrent ontsluiting.

Conclusie 

Zoals uit bovenstaande tekst valt af te lezen voldoen de ontwikkelingen die voorzien zijn in tranche 1 op Centrumeiland aan de eisen uit de ladder voor duurzame verstedelijking. Er is een actuele regionale behoefte aan woningen, kantoren, dienstverlening, bedrijven en maatschappelijke voorzieningen en de ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied.

Hoofdstuk 3 Beleidskader     

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het vigerende beleid, dat geldt voor de ontwikkeling. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in beleid en regelgeving op nationaal, provinciaal, gemeentelijk niveau.

Op de noodzakelijke onderzoeken die voortvloeien uit het beschreven beleid en op welke wijze er rekening mee wordt gehouden in het plan, wordt in hoofdstuk 4 nader ingegaan.

3.1 Rijksbeleid     

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, 2012)     

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en daarmee van kracht geworden. De SVIR vervangt de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040. In de Structuurvisie gooit het Rijk het roer om.

Het uitgangspunt is om meer over te laten aan provincies en gemeenten: minder nationaal belang en eenvoudigere regelgeving. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk- economische structuur van Nederland;
  2. Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De SVIR bevat geen specifieke regels voor dit uitwerkingsplan.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 2011)     

Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van lagere overheden, is het Barro opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, bufferzones, de ecologische hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee.

Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.

Ook de bescherming van erfgoed van uitzonderlijke universele waarden, zoals de Limes, is in het Barro vastgelegd. Dit is inmiddels doorvertaald in de provinciale structuurvisie en verordening.

In het Barro is het plangebied deels onderdeel van het IJsselmeergebied. Voor dit gebied is in principe bepaald dat er geen landaanwinning dan wel nieuwe bebouwing mag worden gerealiseerd. Een aantal ontwikkelingen die reeds bekend waren op het moment dat het Barro in werking trad zijn hiervoor uitgezonderd. Dat betekent concreet dat de ontwikkeling van IJburg tweede fase is uitgezonderd van de regels die in het IJsselmeergebied gelden (zie Titel 2.12 van het Barro). De ontwikkeling van Centrumeiland en tranche 1 is in lijn met het Barro.

Primaire waterkeringen Rijkswaterstaat

Op het moment van schrijven van deze toelichting is IJburg 2 nog geheel buitendijks gelegen. Er zijn gesprekken met Rijkswaterstaat, de provincie en het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht gaande om van Centrumeiland binnendijksgebied te maken. De waterkering rondom Centrumeiland zal al wel aangelegd worden conform de eisen die gelden voor een primaire waterkering.

3.1.3 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)     

De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) geeft uitwerking aan enkele bepalingen in het Barro.

In artikel 2.1 en bijlage 8.4 van het Rarro zijn zeven radarposten met de daarbij behorende toetsingsgebieden van het ministerie van Defensie aangewezen. De toetsingsplicht maakt onderscheid in windturbines enerzijds en gebouwen en andere bouwwerken anderzijds. Dit is nodig, omdat windturbines een grotere kans hebben radars te verstoren.

verplicht

Afbeelding 3.1 Radarzones Rarro

Het plangebied ligt buiten de zones met hoogtebeperkingen voor gebouwen en windturbines. Van een belemmering voor de ontwikkeling is daarom geen sprake.

3.1.4 Luchthavenindelingsbesluit     

Op 1 november 2002 heeft het kabinet zijn definitieve goedkeuring verleend aan nieuwe milieu- en veiligheidsregels voor Schiphol. De regels zijn vastgelegd in twee uitvoeringsbesluiten, behorend bij de in 2001 goedgekeurde Schipholwet: het luchthavenindelingsbesluit en luchthavenverkeersbesluit. Het luchthavenverkeersbesluit is gericht op de beheersing van de milieubelasting door het luchthavenluchtverkeer rondom Schiphol. Het luchthavenindelingsbesluit bevat (ruimtelijke) regels voor de omgeving ten behoeve van het functioneren van Schiphol. Voor ruimtelijke plannen is dus hoofdzakelijk het luchthavenindelingsbesluit van belang.

In het Luchthavenindelingsbesluit (LIB) is in november 2002 in werking getreden en is een besluit op basis van de Luchtvaartwet. Het LIB regelt welk gebied bestemd is voor gebruik als luchthaven en voor welk gebied daarom heen beperkingen gelden ten behoeve van de veiligheid en geluidsbelasting. Voor bepaalde gebieden rondom Schiphol is een “beperkingengebied” aangewezen. Binnen dat gebied gelden beperkingen ten aanzien van: maximale bouwhoogten, vogelaantrekkende functies en toegestane functies.

Het LIB geeft regels voor gebruik en bestemming van de grond in deze gebieden. Op basis van het LIB kan de rijksoverheid beperkingen opleggen aan bouwinitiatieven in zones rondom de luchthaven Schiphol. Primaire doelen zijn:

  • voorkomen dat het gebruik van de grond en de bebouwing op en rond Schiphol een gevaar zou kunnen vormen voor de veiligheid van het luchtverkeer;
  • beperken van het aantal nieuwe en bestaande door vliegtuiggeluid gehinderde bewoners en gebruikers.

Dit plan is niet in strijd met de regels uit het LIB. De maximum bouwhoogtes voor dit gebied zoals deze in het LIB zijn vastgesteld, worden niet overschreden.

3.2 Provinciaal beleid     

3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040     

Op 21 juni 2010 hebben Provinciale Staten de Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040 vastgesteld. In de structuurvisie heeft de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vastgelegd en heeft zij tevens aangegeven hoe zij deze visie denkt te realiseren.

Uitgangspunt is dat Noord-Holland aantrekkelijk moet blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. De provincie kiest daarbij voor hoog stedelijke milieus en beperkte uitleg van bedrijventerreinen en houdt het landelijk gebied open en dichtbij. Verder worden de waterkeringen versterkt en calamiteitenbergingen aangelegd om wateroverlast te voorkomen. Door het landelijk gebied te ontwikkelen vanuit de kenmerken van Noord-Hollandse landschappen en de bodemfysieke kwaliteiten blijft de provincie bijzonder en aantrekkelijk om in te wonen, te werken en om te bezoeken.

Dit project is in lijn met de structuurvisie.

3.2.2 Provinciale ruimtelijke verordening (2017)     

Provinciale Staten hebben de 'Provinciale ruimtelijke verordening (Prv) van Noord-Holland op 3 februari 2014 vastgesteld. Op 1 maart 2017 is een geactualiseerde versie van de verordening vastgesteld. De regels van de Prv vloeien voort uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040.

De Prv schrijft voor waaraan bestemmingsplannen, beheersverordeningen en de uitgebreide procedures van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) moeten voldoen. In het belang van een goede ruimtelijke ordening acht de provincie het noodzakelijk dat er algemene regels vastgesteld worden omtrent de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Hierdoor heeft de provincie meer invloed op de ruimtelijke ordening in Noord-Holland.

De volgende regel uit de Prv zijn relevant voor dit plangebied:

  1. Artikel 33 energie en duurzaamheid

Energie en duurzaam bouwen

Bestemmingsplannen voor woningbouw, renovatie, (herstructurering) bedrijventerreinen, kantoorlocaties en glastuinbouw dienen te beschrijven op welke wijze invulling wordt gegeven aan energiebesparing en inzet van duurzame energiebesparing en inzet van duurzame energie, waaronder mede wordt verstaan het gebruik van restwarmte, Warmte Koude Opslag en aardwarmte, zonne-energie, biomassa.

In dit uitwerkingsplan wordt rekening gehouden met de mogelijke komst van een grootschalige WKO. Het plan is daarmee in lijn met de verordening.

3.2.3 Provinciale Woonvisie 2010- 2020     

De provincie heeft op 25 mei 2010 de woonvisie 'Goed wonen in Noord-Holland' vastgesteld. De woonvisie beschrijft drie speerpunten:

  1. Afstemming vraag en aanbod. Het aanbod van woningen kan beter worden afgestemd op de behoeften die er zijn binnen een regio. Het gaat daarbij onder andere om de behoeften van doelgroepen zoals starters, jongeren, ouderen en zorgvragers.
  2. voorzieningen in de woonomgeving;
  3. duurzaamheid en transformatie.

De provinciale woonvisie komt voort uit de provinciale structuurvisie. Op basis van de woonvisie wil de provincie Noord-Holland samen met de gemeenten en corporaties en andere woonpartners afspraken maken over de aantallen en het soort woningen dat moet worden gebouwd. Deze afspraken worden vastgelegd in bestuurlijke overeenkomsten.

In de woonvisie wordt geconstateerd dat vooral in Amsterdam het woningtekort bovengemiddeld groot is. De gebrekkige doorstroming in Amsterdam, maar ook in de andere gebieden van Noord-Holland, zorgt voor problemen bij het vinden van geschikte woningen voor starters op de woningmarkt.

Consequenties voor dit plan

Het woningbouwprogramma dat binnen dit uitwerkingsplan wordt gerealiseerd is in lijn met de provinciale woonvisie.

3.3 Gemeentelijk beleid     

3.3.1 Structuurvisie Amsterdam 2040, Economisch sterk en Duurzaam     

De Structuurvisie is opgesteld in opdracht van het gemeentebestuur van Amsterdam. Na instemming van het college van B&W op 12 oktober 2010 heeft de gemeenteraad de structuurvisie in december 2010 vastgesteld. De structuurvisie vormt de basis van alle ruimtelijke plannen die de komende jaren tot ontwikkeling komen. Vandaar dat juridisch planologische plannen (waaronder bestemmingsplannen) en stedenbouwkundige plannen (plannen in het kader van het Plaberum) van stad en stadsdelen aan de Structuurvisie zullen worden getoetst. De structuurvisie bestaat uit een visie, een hoofdstuk 'uitvoering' en een hoofdstuk 'instrumentarium'.

De centrale ambitie van de Structuurvisie is dat Amsterdam zich verder ontwikkelt als kernstad van een internationaal concurrerende, duurzame, Europese metropool.

Intensivering van het grondgebruik in de stad biedt aan tal van mensen woon- en werkruimte. Het betekent extra draagvlak voor voorzieningen, extra investeringen in de openbare ruimte en in recreatief gebruik van water en groen en efficiënter omgaan met energie en vervoer, zodat buiten de stad minder landschap hoeft te worden aangetast. De ambitie is om 70.000 woningen en bijbehorende voorzieningen toe te voegen tot 2040, een intensiever gebruik van de haven en huidige bedrijventerreinen te realiseren en ruimte te maken voor waterberging.

De komende jaren zal IJburg worden uitgebreid met de zogeheten tweede fase: vier nieuwe eilanden met maximaal 9200 extra woningen. Met deze tweede fase is IJburg afgerond. IJburg tweede fase heeft een gemengd groenstedelijk woon-werkmilieu dat nauw aansluit bij de wens van de eindgebruiker met woningen in of aan het water, veel ruimte voor (collectief) particulier opdrachtgeverschap en relatief veel grondgebonden woningen. Met de ontwikkeling van bijzondere plekken en programma's krijgt IJburg niet alleen betekenis voor haar bewoners, maar ook voor de stad en haar bezoekers. Voorbeelden zijn de stranden en de mogelijkheden voor een bijzondere voorziening aan de oostzijde van IJburg, aan het IJmeer. Denkbare watersport mogelijkheden in de toekomst zullen vooral gericht zijn op de IJburgbaai, de centrale waterkom binnen IJburg. Met aan de oevers een stadsstrand en ruimte voor een gemengd programma van voorzieningen, werken, recreatie en wonen. De oostelijke oever krijgt een meer natuurlijk karakter, met ruimte voor een bijzondere voorziening in de overgang van stad naar natuur.

Dit plan is in lijn met de gemeentelijke structuurvisie.

3.3.2 Koers 2025     

Begin 2016 is het beleidskader 'Koers 2025' vastgesteld. 'Koers 2025' operationaliseert de structuurvisie 2040 en de ambitie van het college om tot 2025 de bouw van 50.000 woningen mogelijk te maken. De stad Amsterdam groeit namelijk jaarlijks met gemiddeld 11.000 inwoners waardoor er een druk op de woningmarkt ontstaat. De huidige planvoorraad en ontwikkelingssnelheid is daarbij onvoldoende om aan deze vraag te voldoen.

Om te kunnen bepalen waar in de nabije toekomst woningbouwprojecten gerealiseerd worden, zijn de lopende en de mogelijke gebiedsontwikkelingen in kaart gebracht. Dit vormen de 17 bouwstenen. Bouwstenen vormen samenhangende gebiedsontwikkelingen met gerelateerde infrastructurele maatregelen en planologische-juridische condities. IJburg 2 is in koers 2025 opgenomen in bouwsteen 7.

"Bouwsteen 7 - IJburg-2 - 7.900 Projecten: Middeneiland, Strandeiland, Buiteneiland (totaal circa 8.000 woningen) Milieutype: Groenblauwe woonbuurten Investeringen in condities: land maken en aanleg bruggen, doortrekken tram en Zuidtangent inclusief mogelijke aanleg van een nieuw tramemplacement, zelfvoorzienende buurten wat betreft energie Afhankelijkheden-risico's: fasering, mogelijke concurrentie met andere locaties in de stad én in de regio. Ontwikkeling lokaal warmte/koude systeem en/of aansluiten op bestaand netwerk." 

In Koers 2025 wordt ervan uitgegaan dat Centrumeiland al in ontwikkeling is en is daarom niet als zodanig genoemd. Het plan is in lijn met dit beleidsdocument.

3.3.3 Wonen in de Metropool Woonvisie Amsterdam tot 2020 (april 2009)     

De gemeentelijke woonvisie Wonen in de Metropool geeft aan dat Amsterdam lange tijd haar woonbeleid heeft gericht op de mensen met de laagste inkomens. De huidige woningmarkt laat echter zien dat ook de middeninkomens op de huidige woningmarkt niet in staat zijn een woning te kopen of te huren boven de huurtoeslaggrens. De stad spreekt dan ook de ambitie uit dat er meer woningen komen voor deze inkomensgroep.

In de woonvisie is de stad opgedeeld in verschillende delen. Een van de prioriteiten die Amsterdam zich stelt is dat gebieden met een hoge markt druk toegankelijk blijven voor lage en middeninkomens. De centraal-stedelijke zone is, zoals blijkt uit de nota, een van de meest geliefde woongebieden waarvan de stad vindt dat deze zone ook voor de lagere en middeninkomens toegankelijk moet blijven. In lijn met het tekort aan woningen voor middeninkomens stelt de stad het creëren van een groter aanbod in het middensegment ook als prioriteit. Het middensegment moet drastisch worden uitgebreid, onder meer door nieuwbouw.

In deze zone spelen diverse ontwikkelingen die een bedreiging vormen voor starters en middengroepen. Door de hoge markt druk is er steeds minder ruimte voor de middengroepen. De woningen, die er zijn, vallen of onder het sociale segment, of zijn meteen duur in de koop of huur.

