Groot Waterloo    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Bestuurlijk stelsel gemeente Amsterdam     

De gemeenteraad van Amsterdam is sinds 19 maart 2014 het bevoegd gezag om bestemmingsplannen voor het stadsdeel Centrum vast te stellen. De stadsdeelraad van het stadsdeel Centrum is op deze datum opgehouden te bestaan. Het nieuwe bestuurlijk stelsel van de gemeente Amsterdam dat op 19 maart is aangevangen, brengt dit met zich mee. Ook ten aanzien van toepassing van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden en het stellen van nadere eisen brengt het nieuwe stelsel verschuivingen met zich mee.



Daar waar in de toelichting sprake is van 'het dagelijks bestuur' of 'de (stads)deelraad', verwijst dit naar de bestuursorganen van het stadsdeel Centrum zoals deze voor 19 maart 2014 bestonden.

1.2 Ligging en grenzen van het plangebied     

Het plangebied Groot Waterloo omvat het gebied rondom het Waterlooplein en de Valkenburgerstraat. Het ligt centraal in de Amsterdamse binnenstad tussen het oude stadshart en de plantage buurt in. De grenzen worden gevormd door de Nieuwe Herengracht in het oosten, de Prins Hendrikkade in het noorden, de Oude Schans en de Zwanenburgwal in het westen en de Amstel in het zuiden. Op de luchtfoto is de begrenzing van het gebied weergegeven.

verplichtVoor het water en de bruggen in de binnenstad is een apart bestemmingsplan Water opgesteld. In het bestemmingsplan Groot Waterloo is het water daarom niet opgenomen. Op 26 juni 2012 heeft de deelraad van stadsdeel Centrum het ontwerpbestemmingsplan 'Water' vastgesteld. Met ingang van 20 november 2013 is dit bestemmingsplan onherroepelijk geworden.

Op de onderstaande afbeelding is de begrenzing van het bestemmingsplan weergegeven.

verplicht

1.3 Aanleiding     

Het bestemmingsplan Groot Waterloo is opgesteld als gevolg van de actualisatieplicht die sinds 1 juli 2008 verankerd ligt in de Wet ruimtelijke ordening. Bestemmingsplannen dienen elke tien jaar te worden geactualiseerd, waarbij voor de oudere plannen in het kader van het overgangsrecht van de Wet ruimtelijke ordening, een verlengde termijn geldt.

Met ingang van 1 juli 2018 is de actualisatieplicht afgeschaft voor bestemmingsplannen die elektronisch raadpleegbaar zijn (Wet afschaffing actualiseringsplicht bestemmingsplannen en beheersverordeningen, Stb. 2018, 138). De actualisatieplicht vervalt in verband met de verwachte inwerkingtreding van de omgevingswet waarin geen vergelijkbare verplichting is opgenomen.

Het bestemmingsplan vervangt het eerder opgestelde bestemmingsplan Groot Waterloo, vastgesteld door de stadsdeelraad in maart 2008. Dit bestemmingsplan is gezien de leeftijd aan vervanging toe. Wat betreft opzet en inhoud is het nu voorliggende bestemmingsplan niet wezenlijk anders dan het bestemmingsplan uit 2008.

1.4 Doel     

Het bestemmingsplan Groot Waterloo richt zich voornamelijk op het beheer van de bestaande situatie en het vastleggen van de ruimtelijke- en functionele structuur. Voor de ruimtelijke structuur en de bebouwing zetten de regels in op het behoud en herstel van cultuurhistorische waarden. Voor het gebruik, wordt in de regels uitgegaan van flexibiliteit, met uitzondering van overlastgevende functies. Op die manier wordt de dynamiek die de binnenstad eigen is, zoveel mogelijk recht toegedaan.

In het plan zijn de wijzigingen in het beleid en de wet- en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening, die zich in de loop van de tijd hebben voorgedaan, verwerkt.

1.5 Beschermd stadsgezicht     

In januari 1999 is de binnenstad aangewezen als Beschermd Stadsgezicht. Het aanwijzingsbesluit is onherroepelijk geworden op 24 januari 2003.

De aanwijzing heeft ertoe geleid dat in het bestemmingsplan regels zijn opgenomen ter bescherming en versterking van de aanwezige cultuurhistorische waarden. Deze regels zijn van toepassing op het hele plangebied.

Voor het bestemmingsplangebied is een (orde) waarderingskaart gemaakt. Deze kaart is als bijlage bij de toelichting gevoegd. Op de waarderingskaart is alle bebouwing in het gebied gewaardeerd naar betekenis voor het stadsbeeld. De waardering is in de vorm van een specifieke bouwaanduiding op de verbeelding van het bestemmingsplan opgenomen. In de regels zijn nadere bouwregels toegevoegd.

1.6 UNESCO Werelderfgoed     

Op 1 augustus 2010 is de zeventiende-eeuwse grachtengordel van Amsterdam geplaatst op de Lijst van het Werelderfgoed van Unesco. Hiermee wordt bijgedragen aan het versterken van het bewustzijn, het begrip en de waardering van de wereldgemeenschap voor dit waardevolle culturele en architectonische erfgoed. Met dit erfgoed moet zorgvuldig worden omgegaan.

Het gevolg van de plaatsing is dat het stadsdeel de 'outstanding universal values' van het kerngebied beschermt. Wat met deze 'outstanding universal values' wordt bedoeld, is omschreven in hoofdstuk 3. Het beschermen van deze waarden betekent behoud van de historische uniciteit van de grachtengordel als stedenbouwkundig en cultuurhistorisch complex. Dit vereist zorgvuldige toetsing om aantasting van de 'outstanding universal values' te voorkomen. De bestemmingsplannen spelen bij de toetsing een zeer belangrijke rol.

De zeventiende-eeuwse grachtengordel vormt het kerngebied (de 'property'), het gebied dat is geplaatst. Het plangebied Groot Waterloo maakt deel uit van de voor een Werelderfgoed vereiste aan te wijzen bufferzone.

1.7 Digitalisering bestemmingsplannen     

Onder de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening, worden verplichtingen opgelegd ten aanzien van de opzet en de presentatie van het bestemmingsplan. Zij hebben tot doel meer eenheid te brengen in de opbouw en de presentatie van bestemmingsplannen. De verplichting om bestemmingsplannen digitaal op te stellen, is op 1 januari 2010 in werking getreden. Dit heeft onder meer geleid tot de introductie van twee nieuwe begrippen: 'analoge verbeelding' en 'digitale verbeelding'. Onder analoge verbeelding wordt verstaan: alle te verbeelden informatie van een ruimtelijk plan op papier. De term analoge verbeelding is dus een synoniem voor de tot nu toe altijd gebruikte term plankaart. Onder digitale verbeelding wordt verstaan: een cartografische weergave door middel van kleuren en symbolen, inclusief een zekere dynamiek en interactie met de digitale informatie. Deze digitale verbeelding is een interactieve raadpleegomgeving via het internet, die de gehele inhoud van het bestemmingsplan ontsluit. Door een muisklik op een bepaalde plek verschijnen de bijbehorende regels voor die plek in beeld. Onder de term digitale verbeelding wordt dan ook niet alleen het ruimtelijk beeld, maar ook de daarbij behorende regels verstaan. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.

De regelgeving geeft standaarden voor bestemmingsplannen en andere ruimtelijke plannen ten aanzien van de digitale verbeelding, de regels en de toelichting. Dit heeft ertoe geleid dat het bestemmingsplan Groot Waterloo wat betreft opzet en presentatie van kaart en regels afwijkt van oudere plannen voor dit gebied. De bestemmingsplannen Oostelijke eilanden en Oostelijke binnenstad zijn in stadsdeel Centrum de eerste plannen geweest die volgens de nieuwe standaard zijn opgesteld. Daarna volgden het bestemmingsplan Zuidelijke binnenstad, Westelijke binnenstad, postcodegebied 1012, het bestemmingsplan Haarlemmerbuurt/Westelijke eilanden en het bestemmingsplan Nieuwmarkt. Met het bestemmingsplan Groot Waterloo wordt aansluiting gezocht bij deze bestemmingsplannen, waarbij gestreefd wordt naar uniformiteit van bestemmingen en regelgeving.

1.8 Opzet     

De toelichting op het bestemmingsplan Groot Waterloo is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt het beleidskader geschetst. Hierin is zowel relevant Europees beleid opgenomen als de relevante beleidsnota's van het rijk, de provincie en de gemeente Amsterdam.



De betekenis en gevolgen van de plaatsing van de grachtengordel op de Lijst van het werelderfgoed van Unesco voor het bestemmingsplan worden beschreven in hoofdstuk 3 . De beschrijving van de historische ontwikkeling van het plangebied is opgenomen in hoofdstuk 4. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 de bestaande ruimtelijke situatie geanalyseerd en aangegeven welke ontwikkelingen zich voordoen in het plangebied. Het onderzoek naar de historische ontwikkeling en de bestaande ruimtelijke situatie leiden tot ruimtelijke uitgangspunten die ook in dit hoofdstuk worden beschreven.

Hoofdstuk 6 bevat een beschrijving en analyse van de functionele structuur van het plangebied en het beleid ten aanzien van de diverse functies. Ook worden functionele ontwikkelingen beschreven, zowel in het algemeen als specifiek voor het plangebied, en worden de functionele uitgangspunten benoemd. In hoofdstuk 7 wordt aandacht besteed aan de juridische aspecten van het bestemmingsplan. Het hoofdstuk geeft verantwoording van de in de regels gemaakte keuzes. Hoofdstuk 8 betreft de milieuaspecten, zoals geluidhinder, bedrijvigheid en de luchtkwaliteit. In de hoofdstukken 9, 10, 11 en 12 worden achtereenvolgens de aspecten archeologie, water, flora en fauna en het luchthavenindelingsbesluit beschreven.

De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan komen aan de orde in hoofdstuk 13. De rapportage als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening is opgenomen in hoofdstuk 14.

Hoofdstuk 2 Beleidskader     

2.1 Europees beleid     

2.1.1 Europese kaderrichtlijn Water     

Op grond van de Kaderrichtlijn Water (KRW) moeten lidstaten ervoor zorgen dat uiterlijk in het jaar 2027 het water in alle Europese landen voldoende schoon (chemisch op orde) en gezond (ecologisch in evenwicht) is. Om deze doelen te bereiken moeten de landen van de Europese Unie een groot aantal maatregelen nemen. Zowel om de kwaliteit van de 'eigen' wateren op peil te brengen, als om ervoor te zorgen dat andere landen geen last meer hebben van de verontreinigingen die hun buurlanden veroorzaken.

