Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Voor zover planregels hieronder niet zijn gewijzigd blijven alle planregels, die
in het
bestemmingsplan De Pijp 2018 zijn vastgesteld, van kracht.
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 Bestaande bouw- en goothoogte
de bouw- en goothoogte zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van deze
herziening, dan wel zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip
aangevraagd of verleende vergunning.
1.2 Plan:
Het bestemmingsplan De Pijp 2018 met identificatienummer NL.IMRO.0363.K1603BPSTD-VG01
van de gemeente Amsterdam.
1.3 Herziening
het bestemmingsplan De Pijp 2018 1e herziening met identificatienummer NL.IMRO.0363.K1902BPSTD-VG01
van de gemeente Amsterdam.
Alle begrippen van het bestemmingsplan De Pijp 2018 blijven gelden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingregels
Artikel 2 Gemengd - 1
Aan artikel 5, lid 5.2.2 wordt toegevoegd:
e. voor zover zowel op de verbeelding van de herziening als op de verbeelding van
het plan een maximale bouw- en goothoogte ontbreekt, geldt de bestaande bouw- en goothoogte.
Artikel 5, lid 5.3.2, onder g, wordt gewijzigd:
g. ter plaatse waar ten tijde van de inwerkingtreding van het plan ambachtelijke bedrijven
aanwezig waren zijn uitsluitend ambachtelijke bedrijven toegestaan;
De planregels voor de bestemming 'Gemengd - 1' uit het plan blijven voor het overige ongewijzigd van kracht.
Artikel 3 Gemengd - 2
Aan artikel 6, lid 6.2.2 wordt toegevoegd:
d. voor zover zowel op de verbeelding van de herziening als op de verbeelding van
het plan een maximale bouw- en goothoogte ontbreekt, geldt de bestaande bouw- en goothoogte.
Artikel 6, lid 6.3.2, onder h, wordt gewijzigd:
h. ter plaatse waar ten tijde van de inwerkingtreding van het plan ambachtelijke bedrijven
aanwezig waren zijn uitsluitend ambachtelijke bedrijven toegestaan;
De planregels voor de bestemming 'Gemengd - 2' uit het plan blijven voor het overige ongewijzigd van kracht.
Artikel 4 Groen
De planregels voor de bestemming 'Groen' uit het plan blijven ongewijzigd van kracht.
Artikel 5 Horeca
Aan artikel 9, lid 9.2.2 wordt toegevoegd:
d. voor zover zowel op de verbeelding van de herziening als op de verbeelding van
het plan een maximale bouw- en goothoogte ontbreekt, geldt de bestaande bouw- en goothoogte.
De planregels voor de bestemming 'Horeca' uit het plan blijven voor het overige ongewijzigd van kracht.
Artikel 6 Maatschappelijk
Aan artikel 11, lid 11.2.2 wordt toegevoegd:
d. voor zover zowel op de verbeelding van de herziening als op de verbeelding van
het plan een maximale bouw- en goothoogte ontbreekt, geldt de bestaande bouw- en goothoogte.
De planregels voor de bestemming 'Maatschappelijk' uit het plan blijven ongewijzigd van kracht.
Artikel 7 Tuin
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- tuinen;
- bijbehorende bouwwerken;
- buitenruimte ten behoeve van kinderopvangvoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van
de functieaanduiding 'kinderopvang';
- schoolpleinen;
- groenvoorzieningen.
- parkeervoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'parkeerterrein'.
- terras ten behoeve van horeca en hotel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding
'terras'.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Bestaande bebouwing
- Op de in 7.1 genoemde gronden zijn uitsluitend de op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan
bestaande bijbehorende bouwwerken toegestaan.
- Bestaande bijbehorende bouwwerken als bedoeld onder a mogen gesloopt en opnieuw opgericht
worden, mits deze maximaal dezelfde omvang en locatie hebben als het gesloopte bijbehorende
bouwwerk.
- Uitsluitend bestaande kelders en souterrains zijn toegestaan.