De ambities voor de centraal stedelijke zone zijn volgens de gemeentelijke woonvisie:

  • Behoud groot deel kleine oude woningen: 'Voor de vitaliteit van het gebied is ruimte nodig voor jonge starters. Dat kan door een groot deel van de bestaande, oude en kleine woningen te behouden. Het faciliteren van de emancipatie van bewoners vraagt in deze buurten om doorstromingsmogelijkheden voor mensen die inmiddels een hoger inkomen hebben en opteren voor een grotere en/of betere woning. Dat hoeft niet altijd binnen het gebied zelf te gebeuren, maar vraagt wel om stedelijke woonmilieus op locaties redelijk in de buurt van het centrum, zoals elders binnen de ring, het Oostelijk Havengebied, maar ook Noord (de IJ-oevers) en IJburg.'
  • Creëer aanbod middensegment: 'Er zal daarom meer aanbod in het middensegment gecreëerd moeten worden. Met name de gezinnen met een middeninkomen zijn niet in staat een geschikte woning te vinden in de centraal stedelijke zone. Dit vraagt om woningen met zekere oppervlakte, betaalbaar en in het middensegment, en om voorzieningen in de buurt.'

De gemeente Amsterdam kiest voor de centraal stedelijke zone voor de volgende groepen:

  • Mensen met midden- en hogere inkomens die graag in een hoogstedelijk woonmilieu willen leven;
  • Ouderen;
  • Buitenlandse werknemers die tijdelijk in Amsterdam komen wonen.

Met het bieden van mogelijkheden aan deze groepen, ontstaan er door doorstroming meer woningen voor mensen met lage inkomens, starters en jong talent die zijn aangewezen op de voorraad oude en kleine woningen. De nieuwbouw in de centraal stedelijk zone, en daarmee dus ook Stadsdeel Oost, zal vooral toezien op:

  • Betaalbare huurwoningen. Dit hoeft overigens niet in elk project 30% van de woningen te betreffen;
  • Woningen in het middensegment, vooral appartementen;
  • Op toplocaties voor het hogere segment;
  • Zoveel mogelijk aanpasbare woningen in alle segmenten, zowel huur als koop.

Dit plan is in lijn met het gemeentelijke woonbeleid.

3.3.4 Parkeren is manoeuvreren     

Deze nota geldt als leidraad voor het opstellen van gemeentelijke verordeningen die nodig zijn om het beleid te effectueren: de Parkeerverordening en de Verordening Parkeerbelastingen. Beide verordeningen samen vormen de grondslag voor een doelmatige uitvoering van het gemeentelijk parkeerbeleid, vertaald en geregeld in juridische begrippen en procedures, in tarieven en vergunningen.

Het verkeers- en vervoersbeleid van Amsterdam is gericht op de verbetering van de leefbaarheid in de stad en het behoud van de bereikbaarheid ervan. Het gemeentelijk parkeerbeleid draagt daaraan bij met maatregelen die tot doel hebben het niet-noodzakelijk autoverkeer naar en in de stad terug te dringen. Op die manier wordt onder meer de bereikbaarheid van de stad voor noodzakelijk autoverkeer gewaarborgd.

Er wordt op het moment van schrijven van deze toelichting gewerkt aan een nieuwe stedelijke nota Parkeernormen (Nota Parkeernormen Auto).

Voor dit uitwerkingsplan dient echter uitgegaan te worden van de parkeernormen zoals deze zijn vastgelegd in het moederplan. Het moederplan bevat een uitputtende regeling omtrent parkeren. Deze regeling wordt in het voorliggende uitwerkingsplan ingevuld. In relatie tot het nieuwe parkeerbeleid wordt opgemerkt dat het (moeder)bestemmingsplan wordt beschouwd als een bestemmingsplan dat voorziet in een eigen parkeerregeling zoals beschreven in paragraaf 8.2 onder c van de nog vast te stellen Nota Parkeernormen Auto. Aanpassing aan de nieuwe normen is daarmee niet aan de orde.

3.3.5 Gebiedsplan IJburg en Zeeburgereiland (2016)     

De prioriteiten uit de gebiedsagenda van IJburg in vogelvlucht

  1. Verder uitbouwen van de verregaande samenwerking met bewoners en innovatie van samenwerkingsvormen. Niet alleen met initiatiefrijke bewoners maar ook door 'empowerment' (begeleiding en versterking) van groepen die minder zichtbaar zijn in de buurt.
  2. Zorgen voor meer voorzieningen voor jeugdigen op IJburg, zodat er voldoende voorzieningen zijn. Op dit moment zijn er onvoldoende voorzieningen voor het grote aantal jeugdigen.
  3. Versterken van de netwerken, steunen van initiatieven en armoedebestrijding om de draagkracht op IJburg te vergroten en bezuinigingen op het gebied van zorg en welzijn op te vangen.
  4. Veilig en prettig samenleven, preventie op het gebied van veiligheid en het voorkomen van spanningen in woonblokken en op straat tussen bewoners met verschillende leefstijlen en leeftijden.
  5. IJburg en Zeeburgereiland verder ontwikkelen en afronden, rekening houdend met de behoeften van bewoners en ondernemers, zoals het mogelijk maken van:
    1. tijdelijk ruimtegebruik
    2. voldoende ruimte voor groen en spelen
    3. verzilveren van de kansen rondom waterrecreatie
  6. Versterken van het economische klimaat door het verbinden van ondernemers en het verlevendigen van IJburg, in het bijzonder de haven.
  7. Creëren van meer en betere verbindingen van IJburg en Zeeburgereiland met de omgeving.

3.4 Conclusie     

Zoals uit de voorgaande paragrafen is gebleken is dit plan in lijn met het Rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten     

In dit hoofdstuk worden de diverse milieuaspecten die van belang zijn voor het onderbouwen van dit plan toegelicht.

4.1 M.E.R.     

Het voorliggende uitwerkingsplan past binnen de reeds uitgevoerde M.E.R. (Plan- en besluitMER IJburg 2e fase + Passende beoordeling IJburg 2e fase + BesluitMER OOIJ 2e+3e fase d.d 18 augustus 2008). Hieruit zijn voor het bestemmingsplan IJburg 2e fase diverse aanbevelingen naar voren gekomen. In het moederplan is hier rekening mee gehouden. Aangezien voorliggend uitwerkingsplan past binnen de kaders van dit een rechtstreekse uitwerking van het moederplan, is het niet noodzakelijk een nieuwe M.E.R. dan wel mer-beoordeling uit te voeren.

Naast dat het plan past binnen de M.E.R. zijn op grond van dit uitwerkingsplan wel diverse milieuonderzoeken uitgevoerd in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Deze onderwerpen worden hieronder nader toegelicht.

4.2 Milieuzonering bedrijven     

4.2.1 Kader     

Bedrijven zijn milieubelastende bestemmingen die hinder ten opzichte van milieugevoelige bestemmingen (waaronder wonen) kunnen veroorzaken. Om deze hindersituaties te voorkomen dient bij een bestemmingsplan(wijziging) waarin milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen in elkaars nabijheid mogelijk worden gemaakt in principe uit te worden gegaan van scheiding van functies. Daartoe zijn in de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering (2009; hierna te noemen B&M) richtafstanden opgesteld. Deze afstanden geven voor verschillende functies aan op welke afstand geen hinder is te verwachten. De meer fijne afstemming voor de voorkoming van milieuhinder vindt vervolgens plaats in het kader van de Wet milieubeheer.

Deze afstanden in B&M zijn naast de factoren aard en omvang van het bedrijf mede afhankelijk van de omgeving. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor andere gebieden, zoals drukke woonwijken, gemengde gebieden en landelijke gebieden. Het bestemmingsplangebied kan door de aanwezigheid van een spoorlijn en drukkere wegen worden gekarakteriseerd als een gemengd gebied. Een overschrijding van de wettelijke normen (qua geluidsbelasting, stof, geur en gevaar) is niet toelaatbaar.

De betreffende VNG-publicatie vormt geen wettelijk kader. De in de publicatie opgenomen afstanden betreffen richtafstanden, waar gemotiveerd kan worden afgeweken. Wel is uit vaste jurisprudentie gebleken dat de Raad van State in het kader van “goede ruimtelijke ordening” toetst aan de richtafstanden uit de VNG-publicatie en bij het afwijken hiervan aan de onderliggende motivering.

4.2.2 Plangebied     

In het kader van het opstellen van het moederplan is onderzoek verricht naar de ruimtelijke inpasbaarheid van bedrijven op IJburg 2e fase. In de planregels (voorschriften) van het bestemmingsplan IJburg 2e fase is aansluitend voorzien in de volgende regeling. Binnen dit plangebied zijn, verwijzend naar de Staat van Inrichtingen, functies toegestaan tot maximaal milieuhindercategorie 3.1. Categorie 3.1 is de lichtste subcategorie binnen categorie 3. Voor functies die vallen in deze subcategorie geldt als eerste extra voorwaarde dat zij op grond van de milieuaspecten geur, gevaar en stof niet hoger scoren dan functies uit categorie 2. Dit betekent dus dat functies uit categorie 3.1 alleen zijn toegestaan als zij op grond van geluid in categorie 3.1 vallen. Aanvullende voorwaarden zijn daarbij dat de activiteiten niet tijdens de nachtperiode plaatsvinden (in de Staat van Inrichtingen zijn deze functies indicatief aangegeven met een C.), dat het hoofdzakelijk inpandige activiteiten moet betreffen en dat de betreffende functie niet direct mag grenzen aan (lees: een gedeeld plafond of een gedeelde muur hebben met) een geluidgevoelige functie. Met deze extra voorwaarden hoeft binnen een gemengd gebied ook voor deze categorie geen fysieke scheiding te worden aangehouden ten opzichte van milieugevoelige functies.

Binnen dit uitwerkingsplan worden maatschappelijke functies, bedrijven, dienstverlening en kantoren toegestaan. De bedrijven die mogelijk worden, dienen te voldoen aan bovenstaande voorwaarden. Daarmee wordt een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de woningen bewerkstelligd en daarmee zijn deze bedrijven vanuit ruimtelijk oogpunt inpasbaar.

Conclusie

De bedrijven en overige niet-woonfuncties die binnen dit plangebied worden toegestaan zijn goed verenigbaar met de woningen. Ten aanzien van bedrijven en milieuzonering is er dan ook geen knelpunt.

4.3 Verkeer en parkeren     

4.3.1 Verkeer en openbaar vervoer     

De Muiderlaan is samen met de Strandlaan en Pampuslaan de hoofdontsluiting van Centrumeiland. Dit zijn de enige wegen op het eiland waar een snelheidsregime van 50 km/u geldt. Voor alle overige wegen geldt een snelheid van 30 km/u. De stedenbouwkundige structuur van Centrumeiland is ontworpen op deze snelheid. Daarom is zoveel mogelijk voorkomen dat er sprake is van lange rechtstanden. De auto is immers te gast op het eiland. Daar waar langere rechtstanden dan gewenst noodzakelijk zijn, worden aanvullende maatregelen genomen om de snelheid te beperken tot maximaal 30 km/u.

In de toekomst zal over de Pampuslaan een tram gaan rijden.

Ondanks dat dit een uitwerkingsplan is dat past binnen de gestelde eisen uit het moederplan is in mei 2017 is door de gemeente een verkeersonderzoek naar de gevolgen van de ontwikkeling van Centrumeiland (als geheel) op de toegangswegen uitgevoerd. (met kenmerk 160403). Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 7 bij deze toelichting. Hieronder worden de conclusies van dit onderzoek weergegeven. Let wel, dit onderzoek gaat in op de ontwikkeling van het hele Centrumeiland en niet alleen op tranche 1. Echter, aangezien er voor de ontwikkeling van Centrumeiland geen knelpunten zijn, leidt de ontwikkeling van tranche 1 niet tot knelpunten.

Conclusies

De solitaire bijdrage van het gebied Centrumeiland op de verkeersdruk van IJburg 1e fase, zolang Middeneiland, Buiteneiland en Strandeiland niet gerealiseerd worden, is zeer beperkt. De verkeersdruk wordt voornamelijk veroorzaakt door de 1e fase IJburg.

Op basis van de selected centroid toedeling (= aanname met de meest logische rijroutes) wordt daarnaast geconstateerd dat circa driekwart van het verkeer vanuit Centrumeiland de oostelijke ontsluiting verkiest in alle dagdelen. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de 2e fase IJburg (inclusief Centrumeiland) dus vooral georiënteerd is op de oostelijke ontsluiting.

Net als bij de referentievariant 2027 realistisch (de variant waarin de 2e fase van IJburg inclusief Centrumeiland wel zijn opgenomen) is er op een streng van vier kruispunten op de IJburglaan (vanaf de westelijke aansluiting A10 tot en met de Schokkerjachtdijk) sprake van waarschijnlijke of mogelijke overbelasting. Echter, uit de selected centroid toedeling blijkt dat de bijdrage van Centrumeiland op deze kruispunten van de westelijke ontsluiting zeer beperkt is. De verkeersdruk op deze kruispunten wordt dus niet door de ontwikkeling van Centrumeiland veroorzaakt.

Voor de beide ontsluitingswegen van IJburg 2e fase (Pampuslaan en Strandlaan) geldt dat deze gekenmerkt worden als mogelijk overbelast, maar dat deze naar verwachting wel regelbaar blijven.

4.3.2 Parkeren     

In de algemene uitwerkingsregels van het bestemmingsplan IJburg 2 (art. 31) is met betrekking tot parkeren het volgende bepaald:

  • Maximaal gemiddeld 1,25 parkeerplaats per woning, met dien verstande dat minimaal 0,4 en maximaal 0,6 parkeerplaats per woning in de openbare ruimte moet worden gerealiseerd en de overige parkeerplaatsen op eigen terrein moeten worden gerealiseerd;
  • Maximaal 1,0 parkeerplaats per 35 m2 bruto vloeroppervlakte detailhandel;
  • Maximaal 1,0 per 125 m2 parkeerplaats per bruto vloeroppervlakte bedrijven en kantoren;

Aanvullend is in de bestemming Gemengd-1 Uit te werken (artikel 15) opgenomen dat er mag worden voorzien in maximaal 35.000 m2 gebouwde openbare parkeervoorzieningen.

Voor wat betreft dit uitwerkingsplan wordt nu rekening gehouden met de volgende aanpak:

  • parkeren wordt opgelost op eigen erf, tenzij dit fysiek niet mogelijk is;
  • lopende de ontwikkeling worden tijdelijk parkeerplaatsen op maaiveld ingericht;
  • in de laatste fase van de ontwikkeling van Centrumeiland wordt rekening gehouden met de realisatie van een openbare parkeergelegenheid ter voldoening aan het vereiste in de uitwerkingsregels.

Dit houdt in dat binnen de woonbestemming ook (gebouwde) parkeervoorzieningen zijn toegestaan. Ook binnen de bestemming Verkeer is het mogelijk openbare parkeerplaatsen aan te leggen. Dit zijn echter niet voldoende parkeerplaatsen om aan de minimum eis van 0.4 parkeerplaats (per woning) en in de openbare ruimte te voorzien. Er wordt daarom een tijdelijk parkeerterrein aangelegd, buiten de grenzen van dit uitwerkingsplan, maar binnen de grenzen van de uit te werken bestemming van het moederplan. Hiermee wordt op ieder moment in de ontwikkeling voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

Ten aanzien van parkeren dient opgemerkt te worden dat het momenteel verplicht is om te voldoen aan de uitwerkingsregels uit het moederplan. Dit betreft echter een tijdelijke situatie. Conform de wens van de gemeenteraad wordt er in de eindsituatie rekening mee gehouden dat er zo min mogelijk geparkeerd zal worden op maaiveld. Om dit te bewerkstelligen is het naar alle waarschijnlijkheid noodzakelijk om een lagere parkeernorm toe te gaan passen, dan wel te voorzien in gebouwde parkeervoorzieningen.