Door middel van de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW omgezet in Nederlandse wetgeving. Deze wet regelt aanpassing van de Wet milieubeheer (Wm) en de Wet op de waterhuishouding (Wwh). De milieudoelstellingen als bedoeld in artikel 4 van de KRW zullen worden geïmplementeerd door vaststelling van milieukwaliteitseisen in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) of provinciale verordeningen op grond van artikel 5.2b Wm. Deze regelgeving zal ook moeten gaan bepalen hoe de normen doorwerken in besluiten op de verschillende terreinen van het omgevingsrecht, zoals ruimtelijke plannen op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

Tot het moment waarop de implementatie van de KRW gereed is, moeten lidstaten voorkomen dat besluiten worden genomen die leiden tot een achteruitgang van de waterkwaliteit. Om hieraan te voldoen heeft het ministerie van Verkeer en Waterstaat een stappenplan opgesteld waarmee overheden kunnen beoordelen of de KRW een belemmering vormt voor de uitvoering van een project, zoals een bestemmingsplan. Uitgangspunt van dit stappenplan is dat in een vroeg stadium van de planvorming moet worden beoordeeld of het project een risico vormt voor de chemische of ecologische waterkwaliteit.

2.1.2 Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (herzien) - Valletta, 16 januari 1992 (Verdrag van Malta)     

Het Verdrag van Malta, opgesteld door de Raad van Europa, geeft aan dat archeologische vindplaatsen in de bodem behouden moeten blijven (behoud in situ) door het nemen van planologische maatregelen. De overheid dient ervoor zorg te dragen dat archeologische vindplaatsen op kaarten worden aangegeven, zodat ze zichtbaar zijn en er bij het opstellen van bouwplannen en ruimtelijke ordeningsplannen rekening mee kan worden gehouden. Is behoud in situ niet mogelijk, dan zullen de vindplaatsen door middel van een archeologische opgraving moeten worden veiliggesteld (behoud ex situ). Voor een uitgebreidere toelichting wordt verwezen naar Hoofdstuk 9 van deze toelichting. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het beleid opgesteld.

2.2 Rijksbeleid     

2.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)     

Op 14 juni 2011 heeft het kabinet het ontwerp van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) aan de Tweede Kamer gestuurd met daarbij een ontwerp Algemene maatregel van bestuur (Amvb) Ruimte (het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening: Barro). De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 22 november 2011 onder aanvaarding van een aantal moties door de Tweede Kamer aangenomen. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. Het Barro is op 22 augustus 2011 vastgesteld en op 30 december 2011 in werking getreden.

In het Barro zijn bepalingen opgenomen ter bescherming van nationale belangen, zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, de uitoefening van defensietaken en bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam. Op 1 juli 2014 is het Barro gewijzigd in werking getreden. Met de aanpassingen in de regelgeving is de wettelijke borging van het beleid in de SVIR nagenoeg voltooid. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen: Ecologische hoofdstructuur, electriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.

Groot Waterloo is een binnenstedelijke locatie waarbij de in het Barro aangegeven Rijksbelangen niet in het geding zijn.

2.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking     

Per 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) op enkele onderdelen gewijzigd. Zo is een aantal digitale eisen voor ruimtelijke plannen gewijzigd en verbeterd. Een andere wijziging is de toevoeging van een artikellid aan artikel 3.1.6 Bro. In artikel 3.1.6, lid 2 Bro is nu voorgeschreven dat indien bij een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt, in de toelichting van het bestemmingsplan een verantwoording daarvan moet plaatsvinden. De formulering van dit artikel (3.1.6 Bro lid 2) is aangepast en luidt met ingang van 1 juli 2017 als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De voorgaande systematiek is niet nieuw en werd voorheen de SER-ladder genoemd. Het Rijk adviseerde dit afwegingskader al op enkele beleidsterreinen zoals bij bedrijventerreinen. De SER-ladder is ook in enkele beleidsregels overgenomen. Nu wordt deze systematiek algemeen voorgeschreven bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen en deze wordt ook wel de 'ladder voor duurzame verstedelijking' genoemd. In voorliggend bestemmingsplan is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

2.2.3 Vierde nationaal milieubeleidsplan     

Het doel van het Nederlandse beleid voor luchtkwaliteit is het beschermen van de bevolking en de natuur tegen de negatieve effecten van blootstelling aan luchtverontreinigende stoffen. Om dit te bereiken staan in de wet zowel emissiedoelstellingen om de milieudruk te verminderen als normen waaraan de luchtkwaliteit moet voldoen. Voor de stoffen zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx), ammoniak (NH3) en vluchtige organische stoffen (VOS) zijn verplichte emissiedoelstellingen geformuleerd in het kader van de Europese NEC-richtlijn. Het gaat hierbij om nationale emissieplafonds, waarboven de emissies in Nederland met ingang van 2010 niet mogen uitkomen. In het kader van het Nationaal Milieubeleidsplan 4 zijn voor de emissies van dezelfde vier stoffen inspanningsverplichtingen genoemd die strenger zijn dan de NEC-richtlijn. In paragraaf 8.4 wordt ingegaan op het aspect luchtkwaliteit.

2.2.4 Nationaal Waterplan 2016     

Het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 is het rijksplan voor het waterbeleid. Dit nieuwe Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen. Binnen de planperiode gaan realistische maatregelen in uitvoering die een antwoord bieden op de opgaven voor de korte termijn en voldoende mogelijkheden openlaten om op langere termijn verdere stappen te zetten. Het kabinet sluit daarmee aan bij de resultaten van het Deltaprogramma.

In het Nationaal Waterplan 2016-2021 zijn verwerkt:

  • Hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid
  • Gewenste ontwikkelingen, de werking en de bescherming van de watersystemen in Nederland
  • Benodigde maatregelen en ontwikkelingen
  • Beheerplannen voor de stroomgebieden
  • Beheerplannen voor de gebieden met overstromingsrisico
  • Mariene Strategie
  • Beleidsnota Noordzee
  • Functies van de rijkswateren

Het Nationaal Waterplan vormt het kader voor de regionale waterplannen en de beheerplannen. Er is geen formele hiërarchie tussen deze plannen, maar op grond van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (zoals het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel) kan bij het vaststellen van een regionaal waterplan of een beheerplan niet zo maar worden afgeweken van het Nationaal Waterplan.

In Hoofdstuk 10 wordt ingegaan op het aspect water.

2.3 Provincie Noord-Holland     

2.3.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040     

Op 28 september 2015 heeft Provinciale Staten de geactualiseerde Structuurvisie Noord-Holland 2040 "Kwaliteit door veelzijdigheid" vastgesteld. Er is gekozen voor drie hoofdbelangen:

  • klimaatbestendigheid;
  • duurzaam ruimtegebruik;
  • ruimtelijke kwaliteit.

De structuurvisie legt het zwaartepunt op de huidige kracht van Noord-Holland: een sterke internationale concurrentiepositie en veel afwisselende, prachtige landschappen. Dit betekent versterking van de metropoolregio Amsterdam en van de metropolitane landschappen, ruimte voor landbouw en opwekking van duurzame energie. In de structuurvisie is daarom veel aandacht voor de relatie tussen de steden en dorpen en het landschap waar ze in liggen.

Uitgangspunt voor Groot Waterloo is behoud van de bestaande stedelijke structuur waarbij waar mogelijk functiemenging wordt toegestaan. Op deze wijze wordt de beschikbare binnenstedelijke ruimte zo optimaal mogelijk benut. Dit past binnen de hoofddoelstellingen het provinciale beleid.

2.3.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening     

Tegelijkertijd met de structuurvisie is de Provinciale Ruimtelijke Verordening in werking getreden (november 2010) en daarna meermalen herzien of geactualiseerd. Voor dit bestemmingsplan is de verordening van belang zoals deze in werking is getreden per 1 maart 2017.

De Verordening bevat algemene regels omtrent de inhoud van ondermeer bestemmingsplannen. Deze verordening is het aangewezen instrument als het gaat om algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen of projectbesluiten. Wel zal hierin duidelijk het provinciaal belang naar voren moeten komen. Het uitgangspunt daarbij is dat de bevoegdheden ter doorwerking van het ruimtelijk beleid zoveel mogelijk proactief worden ingezet en het provinciale beleid daarbij zoveel mogelijk eenduidig wordt geregeld.

Het hele plangebied van het onderhavige bestemmingsplan ligt in het 'Bestaand Stedelijk Gebied' (BSG) zoals benoemd in de verordening. Het behouden van woningen en bijbehorende stedelijke voorzieningen zoals winkels en culturele voorzieningen past binnen de kaders van de provinciale ruimtelijke verordening.

2.3.3 Provinciaal Milieubeleidsplan 2015 - 2018     

In het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015 - 2018 heeft de provincie Noord-Holland haar visie beschreven over diverse milieuaspecten en de rol van de provincie daarbij. De drie pijlers die behoren bij de provinciale rol zijn:

  1. het borgen van de basiskwaliteit;
  2. verleiden tot duurzame, gezonde en veilige ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving;
  3. stimuleren van technische en sociale innovatieve oplossingen voor de milieuopgave.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met deze visie. In hoofdstuk 8 wordt ingegaan op de diverse milieuaspecten.

2.3.4 Watervisie 2021 'Buiten de oevers' en het Uitvoeringsprogramma 2016-2021     

Het Deltaprogramma Watervisie 2021 'Buiten de oevers' leert ons dat het watersysteem zijn grenzen kent bij het oplossen van watervraagstukken. Om Noord-Holland veilig, leefbaar en groen te houden en tegelijkertijd een goed investeringsklimaat te hebben, is het nodig om over grenzen heen te kijken. Oplossingen zullen meer buiten het eigenlijke waterdomein worden gevonden, met water als vanzelfsprekend onderdeel van ruimtelijke gebiedsontwikkelingen. De Watervisie zoekt de koppeling van wateropgaven met ruimte, economie en natuur. Alleen door water goed mee te nemen, kunnen duurzame integrale afwegingen worden gemaakt.

In het waterveiligheidsbeleid wordt landelijk een overstap gemaakt naar een risicobenadering, waarbij ook het effect van een overstroming op het achterland wordt meegewogen. Met de waterpartners zorgt de provincie voor veilige dijken en keringen en met het waterrobuust inrichten van de omgeving en goede evacuatiemogelijkheden en wordt het effect van een eventuele overstroming beperkt. Schoon en voldoende water is onmisbaar voor een gezonde, productieve en aangename leefomgeving en een soortenrijke natuur. Er wordt gezorgd dat het grond- en oppervlaktewater duurzaam kan worden gebruikt en dat voorraden zorgvuldig worden beheerd, zonder uitputting of verontreiniging. Diepe, watervoerende lagen kunnen worden gebruikt voor energieopslag.