7.2.2 Bijbehorende bouwwerken
- Het bouwen van bijbehorende bouwwerken op een afstand van niet meer dan 2,5 meter
van het hoofdgebouw is op grond van dit bestemmingsplan toegestaan, mits het bijbehorende
bouwwerk voldoet aan de volgende eisen:
- Het bijbehorende bouwwerk mag niet hoger zijn dan:
- 5 m
- 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van
het hoofdgebouw, en
- het hoofdgebouw
- het bouwen van het bijbehorende bouwwerk op grond van dit artikel mag niet leiden
tot meer dan 50 % bebouwing van het perceel binnen deze bestemming.
- het bijbehorende bouwwerk dient te worden voorzien van een groen dak;
- het waterbergend vermogen van het bouwwerk bedraagt minstens 60 millimeter per uur;
- op de gronden als bedoeld in 7.1 onder c mag op het perceel binnen deze bestemming maximaal 15 % worden bebouwd ten
behoeve van fietsenstallingen en bergingen, met dien verstande dat de bouwhoogte niet
meer bedraagt dan 2,5 meter.
7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
- maximum bouwhoogte voor gebouwde terrassen ten behoeve van woningen in de eerste bouwlaag,
geldt:
- maximum bouwhoogte: het gebouwde terras is niet hoger dan de hoogte van het maaiveld
aan de straatzijde en dient ter overbrugging van het hoogteverschil tussen de eerste
bouwlaag en de tuin;
- maximum bouwhoogte hekwerken ten behoeve van het gebouwde terras: 1,1 meter ten opzichte
van bovenzijde terras;
- maximum bouwhoogte overige bouwwerken geen gebouwen zijnde: 2 meter.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde
in artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening, om in afwijking van
het bepaalde in 7.2 op percelen met meer dan 50 % bebouwing als bedoeld in 7.2.1 een omgevingsvergunning te verlenen voor bijbehorende bouwwerken onder de voorwaarde
dat:
- het deel van het bebouwd oppervlak dat groter is dan 50 % van het oppervlak van het
perceel met minimaal 50 % afneemt;
- het bijbehorend bouwwerk wordt uitgevoerd met een groen dak;
- het bijbehorend bouwwerk een waterbergend vermogen heeft van minstens 60 millimeter
per uur;
- met de toepassing van deze afwijking het bepaalde in 7.2.1 niet meer geldt.
7.4 Specifieke gebruiksregels
Voor bijbehorende bouwwerken geldt dat:
- aan- en uitbouwen gebruikt worden ten behoeve van de functie in het hoofdgebouw;
- bijgebouwen ondergeschikt aan de functie in het hoofdgebouw worden gebruikt, dan wel
ten behoeve van de bestemming.
7.5 Afwijken van de gebruiksregels
7.5.1 Maatschappelijke dienstverlening
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde
in artikel 3.6, lid 1, onder c van de Wet ruimtelijke ordening, om in afwijking van
het in artikel 7.1 onder b genoemde gebruik een omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van het
gebruik van onbebouwde gronden voor kinderopvang onder voorwaarden dat:
- het gebruik ten dienste is van de functie in het hoofdgebouw;
- het woon- en leefklimaat ter plaatse niet onevenredig wordt aangetast;
- aangetoond is dat de ontwikkeling in de tuin niet ten koste gaat van (waardevolle)
bomen in de (binnen)tuin.
Artikel 8 Wonen
De planregels voor de bestemming 'Wonen' uit het plan blijven ongewijzigd van kracht.
Aan artikel 16, lid 16.2.2 wordt toegevoegd:
d. voor zover zowel op de verbeelding van de herziening als op de verbeelding van
het plan een maximale bouw- en goothoogte ontbreekt, geldt de bestaande bouw- en goothoogte.
Artikel 9 Waarde - Archeologie 2
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde – Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, naast de andere daar voorkomende
bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van
archeologische waarden.