4.4 Luchtkwaliteit     

4.4.1 Kader     

Wet luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Omdat titel 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in amvb's en ministeriële regelingen. De nieuwe wetgeving kent een dubbele doelstelling:

  1. De overheid wil een belangrijke impuls geven aan het treffen van maatregelen zodat in ons land de Europese normen worden gehaald;
  2. De overheid wil er ook voor zorgen dat er meer mogelijkheden zijn om projecten door te laten gaan. Dat was nodig om dat in het verleden veel plannen door de rechter werden stilgelegd vanwege het niet halen van de normen.

Een belangrijk verschil met het vervallen besluit luchtkwaliteit 2005 is dat de nieuwe regelgeving geen directe en harde koppeling meer kent tussen besluiten en grenswaarden. Deze is vervangen door een meer flexibele toetsing of koppeling tussen (ruimtelijke) besluiten en de gevolgen voor de luchtkwaliteit. Een van de elementen daarvan is dat projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' aan de concentraties, niet meer afzonderlijk getoetst hoeven te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Voor projecten die wel in betekenende mate bijdragen aan de concentratie is het nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) relevant.

Een bestemmingsplan is in overeenstemming met de Wet milieubeheer als het bestemmingsplan niet leidt tot een overschrijding of een verdere overschrijding van de normen.

AMvB en Regeling niet in betekende mate (NIBM)

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Een verslechtering van maximaal 3% komt overeen met een nieuwbouwproject van 1.500 woningen. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL.

De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Deze AMvB is gelijktijdig met het NSL in werking getreden. NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.

4.4.2 Plangebied     

Het volledige onderzoek naar luchtkwaliteit is opgenomen in Bijlage 6 behorende bij deze toelichting. Hieronder worden kort de onderzoeksresultaten en conclusie beschreven. Let wel, het onderzoek naar luchtkwaliteit is uitgevoerd voor de ontwikkeling van heel Centrumeiland, waar tranche 1 onderdeel van is.

De voor de luchtkwaliteit bepalende stoffen zijn stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10 en PM2,5). De overige in de Wet milieubeheer genoemde stoffen vormen in Nederland geen probleem meer en zijn in dit onderzoek om deze reden niet nader beschouwd.

Uit de resultaten van het onderzoek volgt dat de berekende jaargemiddelde concentraties van de stoffen NO2, PM10 en PM2,5 (inclusief de bijdrage van het uitwerkingsplan “Centrumeiland”) respectievelijk 13,0 µg/m3, 19,2 µg/m3 en 11,5 µg/m3 bedragen. Deze concentraties liggen veel lager dan de van toepassing zijnde grenswaarden. De maximale bijdrage ten gevolge van het uitwerkingsplan "Centrumeiland" is voor NO2 maximaal 0,4 µg/m3 en voor PM10 en PM2,5 maximaal 0,1 µg/m3.

4.4.3 Conclusie     

Gezien voorgenoemde draagt hetgeen met dit uitwerkingsplan mogelijk wordt gemaakt niet in betekenende mate bij aan de heersende achtergrondconcentraties en is geen sprake van overschrijding van grenswaarden. Daarbij komt ook dat het moederplan met bijbehorende MER is uitgevoerd en dat plan aanvaardbaar is, daarmee is ook dit uitwerkingsplan aanvaardbaar. Er worden geen andere uitgangspunten gehanteerd. Aldus gelden er vanuit het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor dit uitwerkingsplan.

4.5 Geluidhinder     

4.5.1 Kader     

In de Wet geluidhinder (Wgh) zijn sinds het eind van de jaren '70 de wetten en regels voor het bestrijden en voorkomen van geluidhinder ten gevolge van wegverkeer, railverkeer en industrie vastgelegd. Hierin staat bijvoorbeeld wanneer de geluidbelasting moet worden getoetst. Daarnaast is vastgelegd hoeveel decibel geluid in deze situaties zijn toegestaan. Wanneer een overschrijding van de norm wordt geconstateerd bij de toetsing, moeten er maatregelen worden getroffen om de geluidbelasting terug te brengen. De akoestische berekeningen moeten voldoen aan de regels die zijn vastgelegd in Reken- en Meetvoorschriften.

Indien een bestemmingsplan nieuwe geluidgevoelige functies of nieuwe infrastructuur mogelijk maakt, dient akoestisch onderzoek verricht te worden. Bestaande wegen, die niet zijn aangewezen als woonerf of 30 km-zone, hebben een wettelijke onderzoekszone. Indien binnen deze zone nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient met een akoestisch onderzoek aangetoond te worden dat er voldaan wordt aan de hoogst toelaatbare waarde van de Wgh.

Indien uit onderzoek blijkt dat de hoogst toelaatbare waarde van 48 dB op de gevel wordt overschreden, zal er een hogere waarde vastgesteld moeten worden. Het ontwerpbesluit tot vaststelling van een hogere waarde dient gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd te worden.

Geluidbeleid

Op 13 november 2007 heeft het college van B&W nota “Vaststelling hogere grenswaarden Wet geluidhinder, Amsterdams beleid” vastgesteld, die naar aanleiding van de nieuwe Wet geluidhinder is aangepast. Met het dit besluit wordt geregeld dat de bevoegdheid voor het vaststellen van hogere grenswaarden per 1 januari 2008 wordt doorgeschoven naar de stadsdelen onder de voorwaarde dat de stadsdelen wel gehouden zijn aan het Amsterdamse geluidbeleid en dat het Technisch Ambtelijk Vooroverleg Geluidhinder Amsterdam (TAVGA) om advies wordt gevraagd.

Het geluidbeleid zoals verwoord in de nota Vaststelling hogere grenswaarden Wet geluidhinder, Amsterdams beleid verschilt principieel niet van het bestaande Amsterdamse beleid. De essentie dat woningen waarvoor een hogere grenswaarde wordt vastgesteld in principe een stille zijde moeten hebben is gehandhaafd. Wanneer van dat uitgangspunt wordt afgeweken, wordt in het hogere grenswaarden besluit een motivatie opgenomen. Hoe groter de overschrijding, hoe uitgebreider de motivatie. Woningen met een dove gevel dienen volgens het beleid altijd een stille zijde te krijgen, behoudens in zeer uitzonderlijke gevallen zoals tijdelijke situaties. Indien vliesgevels worden toegepast, worden eisen gesteld aan de handhaving van de buitenluchtkwaliteit, zoals opgenomen in Bouwbrief 2005-15 van de gemeente Amsterdam.

Bij de vaststelling van een hogere waarde wordt rekening gehouden met de samenloop (cumulatie) van de geluidbelasting van verschillende bronnen. Het beleid geeft aan dat er sprake is van een onaanvaardbare geluidbelasting als de gecumuleerde geluidbelasting meer dan 3 dB hoger is dan hoogste van de maximaal toelaatbare ontheffingswaarden.

Reeds in het kader van het moederplan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd en zijn hogere waarden verleend, welke voldoen aan het Amsterdamse geluidbeleid. Voor dit uitwerkingsplan is het dan ook niet noodzakelijk opnieuw hogere waarden aan te vragen. Voor een inzicht in de actuele situatie is wel een actualisatieonderzoek uitgevoerd.

Het hiervoor genoemde beleid is in 2016 herzien. Het beleid is nader geoptimaliseerd ten opzichte van 2007, maar wijkt niet af van de eisen en waarden zoals die toen zijn vastgelegd. Er kan dan ook geconcludeerd worden dat het nieuwe beleid geen (negatieve) gevolgen voor dit uitwerkingsplan heeft.

4.5.2 Plangebied     

Door Witteveen en Bos is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Hieronder worden kort de onderzoeksresultaten en conclusie beschreven. Let wel, het onderzoek is uitgevoerd voor de ontwikkeling van heel Centrumeiland, waar tranche 1 onderdeel van is. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 2.

Geluidbelastingen bij toepassing van stil asfalt

Wanneer op alle wegvakken stil asfalt wordt toegepast wordt de voorkeurswaarde voor wegverkeer (48 dB) langs alle wegen overschreden. Door het toepassen van stil asfalt wordt de maximale ontheffingswaarde (58 dB) niet overschreden.

Met betrekking tot de aanwezigheid van een geluidluwe gevel geldt voor de variant met maatregelen (en op basis van het basismodel) hetzelfde als voor de variant zonder maatregelen, namelijk dat alle bouwblokken over een gevel beschikken waarbij de geluidbelasting onder de voorkeurswaarde (48 dB) ligt.

In het kader van het moederplan zijn voor alle woningen aan de Pampuslaan, Muiderlaan en Strandlaan hogere waarden verleend. Uit dit onderzoek blijkt dat de berekende geluidwaarden niet hoger zijn dan de reeds verleende hogere waarden. Er is dan ook geen sprake van knelpunten op het gebied van geluid.

Daarnaast is uit dit onderzoek gebleken dat het niet noodzakelijk is dat de bebouwing aan de Pampuslaan, Muiderlaan en Strandlaan een afschermende werking voor de achtergelegen bebouwing vormt. Een fasering in de woningbouw is dan ook op grond van geluid niet noodzakelijk. De Technisch Ambtelijk Vooroverleg Geluidhinder Amsterdam (TAVGA) is gevraagd om advies, deze heeft positief gereageerd.

Binnenniveautoets

Voor de woningen waarvoor een hogere waarde wordt vastgesteld moet bij de bouwaanvraag aangetoond worden dat voldaan wordt aan de eisen met betrekking tot gevelgeluidwering uit het Bouwbesluit. Voor nieuwbouwwoningen moet de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie conform afdeling 3.1 van het Bouwbesluit minimaal even groot zijn als het verschil tussen de geluidbelasting op de gevel en 33 dB (de maximaal toelaatbare binnenwaarde).

30 km/u gebied

Centrumeiland wordt ingericht als 30 km/h gebied. Voor dergelijke gebieden geldt dat akoestisch onderzoek achterwege kan blijven omdat het motorgeluid het geluid van het aanslaan van de banden op het wegdek overstemt. Door de inrichting als 30 km/u gebied is er akoestisch gezien geen sprake meer van (potentiële) geluidsoverlast als gevolg van wegverkeerslawaai. Inrichting als 30 km/h gebied wordt dan ook gezien als een effectief gelijkwaardige methode, waardoor het niet langer noodzakelijk is geluiddempend asfalt neer te leggen.

De in het moederplan opgenomen aanduiding woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen niet toegestaan, wordt in het uitwerkingsplan niet overgenomen. Uit het akoestisch onderzoek is geconcludeerd dat de geluidbelasting van 58 dB niet overschreden wordt. Hiermee wordt voldaan aan uitwerkingsregel.

Hogere waarden

In het moederplan is voor alle woningen aan de Pampuslaan, Muiderlaan en Strandlaan, hogere waarden genomen. In dit uitwerkingsplan worden een aantal woningen aan de Muiderlaan gebouwd. Voor deze woningen gelden de hogere waarden die in het kader van het moederplan zijn verleend. In het moederplan is voor meer woningen hogere waarden verleend, dan in deze uitwerking worden toegestaan. Er hoeven dan ook geen aanvullende hogere waarden te worden verleend.

4.5.3 Conclusie     

Op basis van het onderzoek kan worden geconcludeerd dat de voorkeursgrenswaarde op de gevels langs de Muiderlaan, Strandlaan en Pampuslaan wordt overschreden. Door het toepassen van stilasfalt wordt de maximale ontheffingswaarde van 58 dB niet overschreden. De overige wegen worden ingericht als 30 km/u gebied, dit wordt gezien als een gelijkwaardig alternatief voor het toepassen van stil asfalt. Op grond van het moederplan is voor alle woningen aan de Muiderlaan, Strandlaan en Pampuslaan een hogere waarde verleend van 58 dB.

Er kan dan ook geconcludeerd worden dat het plan voldoet aan de Wet geluidhinder en het Amsterdamse geluidbeleid. Bij iedere gevel waarvoor een hogere waarde is aangevraagd wordt een geluidluwe gevel gerealiseerd.

4.6 Bodemkwaliteit     

4.6.1 Kader     

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen regels stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent voor de bodem (grond en grondwater) dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming dienen te zijn. Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek eventueel aangevuld met een bodemonderzoek bepaald. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.

4.6.2 Plangebied     

Voor de zandsuppletie van Centrumeiland is gebruik gemaakt van ontzilt Noordzeezand dat tot op een diepte van maximaal twee meter (-waterbodem) is gewonnen. Ten behoeve van de ontzilting is het zand gespoeld met licht brak water en daarna drooggetrokken. Hierdoor is het zand geschikt om te worden gebruikt in het IJmeer zonder negatieve effecten op de waterkwaliteit als gevolg van uitspoeling van zout. Chemische verontreiniging van dit zand is uitgesloten. Hiermee is veilig gesteld dat de bodemkwaliteit voldoende is voor de voorgenomen functies.

Daarnaast zal op Centrumeiland een verhoging van het maaiveld worden gerealiseerd. Het zand dat gebruikt wordt voor deze verhoging is afkomstig van het ontgraven van de watergang Wim Noordhoek. Het zand dat ontgraven wordt is oorspronkelijk afkomstig uit de vaargeul Amsterdam-Lemmer (VAL). Uit de VAL is schoon zand gewonnen en aangebracht. In de afgelopen periode zijn er ter plaatse geen activiteiten geweest die de kwaliteit van het zand hebben verslechterd. Er is dan ook geen reden om aan te nemen dat de bodemkwaliteit niet voldoende zou zijn.

Met Rijkswaterstaat (RWS) en de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (ODNZKG) is de afspraak gemaakt dat het vrijkomend zand van onder andere Wim Noordhoek verwerkt kan worden op de gebieden van IJburg 2, mits het gemeld wordt volgens het Besluit Bodemkwaliteit. Hiervoor is een zogenaamd zandprotocol gemaakt waar RWS en de ODNZKG op toezien.

4.6.3 Conclusie     

De bodemkwaliteit is voldoende voor het voorgenomen gebruik. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

4.7 Externe veiligheid     

4.7.1 Kader     

Externe veiligheidsbeleid heeft betrekking op het gebruik, productie, opslag en transport van gevaarlijke stoffen. De overheid stelt grenzen aan de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen. De grenzen zijn vertaald in een norm voor het plaatsgebonden risico (PR), en een oriëntatiewaarde en verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR). Het beleid voor inrichtingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Voor het transport van gevaarlijke stoffen zijn de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Circulaire RNVGS) en de Nota vervoer gevaarlijke stoffen (2006) van toepassing. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Plaatsgebonden risico

Het PR kent een grenswaarde van 10-6 per jaar voor nieuwe situaties. Binnen de PR 10-6 contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde en in nieuwe situaties moet in beginsel ook aan deze waarde worden voldaan.