In Hoofdstuk 10 van dit bestemmingsplan wordt nader ingegaan op het water als zodanig.

2.4 Regionaal beleid     

De Stadsregio Amsterdam is een samenwerkingsverband van zestien gemeenten. De stadsregio werkt onder meer aan verbetering van de bereikbaarheid, de leefbaarheid en de economische ontwikkeling en heeft in dat kader een aantal beleidsnota's opgesteld.

2.4.1 Regionaal Verkeer & Vervoerplan     

Het Regionaal Verkeer & Vervoerplan (RVVP) is het beleidskader op het gebied van verkeer en vervoer van de stadsregio Amsterdam. Het is richtinggevend voor de beleidsontwikkeling, voor de uitvoering van de exploitatie van het openbaar vervoer en de subsidieverlening op het gebied van infrastructuur en verkeersveiligheid. Dit RVVP is opgesteld binnen de ambities die de stadsregio-gemeenten gezamenlijk hebben geformuleerd. Deze ambities zijn:

  • het creëren van een gezonde, gedifferentieerde economie met internationale concurrentiekracht;
  • het bieden van een goed sociaal klimaat aan de inwoners;
  • het zorgen voor een duurzame leefomgeving.

De hoofdlijnen van het beleid zijn samen te vatten in een aantal strategieën: een samenhangend netwerk, gebiedsgerichte aanpak, prijsbeleid, duidelijke keuze voor leefbaarheid en veiligheid en een slagvaardige samenwerking en financiering. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de hoofdlijnen van het beleid.

2.4.2 Plabeka     

Het Platform Bedrijven en Kantoren (Plabeka) is in 2005 opgericht. In dit regionale samenwerkingsverband stemmen de provincies Noord-Holland en Flevoland samen met de Stadsregio en de gemeenten vraag en aanbod van bedrijfslocaties zo goed mogelijk op elkaar af. Er vindt regionale afstemming plaats over de kwantiteit en kwaliteit van werklocaties. Het doel van Plabeka luidt als volgt:

Het creëren van voldoende ruimte en kwaliteit van werklocaties (kantoren, bedrijventerreinen, zeehaventerreinen) voor een evenwichtige economische ontwikkeling om daarmee een bijdrage te leveren aan de versterking van de (internationale) concurrentiepositie van de Metropoolregio en het verbeteren van het regionale vestigingsklimaat voor het bedrijfsleven.

Ter uitvoering van de doelstelling van het Plabeka is een uitvoeringsstrategie vastgesteld.

2.4.3 Uitvoeringsstrategie 2010-2040     

Het regionale werklocatiebeleid is vastgelegd in de Uitvoeringstrategie Plabeka 2010-2040 'Snoeien om te kunnen bloeien'. Dit document is door de betrokken bestuurders uit de Metropoolregio Amsterdam (MRA) op 23 juni 2011 vastgesteld. Ondanks de ingrepen, zoals afgesproken in de eerste Uitvoeringsstrategie 2007-2030, bleek uit de monitor dat er op de kantorenmarkt in de MRA nog steeds geen evenwichtige balans tussen vraag en aanbod gerealiseerd was. De leegstand bleef onverminderd hoog en de vraag naar kantoorruimte bleef achter bij de prognoses. Ook de uitgifte van nieuwe bedrijventerreinen bleek lager dan voorzien.

Hierdoor is besloten de Uitvoeringsstrategie de actualiseren. In de Uitvoeringsstrategie 2010-2040 zijn opnieuw afspraken gemaakt om in het planaanbod van kantoren en bedrijventerreinen te schrappen. Verouderde bedrijventerreinen worden geherstructureerd en bestaande kantoren herontwikkeld tot duurzame kantoorconcepten of ze worden voor andere functies in gebruik genomen. Het resultaat van deze Uitvoeringsstrategie is dat in de MRA in totaal voor 1,9 miljoen m² planaanbod kantoren en 514 hectare planaanbod bedrijventerreinen worden geschrapt of uitgefaseerd tot na 2040.

Het plangebied Groot Waterloo is geen kantorenlocatie waarvoor groei of krimp wordt voorgesteld. De uitvoeringsstrategie ziet niet op de individuele kantoortjes die her en der in het plangebied zijn gerealiseerd.

2.5 Gemeente Amsterdam     

2.5.1 Beleidsplan Binnenstad     

De binnenstad is door de eeuwen heen het centrum geweest van economische activiteiten. Het feit dat er ongeveer evenveel mensen in de binnenstad wonen als er werken, is uniek en draagt bij aan de aantrekkelijkheid van Amsterdam. In 1993 is het beleid voor de binnenstad uiteengezet in het Beleidsplan Binnenstad. De belangrijkste hoofddoelstelling is toen geformuleerd als: het versterken van de centrumpositie en het handhaven van de functiemenging.

Deze hoofddoelstelling is nog steeds actueel, evenals de andere hoofddoelstellingen. Dit zijn:

  • behoud van de kwaliteit van het historisch stadsbeeld;
  • verbeteren van de veiligheid en de leefbaarheid;
  • verbeteren van de bereikbaarheid.

Met de vaststelling van het Meerjarenperspectief Binnenstad in 1999 is een vijfde hoofddoelstelling toegevoegd: zorgen voor een adequaat activiteiten- en voorzieningenniveau voor bewoners.

Het vinden van de juiste balans tussen wonen, werken en vrijetijdsbesteding en tussen de verschillende economische functies onderling is de voortdurende opdracht voor bestuurders, ondernemers en bewoners van de binnenstad.

2.5.2 Structuurvisie Amsterdam 2040, economisch sterk en duurzaam     

Algemeen

Op 16 februari 2011 is de structuurvisie Amsterdam 2040, economisch sterk en duurzaam vastgesteld door de gemeenteraad. De centrale ambitie van de structuurvisie is: Amsterdam ontwikkelt zich verder als kernstad van een internationaal concurrerende, duurzame, Europese metropool.

Daarom slaat Amsterdam de volgende richting in:

  • Intensiever gebruik bestaande stad, openhouden van landschap;
  • Systeemsprong regionaal openbaar vervoer;
  • Hoogwaardiger inrichting openbare ruimte;
  • Investeren in recreatief gebruik groen en water;
  • Amsterdam maakt zich op voor het postfossiele brandstoftijdperk;
  • Olympische Spelen Amsterdam 2028.

De Structuurvisie vormt de basis van alle ruimtelijke plannen die de komende jaren tot ontwikkeling komen. Vandaar dat juridisch-planologische plannen en stedenbouwkundige plannen van stad en stadsdelen worden getoetst aan de structuurvisie.

Stadsdeel Centrum

Het hoogstedelijke centrumgebied wordt steeds intensiever gebruikt en breidt zich uit, zelfs tot over de Ringweg A10 en het IJ. Mensen, ondernemingen en instellingen vestigen zich zo dicht mogelijk bij deze bron. Dit proces wordt de uitrol van het centrum genoemd.

De binnenstad heeft een belangrijke functie bij deze uitrol. Meer nog dan in het verleden vormt het centrum het kerngebied voor de gehele metropoolregio, wat zal leiden tot een verdere stijging van het aantal bezoekers. De projecten bestaan vooral uit investeringen in de publieke ruimte en infrastructuur waarmee het centrumkarakter wordt versterkt en het centrumgebied wordt vergroot zodat er sprake kan zijn van meer spreiding van de bezoekers. Bij de uitrol van de binnenstad hoort een minder dominante plek van geparkeerde auto's op straat ten gunste van de verblijfsruimte en de ruimte voor voetgangers, fietsers en openbaar vervoer.

Belangrijk voor het centrum zijn: het opstellen van bestemmingsplannen die de versterking van het centrumkarakter mogelijk maken en het faciliteren en activeren van de partijen die vorm geven aan die ontwikkeling. Kenmerken van de binnenstad zijn de historische waarde en de grote hoeveelheid en diversiteit aan (kleinschalige) particuliere initiatieven. Het eerste vergt vooral bescherming, terwijl het tweede element om flexibiliteit vraagt. Optimale flexibiliteit binnen de grenzen van de historische waarde dus.

Groot Waterloo

In het plangebied van Groot Waterloo zijn in de Structuurvisie geen grootschalige ontwikkelingen voorzien. Uitgangspunt is behoud van de bestaande mix aan stedelijke functies waarbij gelet op het geldende horecabeleid, overnachtingsbeleid (w.o. hotels) en detailhandelsbeleid beperkingen worden gesteld aan deze specifieke stedelijke functies.

2.5.3 Overnachtingsbeleid     

Herziening Amsterdamse deel Regionale Hotelstrategie (2016)

Op 14 juli 2016 heeft de gemeenteraad van Amsterdam de "herziening van het Amsterdamse deel van de Regionale hotelstrategie 2016 - 2022: van hotelbeleid naar overnachtingsbeleid" vastgesteld. Het accent wordt in het nieuwe beleid verschoven van een hotelbeleid naar een integraal (regionaal) overnachtingsbeleid dat zich richt op kwaliteit, spreiding en een gelijkwaardig ondernemersveld. Met vernieuwende en concrete instrumenten wordt bijgedragen aan het behoud van de balans tussen wonen, werken en recreëren in de stad.

verplicht

Afbeelding: hotel aan de Valkenburgstraat

Het overnachtingsbeleid zorgt voor een rem op de groei van het aantal hotels in Amsterdam, voor verdere spreiding van hotels over de regio, een stijging van de kwaliteit van al het huidige overnachtingsaanbod, een beter inzicht in de markt, een gelijk speelveld tussen de verschillende accommodatievormen en doet een aanzet tot het stimuleren van nieuwe toeristische trekkers in de metropoolregio Amsterdam.

Het plangebied Groot Waterloo is aangewezen als gebied waar geen nieuwe hotels mogen worden toegestaan. Op de uitsnede van de gebiedskaart is dit aangegeven.

verplicht

Vertaling in voorliggend bestemmingsplan

Het beleid is in voorliggend bestemmingsplan vertaald door uitsluitend de bestaande hotels in het plangebied op te nemen. Nieuwe hotels zijn niet toegestaan. Evenmin is het toegestaan het volume van bestaande hotels uit te breiden.