9.2 Bouwregels
Op en onder de in 9.1 genoemde gronden mag uitsluitend gebouwd worden ten dienste van de bestemming en
de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, met inachtneming van de volgende
bepalingen:
- voor zover met betrekking tot de in 9.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning
een archeologisch rapport te overleggen;
- aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden
verbonden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische
waarden in de bodem worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen;
- de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door
een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door
het college van burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
9.3 Afwijken van de bouwregels
Het bepaalde in 9.2 is niet van toepassing indien de bodemverstoring:
- betrekking heeft op een gebied met een kleiner oppervlak dan 100 m2 of diepte minder dan 2 meter onder maaiveld;
- het normale onderhoud betreft;
- reeds in uitvoering is op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan
of uitgevoerd kan worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende
vergunning;
- plaatsvindt in en op gronden waarvan vaststaat dat daar geen archeologische waarden
aanwezig of meer aanwezig zijn.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van
werkzaamheden
9.4.1 Vergunningplicht
Op en onder de in 9.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning
de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
- het uitvoeren van grondbewerkingen met een groter oppervlak dan 100 m2 of een grotere diepte dan 2 meter onder maaiveld;
- indien het water betreft dieper dan de waterbodem, waartoe onder meer wordt gerekend
het ophogen, egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
- het aanbrengen van drainage;
- het aanleggen, geheel of gedeeltelijk dempen en/of verbreden van wateren;
- het verlagen of verhogen van het waterpeil;
- het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen
in nieuwe, nog niet bestaande tracé's;
- het verrichten van heiwerkzaamheden of op andere wijze indrijven van objecten in de
bodem;
- het planten van bomen die dieper wortelen dan 2 meter.
9.4.2 Nadere eisen
- De aanvrager van een omgevingsvergunning zoals bedoeld onder 9.4.1 dient een archeologisch rapport te overleggen;
- De onder 9.4.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen uitsluitend ten dienste
van de in 9.1 genoemde primaire bestemming en de overige aan de gronden toegekende bestemmingen
uitgevoerd worden;
- De onder 9.4.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen de archeologische
waarden zoals bedoeld in 9.1 niet onevenredig schaden.
9.4.3 Uitzondering vergunningplicht
Het bepaalde in 9.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
- indien de werken en werkzaamheden betrekking hebben op een gebied met een kleiner
oppervlak dan 100 m2 of diepte minder dan 2 meter onder maaiveld;
- het normale onderhoud betreft;
- die het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen
in bestaande tracés betreffen;
- die reeds in uitvoering is op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
- in en op gronden waarvan vaststaat dat daar geen archeologische waarden aanwezig of
meer aanwezig zijn.
9.5 Wijzigingsbevoegdheid
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde
in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te
wijzigen:
- door de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2' te doen vervallen indien op basis
van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat
ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- door aan een of meerdere bestemmingsvlakken de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie
2' toe te kennen indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische
waarden aanwezig zijn.
Artikel 10 Waarde - Archeologie 3
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde – Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, naast de andere daar voorkomende
bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van
archeologische waarden.
10.2 Bouwregels
Op en onder de in 10.1 genoemde gronden mag uitsluitend gebouwd worden ten dienste van de bestemming en
de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, met inachtneming van de volgende
bepalingen:
- voor zover met betrekking tot de in 10.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning
een archeologisch rapport te overleggen;
- aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden
verbonden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische
waarden in de bodem worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen;
- de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door
een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door
het college van burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
10.3 Afwijken van de bouwregels
Het bepaalde in 10.2 is niet van toepassing indien de bodemverstoring:
- betrekking heeft op een gebied met een kleiner oppervlak dan 500 m2 of diepte minder dan 2 meter onder maaiveld;
- het normale onderhoud betreft;
- reeds in uitvoering is op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan
of uitgevoerd kan worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende
vergunning;
- plaatsvindt in en op gronden waarvan vaststaat dat daar geen archeologische waarden
aanwezig of meer aanwezig zijn.
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van
werkzaamheden
10.4.1 Vergunningplicht
Op en onder de in 10.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning
de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
- het uitvoeren van grondbewerkingen met een groter oppervlak dan 500 m2 of een grotere diepte dan 2 meter onder maaiveld;
- indien het water betreft dieper dan de waterbodem, waartoe onder meer wordt gerekend
het ophogen, egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
- het aanbrengen van drainage;
- het aanleggen, geheel of gedeeltelijk dempen en/of verbreden van wateren;
- het verlagen of verhogen van het waterpeil;
- het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen
in nieuwe, nog niet bestaande tracé's;
- het verrichten van heiwerkzaamheden of op andere wijze indrijven van objecten in de
bodem;
- het planten van bomen die dieper wortelen dan 2 meter.