Verantwoordingsplicht groepsrisico

Het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting in situaties waarin zich een ramp met gevaarlijke stoffen voordoet. De verantwoordingsplicht is erop gericht om een weloverwogen afweging te maken over de risico's in relatie tot de (ruimtelijke) ontwikkelingen in het projectgebied.

Het groepsrisico wordt vergeleken met de oriëntatiewaarde: de kans op een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers van 10-5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 dodelijke slachtoffers van 10-7 per jaar, en met de kans op 1000 of meer dodelijke slachtoffers van 10-9 per jaar. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico ligt voor het transport van gevaarlijke stoffen en buisleidingen echter een factor 10 lager dan voor inrichtingen.

In de verantwoording van het groepsrisico worden onderwerpen behandeld die van belang zijn bij het maken van een afweging over het risico en de ruimtelijke situatie. Het groepsrisico wordt kwantitatief beoordeeld. Daarnaast komen ook planologische aspecten aan de orde en de mogelijkheden tot rampenbestrijding (zie ook Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico voor inrichtingen).

4.7.2 Plangebied     

Er worden op Centrumeiland geen risicovolle inrichtingen toegestaan en ook in de nabijheid van Centrumeiland zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig.

Vervoer van gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden over de weg, het spoor en het water. Centrumeiland ligt niet binnen de invloedsgebieden van wegen, sporen of waterwegen waar vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er liggen in en in de omgeving van het plangebied ook geen onderzoeksgebieden voor vervoer van gevaarlijke stoffen.

Tot slot zullen er op Centrumeiland geen buisleidingen komen te liggen die vallen onder de werking van het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Ook in de nabijheid van het plangebied liggen geen buisleidingen waardoor vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

4.7.3 Conclusie     

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

4.8 Kabels en leidingen     

Omdat het hier gaat om nieuw land is er geen sprake van (in de bodem aanwezige) planologisch relevante kabels en leidingen. Ook in de directe omgeving van het plangebied is er geen sprake van planologisch relevante kabels en leidingen die invloed (kunnen) hebben op het plangebied. Mochten er in de toekomst planologisch relevante kabels en leidingen aangelegd moeten worden, dan zal hier een aparte procedure voor doorlopen worden. Op grond van dit uitwerkingsplan worden geen planologisch relevante kabels en leidingen aangelegd.

4.9 Luchthavenindelingsbesluit (LIB)     

Centrumeiland ligt binnen het beperkingengebied van het luchthaven indelingsbesluit (LIB) voor wat betreft de maximale bouwhoogte (100 meter (radars)) van objecten in, op of boven de grond in verband met de veiligheid van het luchthavenverkeer. Dit uitwerkingsplan staat geen bouwwerken toe met een dergelijke bouwhoogte. De maximale bouwhoogte die in dit uitwerkingsplan wordt toegestaan is 20 meter. Om die reden vormt het LIB geen belemmering voor voorliggend activiteit.

4.10 Niet gesprongen explosieven     

Er zijn bij het uitvoeren van de werkzaamheden in het kader van het landmaken geen NGE's aangetroffen.

4.11 Duurzaamheid     

In het SP is reeds aangegeven dat het onderwerp duurzaamheid hoog in het vaandel staat bij nieuwe ontwikkelingen. De kwantitatieve energieambitie voor het Centrumeiland is dat lokaal opgewekte energie samen met duurzame energie uit de omgeving op jaarbasis voldoende is voor het gebouwgebonden energieverbruik. Daarbij is het energieverbruik op het eiland zo laag mogelijk en het aandeel lokaal duurzaam geproduceerde energie zo groot mogelijk. Hiermee wordt gestreefd naar een energieneutraal eiland.

Om hier concreet invulling aan te geven is in het stedenbouwkundig plan al onderzocht welke vormen van duurzaamheid op deze locatie het best kunnen werken. Daaruit is naar voren gekomen dat een grootschalige Warmte-Koude-Opslagvoorziening (WKO) en het rainproof maken van het eiland de belangrijkste maatregelen zijn. De maatregelen met betrekking tot rainproof worden in paragraaf 5.1 nader toegelicht.

WKO

In het concept Warmteplan waar de gemeenteraad in 2016 mee heeft ingestemd, is de keuze voor een WKO vastgelegd. Daarnaast is in dit warmteplan ook bepaald dat het voor alle niet-zelfbouw projecten op Centrumeiland verplicht is aan te sluiten op deze WKO. Uitzondering hierop wordt gevormd door de mogelijkheid tot het aanleggen van een eigen duurzaam energiesysteem dat duurzamer is dan de WKO. Kleinschalige WKO's zijn in principe niet toegestaan en vergunningplichtig gesteld, aangezien deze kunnen conflicteren met de efficiëntie van de grootschalige WKO. Pas indien uit onderzoek blijkt dat er geen conflicten op kunnen treden zou een vergunning voor een WKO verleend kunnen worden.

Ten aanzien van de zelfbouw geldt dat deze niet verplicht zijn om aan te sluiten op de grootschalige WKO, maar enkel gebonden zijn aan de regels uit het Bouwbesluit zoals dat geldt op het moment van indienen van de omgevingsvergunning.

Daarnaast zal er geen stadswarmte en aardgas worden aangesloten. Aardgas is niet verplicht doordat de gemeenteraad heeft ingestemd met het warmteplan.

Andere vormen van duurzame energie, zoals zonnepanelen worden niet uitgesloten in dit uitwerkingsplan. Ten aanzien van duurzaam bouwen kan er momenteel niet meer voorgeschreven worden dan op grond van het Bouwbesluit is geregeld, maar bij de uitgifte van de kavels zullen wel tips voor duurzaam bouwen en duurzame energie meegegeven worden.

Rainproof

In de planregels behorende bij dit plan zijn expliciete regels opgenomen met betrekking tot de waterbergingsopgave die het gebied kent. Daarnaast is er voor zelfbouwers op Centrumeiland een brochure gemaakt waarin toekomstige bewoners verleid worden om extra maatregelen in het kader van rainproof en duurzaamheid te nemen. Hierbij kan gedacht worden aan de realisatie van groene daken en gevels en/of het aanleggen van grindkoffers en wadi's ten behoeve van infiltratie.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten     

5.1 Water     

5.1.1 Beleid     

Europees beleid

Omdat water zich weinig aantrekt van landsgrenzen, zijn internationale afspraken nodig. Sinds eind 2000 is daarom de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. Deze moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is.

Om dit te bereiken moeten de landen van de Europese Unie een groot aantal maatregelen nemen. Enerzijds om de kwaliteit van de 'eigen' wateren op peil te brengen, anderzijds om ervoor te zorgen dat andere landen geen last meer hebben van de verontreinigingen die hun buurlanden veroorzaken.

De uitvoering van de KRW schept de nodige verplichtingen en biedt tegelijkertijd voor Nederland ook veel mogelijkheden. Nederland ligt immers benedenstrooms en is voor zijn waterkwaliteit voor een belangrijk deel afhankelijk van het buitenland. Door de invoering van de richtlijn kunnen landen niet langer problemen van hun bord schuiven. Aan Nederland de opgave om de richtlijn goed en doelmatig uit te voeren.

Rijksbeleid

Het Nationaal Waterplan (NWP) is het rijksplan voor het waterbeleid. Het NWP beschrijft de maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Ook is een eerste beleidsmatige uitwerking van het advies van de Deltacommissie opgenomen in dit Nationaal Waterplan. Met de formulering van een streefbeeld geeft het Nationaal Waterplan een inspirerende referentie voor de toekomst. Maatregelen die reeds in gang zijn gezet en in het streefbeeld passen worden met kracht voortgezet. Denk aan het hoogwaterbeschermingsprogramma, de uitvoering van het geactualiseerde Nationaal Bestuursakkoord Water en de rivierverruimingsprojecten. Door de uitvoering van de stroomgebiedbeheerplannen zal de waterkwaliteit substantieel verbeteren. De nieuwe ambities van de Deltacommissie worden uitgewerkt in een Deltawet en Deltaprogramma.

Waterbeheerplan

Het Beleid van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht is vertaald in het Waterbeheerplan Waterschap Amstel, Gooi en Vecht 2016-2021. In het Waterbeheerplan is uitgewerkt hoe AGV in de planperiode invulling geeft aan haar taken op het gebied van waterbeheer, zoals veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit. Zie: https://www.agv.nl/onze-taken/waterbeheerplan 

Keur

De Keur is de waterschapsverordening van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). De regels in de Keur beschermen de waterkeringen en watergangen. Voor werkzaamheden rond water of een dijk is een vergunning van het waterschap nodig. Bijvoorbeeld bij de aanleg van leidingen, lozingen op het oppervlaktewater, het plaatsen van bouwwerken of het onttrekken van grondwater.

5.1.2 Waterparagraaf     

Algemeen

Het Rijk, de provincies, gemeenten en waterschappen hebben in februari 2001 de “Startovereenkomst Waterbeheer 21ste eeuw” ondertekend. Hierin is vastgelegd dat de betrokken partijen de “watertoets” toepassen op alle relevante ruimtelijke plannen met waterhuishoudkundige consequenties. In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat de betrokken waterbeheerders moeten worden geraadpleegd bij het opstellen van bestemmingsplannen en bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning die in strijd is met het bestemmingsplan. De watertoets is een instrument om ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen en een omgevingsvergunning voor de activiteit “bouwen in strijd met het bestemmingsplan”, te toetsen op de mate waarin rekening wordt gehouden met waterhuishoudkundige aspecten. Het gaat daarbij onder meer om aspecten als waterkwaliteit en waterkwantiteit (ruimte voor water) en veiligheid (bescherming tegen overstroming).

De waterparagraaf is afgestemd met Waternet als toekomstig waterbeheerder van Centrumeiland namens het waterschap Amstel, Gooi en Vecht en als uitvoerder van de gemeentelijke watertaken zoals riolering, grondwaterzorgtaak en drinkwatervoorziening. Daarnaast zorgt Waternet ook namens het waterschap voor de verwerking van het afvalwater en namens de gemeente voor een deel van het nautisch beheer op het buitenwater.

Hieronder volgt een beknopte samenvatting van de watertoets. De watertoets is gericht op de ontwikkeling van heel Centrumeiland. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 5 van deze toelichting.

Waterkering

Het IJmeer is aangemerkt als buitenwater. Op het eiland zijn daarom primaire waterkeringen voorzien die het plangebied beschermen tegen overstromen.

Bij het ontwerp van deze waterkeringen wordt rekening gehouden met de nieuwste inzichten en ontwerpnormen. De primaire waterkering van het Centrumeiland wordt daarom ontworpen volgens de nieuwe normering en veiligheidsfilosofie die vanaf 2017 definitief van kracht zal zijn:

  • De waterkering garandeert de waterstaatkundige veiligheid met een overstromingskans van 1/300 jaar.
  • De faalkanseis voor de hoogte van de waterkering van Centrumeiland wordt bepaald uit de norm voor de overstromingskans van het dijktraject en bedraagt 1/833.
  • De waterkerende hoogte is afhankelijk van de te verwachten golven en waterstanden in de maatgevende situaties, en varieert van circa NAP +1,3 tot NAP +1,7 m uitgaande dat de overige eilanden van IJburg 2e fase (Middeneiland en Buiteneiland) worden aangelegd, en NAP +1,3 m tot NAP +2,4 m in het geval dat deze eilanden nog niet worden aangelegd.
  • Bij het bepalen van het profiel van de waterkering wordt rekening gehouden met de WKO-systemen die op het eiland gepland zijn.
  • Daarnaast speelt de levensduur van de waterkering een belangrijke rol: de levensduur bedraagt 50 jaar. Voor het ontwerp moet echter 100 jaar verder worden gekeken om rekening te houden met het effect van autonome ontwikkelingen zoals klimaatverandering. Zo worden eventuele peilverhogingen in het IJmeer in de bepaling van de kruinhoogte meegenomen, wat ook als eis in het bestemmingsplan is opgenomen. Toepassing van de nieuwe normen met betrekking tot de waterkeringen maken dat aan deze eis wordt voldaan.

Met de nieuwe normering verdwijnen de in de Waterwet vastgestelde dijkringen. De primaire waterkeringen worden in dijktrajecten ingedeeld. Voor IJburg worden de primaire waterkeringen rondom de bestaande (IJburg fase 1) en nieuwe eilanden (IJburg fase 2) ingedeeld in dijktraject IJburg 13a. De planning van de formele aanwijzing van het dijktraject rond Centrumeiland als primaire waterkering is thans onderwerp van gesprek tussen gemeente, provincie en waterbeheerders. Ongeacht het moment van aanwijzen wordt de waterkering rond Centrumeiland uitgevoerd conform de bovenbeschreven normering.

Alle waterkeringen krijgen een harde oeverbescherming. De waterkeringen worden dusdanig ontworpen dat ze op een reguliere wijze kunnen worden onderhouden. Het kernprofiel van de waterkering dient vrij te blijven van oneigenlijke elementen.

Oppervlaktewater

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Het huidige peil van het IJmeer, waarin Centrumeiland ligt, fluctueert tussen NAP -0,40 m (winter) en NAP -0,20 m (zomer).

IJburg ligt in een Natura-2000 gebied en voor IJburg geldt daarom het zogenaamde "stand-still" beginsel. Dit houdt in dat door de aanleg en het gebruik van IJburg de waterkwaliteit van het IJmeer niet mag verslechteren. Het waterhuishoudkundig systeem binnen het plangebied wordt daarom zodanig ingericht dat aan de neerslag die op het eiland valt zo weinig mogelijk vervuiling uit het stedelijk gebied wordt toegevoegd. Daarnaast voorziet de inrichting van het eiland in mogelijkheden om vrijwel alle neerslag op het eiland lokaal te infiltreren. Het geïnfiltreerde hemelwater dient door de zuiverende werking van de bodempassage als schoon freatisch grondwater af te stromen naar het IJmeer.

De oevers, waterkeringen en kadeconstructies op Centrumeiland worden waterdoorlatend aangelegd zodat het grondwater in het plangebied ongehinderd kan afstromen naar het oppervlaktewater. Conform het bestemmingsplan mag het water vanaf de oever niet benaderbaar zijn in verband met de bescherming van watervogels. De oeverbescherming moet daarom dusdanig worden vormgegeven dat dit inderdaad niet mogelijk zal zijn.

Grondwater

De gemeente heeft een wettelijke zorgplicht voor het in het openbaar gemeentelijke gebied treffen van maatregelen om structurele nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. De maaiveldhoogte van Centrumeiland varieert binnen het plangebied van NAP +5,5 m op het centrale plein tot NAP +1,9 m langs de Strandlaan.