Shortstay in bestaande bouw wordt beëindigd. Bestaande vergunningen lopen af (laatste in 2024) en er worden geen nieuwe vergunningen verstrekt. In dit bestemmingsplan wordt conform deze maatregelen geen shortstay toegestaan, waardoor de shortstay vestigingen onder het overgangsrecht vallen en binnen de planperiode (10 jaar) van dit bestemmingsplan worden beëindigd (uiterlijk in 2024).

2.5.4 Detailhandelsbeleid     

Op 20 december 2017 heeft de gemeenteraad het detailhandelsbeleid Amsterdam 2018 - 2022 vastgesteld: Sterke winkelgebieden in een groeiende stad. Amsterdam gaat de komende jaren flink groeien, trans formeren en verdichten. In Koers 2025: Ruimte voor de stad zijn locaties voor woningbouw in kaart gebracht. Actueel beleid voor detailhandel is van belang om te kunnen bepalen hoeveel winkels op welke locatie nodig zijn. Het detailhandelsbeleid Amsterdam winkelstad: een diversiteit aan winkelgebieden (2011) geeft de algemene kaders. Het detailhandelsbeleid Amsterdam 2018 - 2022 is een update hiervan. Omdat er een grote verscheidenheid aan winkelgebieden is, worden richtinggevende uitspraken gedaan over detailhandel in verschillende delen van de stad.

In het detailhandelsbeleid zijn de winkelgebieden aangewezen die tezamen een stadsdekkende structuur van winkelgebieden met aanbod in de dagelijkse artikelen vormen. In het plangebied gaat het om "Waterlooplein / Jodenbreestraat" met een uitloper naar de Valkenburgerstraat. Zie ook 6.6 Detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening.

2.5.5 Wonen in de metropool, woonvisie Amsterdam tot 2020     

De stedelijke woonvisie is in 2008 vastgesteld door de gemeenteraad. De woonvisie bevat een aantal thema's die enerzijds de bestaande stad Amsterdam schetsen en anderzijds de ambities verwoorden. De ambitie is gericht op zowel een attractieve stad met nadruk op de economische kracht als een ongedeelde stad, gericht op het voorkomen van sociale segregatie en ruimtelijke tweedeling. In de woonvisie zijn zeven thema's met speerpunten voor de toekomst beschreven:

  • Emancipatiestad: nieuwkomers en jongeren moeten zich kunnen blijven vestigen, bewoners moeten wooncarrière kunnen maken;
  • Ongedeelde stad: binnen de ring A10 bescherming van de onderkant van de woningmarkt, elke buurt blijft toegankelijk voor mensen met lagere inkomens, meer verscheidenheid in woonmilieus, meer aanbod voor gezinnen, ruimte voor verschillen, streven naar gemengdheid;
  • Betaalbare stad: woningen voor lage inkomensgroepen, lage middeninkomensgroepen en middeninkomens;
  • Vernieuwde stad: wijkaanpak en transformatie bij wijken waar de leefbaarheid onder druk staat;
  • Topstad: kwaliteit van woningen en voorzieningen bieden om mensen en talent aan te trekken en te behouden, verruiming (tijdelijke) vestigingsmogelijkheden voor expats, buitenlandse studenten, kunstenaars en startende ondernemers;
  • Zorgzame stad: woonservicewijken realiseren, aanpasbaar bouwen, huisvesting dak- en thuislozen;
  • Duurzame stad: energiebesparing in de bestaande woningvoorraad, duurzaam en flexibel bouwen, beperken watergebruik.

Stadsdeel Centrum valt in de centraal stedelijke zone, het centrum van de Metropool Amsterdam. Uitwerking van de zeven thema's levert de volgende specifieke speerpunten op:

  • behoud van een groot deel van de kleine oude woningen;
  • behoud van gemengdheid;
  • aanbod creëren in het middensegment, ook voor (kleine)gezinnen;
  • hoogstedelijk woonmilieu is uitgangspunt voor nieuwbouw;
  • benutten van locaties voor topsegment;
  • oases behouden en creëren;
  • toevoegen ouderenwoningen, zowel in nieuwbouw als bestaande bouw;
  • illegale hotels en woonfraude bestrijden.

2.5.6 Amsterdamse woonagenda 2025     

Op 19 juli 2017 heeft de gemeenteraad van Amsterdam de Woonagenda 2025 vastgesteld. De Woonagenda 2025 is een kaderstellend en richtinggevend document voor het woonbeleid tot 2025 en heeft als uitgangspunt voldoende betaalbare en goede woningen. Uit berekening komt naar voren dat in 2025 het grootste tekort zit in de gereguleerde huurvoorraad, De ambitie is om de woningvoorraad en woningbehoefte beter op elkaar aan te laten sluiten.

De meest in het oog springende actie uit de Woonagenda is het nieuwe stedelijke uitgangspunt voor de woningbouwprogrammering: 40% gereguleerde huur. 40% middelduur (koop en huur) en 20% dure huur en koop. Het college van B&W heeft spelregels vastgesteld om de programmering 40-40-20 op goede wijze toe te passen op projecten.

2.5.7 Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam 2016-2021     

De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor drie watertaken. Deze zogenaamde zorgplichten betreffen:

  • de inzameling en transport van stedelijk afvalwater;
  • de inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater;
  • het nemen van grondwatermaatregelen.

In het Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam 2016-2021 staat hoe deze drie zorgplichten door de gemeente Amsterdam worden ingevuld, mede in het licht van de te verwachten klimaatverandering. Doel van het plan is om aan het bevoegd gezag te verantwoorden op welke wijze de gemeente Amsterdam haar watertaken uitvoert, en in hoeverre zij afdoende middelen heeft om dit in de toekomst te blijven doen. Dit plan is hiermee een zogeheten verbreed gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Met dit plan voldoet de gemeente aan de planverplichting zoals die in de Wet milieubeheer is opgenomen.

In Hoofdstuk 10 wordt nader ingegaan op het water als zodanig.

2.5.8 Ruimte voor Geschiedenis en Spiegel van de Stad, visie op het erfgoed van Amsterdam     

In de Amsterdamse Beleidsnota 'Ruimte voor Geschiedenis' (vastgesteld 13 april 2005) en 'Spiegel van de Stad, visie op het erfgoed van Amsterdam' (november 2011) wordt het verankeren van cultuurhistorische waarden in het proces van ruimtelijke ordening geagendeerd. Cultuurhistorische aspecten maken een stad bijzonder en zorgen voor de kwaliteit van de openbare ruimte en de bebouwing; ze bevorderen ook een aantrekkelijk woon- en vestigingsklimaat. Zie voor een beschrijving van cultuurhistorische waarden in het plangebied Groot Waterloo hoofdstuk 3.

2.5.9 Welstandsnota De Schoonheid van Amsterdam 2016     

Op 14 september 2016 heeft de gemeenteraad de welstandsnota De Schoonheid van Amsterdam 2016 vastgesteld. Dit is een geactualiseerde versie van de eerder vastgestelde versie op 9 september 2013.

Na de fusie van de stadsdelen in 2010 hebben de centrale stad en de stadsdelen gezamenlijk een nieuwe, vereenvoudigde welstandsnota gemaakt. Niet alleen is de nota zelf sterk vereenvoudigd, ook de procedure van de welstandstoets is simpeler geworden. Niet elk plan hoeft meer langs de welstandscommissie voor een advies. Bepaalde kleine bouwplannen worden voortaan ambtelijk getoetst. Aanvragen voor wijzigingen aan monumenten worden altijd voorgelegd aan de welstandscommissie.

Amsterdam is onderverdeeld in 'ruimtelijke systemen': gebieden met gelijksoortige bebouwing, zoals de binnenstad, de negentiende-eeuwse ring, de gordel '20-'40 of de naoorlogse wijken in Nieuw-West en Buitenveldert. Vanaf nu worden alle plannen binnen zo'n ruimtelijk systeem aan dezelfde uitgangspunten getoetst.

Voor het gebied binnen de grenzen van stadsdeel Centrum gelden de criteria van het ruimtelijk systeem Binnenstad. De binnenstad van Amsterdam is sinds 1999 beschermd stadsgezicht. Bovendien is de grachtengordel in 2010 aangewezen tot werelderfgoed. Het spreekt voor zich dat de criteria voor de binnenstad gericht zijn op het beschermen en behoud van het cultureel historisch erfgoed. Bouwinitiatieven moeten zich voegen naar de bestaande, historisch gegroeide structuur en architectuur van de binnenstad.

In Hoofdstuk 9 wordt nader ingegaan op het aspect archeologie.

2.5.10 Parkeerplan Amsterdam 2012     

In het gemeentelijk parkeerplan zijn maatregelen opgenomen om de parkeerdruk op straat te verlagen en extra parkeerplaatsen op straat te kunnen opheffen. Hiertoe worden bestaande parkeergarages beter benut, worden financiële maatregelen genomen om het parkeren buiten het centrum aantrekkelijker te maken en worden nieuwe ondergrondse parkeergarages in het centrum gebouwd, zoals de Singelgrachtgarage en parkeergarages bij de nieuwe metrostations Rokin en Vijzelgracht. In het plangebied Groot Waterloo zijn geen nieuwe parkeergarages gepland.

2.5.11 Nota Parkeernormen     

Op 8 juni 2017 is de Nota Parkeernormen Auto vastgesteld door de gemeenteraad. In deze nota zijn de nieuwe parkeernormen voor auto's vastgesteld voor nieuwbouw en transformatieprojecten in de stad. De gemeente wil de stad bereikbaar en leefbaar houden met voldoende en aantrekkelijke openbare ruimte en meer ruimte voor de fietser en voetganger. Met de verwachte groei van de stad (woningen, kantoren etc.) is het noodzakelijk dat Amsterdam grenzen stelt aan het aantal geparkeerde auto's in de openbare ruimte. De nieuwe parkeernormering levert een bijdrage aan de regulering van het aantal geparkeerde auto's op straat.

Nieuwbouw

Het belangrijkste uitgangspunt in de nota is dat huurders, kopers en werknemers van nieuwbouw geen parkeervergunning meer krijgen voor parkeren op straat, ongeacht de beschikbaarheid van parkeerplaatsen op eigen terrein. Er is sprake van nieuwbouw als een pand wordt gebouwd op een perceel zonder bebouwing. Parkeerplekken komen in of onder het nieuwe gebouw of worden gereserveerd in bestaande, nabijgelegen garages. Hierdoor zijn er minder parkeerplaatsen op straat nodig.

Transformatie

Van transformatie is sprake als een bestaand pand een andere functie krijgt. Verbouwingen aan een bestaand pand om dit geschikt te maken voor de nieuwe functie, of het verhogen van een bestaand pand met één of meerdere verdiepingen is geen nieuwbouw.