10.4.2 Nadere eisen
- De aanvrager van een omgevingsvergunning zoals bedoeld onder 10.4.1 dient een archeologisch rapport te overleggen;
- De onder 10.4.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen uitsluitend ten dienste
van de in 10.1 genoemde primaire bestemming en de overige aan de gronden toegekende bestemmingen
uitgevoerd worden;
- De onder 10.4.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen de archeologische
waarden zoals bedoeld in 10.1 niet onevenredig schaden.
10.4.3 Uitzondering vergunningplicht
Het bepaalde in 10.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
- indien de werken en werkzaamheden betrekking hebben op een gebied met een kleiner
oppervlak dan 500 m2 of diepte minder dan 2 meter onder maaiveld;
- het normale onderhoud betreft;
- die het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen
in bestaande tracés betreffen;
- die reeds in uitvoering is op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
- in en op gronden waarvan vaststaat dat daar geen archeologische waarden aanwezig of
meer aanwezig zijn.
10.5 Wijzigingsbevoegdheid
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde
in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te
wijzigen:
- door de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 3' te doen vervallen indien op basis
van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat
ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- door aan een of meerdere bestemmingsvlakken de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie
3' toe te kennen indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische
waarden aanwezig zijn.
Artikel 11 Waarde - Cultuurhistorie 1
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde – Cultuurhistorie 1' aangewezen gronden zijn, naast de andere daar
voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, herstel en de uitbouw van
de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing.
11.2 Bouwregels
Op en onder de in 11.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd in aanvulling op het bepaalde bij
de andere daar voorkomende bestemming(en), met inachtneming van de volgende regels:
- de hoofdvorm van bouwwerken, bepaald door het kapprofiel, zoals aanwezig ten tijde
van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan en zoals die is gebouwd, dan wel mag
worden gerealiseerd krachtens een voor dat tijdstip verleende omgevingsvergunning
dient gehandhaafd te worden;
- in afwijking van het bepaalde onder a, mag een dakuitbouw gerealiseerd worden mits
er voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- de hoogte van de dakuitbouw moet minimaal 0,3 meter minder zijn dan de bestaande
bouwhoogte van het betreffende hoofdgebouw;
- de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient groter dan 0,5 meter te zijn;
- de dakuitbouw dient in de dakvoet geplaatst te worden;
- indien binnen het betreffende bouwblok reeds dakuitbouwen aanwezig zijn, dient de
dakuitbouw in de maatvoering en positionering in het dakvlak aan te sluiten bij de
al aanwezige dakuitbouwen;
- indien binnen het betreffende bouwblok nog geen dakuitbouwen aanwezig zijn, mag de
eerste dakuitbouw, en dakuitbouwen die daaropvolgend op grond van het bepaalde onder
4 gerealiseerd kunnen worden, geen onevenredige aantasting van het daklandschap tot
gevolg hebben;
- indien de dakuitbouw zichtbaar is vanaf de openbare ruimte, mag geen sprake zijn van
een onevenredige aantasting van de cultuurhistorische waarde;
- door het bouwen van de dakuitbouw mag het aantal woningen of zelfstandige niet-woonfuncties
niet toenemen;
- over de dakuitbouw dient geadviseerd te zijn door Monumenten en Archeologie.;
- in afwijking van het bepaalde onder a zijn ondergeschikte overschrijdingen van het
kapprofiel ten behoeve van ornamenten, dakkapellen en daklijsten toegestaan.