Voor Centrumeiland streeft de gemeente naar een duurzaam functionerend grondwatersysteem. Het plangebied dient daarom te voldoen aan de volgende ontwateringsnormen:

  • Op Centrumeiland moet kruipruimteloos worden gebouwd. De norm voor kruipruimteloos bouwen is een ontwateringsdiepte van minimaal 0,50 m ten opzichte van het maaiveld. Deze ontwateringsdiepte mag met een herhalingskans van 1 keer per 2 jaar gedurende maximaal 5 aaneengesloten dagen overschreden worden. De met deze norm corresponderende grondwaterstand is hier benoemd als de maatgevend hoge grondwaterstand.
  • Op het tracé waar mogelijk in de toekomst een tramverbinding wordt gerealiseerd, dient de ontwateringsdiepte ten opzichte van de maatgevend hoge grondwaterstand minimaal 1,20 m te bedragen.
  • Om bomen goede groeiomstandigheden te bieden dienen deze te beschikken over voldoende onverzadigd bodemvolume. De gemeentelijke ambitie voor Centrumeiland is daarom een ontwateringsdiepte van minimaal 0,80 m ten opzichte van de maatgevend hoge grondwaterstand op de locaties waar bomen worden aangeplant.
  • Verder wordt ter plaatse van ondergrondse infiltratievoorzieningen een minimale ontwateringsdiepte ten opzichte van de onderkant van de voorziening van 0,10 m bij een maatgevend hoge grondwaterstand gehanteerd. Voor de bovengrondse infiltratievoorzieningen (wadi's) wordt een minimale ontwateringsdiepte ten opzichte van het diepste bodemniveau van de infiltratievoorziening van 0,50 m bij een maatgevend hoge grondwaterstand gehanteerd.

Uit simulaties met een grondwatermodel volgt dat het plangebied tijdens alle maatgevende ontwikkelingsstadia voldoet aan alle gestelde ontwateringsnormen. Bij de berekeningen is rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen als klimaatverandering, peilstijging en kelderbouw.

Toepassing van drainagesystemen om de grondwaterstand te verlagen is onwenselijk en dient voorkomen te worden. Polderconstructies zijn niet toegestaan. Onder polderconstructies wordt verstaan: constructies waarbij het grondwater via een permanente bemaling lager wordt gebracht dan het oppervlaktewaterpeil.

Verder dienen ondergrondse werken waterdicht te worden uitgevoerd. Op IJburg Centrumeiland mag niet dieper worden gebouwd dan NAP -1,0 m. Dat wil zeggen dat kelders tot een diepte van maximaal NAP -1,0 m (onderkant kelderfundering exclusief palen) wel zijn toegestaan, mits deze buiten het Keurprofiel en buiten de kernzone van waterkeringen worden gebouwd. Op deze manier blijft bij aanleg van kelders tot de maximaal toegestane diepte altijd een zandpakket van minimaal 2,5 m onder de kelder gehandhaafd en ontstaan er geen nadelige grondwatereffecten, ook niet bij aaneengesloten kelderblokken.

Het is niet toegestaan om verontreinigingen in de bodem of het grondwater te introduceren.

Hemelwater

De ambitie voor Centrumeiland is een eiland zonder hemelwaterriool. De voorkeur gaat uit naar het bovengronds (zichtbaar) laten afstromen van hemelwater en verwerking van hemelwater op het eiland zelf. Vanwege de ligging in een Natura-2000 gebied is in artikel 28.3 van het vigerende bestemmingsplan IJburg 2 bepaald dat op Centrumeiland minimaal 93% van de neerslag ter plaatse wordt geborgen of geïnfiltreerd.

Voor de openbare ruimte is daarom in hoofdlijnen gekozen voor een bovengronds systeem van hemelwaterverwerking via goten en wadi's; verdiept aangelegde groenzones met als functie berging en infiltratie van hemelwater. Als aanvulling op dit systeem kan op een aantal locaties binnen de plangrens waterdoorlatende of waterpasserende verharding worden toegepast. In het ontwerp van de openbare ruimte dient tijdig en zorgvuldig rekening te worden gehouden met de aansluitingen van particuliere hemelwaterafvoer; het water wordt immers op maaiveldniveau aangeboden.

Waterbestendig bouwen, en daarbij voorbereid zijn op klimaatveranderingen, is een basisvoorwaarde voor de ontwikkelingen op Centrumeiland. Uitgangspunt is daarom dat er voldoende capaciteit in het ontwerp van het eiland aanwezig is om hemelwater op te vangen en te verwerken, ook bij extreme buien. Opvang en afvoer van regenwater bij extreme buien is onderwerp van de Rainproof strategie van de gemeente Amsterdam en Waternet/AGV.

Als uitwerking van deze Rainproof strategie is als ambitie in het Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam opgenomen dat de stad een extreme bui van 60 mm in één uur kan verwerken zonder schade aan huizen en vitale infrastructuur. Het maaiveldontwerp wordt periodiek getoetst op klimaatrobuustheid door simulaties uit te voeren met een neerslag-afvoermodel. Ook het ontwerp van de groenzones moet tijdens het ontwerpproces regelmatig getoetst worden op beschikbare waterberging en infiltratiecapaciteit. Waterdichte verharding is niet toegestaan bij speelplekken in de groenzones op Centrumeiland en sterke bodemverdichting ter plaatse van de speelplekken dient te worden voorkomen, zo nodig door (ondergronds) technische maatregelen te treffen.

Het streven is om ontwikkelende partijen op Centrumeiland klimaatbestendige en waterrobuuste ontwerpen toe te laten passen. Voor de private ruimte geldt op Centrumeiland daarom het principe dat hemelwater, opgevangen op eigen kavel, ook zoveel mogelijk op eigen kavel wordt verwerkt. Deze regeling is opgenomen in de kavelregels. Daarnaast wordt in het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Deze luidt:

Het gebruik als bedoeld is slechts toegestaan indien wordt voorzien in een minimale waterverwerkingscapaciteit van hemelwater van 60 liter per m2 kaveloppervlak door middel van waterberging, hergebruik en/of infiltratie; hieronder wordt mede verstaan het verwerken van hemelwater dat valt op het dak van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken van de betreffende kavel, waarbij:

  • mag worden voorzien in het afvoeren van het meerdere naar openbaar gebied, en;
  • hemelwater dat valt op het dak van het hoofdgebouw mag worden afgevoerd naar openbaar gebied tot een maximaal debiet van 2,5 L/m2/uur.

De gemeente ambieert om de ontwikkelaars en bewoners zoveel mogelijk te faciliteren en informeren naar de mogelijkheden om aan deze voorwaardelijke verplichting te voldoen.

Bij de aanleg van ondergrondse parkeergarages of parkeervakken op maaiveld moet aandacht worden besteed aan hoe het hemelwater lokaal kan worden verwerkt. Een aandachtspunt bij ondergrondse parkeergarages onder de binnentuin of ander onverhard oppervlak is een goede afstroming van infiltrerend hemelwater boven het kelderdak. Bij parkeren op maaiveldniveau kan worden gekozen voor waterpasserende elementenverharding.

In de buitenlucht mag alleen gebruik worden gemaakt van niet- uitlogende materialen, om verontreiniging van afstromend hemelwater, oppervlaktewater, grondwater en waterbodem tegen te gaan. Daarnaast mag bij het beheer geen gebruik worden gemaakt van middelen die kunnen leiden tot verontreiniging van het oppervlakte- of grondwater, zoals chemische onkruidbestrijdingsmiddelen.

5.2 Archeologie en cultuurhistorie     

5.2.1 Archeologie     

De Erfgoedwet bundelt wet- en regelgeving op het gebied van behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland in één nieuwe wet. De Erfgoedwet omvat zowel roerend als onroerend erfgoed en is per 1 juli 2016 van kracht geworden.

In de Erfgoedwet staat:

  • hoe met erfgoed wordt omgegaan;
  • wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en
  • hoe daar toezicht op wordt gehouden.

De Erfgoedwet is een integrale wet waarin musea en collecties, monumenten en archeologie worden beschermd. Het ruimtelijk aspect van erfgoed zal worden geregeld in de nieuwe Omgevingswet, die naar verwachting in 2019 in zal gaan. Daardoor is er nu sprake van overgangsrecht, waardoor bepaalde artikelen uit de Monumentenwet 1988 nog even van kracht blijven.

Om archeologische resten te beschermen zijn gemeenten verplicht in bestemmingsplannen rekening te houden met bekende en verwachte archeologische waarden en verwachtingen. Op die manier wordt archeologie meegenomen in het ruimtelijke afwegingskader. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning kan archeologie daardoor een rol spelen. De basis van deze werkwijze ligt in het uitgangspunt 'neem archeologie mee in het ruimtelijke ordening' van het Verdrag van Valletta, dat Nederland en een groot aantal andere landen in 1992 ondertekende. In 2007 heeft dit verdrag zijn beslag gekregen in de Nederland de wetgeving.

Voorheen werd archeologie in de Monumentenwet 1988 geregeld, maar deze wet is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet, waarin het behoud en beheer van het cultureel erfgoed is vastgelegd. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. Het betreft hier verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie.

Het projectgebied

Archeologie speelde een rol bij het landmaken, in die zin dat er aandacht moest zijn voor de mogelijke aanwezigheid van scheepswrakken bij baggerwerkzaamheden. Er zijn geen archeologische sporen aangetroffen. Door de zandsuppletie zijn eventueel aanwezige archeologische sporen in de (voormalige) waterbodem van Centrumeiland dusdanig afgedekt dat bewaring in situ is gegarandeerd. In de uitwerkingsregels zijn verder geen aanvullende regelingen opgenomen voor archeologie. In het kader van het uitwerkingsplan wordt dit onderwerp dan ook verder buiten beschouwing gelaten.

5.2.2 Cultuurhistorie     

Durgerdam heeft de status van beschermd dorpsgezicht. De afstand tussen IJburg tweede fase en Durgerdam is echter zo groot dat het karakter van deze oude dijk niet verandert en de aanleg van IJburg tweede fase dus niet strijdig is met de Monumentenwet. Een zogenoemde externe werking. is hier evenmin aan de orde. De bouwhoogte op het Buiteneiland is in het moederplan om deze reden wel beperkt tot 15 meter. De cultuurhistorische eenheid van Waterland en Waterlandse dijk (Durgerdam) wordt met de aanleg van IJburg tweede fase dan ook niet aangetast.

Ten aanzien van de cultuurhistorische waarden is hier in het kader van de MER onderzoek naar verricht. Op basis daarvan zijn de regels van het moederplan opgesteld. Cultuurhistorische waarden zijn op basis van de MER en het moederplan voldoende verankerd. Aangezien dit uitwerkingsplan binnen de kaders van het moederplan blijft, zijn de cultuurhistorische waarden voldoende geborgd.

5.3 Flora en fauna en ecologie     

5.3.1 Kader     

Wet natuurbescherming

Onder de Wnb is sinds 1 januari 2017 een reeks soorten (planten, vissen en insecten) beschermd die voorheen niet beschermd was. De Wet natuurbescherming onderscheidt bij de bescherming van soorten drie beschermingsregimes: ‘Beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn’ (Wnb § 3.1), ‘Beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn’ (Wnb § 3.2) en ‘Beschermingsregime andere soorten’ (Wnb § 3.3). De Provincie Noord-Holland verleent vrijstelling voor een aantal algemeen voorkomende soorten uit de laatstgenoemde categorie waardoor geen ontheffing nodig is in het kader van de Wet natuurbescherming.

Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992)

De Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992) zijn beide Europese richtlijnen. Het doel van de Vogelrichtlijn is het bieden van bescherming en ontwikkelingsperspectief voor leefgebieden van zeldzame en bedreigde vogelsoorten en bescherming van alle vogelsoorten. De Habitatrichtlijn is gericht op de instandhouding van natuurlijke habitats en wilde flora en fauna.

Natura 2000

Natura 2000 is het Europese netwerk van waardevolle natuurgebieden, dat er op gericht is de aanwezige natuurwaarden te behouden en te versterken. Gebieden die door de minister zijn aangewezen als Vogelrichtlijngebied en Habitatrichtlijngebied vormen samen de Natura 2000-gebieden. Voor deze gebieden zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor soorten en habitattypen. Ruimtelijke ontwikkelingen of gebruik die een negatief effect hebben op deze doelstellingen zijn niet zonder meer toegestaan.

Om schade aan de natuurwaarden waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkomen, bepaalt de wet dat projecten en plannen die de kwaliteit kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning. Om vast te stellen of, en zo ja, onder welke voorwaarden een project of plan in en rondom een Natura 2000-gebied kan worden toegelaten, dient deze getoetst te worden. Indien effecten niet kunnen worden uitgesloten dient, afhankelijk van het te verwachten effect een verslechterings- en verstoringtoets dan wel een passende beoordeling te worden uitgevoerd.

5.3.2 Plangebied     

Natuurwaardenonderzoek, juni 2016

Door de gemeente Amsterdam is in juni 2016 een natuurwaardenonderzoek uitgevoerd op Centrumeiland. In dit onderzoek is zowel naar soorten- als naar gebiedsbescherming gekeken. De resultaten van dit onderzoek worden hieronder kort beschreven. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 3 van deze toelichting.

Soortenbescherming

  • De rugstreeppad is niet aangetroffen tijdens de verschillende onderzoeksrondes.
  • Tevens is gekeken naar verblijfplaatsen van vogels waarvan het nest het gehele jaar rond is beschermd en naar de nesten van algemene broedvogels. In het onderzoeksgebied zijn geen vogels waargenomen waarvan het nest het gehele jaar rond is beschermd. In het onderzoeksgebied zijn wel nesten van de oeverzwaluw, de kleine plevier, de bontbekplevier en de visdief aangetroffen. Deze nesten zijn slechts in de broedperiode (april- augustus) beschermd.
  • Er is geen onderzoek verricht naar vissen. De oeverzone wordt namelijk slechts in de droge zone bewerkt.
  • Zoogdieren zijn niet aangetroffen en worden hier ook niet verwacht.
  • Verder zijn er geen beschermde plantensoorten aangetroffen.

Gebiedsbescherming

  • Het onderzoeksgebied grenst direct aan een Natura 2000 gebied en ligt in de nabijheid van de NNN (Natuur Netwerk Nederland). Hiervoor is een Milieu Effect Rapportage (MER) verricht (Plan- en besluit MER IJburg 2e fase, 2008). Op basis van de MER zijn maatregelen vastgesteld. Deze worden gerespecteerd.
  • Het onderzoeksgebied bevindt zich niet in de Hoofdgroenstructuur;
  • Het onderzoeksgebied bevindt zich eveneens niet in de Ecologische structuur van Amsterdam.

Aanleg en exploitatie WKO

Naast het hierboven beschreven natuurwaardenonderzoek heeft Bureau Waardenburg een onderzoek uitgevoerd om te onderzoeken wat de ecologische gevolgen zijn van het aanleggen en exploiteren van de WKO, het aanleggen van een gracht en brug en het aanleggen van de primaire waterkering rondom Centrumeiland. De aanleg van zowel de gracht en brug als de primaire waterkering maken geen onderdeel uit van dit uitwerkingsplan, maar worden gerealiseerd op basis van respectievelijk een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan en het moederplan. Voor de volledigheid wordt hier benoemd dat deze activiteiten geen effecten hebben op de mogelijk aanwezige flora en fauna en natuurwaarden. Er treden bij de uitvoering van deze activiteiten ook geen effecten op voor het Natura2000-gebied Markermeer & IJmeer. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 4 van deze toelichting.

Effecten op mosselbanken

De aanleg en exploitatie van de WKO zal een aantal hydrologische effecten hebben op het IJmeer. Te verwachten effecten zijn o.a. de lozing van water uit het WKO systeem met een hogere of lagere temperatuur en een hogere saliniteit (zoutgehalte) dan het omgevingswater in het IJmeer. Het lozen van WKO water kan daarnaast sedimenttransport en (tijdelijke) veranderingen in slibconcentratie tot gevolg hebben en zorgen voor veranderingen in stromingssnelheden en –patronen.