Omdat het om bestaande gebouwen gaat is het realiseren van (extra) parkeerplaatsen op eigen terrein vaak niet mogelijk. Daarom wordt bij de advisering over parkeren hier maatwerk geboden. Dit kan betekenen dat bij transformatie het pand wordt uitgesloten van parkeervergunningverlening in gebieden waar de parkeerdruk hoog is en de transformatie tot een nog hogere parkeerdruk op straat zou leiden. In gebieden met een bescheiden parkeerdruk of daar waar een transformatie niet tot een hogere (of zelfs lagere) parkeerdruk leidt kunnen wel parkeervergunningen worden afgegeven.

De Nota Parkeernormen Auto is van kracht sinds 1 juli 2017.

2.5.12 Nota parkeernormen fiets en scooter     

Op 14 maart 2018 heeft de gemeenteraad de nota Parkeernormen fiets en scooter vastgesteld. Zonder goede voorzieningen parkeren bewoners hun fiets en/of scooter in de openbare ruimte, met als gevolg dat er niet voldoende ruimte overblijft voor groen, voetgangers, terrassen, etc. Tevens hebben te veel gestalde fietsen in de openbare ruimte negatieve gevolgen voor het straatbeeld.

Het Bouwbesluit schrijft bij nieuwbouw van woningen een individuele berging van minimaal 5 m² voor, onder andere voor het stallen van fietsen. Een gelijkwaardige oplossing in de vorm van een goed bruikbare gezamenlijke stalling heeft echter de voorkeur. De Bouwbrief 2015-130 (Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied) beschrijft onder welke voorwaarden een gezamenlijke fietsenberging als gelijkwaardig beschouwd kan worden. Het aantal fietsparkeerplaatsen is afhankelijk van de gebruiksoppervlakte van de woningen. Daarnaast moet elke woning groter dan 50 m² een extra interne berging hebben van minimaal 2,7 m². Bij voorkeur is de stalling ook geschikt en toegankelijk voor fietsen met afwijkende maten (bakfietsen en dergelijke) en scooters. In de nota Parkeernormen fiets en scooter wordt een norm van 0,13 scooterparkeerplaats per woning gehanteerd, gebaseerd op het scooterbezit per woning in Amsterdam (peildatum 2015).

In de nota zijn tevens normen opgenomen voor een breed scala aan niet-woonfuncties. De norm varieert van 2,9 fietsparkeerplaatsen (fpp) per 100 m² voor kantoren tot 20 fpp per 100 m² voor horeca (bijv. café, restaurant). Ook voor scooters zijn normen opgenomen. Uitgangspunt is dat fiets- en scooterparkeervoorzieningen op eigen terrein worden aangeboden, in ieder geval voor lang parkeren door personeel. Kort parkeren kan in de openbare ruimte worden opgelost als daarvoor voldoende ruimte beschikbaar is.

2.5.13 Amsterdams Ondernemingsprogramma (AOP)     

Het Amsterdams Ondernemers Programma (AOP) "Ruimte voor ondernemers! 2015-2018 is op 17 december 2015 vastgesteld door de gemeenteraad. Met het nieuwe programma geeft Amsterdam ondernemers de ruimte. Met de doelen en acties uit het Amsterdams Ondernemers Programma verbetert de dienstverlening, verminderen regels en biedt het college ruimte voor initiatieven en experimenten. Met dit programma zorgt de gemeente ervoor dat de randvoorwaarden om te ondernemen zo goed mogelijk zijn. Het programma kent een eigen dynamiek en wordt constant aangevuld met initiatiefvoorstellen, amendementen en moties van de gemeenteraad.

In het programma is aangegeven dat onder andere het detailhandelsbeleid 'Amsterdam Winkelstad' voor de hele stad geldt en is gericht op de periode 2011-2015. Om te kunnen terugvallen op een algemeen kader voor de hele stad, blijft het detailhandelsbeleid Amsterdam Winkelstad van kracht tot de vaststelling van detailhandelsbeleid voor een nieuw tijdvak. Buiten de winkelgebieden is vraag en aanbod van winkel- en bedrijfsruimten niet altijd in evenwicht. Bij langdurige leegstand kan omzetting naar een andere functie een optie zijn. Tegelijkertijd is het op peil houden van de voorraad (kleinschalige) bedrijfsruimten ook een aandachtspunt voor de (wijk)economie en de leefbaarheid. Dit vraagt dus om een zorgvuldige afweging. De afweging gebeurt nu op verschillende manieren in de stad. Het streven is om een helder en transparant afwegingskader te hanteren in de hele stad voor een selectief behoud van bedrijfsruimten. Dat wil zeggen behoud van bedrijfsruimten op (strategische), zichtbare locaties, zoals hoekpanden, pleinen en aaneengesloten bedrijfslinten. Het afwegingskader dat in het voormalig stadsdeel West is ontwikkeld, wordt hiervoor geactualiseerd en stedelijk aangeboden.

2.5.14 Ruimte voor de economie van morgen     

Op 18 juli 2017 heeft het college van B&W de nota Ruimte voor de Economie van Morgen vastgesteld. Ruimte voor de Economie van Morgen is de economische uitwerking van Koers 2025, het plan van de gemeente om 50.000 woningen te bouwen voor 2025. Voor toekomstige gebiedsontwikkeling agendeert het college ruimte voor nieuwe werkgelegenheidsgroei in Amsterdam. Deze ruimte is nodig omdat steden als Amsterdam zich ontwikkelen als economische motoren voor een grotere stedelijke regio. Ruimte voor de Economie van Morgen biedt bouwstenen voor stedelijke menging van kantoren en bedrijven in nieuwe gebiedsontwikkelingen, die nader worden uitgewerkt in ruimtelijke projecten, gronduitgifte en de nieuwe kantorenstrategie van Amsterdam.

Amsterdam heeft jarenlang een groot overschot gehad aan leegstaande kantoren. Dat overschot begint door allerlei ontwikkelingen te dalen. Om niet onder het niveau van de frictieleegstand te komen wordt gekeken waar initiatieven voor nieuwe kantoren mogelijk zijn.

Eén van de mogelijkheden die worden genoemd voor de korte termijn is om bij de transformatie van panden in de stadsdelen Zuid en Centrum mogelijkheden voor kantoorontwikkeling mee te nemen.

Hoofdstuk 3 Unesco Werelderfgoed     

3.1 Algemeen     

3.1.1 Amsterdam Werelderfgoed     

De zeventiende-eeuwse grachtengordel van Amsterdam is op 1 augustus 2010 geplaatst op de werelderfgoedlijst van UNESCO. Hiermee wordt bijgedragen aan het versterken van het bewustzijn, het begrip en de waardering van de wereldgemeenschap voor dit 400 jaar oude waardevolle culturele, architectonische en stedenbouwkundige erfgoed. Tevens is dit een erkenning dat Amsterdam (gemeente en stadsdeel, maar ook eigenaren, ondernemers en bewoners) de grachtengordel op een goede manier in stand houdt en beschermt.

3.1.2 Kern- en bufferzone     

De zeventiende-eeuwse grachtengordel vormt de zogenoemde kernzone (de 'property'), het gebied dat is geplaatst. De overige delen van de historische binnenstad binnen de Singelgracht vormen de bufferzone. De bufferzone is aangewezen als een extra beschermingsgebied om de kernzone. De kern- en bufferzone liggen beide in het beschermd stadsgezicht van de binnenstad van Amsterdam. De grenzen van de bufferzone komen overeen met de grenzen van het beschermde stadsgezicht.

verplicht

Grachtengordel Amsterdam UNESCO Werelderfgoed: kern- en bufferzone

3.2 Waardering van de grachtengordel als Werelderfgoed     

3.2.1 Uitzonderlijke universele waarden     

Als het Werelderfgoed Comité (World Heritage Committee) besluit een erfgoed toe te voegen aan de Lijst van het Werelderfgoed, stelt het Comité, hiertoe geadviseerd door Niet Gouvernementele Organisaties (NGO's), een “Verklaring van Uitzonderlijke universele waarde” vast. 'Uitzonderlijke universele waarde' houdt in, dat de culturele of natuurlijke betekenis van wat als het erfgoed wordt gezien zo uitzonderlijk is, dat deze het nationale belang overstijgt en van algemeen belang is voor huidige en toekomstige generaties van de gehele mensheid. De verklaring bestaat uit een korte samenvattende beschouwing (synthesis), een beschrijving van de criteria waaraan het erfgoed voldoet, een beschrijving van de manier waarop het erfgoed voldoet aan de voorwaarden (wegingsfactoren) van integriteit (integrity) en echtheid (authenticity) en tenslotte een beoordeling van het systeem waarmee het erfgoed wordt beheerd en beschermd.

3.2.2 Criteria     

Een cultureel of natuurlijk erfgoed moet, om als Werelderfgoed te kunnen worden toegevoegd aan de Lijst van het Werelderfgoed, voldoen aan tenminste één van de tien criteria, die - naast de wegingsfactoren authenticiteit en integriteit – zijn vastgelegd in de leidraad van de 'World Heritage Convention', de 'Operational Guidelines'. De criteria zijn opgesteld om te kunnen beoordelen en vaststellen of er voor een nominatie sprake is van 'Uitzonderlijke universele waarde'.

De 'zeventiende-eeuwse grachtengordel van Amsterdam binnen de Singelgracht' is toegevoegd aan de Lijst van het Werelderfgoed op basis van de algemene criteria (i), (ii), en (iv), die hierna worden toegelicht.

  1. – 'represent a masterpiece of human creative genius' – het erfgoed vertegenwoordigt een meesterwerk van menselijk scheppend talent;
  2. – 'exhibit an important interchange of human values, over a span of time or within a cultural area of the world, on developments in architecture or technology, monumental arts, town-planning or landscape design' – het erfgoed is het toonbeeld van een belangrijke uitwisseling van menselijke waarden, over een tijdspanne of binnen een cultureel gebied van de wereld, met betrekking tot ontwikkelingen in architectuur of technologie, monumentale kunsten, stedenbouw of landschapsontwerp;
  3. [...]
  4. – 'be an outstanding example of a type of building, architectural or technological ensemble or landscape which illustrates (a) significant stage(s) in human history' – het erfgoed is een uitzonderlijk voorbeeld van een bepaald type bouwwerk, architectonisch of technisch ensemble of cultuurlandschap, dat als zodanig een belangwekkende fase in de menselijke geschiedenis illustreert.