11.3 Afwijken van de bouwregels
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde
in artikel 3.6, lid 1, onder c van de Wet ruimtelijke ordening, om in afwijking van
het bepaalde in 11.2 een omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van het wijzigen van het kapprofiel
in die zin dat:
- a. een daklaag wordt toegestaan, op voorwaarde dat:
- de hoogte van de daklaag de bestaande bouwhoogte van het betreffende hoofdgebouw
niet overschrijdt, of indien sprake is van een kap, de hoogte van de daklaag minimaal
0,3 meter lager is dan de bestaande bouwhoogte van het betreffende hoofdgebouw;
- de afstand tussen de daklaag en de dakrand van de achtergevel moet ten minste 2 meter
zijn;
- indien binnen het betreffende bouwblok reeds daklagen aanwezig zijn, dient de daklaag
in maatvoering en positionering in het dakvlak aan te sluiten bij al aanwezige daklagen;
- indien binnen het betreffende bouwblok nog geen daklagen aanwezig zijn, mag de eerste
daklaag, en daklagen die daaropvolgend op grond van het bepaalde onder 3 gerealiseerd
kunnen worden, geen onevenredige aantasting van het daklandschap tot gevolg hebben;
- indien de daklaag zichtbaar is vanaf de openbare ruimte, mag geen sprake zijn van
een onevenredige aantasting van de cultuurhistorische waarde;
- door het bouwen van de daklaag mag het aantal woningen of zelfstandige niet-woonfuncties
niet toenemen;
- over de daklaag dient geadviseerd te zijn door Monumenten en Archeologie;
- een dakopbouw wordt toegestaan op voorwaarde dat:
- de op de verbeelding toegestane maximale bouwhoogte niet wordt overschreden;
- de afstand tussen de dakopbouw en de dakrand van de achtergevel ten minste 2 meter
is;
- indien de dakopbouw zichtbaar is vanaf de openbare ruimte, geen sprake mag zijn van
een onevenredige aantasting van de cultuurhistorische waarde;
- de indeling van de woning geen andere mogelijkheid biedt om het dakterras te ontsluiten;
- er geadviseerd is door Monumenten en Archeologie.
11.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
11.4.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen
van een bouwwerk één of meer gebouwen of delen van gebouwen te slopen.
11.4.2 Uitzonderingen op de vergunningplicht
Het bepaalde in 11.4.1 is niet van toepassing op sloopactiviteiten:
- die het normale onderhoud betreffen;
- van ondergeschikte betekenis, indien door het College van burgemeester en wethouders
schriftelijk is medegedeeld, dat daarvoor geen sloopvergunning is vereist;
- die uitgevoerd mogen worden krachtens een voor het tijdstip van inwerkingtreding van
dit bestemmingsplan verleende dan wel aangevraagde vergunning;
- ter voldoening van een aanschrijving of een besluit van het college van burgemeester
en wethouders.
11.4.3 Weigeringsgronden
De omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk wordt geweigerd, indien er
geen omgevingsvergunning is verleend voor de ter plaatse geprojecteerde bouwactiviteiten.
11.5 Wijzigingsbevoegdheid
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd, overeenkomstig artikel 3.6
lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening, de dubbelbestemming 'Waarde – Cultuurhistorie
1' aan gronden toe te kennen dan wel te verwijderen.
Artikel 12 Waarde - Cultuurhistorie 2
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde – Cultuurhistorie 2' aangewezen gronden zijn, naast de andere daar
voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, herstel en de uitbouw van
de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing.
12.2 Bouwregels
Op en onder de in 12.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd in aanvulling op het bepaalde bij
de andere daar voorkomende bestemming(en), met inachtneming van de volgende regels:
- de hoofdvorm van bouwwerken, bepaald door het kapprofiel, zoals aanwezig ten tijde
van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan en zoals die is gebouwd, dan wel mag
worden gerealiseerd krachtens een voor dat tijdstip verleende omgevingsvergunning
dient gehandhaafd te worden;
- in afwijking van het bepaalde onder a, mag een dakuitbouw gerealiseerd worden mits
er voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- de hoogte van de dakuitbouw moet minimaal 0,3 meter minder zijn dan de bestaande
bouwhoogte van het betreffende hoofdgebouw;
- de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient groter dan 0,5 meter te zijn;
- de dakuitbouw dient in de dakvoet geplaatst te worden;
- indien binnen het betreffende bouwblok reeds dakuitbouwen aanwezig zijn, dient de