Wat betreft de effecten van de WKO op stroomsnelheid, turbiditeit, saliniteit en watertemperatuur en dientengevolge op de populaties Dreissena mosselen voor IJburg kan het volgende geconcludeerd worden:

Stroomsnelheid: er worden maximale stroomsnelheden van 4 cm/sec voorspeld, deze waarde ligt ver onder de tolerantie van 100 cm/sec waarbij de mosselen zich op substraten kunnen vestigen. De effecten t.g.v. van een verhoogde stroomsnelheid door de WKO op de mosselpopulaties zijn daarmee niet significant. Waarschijnlijk is eerder het omgekeerde het geval: Dreissena mosselen hebben baat bij enige dynamiek, een lichte verhoging van de waterstroomsnelheid zal waarschijnlijk gunstig zijn voor de vestiging van Dreissena mosselen.

Turbiditeit: hoewel opwerveling van slib niet berekend is, wordt aangenomen dat de toegenomen waterstromen dermate lokaal zijn (nabij het lozingspunt) en niet sterk genoeg zijn om significante toenames van de slibconcentratie – turbiditeit tot gevolg te hebben. Naar verwachting zijn eventuele toenames in turbiditeit aanzienlijk lager dan natuurlijke stijgingen in turbiditeit, bijvoorbeeld ten gevolge van regenval en storm. De effecten t.g.v. van een verhoogde turbiditeit door de WKO op de mosselpopulaties zijn daarmee niet significant.

Saliniteit: de modelberekeningen voorspellen een maximale saliniteit van 0.7 PSU – 400 mg/L. De natuurlijke saliniteit van IJburg schommelt doorgaans tussen 90 – 300 mg/L (data meetpunt Pampus – Rijkswaterstaat). Hoewel er ten gevolge van de WKO sprake is van een stijging in saliniteit ligt deze maximale waarde nog ver onder de waarde waarbij schade wordt verondersteld aan Dreissena mosselen (2800 mg/L). Voortplanting van quaggamosselen is vastgesteld tot waardes van ca. 1600 mg/L. De stijgingen in saliniteit die voorspeld worden t.g.v. de WKO liggen hier nog ver onder. Sterfte van of schade aan mosselen door verhoogde saliniteit zijn hiermee onwaarschijnlijk. De effecten t.g.v. van een verhoogde saliniteit door de WKO op de mosselpopulaties kunnen daarmee niet significant worden genoemd.

Watertemperatuur: de modelberekeningen voorspellen afnames van de watertemperatuur tot ca. 0.6 °C ten opzichte van maximale watertemperaturen van 24 °C kunnen worden bereikt (in de zomer). Dit vindt alleen op korte afstand van het lozingspunt plaats, ter hoogte van de kunstmatige mosselbanken zijn geen grote veranderingen in de watertemperatuur meer waarneembaar (maximaal 0.2 °C). De verlaging van de watertemperatuur ten gevolge van de WKO ligt daarmee in dezelfde orde grootte als dagelijkse schommelingen zoals die kunnen optreden tijdens warme dagen, er is daarmee geen sprake van een ‘cold shock effect’ waarbij plotselinge verlagingen van de watertemperatuur van > 1 °C plaatsvinden.

Dreissena mosselen zijn goed bestand tegen lage watertemperaturen, beide soorten kunnen eenvoudig bij watertemperaturen rond het vriespunt voorkomen (tabel 1). De soorten hebben een thermische bovengrens van 24- 26 °C. Bij watertemperaturen boven deze grens kan fysiologische schade – sterfte optreden. Voor quaggamossel (de meest dominante mossel in het IJmeer) is drempelwaarde 26 °C (tabel 1). De WKO leidt niet tot verhogingen van de watertemperatuur (met kans op ‘heat shocks’) waarbij deze drempelwaarde worden overschreden. De effecten t.g.v. van veranderingen in watertemperatuur (zowel ‘cold’ als ‘heat’ shocks) door de WKO op de mosselpopulaties zijn daarmee niet significant.

Effecten op watervogels

Zoals in bovenstaande paragraaf beschreven is worden geen effecten verwacht op de Dreissena mosselen in het plangebied van IJburg 2 door de realisatie van de WKO. De positieve effecten van de Dreissenamosselen op het doorzicht van het water blijven daarmee ook behouden. Er kan worden aangenomen dat er in dit opzicht geen negatieve effecten op planten (en plantenetende watervogels) zijn.

Ook is door afwezigheid van effecten op de mosselbanken de voedselbeschikbaarheid voor mosseletende duikeenden gegarandeerd. De belangrijkste potentiële Dreissena-eters in het gebied zijn kuifeend, tafeleend, brilduiker en meerkoet. Hiervan is vastgesteld dat kuifeend en tafeleend ’s nachts op de mosselbanken foerageren en de brilduiker overdag. Van de meerkoet kon niet met zekerheid vastgesteld worden dat de vogels hier daadwerkelijk op Dreissena’s foerageerden. Vermoedelijk werd er overdag door de meerkoeten op algen gefoerageerd.

’s Nachts werd er niet door meerkoeten gefoerageerd (Klaassen 2016). Het voorkomen van kuifeend, tafeleend en brilduiker wordt bepaald door de aanwezigheid van geschikt voedsel, een plaats om te rusten (kuifeend en tafeleend overdag, brilduiker ’s nachts) en de milieuomstandigheden moeten geschikt zijn. Het (voedsel)aanbod van Dreissena’s verandert niet door de aanleg van de WKO. Ook het aanbod van rustplaatsen verandert niet door de aanleg van de WKO. De meeste vogels die van de mosselbanken gebruik maken zijn lokale vogels, daar er geen verplaatsingen bij waarnemingen in het winterseizoen 2015/2016 werden vastgesteld (Klaassen 2016).

De maximale temperatuurwijziging als gevolg van de WKO is 0,6 °C vlakbij het lozingspunt (Poortman 2016). Dit betreft een wijziging met verwaarloosbaar effect op watervogels, vergelijkbaar met temperatuurverschillen als gevolg van weersomstandigheden. De beperkte temperatuurwijzigingen hebben geen invloed op de verspreiding of het gebiedsgebruik van watervogels.

Het zoutgehalte neemt onder invloed van de WKO iets toe. Van duikeenden als kuifeend, brilduiker en tafeleend is bekend dat ze onder zoute omstandigheden kunnen foerageren, maar dat ze dan bij voorkeur rusten onder zoete omstandigheden. Zo foerageerden tafeleenden, toen zeegras nog algemeen was in de Grevelingen, hier in de herfst op zeegraszaad en rustten ze overdag in zoetwatergebieden (Boudewijn 1989). Indien het zoutgehalte 13 g/L of minder bedraagt, kunnen de tafeleenden hier ook overdag verblijven. Kuifeenden gebruiken de Oostzee om te overwinteren, waar het zoutgehalte tussen 6 -20 g/L bedraagt (Nilson 1972). In vergelijking met deze waarden is de verhoging van het zoutgehalte door de WKO zo gering, dat dit geen invloed heeft op de verspreiding of het gebiedsgebruik van duikeenden bij de mosselbanken bij IJburg, aangezien de waarden door de WKO geheel binnen de tolerantiewaarden van duikeenden liggen.

Geen van de effecten van de WKO (op stroming, temperatuur en zoutgehalte) heeft derhalve een (direct) effect op watervogels.

Effecten op overige soorten

Aangezien de WKO niet leidt tot een wijziging in het voorkomen van driehoeksmosselen, zijn effecten op de waterkwaliteit uitgesloten. Doordat de mosselbanken hun capaciteit om de waterkering in positief opzicht te beïnvloeden behouden, blijft het open water nabij de WKO geschikt voor macrofauna zoals muggenlarven. Foerageermogelijkheden voor de meervleermuis blijken minimaal gelijk of mogelijk beter. Het optreden van negatieve effecten op soorten en/of habitattypen die zijn aangewezen voor Natura2000-gebied Markermeer & IJmeer is uitgesloten.

Overig onderzoek

Naast de onderzoeken die hierboven beschreven zijn heeft Bureau Waardenburg ook een onderzoek uitgevoerd ter hoogte van de Wim Noodhoekkade en gracht en de waterkering aan de zuidzijde van Centrumeiland. Deze gebieden liggen allen buiten de grenzen van dit uitwerkingsplan. Toch heeft dit onderzoek zijdelings te maken met dit uitwerkingsplan. De verschillen in maaiveld die aangebracht worden op Centrumeiland en ook in de eerste tranch, zullen aangelegd worden met het zand dat uit de Wim Noordhoekkgracht wordt gegraven. Uit het onderzoek zijn geen ecologische knelpunten naar voren gekomen.

5.3.3 Conclusie     

Naar aanleiding van de uitgevoerde onderzoeken blijkt dat dit plan niet in strijd is met de geldende natuurwetgeving en niet zorgt voor negatieve effecten op zowel flora en fauna als beschermde natuurgebieden.

Hoofdstuk 6 Juridische toelichting     

6.1 Algemeen     

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat kaart en regels ten alle tijden in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.

Verbeelding

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens). De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.

Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.

Toelichting

De toelichting heeft géén bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot het toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter géén rechtstreeks burgers bindende werking.

Van de verschillende bestemmingen wordt kort toegelicht van de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.

Verhouding tot moederplan

Dit uitwerkingsplan is een uitwerking van de bestemming Gemengd-1 Uit te werken, zoals deze is opgenomen in artikel 15 van het moederplan. In deze bestemming zijn zogenaamde 'uitwerkingsregels' opgenomen, de eisen waaraan de uitwerking moet voldoen. Een uit te werken bestemming verplicht het college van burgemeester en wethouders het bestemmingsplan door middel van een uitwerkingsplan nader te in te vullen. De gemeenteraad heeft daarbij -via het vaststellen van het bestemmingsplan IJburg 2 met hierin opgenomen de uitwerkingsplicht voor Centrumeiland- de kaders vastgesteld waarbinnen mag worden uitgewerkt. Het college dient te uit te werken binnen de kaders van de uit te werken bestemming, waarbij geldt dat het mindere altijd mag, doch het meerdere is uitgesloten. Zolang binnen de kaders van de uitwerkingsregels wordt gebleven is, op grond van jurisprudentie, de planologische aanvaardbaarheid van de uit te werken bestemming een gegeven

In het moederplan zijn, naast uit te werken bestemmingen, ook algemeen geldende regels opgenomen. Deze gelden ook als de bestemming wordt uitgewerkt. Voor de volledigheid worden deze algemene regels overgenomen in de planregels van dit uitwerkingsplan. Deze regels kunnen echter niet meer ter discussie worden gesteld.

6.2 De bestemmingen     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de verschillende begrippen uitgelegd die in de planregels gebruikt worden.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel wordt bepaald op welke wijze er gemeten dient te worden in dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In de bestemmingsregels zijn de artikelen opgenomen waaruit blijkt welke functies in het plan zijn toegestaan, aangevuld met diverse bouw- en gebruiksregels. In het moederplan is uitgegaan van de bestemming Gemengd - Uit te werken 1. In dit plan wordt niet uitgegaan van de bestemming gemengd, maar worden de gronden specifieker bestemd, namelijk voor groen, tuin en wonen. Deze functies waren ook mogelijk in de bestemming Gemengd - Uit te werken, waardoor dit plan qua bestemmingen in lijn is met het moederplan.

Artikel 3 Groen - 1

De groene gebieden in de openbare ruimte zijn aangewezen voor waterberging. Deze gronden kunnen ook gebruikt worden voor ander gebruik zoals bijvoorbeeld een speelplaats of een trapveldje. Op basis van de waterparagraaf moeten deze gronden primair worden aangewezen als waterberging. Het gebruik als speelterrein is mogelijk, maar verharding is niet toegestaan. Dit is opgenomen vanwege de rainproof-opgave die Centrumeiland heeft. Door middel van een omgevingsvergunningstelsel dat in deze bestemming is opgenomen is het onder voorwaarden wellicht mogelijk om verharding aan te leggen. Het benodigde wadi-oppervlak is afhankelijk van de inrichting van de openbare ruimte. Om die reden is er geen directe oppervlakte of inhoudsmaat gegeven van de hoeveelheid waterberging die nodig is als gevolg van het toevoegen van verharding. Hiervoor zal voor iedere situatie een berekening door de waterbeheerder (Waternet) moeten worden gemaakt, die aantoont of er wordt voldaan aan de rainproof-opgave.

Artikel 4 Tuin

Binnen de bestemming tuin zijn enkel tuinen toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding parkeren zijn ook parkeervoorzieningen toegestaan. Qua bouwregels is alleen bepaald dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan, met uitzondering van parkeergebouwen. Dit houdt ook in dat voor het overige alleen vergunningvrij gebouwd kan worden op grond van het Besluit omgevingsrecht (Bor) bijlage II artikel 2. Deze beperkingen zijn opgenomen om te voorkomen dat tuinen volledig bebouwd kunnen worden, wat nadelig is voor de waterbergingsopgave in het kader van rainproof (zie hieronder de alinea over de regels met betrekking tot rainproof). Vergunningvrij bouwen op grond van artikel 3 bijlage II Bor.

Artikel 5 Verkeer

De (erf)toegangswegen in het plangebied hebben de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied gekregen. Gebouwen, waaronder ook parkeergebouwen, zijn binnen deze bestemming niet toegestaan. Parkeren is enkel ter plaatse van de aanduiding toegestaan. Bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals palen en masten zijn wel toegestaan.

Artikel 6 Wonen

Binnen de bestemming Wonen zijn de woningen toegestaan. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd en de parkeeropgave van de woningen dient binnen deze bestemming en de bestemming tuin opgelost te worden. Daarnaast zijn middels functieaanduidingen ook enkele andere voorzieningen toegestaan, te weten: dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen, bedrijven en kleinschalige kantoren. Qua functies is er geen verschil tussen de aanduiding specifieke vorm van gemengd 1 en 2. De reden waarom er twee functieaanduidingen zijn opgenomen is dat de functies ter plaatse van gemengd 1 toegestaan zijn op de begane grond en eerste verdieping en de functies ter plaatse van gemengd 2 enkel op de begane grond zijn toegestaan.

Voor wat betreft de bouwregels geldt dat er op een aantal kavels zowel een minimum als maximum bouwhoogte is opgenomen. Voor de overige kavels is enkel een maximum bouwhoogte opgenomen. Tevens is bepaald dat de eerste 9 meter in de gevellijnen op de verbeelding gebouwd moeten worden. Vanaf een hoogte van 9 meter is het toegestaan het hoofdgebouw verder terug te leggen. Deze regel vindt zijn oorsprong in redenen van zowel stedenbouwkundige aard als in het kader van een goed akoestisch klimaat. Hiermee wordt voldaan aan het bij het moederplan behorende Hogere Waardenbesluit.