3.2.3 Authenticiteit en integriteit     

In 2008 heeft het Werelderfgoed Comité uitgesproken, dat authenticiteit en integriteit een onlosmakelijk onderdeel vormen van de voor een Werelderfgoed geldende 'Verklaring van Uitzonderlijke universele waarde'. Authenticiteit beoordeelt de geloofwaardigheid en echtheid van de 'Uitzonderlijke universele waarde'. De mogelijkheid om de waarden die worden toegekend aan het erfgoed te begrijpen, is afhankelijk van de mate waarin informatiebronnen met betrekking tot de waarden worden beschouwd als geloofwaardig of eerlijk. Uitgebreide reconstructie en herstructurering worden bijvoorbeeld gezien als een risico voor instandhouding van de authenticiteit. Integriteit beoordeelt de volledigheid en gaafheid van de 'Uitzonderlijke universele waarde' van een erfgoed. Integriteit is de mate waarin het natuurlijk en/of culturele erfgoed en wat daartoe behoort als één geheel (en niet verstoord) bewaard is gebleven. De 'Operational Guidelines' geven richtlijnen voor het vaststellen en beschrijven van de authenticiteit en integriteit van het erfgoed.

3.3 Verklaring van uitzonderlijke universele waarde     

Het Werelderfgoed Comité heeft bij de aanwijzing tot werelderfgoed in 2010 voor de grachtengordel de volgende Verklaring van Uitzonderlijke universele waarde vastgesteld.

Korte synthese 

De Amsterdamse grachtengordel illustreert op navolgenswaardige wijze grootschalige water- en stedenbouwkundige planning door de volledig kunstmatige vormgeving van een grootschalige havenstad. De topgevels zijn kenmerkend voor het burgerlijke milieu, en de woonhuizen getuigen van zowel de verrijking van de stad door middel van maritieme handel, als de ontwikkeling van een humanistische en tolerante cultuur gekoppeld aan de Calvinistische Reformatie. In de zeventiende en achttiende eeuw werd Amsterdam gezien als de verwerkelijking van de ideale stad, die model stond voor tal van projecten voor nieuwe steden over de gehele wereld.

Criterium (i): De Amsterdamse grachtengordel is een nieuwe en geheel kunstmatige 'havenstad', ontworpen aan het eind van de zestiende eeuw en gebouwd in de zeventiende eeuw.

Het is een water- en stedenbouwkundig meesterwerk en een weldoordacht programma

van constructie en burgerlijke architectuur. Het is een uniek en innovatief, grootschalig, maar homogeen stedenbouwkundig ensemble.

Criterium (ii): De Amsterdamse grachtengordel getuigt van een uitwisseling van grote invloeden gedurende bijna twee eeuwen, niet alleen op het gebied van civiele techniek, stedenbouw en architectuur, maar ook op een aantal technische, maritieme en culturele terreinen.

In de zeventiende eeuw was Amsterdam een belangrijk centrum voor internationale, commerciële handel en intellectuele uitwisseling, voor de vorming en de verspreiding van het humanistisch gedachtegoed. Amsterdam was in die tijd de hoofdstad van de wereldeconomie.

Criterium (iv): De Amsterdamse grachtengordel vormt een uitstekend voorbeeld van een gebouwd, stedelijk ensemble dat expertise in waterbouw, civiele techniek, stedenbouw, en constructieve en bouwkundige vakkundigheid vereist en illustreert. In de zeventiende eeuw stond de grachtengordel model voor de geheel kunstmatige 'havenstad', maar ook voor de typologie van het Nederlandse woonhuis met zijn variëteit aan gevels (façades) en topgevels. De stad getuigt, op het hoogste niveau, van een belangrijke periode in de geschiedenis van de moderne wereld.

Integriteit en authenticiteit

Het netwerk van grachten in de concentrische bogen van een cirkel dat, samen met de radiale waterwegen en straten, de basis vormt van het stedenbouwkundig plan, is in zijn geheel behouden gebleven, inclusief zijn oude kades en historische gevelrooilijnen.

Het merendeel van de huizen, gebouwd in de zeventiende en achttiende eeuw, is nog steeds aanwezig en in een goede staat van onderhoud. Dat is een wezenlijk gezonde uitgangssituatie voor een nog altijd levendig en werkend stedelijk ensemble. Niettemin zijn straten soms verbreed, met name de huidige verkeersader de Weesperstraat, en de gevelwoningen herbouwd. De oude civieltechnische en waterbouwkundige structuren zijn over het algemeen vervangen. Hoge, moderne gebouwen tasten sommige zichtlijnen aan, vooral in het noorden van het erfgoed, en agressieve reclame bederft het aanzicht van het erfgoed.

Eisen aan de bescherming en het beheer

Een zeer groot aantal gebouwen en structuren is beschermd door de nationale en gemeentelijke monumentenlijsten. De situatie met betrekking tot de bescherming lijkt, in het kader van de bedrijfsvoering van stadsdeel Centrum complex te zijn, maar de procedures die de bescherming regelen, worden nageleefd. Een beter inzicht bij de verantwoordelijke instanties betekent dat de excessen van stedelijke groei, die in de recente verleden soms moeilijk te beheersen waren, steeds beter in de hand gehouden lijken te worden. Met name reclame in de kernzone en de visuele impact van hoge gebouwen op het stedelijk landschap van het erfgoed.

Alle beheersmaatregelen samen vormen een effectief en samenhangend systeem, onder verantwoordelijkheid van stadsdeel Centrum en met de garantie van het Bureau Monumenten en Archeologie. Ten behoeve van het beheer van en het toezicht op het erfgoed is het Bureau Werelderfgoed ingesteld.

3.4 Betekenis van de aanwijzing     

3.4.1 Algemeen     

De grachtengordel is op de werelderfgoedlijst geplaatst vanwege de Uitzonderlijke universele waarde en omdat de regels en de verbeelding van de bestemmingsplannen voor de binnenstad voldoende waarborg zijn voor de instandhouding van de door UNESCO gesignaleerde Outstanding Universal Value. Plaatsing op de Werelderfgoedlijst brengt dus geen nieuwe regels met zich mee.

3.4.2 Nieuwbouw     

Nieuwbouw is in de binnenstad vaak onderwerp van discussie. Het huidige welstandsbeleid ziet er voldoende op toe dat nieuwbouwplannen passen in de context van het beschermde stadsgezicht. Met de aanwijzing van de grachtengordel als Werelderfgoed behoren ook de Uitzonderlijke universele waarde en de authenciteit en integriteit tot de 'context' waarin nieuwbouwplannen moeten worden ingepast.

UNESCO heeft specifieke aandachtspunten voor eigentijdse architectuur in het Vienna Memorandum en het Charter van Venetië (ICOMOS, UNESCO) geformuleerd. Voor UNESCO is de afleesbaarheid van de stad essentieel, hetgeen ook aansluit bij het eerdergenoemd criterium authenticiteit. Eigentijdse architectuur dient in principe als zodanig herkenbaar te zijn. Artikel 21 van het Vienna Memorandum luidt namelijk:

'Met inachtneming van de uitgangspunten (volgens artikel 7 van dit Memorandum), moeten stedenbouw, hedendaagse architectuur en het behoud van de historische stedelijke landschap alle vormen van pseudo-historisch ontwerp voorkomen, omdat dit een ontkenning vormt van zowel het historische als het hedendaagse. Een historische blik moet niet de andere verdringen, omdat de geschiedenis leesbaar moet blijven, terwijl het bereiken van samenhang van de cultuur door kwalitatieve interventies het ultieme doel is.'

3.4.3 Visual impact en hoogbouwbeleid     

Voor UNESCO is het aspect 'visual impact' (visueel effect) van belang. Hedendaagse stedelijke ontwikkelingen, zoals hoogbouw en eigentijdse architectuur, kunnen van invloed zijn op stadssilhouetten, het daklandschap, zichtlijnen of doorzichten en de authenticiteit en integriteit van het historische stedelijke landschap bedreigen. Van deze ontwikkelingen kan vooral hoogbouw een groot visueel effect op de grachtengordel hebben.

Daarom heeft de gemeente Amsterdam, in het kader van de Structuurvisie 2010-2040, hoogbouwbeleid ontwikkeld en vastgesteld (gemeenteraadsbesluit van 16 februari 2011). Dit hoogbouwbeleid gaat uit van de internationaal voor het Werelderfgoed geldende charters en verdragen, waaronder het Charter van Washington en het Vienna Memorandum. Ook de inhoud van meer recente papers van het Werelderfgoed Comité en diens adviesorgaan ICOMOS over de maatschappelijke en culturele betekenis van het historische stedelijke landschap in relatie tot hedendaagse ontwikkelingen in stedenbouw en architectonisch ontwerp zijn hierin verwerkt.

Hoogbouw mag alleen wanneer de Uitzonderlijke universele waarde en de authenticiteit en integriteit niet in het geding komen. Concreet gaat het om de bescherming en instandhouding van bestaande zichtassen/doorzichten, stadssilhouetten en het daklandschap van de kernzone en de omringende bufferzone. De hoogbouwvisie, de regels en de verbeelding in de bestemmingsplannen voorzien in deze bescherming en instandhouding. Voor Groot Waterloo wordt in dit bestemmingsplan niet voorzien in de realisatie van nieuwe hoogbouw.

Hoofdstuk 4 Cultuurhistorische paragraaf bestemmingsplan Groot Waterloo     

4.1 Ligging van Groot Waterloo     

verplicht

Het bestemmingsplangebied Groot Waterloo is gelegen tussen het middeleeuwse stadshart en de Plantagebuurt. Aan de noordoostkant wordt het gebied begrensd door de Prins Hendrikkade, aan de zuidwestkant door de Amstel. Het gebied is grotendeels ontwikkeld bij de Amsterdamse stadsuitbreiding 1592-1593 (de zogenoemde Tweede Uitleg, de Eerste Uitleg 1585, dus kort daarvoor). Een kleiner gedeelte van het plangebied, de westzijde van de Nieuwe Herengracht, behoort tot de Vierde Uitleg van Amsterdam en is te dateren op de jaren vanaf 1662 (de Derde Uitleg vanaf 1613). De Tweede Uitleg werd gerealiseerd in het polderlandschap, waarbij een buitenwijkje aan de dijk met uitzondering van het daar aanwezige Leprozenhuis werd weggevaagd, terwijl het deel van het plangebied binnen de Vierde Uitleg een overschrijving is van een eerdere structuur, de vestingwerken van 1592-1593. Op basis van het onderscheid in de Tweede en de Vierde Uitleg en op basis van functionele verschillen binnen de Tweede Uitleg kan een onderverdeling worden gemaakt in drie deelgebieden:

  1. de buitendijkse maritieme eilanden Uilenburg, Valkenburg (ook wel Marken genoemd) en Rapenburg (Tweede Uitleg);
  2. de binnendijkse houttuinen van Vlooienburg (Tweede Uitleg);
  3. de voormalige bolwerkzone en de westzijde Nieuwe Herengracht (Vierde Uitleg).