dakuitbouw in de maatvoering en positionering in het dakvlak aan te sluiten bij de
al aanwezige dakuitbouwen;
- indien binnen het betreffende bouwblok nog geen dakuitbouwen aanwezig zijn, mag de
eerste dakuitbouw, en dakuitbouwen die daaropvolgend op grond van het bepaalde onder
4 gerealiseerd kunnen worden, geen onevenredige aantasting van het daklandschap tot
gevolg hebben;
- indien de dakuitbouw zichtbaar is vanaf de openbare ruimte, mag geen sprake zijn van
een onevenredige aantasting van de cultuurhistorische waarde;
- door het bouwen van de dakuitbouw mag het aantal woningen of zelfstandige niet-woonfuncties
niet toenemen;
- over de dakuitbouw dient geadviseerd te zijn door Monumenten en Archeologie;
- in afwijking van het bepaalde onder a zijn ondergeschikte overschrijdingen van het
kapprofiel ten behoeve van ornamenten, dakkapellen en daklijsten toegestaan,
12.3 Afwijken van de bouwregels
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde
in artikel 3.6, lid 1, onder c van de Wet ruimtelijke ordening, om in afwijking van
het bepaalde in 12.2 een omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van het wijzigen van het kapprofiel
in die zin dat:
- een daklaag wordt toegestaan, op voorwaarde dat:
- de hoogte van de daklaag de bestaande bouwhoogte van het betreffende hoofdgebouw
niet overschrijdt, of indien sprake is van een kap, de hoogte van de daklaag minimaal
0,3 meter lager is dan de bestaande bouwhoogte van het betreffende hoofdgebouw;
- de afstand tussen de daklaag en de dakrand van de achtergevel ten minste 2 meter is;
- indien binnen het betreffende bouwblok reeds daklagen aanwezig zijn, de daklaag in
maatvoering en positionering in het dakvlak aansluit bij al aanwezige daklagen;
- indien binnen het betreffende bouwblok nog geen daklagen aanwezig zijn, de eerste
daklaag, en daklagen die daaropvolgend op grond van het bepaalde onder 3 gerealiseerd
kunnen worden, geen onevenredige aantasting van het daklandschap tot gevolg hebben;
- indien de daklaag zichtbaar is vanaf de openbare ruimte, geen sprake is van een onevenredige
aantasting van de cultuurhistorische waarde;
- door het bouwen van de daklaag het aantal woningen of zelfstandige niet-woonfuncties
niet toeneemt;
- over de daklaag geadviseerd is door Monumenten en Archeologie;
- een dakopbouw wordt toegestaan op voorwaarde dat:
- de op de verbeelding toegestane maximale bouwhoogte niet wordt overschreden;
- de afstand tussen de dakopbouw en de dakrand van de achtergevel ten minste 2 meter
is;
- indien de dakopbouw zichtbaar is vanaf de openbare ruimte, geen sprake is van een
onevenredige aantasting van de cultuurhistorische waarde;
- de indeling van de woning geen andere mogelijkheid biedt om het dakterras te ontsluiten;
- er geadviseerd is door Monumenten en Archeologie.
12.4 Wijzigingsbevoegdheid
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd, overeenkomstig artikel 3.6
lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening, de dubbelbestemming 'Waarde – Cultuurhistorie
2' aan gronden toe te kennen dan wel te verwijderen.
Artikel 13 Waarde - Landschap
13.1 Bestemmingsomschrijving
- De voor 'Waarde – Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor uitsluitend instandhouding
en ontwikkeling van de aanwezige landschappelijke waarde.
- De dubbelbestemming Waarde - Landschap is primair ten opzichte van de andere aan deze
gronden toegekende bestemmingen.
13.2 Bouwregels
Op en onder de in artikel 13.1 genoemde gronden mogen geen gebouwen worden opgericht, anders dan de gebouwen die
op grond van artikel 7.2.1 onder b en artikel 7.3 zijn toegestaan. Deze gronden dienen niet te worden beschouwd als erf in de zin van
artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel
luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan.
13.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van
werkzaamheden
13.3.1 Vergunningplicht
Op en onder de in 13.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning
nieuwe verharding aan te brengen.
13.3.2 Uitzondering op vergunningplicht
Het bepaalde in 13.3.1 is niet van toepassing op het aanbrengen van verharding, indien:
- dit reeds in uitvoering is op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
- aangetoond wordt dat het waterbergend vermogen van de tuin minstens 60 millimeter
per uur bedraagt;
- de gronden binnen deze bestemming niet voor meer dan 50% wordt verhard, waarbij de
oppervlakte van bebouwde gronden als verharding wordt meeberekend.