Ten behoeve van parkeren is op een aantal locaties binnen deze bestemming een maximum bouwhoogte van 1 of 0 meter opgenomen. Deze bouwhoogte dient gelezen te worden in relatie tot de peilbepaling in de begrippen. De parkeervoorzieningen zullen deels (half-)verdiept worden aangelegd en daarmee enkele meters boven het lokale maaiveld uitkomen. Door het hoogteverschil dat op Centrumeiland wordt aangebracht, komt de maximale bouwhoogte op bijvoorbeeld 0 of 1 meter. Door het lokale hoogteverschil op Centrumeiland kan het ook zo zijn dat gebouwen visueel verschillende bouwhoogtes lijken te hebben, ondanks dat in de regels een gelijke hoogte is opgenomen. De peilbepaling gaat namelijk uit van het gemiddelde afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang van het gebouw.

Geluid

Ten aanzien van geluid zijn in de uitwerkingsregels diverse bepalingen opgenomen. Zo is er bepaald dat gebouwen die een geluidafschermende werking voor achterliggende bebouwing moeten vervullen. En aanvullend op deze regel is ook gesteld dat een bouwvergunning voor woningen die afgeschermd worden, niet eerder verleend kan worden voordat de afschermende bebouwing is gerealiseerd. Uit nader akoestisch onderzoek is gebleken dat de blokken 10 en 14 geen afschermende werking hoeven te vervullen. De afstand van de Muiderlaan tot aan blok 11 en 15 is namelijk zo groot dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB(A) niet overschreden wordt. De regels met betrekking tot de geluidafschermende werking blijven daarmee buiten toepassing. Vervolgens is het wel zo dat voor de woningen waarvoor hogere waarden zijn verleend het verplicht is een geluidluwe zijde te realiseren.

Rainproof-opgave

Op basis van het bestemmingsplan IJburg twee is het verplicht om minimaal 93% van het regenwater te verwerken op Centrumeiland. In het stedenbouwkundig ontwerp is dit een groot punt van aandacht geweest. Het principe is dat regenwater, opgevangen op eigen kavel, op eigen kavel wordt verwerkt. Allen in uitzonderlijke gevallen mag worden geloosd op openbaar gebied. Deze regeling is opgenomen in de kavelregels (de regels die de gemeente Amsterdam stelt aan gronduitgifte) . Het uitwerkingsplan bevat een gelijkwaardige regeling voor kavels. In overleg met het ingenieursbureau Amsterdam is daarnaast voorzien in een specifieke regeling voor de gronden in openbaar gebied die zijn aangewezen voor waterverwerking.

Om aan de eis van 93 % te kunnen voldoen is in de regels opgenomen dat in de bestemming Groen - 1 geen verharding is toegestaan, waardoor deze gebieden primair de opvang van water kunnen regelen. Daarnaast is er bepaald hoe groot het waterbergend vermogen van de tuinen dienen te zijn. Uit berekeningen is gebleken dat het noodzakelijk is dat gronden een minimale waterverwerkingscapaciteit van 60 liter per m2 erfoppervlak in één uur door middel van waterberging, hergebruik en/of infiltratie moeten hebben. Daarbij geldt dat hemelwater dat valt op het dak van het hoofdgebouw mag worden afgevoerd naar openbaar gebied tot een maximaal debiet van 2,5 liter/m2/uur. Door middel van deze regels is het mogelijk om aan de rainproof-opgave te voldoen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat een stuk grond dat al eens was betrokken bij het verlenen van een omgevingsvergunning bij de beoordeling van latere bouwplannen nogmaals wordt betrokken.

Artikel 8 Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels zijn de algemene bouwregels uit het moederplan onverkort overgenomen.

Daarnaast is in de algemene bouwregels opgenomen aan welke parkeernormen de woningen en niet-woonfuncties moeten voldoen. Voor de woningen is in het moederplan bepaald dat er een gemiddelde norm van 1,25 parkeerplaats per woning geldt. Deze norm is als volgt nader uitgewerkt. Er dient minimaal 0,4 en maximaal 0,6 parkeerplaats per woning in de openbare ruimte gerealiseerd te worden. De overige parkeerplaatsen dienen op eigen terrein (lees: binnen de bestemming Wonen en Tuin) te worden gerealiseerd.

Op basis van de bestemming wonen zijn in dit uitwerkingsplan maximaal 400 woningen toegestaan. Dit houdt in dat er minimaal 160 parkeerplaatsen in de openbare ruimte en 340 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd moeten worden. Binnen de bestemmingen Wonen en tuin zijn fysiek voldoende oppervlak en bouwmogelijkheden gegeven om aan de norm van gemiddeld 0,85 (1,25 - 0,4) parkeerplaats te voldoen. In de openbare ruimte is binnen de grenzen van dit uitwerkingsplan niet voldoende ruimte beschikbaar om voldoende parkeervoorzieningen te realiseren. Echter in overige delen van Centrumeiland is wel voldoende ruimte gereserveerd voor het realiseren van parkeerplaatsen in de openbare ruimte. De parkeerplaatsen die in de openbare ruimte gerealiseerd moeten worden zullen in eerste instantie dan ook tijdelijk aangelegd worden buiten de grenzen van dit uitwerkingsplan, maar wel binnen afzienbare afstand van de diverse woonblokken.

Ten aanzien van de regels in artikel 8.3 sub 4 en 5 geldt dat dit een dynamische verwijzing is naar het parkeerbeleid van de gemeente.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels, Artikel 10 Algemene afwijkingsregels en Artikel 11 Algemene wijzigingsregels 

Voor een beschrijving van deze regels wordt onverkort verwezen naar hoofdstuk 7 (Werking van het bestemmingsplan) van het moederplan.

Artikel 12 Overgangsrecht

In het Besluit ruimtelijke ordening (in werking 1 juli 2008) is overgangsrecht opgenomen dat in elk bestemmingsplan moet worden overgenomen.

Indien de in het plan opgenomen regels. voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande legale situatie, dan zijn daarop de overgangsbepalingen van toepassing. De overgangsbepaling heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe regels plaatsvindt.

Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag eveneens worden gewijzigd, voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.

Artikel 13 Slotregel

In dit artikel is de naam van het bestemmingsplan, de citeertitel, omschreven.

Toetsing aan uitwerkingsregels

Voor een exacte toets aan de uitwerkingsregels wordt verwezen naar Bijlage 8 van deze toelichting.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid     

Financiële uitvoerbaarheid

De grondexploitatie Centrumeiland kent een positief resultaat. De belangrijkste investeringen die moeten worden gedaan zijn het maken van land met de waterkeringen, de maaiveldinrichting, civieltechnische kunstwerken, de hoofdinfrastructuur en technische voorzieningen in het buitenwater. Voor de genoemde investeringen zijn uitvoeringsramingen opgesteld. De investeringen worden gedekt uit de opbrengsten door gronduitgiften.

Daarnaast is er sprake van aanvullende afspraken met andere overheden:

  • De aanleg van (de 2e en 3e fase van) de oostelijke ontsluitingsweg naar IJburg heeft geen invloed op het resultaat van de grondexploitatie. Uit hoofde van de Wet Brede Doel Uitkering (BDU) heeft de Stadsregio Amsterdam hiervoor een financiële bijdrage verstrekt.
  • Ook de aanleg van de IJtram tweede fase (vanaf IJburg eerste fase naar de eindhalte op het Strandeiland) wordt grotendeels gedekt door een subsidie van de Stadsregio Amsterdam.

Kostenverhaal

Ingevolge artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening, besluit de gemeenteraad of wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan. In het geval van IJburg tweede fase is de Staat der Nederlanden eigenaar van de gronden (de waterbodem) waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft. Aangezien de gemeente Amsterdam met de Staat der Nederlanden vóór vaststelling van het bestemmingsplan een koopovereenkomst heeft gesloten, kan worden afgezien van het opstellen van een exploitatieplan. In deze overeenkomst is namelijk vastgelegd dat partijen de koop van de gronden overeenkomen en onder welke voorwaarden dit geschiedt. De waterbodem is begin 2017 aangekocht door de gemeente Amsterdam, de juridische levering heeft plaatsgevonden. Het kostenverhaal, zoals bedoeld in de Wro, is door volledige grondeigendom verzekerd via eerste gronduitgifte in erfpacht.

Planschade

Redelijkerwijs te verwachten en te honoreren planschadeclaims dienen bij de beoordeling van de economische uitvoerbaarheid meegewogen te worden. Als gevolg van het uitwerkingsplan wordt geen planschade verwacht.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

8.1 Bestuurlijk voortraject     

In het traject van totstandkoming van het investeringsbelsuit, het SP en dit uitwerkingsplan is met vele partijen overleg gevoerd. Onder andere met, Rijkswaterstaat, Waternet, Stadsdeel Oost, Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied, commissie voor ruimtelijke kwaliteit, commissie winkelplanning etc. Daarbij zijn diverse afspraken gemaakt en verwerkt in het SP en dit uitwerkingsplan.

Specifiek voor dit uitwerkingsplan wordt opgemerkt dat Waternet in het gehele planproces nauw betrokken geweest. De waterparagraaf is opgesteld met medewerking, en instemming, van Waternet.Voor zover het gaat om waterveiligheid heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu bij brief van 16 december 2016 aangegeven dat Centrumeiland is vrijgesteld van de vergunningplicht in paragraaf 6, hoofdstuk 6 van het Waterbesluit. Dit houdt in dat voor de woningbouw op Centrumeiland geen Watervergunning noodzakelijk meer is, hangende de overgang van het beheer naar Waternet.De daarvoor benodigde wetswijziging is met ingang van 1 juli 2017 in werking getreden. De eigendom van de gronden van Centrumeiland is inmiddels geheel overgegaan naar de gemeente Amsterdam.

8.2 Vooroverleg     

Gelezen het voortraject dat heeft plaatsgevonden wordt er voor dit uitwerkingsplan geen separaat vooroverleg gevoerd. Daarbij is er sprake van een onherroepelijk bestemmingsplan (moederplan). Het voortraject zoals beschreven in paragraaf 8.1 wordt als afdoende vooroverleg beschouwd.

8.3 Zienwijzen     

Van 3 augustus 2017 tot en met 13 september 2017 heeft het ontwerpuitwerkingsplan, gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.

8.4 Ambtshalve wijzigingen     

In de toelichting van dit bestemmingsplan is bij paragraaf 2.4 een tekstuele wijziging doorgevoerd. Dit betreft het wijzigen van 'detailhandel' naar 'kantoren, dienstverlening, bedrijven en maatschappelijke voorzieningen'.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan     

het Uitwerkingsplan Centrumeiland tranche 1 met identificatienummer NL.IMRO.0363.M1702BPGST-VG01 van de gemeente Amsterdam;

1.2 Bestemmingsplan:     

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 Bebouwing     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.6 Bedrijf     

inrichting voor de bedrijfsmatige uitoefening van industrie, ambacht,groothandel, opslag en /of transport;

1.7 Bedrijfsverzamelgebouw     

een gebouw dat meerdere bedrijven huisvest;

1.8 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak;

1.9 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.10 Bijbehorend bouwwerk     

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.11 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.12 Bouwgrens     

de grens van een bouwvlak;

1.13 Bouwlaag     

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren is begrensd;

1.14 Bouwperceel     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.15 Bouwperceelgrens     

de grens van een bouwperceel;

1.16 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.17 Bouwwerk     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.18 Brutovloeroppervlakte (bvo)     

de totale oppervlakte van bouwlagen met inbegrip van bouwconstructies, magazijnen, dienstruimten, bergingen etc.;

1.19 Consumentverzorgende dienstverlening     

persoonlijke verzorging van consumenten, waaronder kapperszaken, schoonheidsinstituten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven;

1.20 Dakopbouw     

terug liggende bouwlaag die geplaatst wordt op een gedeelte van het onderliggende platte dak van een woning of woongebouw, ten behoeve van één of meer van de daaronder gelegen woningen, ter vergroting van de woonruimte;

1.21 Dakterrassen     

een buitenruimte op een plat dak met bijbehorende afrastering en vloerconstructie ten dienste van de bewoners van de erop aansluitende woning(en);

1.22 Dakuitbouw     

een uitbouw van een (schijn)kap, waarbij de aansluiting van de uitbouw op het dakvlak onder de nok van het dak blijft;

1.23 Detailhandel     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren of het leveren van goederen aan in hoofdzaak personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.24 Dove gevel     

de bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak, waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidbelasting van die constructie en 33 dB, alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidgevoelige ruimte;

1.25 Eerste bouwlaag of plint     

de bouwlaag op de begane grond;

1.26 Erf     

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.27 Evenement     

het geheel van activiteiten dat plaatsvindt bij een voor het publiek toegankelijke gebeurtenis op of aan de weg, openbaar groen of het openbaar water, met uitzondering van:

  1. een manifestatie in de zin van de Wet openbare manifestaties;
  2. een optocht;
  3. het organiseren van een voetbalwedstrijd van het betaald voetbal;
  4. markten als bedoeld in de Verordening op de straathandel;

1.28 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.29 Geluidsgevoelige functies, gebouwen of ruimten     

bewoning of andere geluidgevoelige functies (of de gebouwen die daartoe dienen) en geluidgevoelige ruimten zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.30 Geluidsluwe gevel of stille zijde     

een gevel of geveldeel met een geluidbelasting van maximaal de voorkeursgrenswaarde;

1.31 Groenvoorzieningen     

ruimten in de open lucht, wel of niet verhard, waaronder in ieder geval worden begrepen (bos)parken, plantsoenen, speelplaatsen, met de daarbij behorende sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren;

1.32 Hoofdgebouw     

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezelijking van de geldende of toekomstige bestemming van het perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.33 Internetcafé     

een voor publiek toegankelijke gelegenheid waar de hoofdactiviteit wordt gevormd door het bedrijfsmatig gelegenheid bieden tot internet.

1.34 Kantoor     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten met een administratief karakter, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;

1.35 Kap     

een bijzondere bouwlaag waarvan de dakconstructie bestaat uit ten minste één hellend dakvlak;

1.36 Kelder     

een bijzondere bouwlaag waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 0,5 meter boven het gemiddeld aangrenzend straatpeil is gelegen;

1.37 Kwetsbaar object     

object als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel m, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.38 Maatschappelijke dienstverlening     

het verlenen van diensten op het gebied van overheids-, welzijns- (para-)medische,sociaal-medische, levensbeschouwelijke, sociaal-culturele recreatieve en sportvoorzieningen;

1.39 Nutsvoorziening     

een voorziening ten behoeve van de waterhuishouding, de distributie van gas, water en elektriciteit, de telecommunicatie, en openbaar vervoer, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen wko-installaties, transformatorhuisjes, gemalen, telefooncellen en zendmasten;

1.40 Opslag     

het bedrijfsmatig opslaan, verpakken en verhandelen van goederen, niet zijnde detailhandel;

1.41 Overig bouwwerk     

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.42 Pand     

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.43 Peil     

Onder het peil wordt verstaan:

  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
  3. indien in of op het water wordt gebouwd: het N.A.P

1.44 Praktijk of vrije beroepsuitoefening aan huis     

dienstverlening, voornamelijk bestaande uit hoofdarbeid, waarbij in overwegende mate de woonfunctie behouden blijft;

1.45 Seksinrichting     

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin handelingen of vertoningen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:

  1. een prostitutiebedrijf: een bedrijfsmatige activiteit gericht op het verrichten van seksuele handelingen met anderen tegen een materiële vergoeding;
  2. erotisch getinte vermaaksfunctie: Een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische / pornografische aard, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een erotische videotheek, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, wel of niet in combinatie met elkaar;

1.46 Souterrain     

een bijzondere bouwlaag waarbij de vloer onder het gemiddelde aangrenzende straatpeil is gelegen en waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 1,5 meter boven het gemiddeld aangrenzend straatpeil is gelegen;

1.47 Speelvoorzieningen     

speeltoestellen, maar ook de jeu de boule baan;

1.48 Staat van inrichtingen     

de als bijlage opgenomen lijst, behorende bij deze regels, waarin vormen van gebruik anders dan wonen, zijn aangegeven, ingedeeld in categorieën van toenemende hinder;

1.49 Verbeelding     

de verbeelding van het bestemmingsplan Uitwerkingsplan Centrumeiland tranche 1 bestaande uit de kaart NL.IMRO.0363.M1702BPGST-VG01.