Bovengenoemde deelgebieden hebben vanwege de uiteenlopende geschiedenis, functies en bovenal de latere ingrepen een zeer uiteenlopende structuur en bouwblokverkaveling.

4.2 Historische hoofdstructuur     

De hoofdstructuur van de Tweede Uitleg bestond uit een drietal vergraven buitendijkse, maritieme (schier)eilanden in directe verbinding met het IJ en een binnendijks eiland aan de Amstel. De scheiding tussen de eilanden Uilenburg, Valkenburg (Marken) en Rapenburg enerzijds en Vlooienburg anderzijds werd gemarkeerd door de Anthonisdijk, die samen met de bolwerken de lineaire hoofdstructuur bepaalde. De beide lineaire structuurdragers waren uit de aard der zaak behoorlijk 'opgedikt'. De buitendijkse eilanden werden vergraven in het poldergebied aan het IJ dat door een vroegere indijking was ontstaan. De (zomer)dijken werden bij de aanleg van de nieuwe haven afgegraven. Het binnendijkse schiereiland kon pas vergraven en aangeplempt worden na de sanering van het genoemde buitenwijkje. Het uitbreidingsgebied werd beschermd door een nieuwe reeks bolwerken, vier bastions, tussen IJ en Amstel. Deze werden alweer bij de Vierde Uitleg geslecht, waarbij de vrijgekomen gronden werden herbestemd als woongebied. NB: de uitbreidingen volgden elkaar in zo hoog tempo op dat op een gegeven moment maar liefst drie 'jaarringen' zichtbaar waren, de middeleeuwse stadsmuren uit de 15de eeuw en de versterkingen van de Eerste en Tweede Uitleg, waarbij die van de Eerste alweer gesloopt werden, terwijl de metselspecie nauwelijks was uitgehard. .

Buiten het plangebied omvatte de Tweede Uitleg ook nog een strookje grond aan de overzijde van de Amstel, aangetakt op de omwalling van de Eerste uitleg, maar iets meer naar het zuiden verlegd. Tijdens de Tweede Uitleg werd buiten het plangebied tegenover Vlooienburg ook nog verder gewerkt aan de Eerste uitleg. De eilanden ten zuiden van de Lastage werden aangepast en vergroot. Het aanpassen van de structuur van de Eerste Uitleg tijdens de Tweede Uitleg heeft tot nog toe weinig aandacht gekregen. Dat geldt ook voor het feit dat deze werken preludeerden op de Derde Uitleg. De facto vloeien de Eerste, Tweede en Derde Uitleg naadloos in elkaar over en is het zelfs de vraag of dit onderscheid nog wel valide is. De eerste werkzaamheden namen al een aanvang na de alteratie van 1578, toen versterkingen aan de oostzijde van de stad werden opgericht, ter bescherming van de strategisch belangrijke Lastage. In 1585 werd aan de westzijde en zuidzijde van de stad voor het eerst sinds de vijftiende eeuw een strook nieuwe bouwgrond bijgetrokken, waarbij ter verdediging nieuwe bolwerken werden opgericht. Deze bolwerken waren volgens het zogenoemde Nederlandse stelsel, een aaneengesloten omwalling met aarden puntvormige bastions. Dit stelsel zou een paar jaar later doorgetrokken worden aan de overzijde van de Amstel, waarbij de gronden ten zuiden van de Lastage eveneens tot bouwlocatie bestemd werden. Het zou daarbij nog de nodige jaren duren voordat de ommuring geheel voltooid was.

verplicht

Jacob van Deventer, circa 1560. In rood de lineaire hoofdstructuur van de Tweede Uitleg, de dijk en de locatie van de nieuwe bolwerken, bepaald door de bestaande grenzen van jurisdictie (banpaal: rode pijl). Rood onderbroken is de uitbreiding aan de overzijde van de Amstel en in zwart onderbroken de Eerste Uitleg (Oostzijde). De rode cirkel geeft het gehandhaafde Leprozenhuis aan. De blauwe pijl geeft aan tot waar de zomerdijk haar functie verloor.

Op de kaart van Jacob van Deventer is de bebouwing buiten de stadsmuren goed te zien. De Lastage zou met de Eerste uitbreiding ommuurd worden en verder ingevuld, waarbij bestaande prestedelijke structuren in het nieuwe stratenplan geïncorporeerd werden. Bij de Tweede Uitleg werd de binnendijkse bebouwing, een lint aan de dijk met zijtakken (sloten en paden) naar de Amstel, als structuur geheel overschreven. Het Leprozenhuis stond ter plaatse van het huidige Mr. Visserplein. De dijk zou een natuurlijke scheiding gaan vormen tussen de buitendijkse maritieme eilanden en de binnendijkse nieuwe woongebieden op Vlooienburg.

Binnen de Tweede Uitleg zouden de routes noord-zuid georiënteerd worden – een Amsterdamse traditie - gericht op een vlotte verkeersafwikkeling. Zo waren de straten van de kade van de Amstel over Uilenburg en Valkenburg dwars over Rapenburg naar de havenkade geprojecteerd. Ook het water verliep overwegend noord-zuid. Daartoe diende tussen de Oude Schans en de Zwanenburgwal de Anthonisdijk doorbroken worden, door middel van nieuwe (schut)sluizen die het waterpeil reguleerden en tegelijkertijd de doorvaart garandeerden. Met de Vierde Uitleg werd in de Nieuwe Herengracht, eveneens van noord naar zuid een tweede sluizencomplex aangelegd, nu meer naar het IJ.

verplicht

Pieter Bast 1597. De Tweede Uitleg is vijf jaar oud. 1. Rapenburg, 2. Marken, 3. Uilenburg, 4. Vlooienburg. In rood de bolwerkenzone, de Anthonisdijk en het Leprozenhuis, nu binnen de stadsmuren gelegen. In het groen de Eerste Uitleg van tien jaar eerder, de oranje knik het oude verlegde bolwerk, waar de Eerste Uitleg in de Tweede overgaat.).

De enige doorgaande oost-west verbinding die de noord-zuid georiënteerde routes doorkruiste was de Jodenbreestraat (voorheen: de St. Anthonisdijk). Deze dijkweg leidde naar de Anthonispoort en zo verder oostwaarts de stad uit. De Anthonispoort – in wezen de verschoven poort, die aanvankelijk op de Nieuwmarkt stond - zou met de Vierde Uitleg opschuiven naar de Muiderpoort, waarbij de naam wel veranderde, maar de route onveranderd van belang bleef. De nieuwe Anthonispoort was eigenlijk niet meer dan een dubbel hekwerk, zonder ophaalbrug (vanwege de dijkfunctie). De sluis is nog niet ingetekend door Bast, omdat de opleverdatum pas 1602, dus na het vergraven van de eilanden, was. De naam Anthonissluis verwijst net als de poorten naar Sint Antonius van Padua, onder andere patroonheilige van de reizigers.

verplicht

Balthasar Florisz. 1625. De Derde Uitleg is uitgerold, maar er wordt nog gewerkt aan de eerdere fases van de stadsuitbreiding. De eilanden in de Amstel worden doorgetrokken om een (relatief korte) brug naar de Halvemaansteeg (Eerste uitleg, preluderend op de Vierde) te kunnen slaan. Het vergroten van de eilanden was kostbaar, maar bracht ook geld op. Een brug kost veel geld en levert niks op, dus deze diende zo kort mogelijk te zijn en de meest logisch verbinding tussen de nieuwe woon- en werkgebieden (gele pijl rechtsboven). In rood het Leprozenhuis. De dispositie van twee langwerpige werkeilanden met een buffer of stootkussen zou bij de Derde Uitleg gekopieerd worden, ook in de verkaveling.

De bebouwing van de Tweede Uitleg voltrok zich in hoog tempo. Op de kaart van Balthasar Florisz. is te zien hoe de functiescheiding had uitgepakt: drie maritieme werkeilanden met scheepswerven in verbinding met het open water en een binnendijks rechthoekig wooneiland. Tegen de dijk – binnen en buiten – en aan de bolwerken was eveneens ruimte voor wonen gereserveerd. Op Vlooienburg concentreerde zich de houthandel, wat de houtstapels aan de Amstel en straatnamen als Houtstraat en Houtkopersgracht verklaart.

verplicht

Balthasar Florisz. 1658. Op de twee latere versies van Florisz. zijn de houtstapels aan de Amstel uitgebreid door de Amstel aan te plempen. Op de hierboven afgebeelde laatste versie is tevens het splinternieuwe weeshuis op de hoek van Vlooienburg afgebeeld. De overige houtstapels zouden circa 5 jaar later plaats maken voor woonhuizen die georiënteerd zijn op de straat. De brug over de Amstel en de uitbreiding van de eilanden zijn voltooid. Een ander, zeer belangrijk infrastructureel werk is de aanleg van het Waalseiland en de brugverbinding met Rapenburg. Van hier uit zou de belangrijke oost-westverbinding richting Vierde Uitleg doorgetrokken worden. De beide routes onderbouwen de stelling dat de scheiding in vier separate uitbreidingsgolven in Amsterdam tussen 1585 en 1660 nogal gekunsteld aan doet.

verplicht

B. Florisz.1647. De houtstapels die zouden verdwijnen tijdens het proces van gentrification.

4.3 Deelgebieden     

4.3.1 Tweede Uitleg: maritieme eilanden en scheepswerven (buitendijks)     

De Tweede Uitleg van 1592-1593 voorzag niet alleen in nieuwe woonwijken, maar ook in een nieuw en groter havengebied. Deze nieuwe havens zouden aan de rand van de stad gesitueerd worden, een trend die ook in de volgende, latere uitbreidingen tot en met heden gevolgd zou worden. De scheepsbouw en aanverwante maritieme functies concentreerden zich op de nieuw vergraven, rechthoekige eilanden Uilenburg, Valkenburg en Rapenburg. De eilanden Uilenburg en Valkenburg (ook wel Marken genoemd) waren in de lengterichting op het IJ georiënteerd, Rapenburg als een buffer in langsrichting.