1.50 Voorgevel     

de naar de weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

1.51 Waterstaatsdoeleinden     

voorzieningen ten behoeve van waterbeheersing en waterhuishouding in de ruimste zin;

1.52 Woning     

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden (met dien verstande dat groepswonen wordt beschouwd als één huishouden);

1.53 Zakelijke dienstverlening     

het verlenen van diensten die bestaan uit het verlenen van economische of commerciële diensten aan derden, waarvan de uitoefening geschiedt in een rechtstreeks contact met het publiek, zoals banken, reisbureaus;

Artikel 2 Wijze van meten     

2.1 De inhoud van een bouwwerk     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.2 De bouwhoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 De oppervlakte van een bouwwerk of de bebouwingsoppervlakte     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.4 Horizontale diepte     

de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.

2.5 Verticale bouwdiepte of de bouwdiepte     

vanaf peil tot aan het laagste punt van het bouwwerk, met uitzondering van fundering of ondergeschikte onderdelen van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Groen - 1     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Groen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. waterberging;

met daaraan ondergeschikt:

  1. plantsoenen;
  2. parken;
  3. groenvoorzieningen;
  4. ongebouwde parkeervoorzieningen;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorzieningen' tevens voor speelvoorzieningen;
  6. waterlopen en waterpartijen;

en met de daarbij behorende:

  1. straatmeubilair;
  2. nutsvoorzieningen;

3.2 Bouwregels     

Op en onder de in lid 13.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen, worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. de maximale bouwhoogte van speelvoorzieningen maximaal 4 meter bedraagt;
  2. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 3 meter bedraagt.

3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

3.3.1 Verbod     

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden verharding of halfverharding aan te brengen.

3.3.2 Uitzondering     

Het in lid 4.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  3. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
3.3.3 Voorwaarden     

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.3.1 kan alleen worden verleend indien is aangetoond dat het waterbergend vermogen niet verslechterd en advies is ingewonnen bij de waterbeheerder.

Artikel 4 Tuin     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuinen;
  2. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' voor al dan niet gebouwde parkeervoorzieningen met bijbehorende erfontsluitingen;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorziening' tevens voor speelvoorzieningen;

en met de daarbij behorende:

  1. water en waterstaatsdoeleinden;
  2. nutsvoorzieningen.

4.2 Bouwregels     

Op en onder de in de in lid 4.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd met in achtneming van de volgende regels:

4.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
  2. maximale bouwhoogte: zoals op de verbeelding is aangegeven;
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. de maximale bouwhoogte mag niet meer bedragen dan:
    1. 2 meter voor erf- en terreinafscheidingen;
    2. 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.3 Specifieke gebruiksregels     

Het gebruik als bedoeld in artikel 4.1 is slechts toegestaan indien op het erf wordt voorzien in een minimale waterverwerkingscapaciteit van hemelwater van 60 liter per m2 erfoppervlak in één uur door middel van waterberging, hergebruik en/of infiltratie; hieronder wordt mede verstaan het verwerken van hemelwater dat valt op het dak van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken van het betreffende erf, waarbij:

  1. mag worden voorzien in het afvoeren van het meerdere naar openbaar gebied, en;.
  2. hemelwater dat valt op het dak van het hoofdgebouw mag worden afgevoerd naar openbaar gebied tot een maximaal debiet van 2,5 liter/m2/uur.

Artikel 5 Verkeer     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. waterberging;
  2. verblijfsgebied;
  3. wegen;
  4. voet- en fietspaden;
  5. kunstwerken, zoals viaducten, tunnels, bruggen;
  6. parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende

  1. lichtmasten
  2. taluds;
  3. bermen en beplanting en overige groenvoorzieningen;
  4. geluid- en lichtschermen;
  5. waterlopen;
  6. waterstaatsdoeleinden;
  7. straatmeubilair;
  8. ondergrondse afvalcontainers;
  9. ondergrondse infrastructuur;
  10. nutsvoorzieningen;
  11. andere bijbehorende verkeerskundige voorzieningen;.

5.2 Bouwregels     

Op en onder de in lid 21.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. parkeervoorzieningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein'.

Artikel 6 Wonen     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen, al dan niet in combinatie met praktijkruimte of vrije beroepsuitoefening aan huis met een maximum van 400 woningen;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 1' tevens voor maatschappelijke functies, bedrijven, kleinschalige kantoren en dienstverlening;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 2' tevens voor maatschappelijke functies, bedrijven, kleinschalige kantoren en dienstverlening;
  4. een nutsvoorziening in de vorm van een WKO pompruimte met een maximum oppervlakte van 200 m2;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' moet worden voorzien in een onderdoorgang voor het bereiken van het binnenterrein.

met de daarbij behorende

  1. waterlopen;
  2. waterberging;
  3. waterstaatsdoeleinden;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. nutsvoorzieningen.

6.2 Bouwregels     

Op en onder de in de in lid 6.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd met in achtneming van de volgende regels:

6.2.1 Gebouwen     
  1. de gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' dient de voorgevel tot een bouwhoogte van minimaal 9 meter in deze gevellijn te worden gebouwd;
  3. minimale bouwhoogte: zoals op de verbeelding is aangegeven;
  4. maximale bouwhoogte: zoals op de verbeelding is aangegeven;
  5. ter plaatse van de aanduiding specifieke bouwaanduiding - 1' geldt dat de bouwhoogte van de eerste bouwlaag minimaal 4 meter bedraagt;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' geldt dat de breedte van de doorgang minimaal 4 meter bedraagt en de hoogte van de doorgang minimaal 3 meter bedraagt.
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. de maximale bouwhoogte mag niet meer bedragen dan:
    1. 2 meter voor erf- en terreinafscheidingen;
    2. 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.3 Specifieke gebruiksregels     

6.3.1 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik dat strijdig is met de bestemmingsomschrijving wordt in elk geval aangemerkt het gebruik als bedrijfsverzamelgebouw en horeca.

6.3.2 Waterberging     

Het gebruik als bedoeld in artikel 6.1 is slechts toegestaan indien op het erf wordt voorzien in een minimale waterverwerkingscapaciteit van hemelwater van 60 liter per m2 erfoppervlak in één uur door middel van waterberging, hergebruik en/of infiltratie; hieronder wordt mede verstaan het verwerken van hemelwater dat valt op het dak van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken van het betreffende erf, waarbij:

  1. mag worden voorzien in het afvoeren van het meerdere naar openbaar gebied, en;.
  2. hemelwater dat valt op het dak van het hoofdgebouw mag worden afgevoerd naar openbaar gebied tot een maximaal debiet van 2,5 liter/m2/uur.
6.3.3 Praktijkruimte en vrije beroepsuitoefening     

Ten aanzien van praktijkruimte of vrije beroepsuitoefening aan huis geldt dat maximaal 50 % van het bruto vloeroppervlak van de woning gebruikt mag worden voor praktijkruimte of vrije beroepsuitoefening.

6.3.4 Niet-woonfuncties     

Ten aanzien van het bepaalde in lid 6.1 b t/m d gelden de volgende regels:

  1. de totale oppervlakte van maatschappelijke functies, bedrijven, kleinschalige kantoren en dienstverlening samen mag niet meer bedragen dan 1400 m2 bvo;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 2' geldt dat deze functies uitsluitend in de eerste bouwlaag zijn toegestaan;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 1' geldt dat deze functies zijn toegestaan in de eerste en tweede bouwlaag.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels     

8.1 Toegestane overschrijdingen     

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bebouwings- en bestemmingsgrenzen te overschrijden ten behoeve van:

  1. stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,2 meter;
  2. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1/10 van de breedte van de aangrenzende straat met een maximum van 1 meter en deze werken niet lager zijn gelegen dan 4,2 meter boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 1,5 meter langs een rijweg dan wel 2,4 meter boven een rijwielpad of voetpad, dat geen deel uitmaakt van de bedoelde strook van 1,5 meter;
  3. hijsinrichtingen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 meter en deze werken niet lager gelegen zijn dan 4,2 meter boven het aangrenzende straatpeil;
  4. trappenhuizen, dakterrassen, hekwerken en dergelijke mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 2 meter.

8.2 Overige algemene bouwregels     

De in dit plan begrepen gronden mogen uitsluitend worden bebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. er mag alleen gebruik gemaakt worden van niet-uitloogbare materialen in de buitenzijde van bouwwerken;
  2. binnen het plangebied wordt niet dieper gebouwd dan 1,00 meter -N.A.P., behoudens ondergrondse infrastructuur;
  3. er wordt een minimale ontwatering oftewel grondwaterdiepte van 0,5 meter aangehouden bij kruipruimteloos bouwen en doorlatende kadeconstructies.

8.3 Parkeren     

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, staat vast dat voldoende parkeergelegenheid, overeenkomstig de hier beschreven normen worden gerealiseerd:

  1. Ten aanzien van parkeren voor woningen gelden de volgende regels:
    1. de maximale gemiddelde parkeernorm bedraagt 1,25 parkeerplaats per woning, met dien verstande dat:
    2. minimaal 0,4 en maximaal 0,6 parkeerplaats per woning in de openbare ruimte wordt gerealiseerd;
    3. de overige parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd.
  2. Ten aanzien van parkeren gelden voor bedrijven en kantoren de volgende regels:
    1. de maximale parkeernorm bedraagt 1 parkeerplaats per 125 m2 bruto vloeroppervlakte.
  3. Ten aanzien van parkeren voor detailhandel gelden de volgende regels:
    1. de maximale parkeernorm bedraagt 1 parkeerplaats per 35 m2 bruto vloeroppervlakte.
  4. Ten aanzien van parkeren voor overige voorzieningen gelden de parkeernormen zoals deze zijn opgenomen in het parkeerbeleid (Nota Parkeernormen Auto) van de gemeente Amsterdam.
  5. In aanvulling op het bepaalde onder 4 geldt dat indien de Nota Parkeernormen Auto wordt gewijzigd, ook rekening gehouden moet worden met deze wijziging.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels     

9.1 Verboden gebruik     

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan (als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), wordt in ieder geval begrepen het gebruiken, of laten gebruiken, van gronden of bouwwerken ten dienste van:

  1. bedrijven die worden begrepen onder bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht;
  2. automatenhallen, seksinrichtingen, belwinkels, smartshops, coffeeshops, internetcafés en geldwisselkantoren, één en ander behoudens de op grond van hoofdstuk 2 toegestane locaties;
  3. opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen;
  4. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  5. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  6. opslagplaats van bagger en grondspecie, tenzij zulks plaatsvindt langs een waterloop en in verband met het onderhoud van de waterloop.

9.2 Overige gebruiksregels     

De in dit plan begrepen gronden en bebouwing mogen uitsluitend worden gebruikt met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. 93% van de neerslag op het Strandeiland, Buiteneiland en Centrumeiland dient op deze eilanden geborgen of geïnfiltreerd te worden;
  2. voor zover op gronden mag worden gebouwd en gronden en/of bebouwing mogen worden gebruikt ten behoeve van de functies dienstverlening, kantoren, bedrijven, horeca, detailhandel en sport, mag dit slechts voor functies die in de van deze regels deel uitmakende 'Staat van Inrichtingen' vallen onder categorie 1, 2 of 3.1, met dien verstande dat het maximum bruto vloeroppervlakte voor bedrijven 500 m2 per vestiging bedraagt;
  3. functies uit milieuhindercategorie 3.1 zijn uitsluitend toegestaan voor zover:
    1. de betreffende functie op grond van milieuhinderaspecten gevaar, geur en stof niet hoger scoort dan milieuhindercategorie 2;
    2. de activiteiten niet tijdens de nachtperiode plaatsvinden;
    3. de activiteiten hoofdzakelijk inpandig plaatsvinden;
    4. de betreffende functie geen gemeenschappelijke muur of vloer/plafond heeft met een geluidgevoelige functie.

9.3 Afwijking van de gebruiksregels     

Met een omgevingsvergunning mag worden afgeweken van het bepaalde onder 9.2 onder c ten behoeve van het toestaan van een functie die:

  1. niet in de 'Staat van Inrichtingen' voorkomt, mits deze niet meer milieuhinder veroorzaakt dan de functies die vallen onder de toegestane categorieën;
  2. al dan niet na uitbreiding of wijziging valt onder één of meer categorieën hoger in de 'Staat van Inrichtingen' dan toegestaan, mits de desbetreffende functie niet meer milieuhinder veroorzaakt dan functies die vallen onder de toegestane categorieën.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels     

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels kan worden afgeweken, mag met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in dit bestemmingsplan ten behoeve van:

  1. gebouwen ten behoeve van openbaar nut en elektriciteitsvoorzieningen met een maximale bouwhoogte van 6 meter, en een maximum vloeroppervlak van 15 m²;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, speelvoorzieningen, vrijstaande muren, keermuren, trapconstructies, geluidwerende voorzieningen, steigers, duikers en andere waterstaatkundige werken;
  3. geringe afwijkingen welke in het belang zijn van een ruimtelijke of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, wegen en anderszins, of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in situering niet meer bedraagt dan 2 meter;
  4. overschrijding van de maximale bouwhoogten met ten hoogste 1 meter;
  5. overschrijding van de in de regels toegestane maximum bouwhoogte:
    1. met ten hoogste 5 meter ten behoeve van liften trappenhuizen, centrale verwarmingsinstallaties, dakopbouwen, en;
    2. met ten hoogste acht meter ten behoeve van schoorstenen, ventilatie-inrichtingen, antennes, en zendmasten ten behoeve van mobiele telefonie;
  6. overschrijding van de op de verbeelding aangegeven bouwgrenzen met ten hoogste 2 meter ten behoeve van uitkragingen, bordessen, buitentrappen, galerijen, luifels, erkers, balkons, lift- en trappenhuizen en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen, in die zin dat:

  1. aan de Staat van Inrichtingen functies worden toegevoegd;
  2. in de Staat van Inrichtingen opgenomen functies worden ingedeeld bij een andere categorie.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 12 Overgangsrecht     

12.1 Overgangsrecht bouwwerken     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

12.2 Afwijking     

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van 12.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 12.1 met maximaal 10%

12.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken     

Bepaling 12.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.4 Overgangsrecht gebruik     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

12.5 Strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, zoals bedoeld in 12.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

12.6 Verboden gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in 12.4 , na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

12.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik     

Bepaling 12.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het 'Uitwerkingsplan Centrumeiland tranche 1' van het bestemmingsplan IJburg 2.