Binnen het oude veengebied ontstond een aldus een geheel nieuwe structuur, waarbij de onderling door bruggen verbonden eilanden zo efficiënt mogelijk ingericht konden worden. De werven met de scheepshellingen kregen een plaats aan de randen van de eilanden en waren zowel over land als over water goed bereikbaar. Uilenburg was behalve voor particuliere werven ook voor de Admiraliteit bestemd, Marken ook voor de Stadsschuitenmakerij. Rapenburg kreeg in 1602 de werven van de VOC toebedeeld.

De kavels aan het water waren diep, de (pakhuis) bebouwing geconcentreerd aan de straat. Buiten de werven waren ook de andere pakhuizen en houtstapels aan de randen geprojecteerd. In de lengterichting van de eilanden, parallel aan de strook met scheepswerven werden de bouwblokken uitgemeten, afhankelijk van de diepte van het eiland over één of twee axiale straten. Op Uilenburg was ruimte voor twee parallelstraten met dien te verstande dat het centrale bouwblok rug-aan-rug verkaveld was. Op Marken was tussen de twee stroken met scheepswerven geen ruimte voor een strook met woonhuizen. Rapenburg tenslotte liet een meer divers beeld zien van diepe kavels direct op het water uitkomende tot een geheel gesloten bouwblok met voornamelijk woonhuizen en ook inpandige bebouwing.

De strook langs de nieuwe bolwerken werd ingenomen door lijnbanen, houtstapels en aanverwante activiteiten. Ook de kade van de opgedikte Anthonisdijk werd ingenomen door houtstapels. De efficiency van de werkeilanden was zover doorgevoerd dat de nautische industrie zich voortzette tot op de bolwerken zelf.

Het maritiem kwartier, lijnbanen en houtstapels incluis lag in buitendijks gebied. Dit had voor- en nadelen. Het voordeel was dat schepen vanaf het IJ niet door sluizen hoefden maar rechtstreeks naar de werven konden varen. Daarentegen was een nadeel dat deze buitendijkse eilanden regelmatig overstroomden. Om de overlast bij hoge vloed te beperken zijn de eilanden verhoogd aangelegd. Met de bouw in eerste instantie van de Oosterdoksdijk, maar pas echt met de bouw in 1865-1872 van de Oranjesluizen verdwenen de getijden op het IJ en was het overstromingsprobleem definitief opgelost.

De aanleg van de eilanden was niet gericht op een eindbeeld. De ontwikkeling was zeer dynamisch, als gevolg van de uitdijende stad, waarbij de havenfuncties steeds verder naar buiten zouden verschuiven. Met de ontwikkeling van Rapenburg verschoven de werven van Uilenburg (stadszijde) naar het nieuwe eiland (periferie). De vrijgekomen erven op Uilenburg werden ingenomen door diepe pakhuizen en ook wel woonhuizen. Een nieuwe kade ter ontsluiting van het nu rondom gesloten bouwblok werd aangelegd. Met de aanleg van de nieuwe werkeilanden bij de Vierde Uitleg van 1660 en volgende verdwenen de werven geheel en werd de woon- en opslagfunctie verder uitgebouwd: een vroeg voorbeeld van gentrification. Waar mogelijk werden de bouwblokken rondom aangeheeld en kades aangelegd. Maar de kenmerkende strokenverkaveling, waar de werven gevestigd waren, van straat tot gracht, bleef. Aan de noordzijde kwam met de nieuwe kade een nieuwe oost-westroute tot stand, in verbinding met het Waalseiland van rond 1646 en de Vierde Uitleg ter westerzijde, naar de verlegde Anthonisdijk. De transformatie van het nieuwe havengebied naar een woongebied kreeg zijn beslag in nauwelijks zestig jaar.

4.3.2 Tweede Uitleg: Vlooienburg (binnendijks)     

De hoogwaterkering van de Sint Anthonisdijk werd in de periode van de Tweede Uitleg als Jodenbreestraat (Breestraat) de belangrijkste uitgaande route van het nieuwe gebied. De locatie aan de dijk was gewild, met name de zuidzijde, omdat deze binnendijks lag. Tezamen met het nieuw vergraven eiland Vlooienburg concentreerde zich hier de woonhuisbebouwing, de binnenstraten het eerst bebouwd, de buitenranden aan het water met de houtstapels wat later en wat minder chic. Vlooienburg, vanaf 1595 verder aangeplempt, is als regelmatige rechthoek aangelegd, met vier rechthoekige bouwblokken aan de Korte en de Lange Houtstraat.

Een gracht scheidde Vlooienburg van de nieuwe bolwerken. Het driehoekig gebied tussen de gracht en de versterking werd uitgegeven ten behoeve van woonhuiskavels, lijnbanen en het institutionele Huiszittenhuis, tegenover het bewaard gebleven Leprozenhuis. Ook de binnendijkse woongebieden waren dicht tot zeer dicht bebouwd. Pas met de Derde Uitleg zou met de grachtengordel een milieu voor de rijken en de superrijken gecreëerd worden.

Ook Vlooienburg vertoonde een zekere dynamiek, echter in functie minder dan de buitendijkse werkeilanden. In de Amstel werd rond 1630 Vlooienburg met een (tweede) strook aangeplempt, waarop na het verdwijnen van de houtstapels het Diaconieweeshuis zou verrijzen en later ook woonhuisbebouwing. Deze aanplemping werd uitgevoerd in aansluiting op de doorgetrokken eilanden van de Eerste Uitleg en de nieuwe brug over de Amstel naar de Halvemaansteeg. De aanleg van de eilanden is vermoedelijk in gang gezet in 1625. Op de kaart van Balthasar Florisz van 1625 zijn de contouren te zien van een soort dok dat mogelijk de basis vormde van de aanplemping. De brug van de aanplemping, over de aanmerkelijk minder breed geworden Amstel, naar de Halvemaansteeg is op de bekende versie van deze kaart niet ingetekend, maar op blad 1 van een andere versie (met Japans papier aangeheeld, met bladen van 1625 en 1647) wel. De verkaveling van de beide bouwblokken is van 1631. Zie ook de kaart van Danckerts de Rij met daarop de verkaveling weergegeven (SAA). Met de voltooiing van deze 'inbreiding' werd een logisch scharnierpunt tussen de diverse uitbreidingen gerealiseerd.

De rafelranden aan de kant van de bolwerken werden aangeheeld en de lijnbanen verdwenen, tegelijkertijd met de bolwerken zelf. Dat de functieverandering minder ingrijpend uitpakte dan in de haven komt voort uit enerzijds de binnendijkse ligging, maar ook uit de aard van de houthandel, die over het algemeen niet verder kwam dan de kade. Het hout werd via de Amstel per boot of houtvlot aangevoerd en vervolgens opgestapeld, zo hoog dat de Amstel en de grachten vanaf de straten soms volledig aan het zicht waren onttrokken.

verplicht

verplicht

In 1662 ontstonden door een nieuwe aanplemping en vergraving in de Amstel (planning 1660, vermoedelijk de vierde keer!) 23 nieuwe erven, even diep, maar met kleine breedteverschillen. Het Diakonie weeshuis was op dat moment al gebouwd (1656-57) en stak nog verder uit naar buiten (rode cirkel). De herverkaveling van de voormalige houtstapels is vermoedelijk gebaseerd op de bestaande eigendomsverhoudingen zoals die na de aanplemping van 1629 waren vastgelegd. De opvallende ongelijke maten vormen een weerspiegeling van de dynamiek van de haveneilanden. Hoewel diverse erven in de loop der eeuwen werden samengevoegd, zouden de erfgrenzen van 1662 tot ver in de twintigste eeuw niet meer verschuiven.

verplicht

Het Diakonie weeshuis en andere bebouwing aan de Binnen Amstel, gezien vanaf de bolwerken en de jachthaven. De Blauwbrug is nog een houten brug. 1767 gebaseerd op een oudere prent.

verplicht

Bebouwing Zwanenburgerstraat (met de achterkant direct aan de Binnen Amstel) na het verplaatsen van de houthandel en de aanplemping en verkaveling van 1662. Hoewel er nog wel sprake is van opslag aan de achterzijde is er wel degelijk sprake van gentrification. Pas veel later zou de beruchte neergang plaats vinden.

4.3.3 Transformatie bolwerken Vierde Uitleg     

4.3.3 Transformatie bolwerken Vierde Uitleg

De bolwerken van de Tweede Uitleg (afbeelding volgende pagina) hielden het langer vol dan die van de Eerste. De sloop was bij de Vierde Uitleg, na 1660. De eilandenstructuur van de Tweede Uitleg werd daarbij ongemoeid gelaten. Bij de sloop werd de voormalige vestinggracht genormaliseerd (Nieuwe Herengracht), waarbij de vrijgekomen ruimte werd uitgevuld met driehoekige bouwblokken, doorsneden door de dijk. Dat de verbinding richting de nieuwe Uitleg een vreemde knik zou maken werd daarbij voor lief genomen (zie ook de kaart van De Ram uit 1678). Tussen deze bouwblokken kreeg de houtmarkt een plaats, maar ook zouden in de nieuw verkavelde strook maar liefst vier synagogen verrijzen, waarmee de kiem werd geplant van het rijke Amsterdams Joodse leven.

Waar de nieuw vergraven eilanden van de Tweede Uitleg als structuur de eeuwen zouden trotseren, daar was de transformatie van de bolwerken na nauwelijks 70 jaar vrijwel volledig. De bolwerken en de grachten werden geheel vergraven en herverkaveld in een groter en een kleiner scherp driehoekig bouwblok aan weerszijden van de knik van de Nieuwe Herengracht. De Nieuwe Herengracht was de verlengde Herengracht van de Derde Uitleg. Door al deze werken stedenbouwkundig en verkeerstechnisch op elkaar af te stemmen werden de Tweede, Derde en Vierde Uitleg aan elkaar geknoopt. Dat de nieuwe bouwblokken op de scharnierpunten door deze operatie niet een fraaie regelmatig rechthoekige vorm konden krijgen laat zich raden. De kavels in de scherpe punt van het grootste bouwblok zijn dan ook rug-aan-rug bebouwd. Aan de andere kant van de achterstraat van dit bouwblok werd een enkele rij huizen gerooid, de Rapenburgerstraat (de straat naar Rapenburg). Ook al zijn de punten afgesnoten, de beide nieuwe bouwblokken worden wel tot de keurblokken gerekend. De status is afleesbaar aan de diverse rijke herenhuizen aan de Nieuwe Herengracht. Het sluitstuk van de werken werd gevormd door een (tweede) sluis, de Rapenburgersluis tussen het eiland Rapenburg en het Kadijkseiland.

verplicht

Afbeelding: Johannes de Ram 1678, een kijkje in de keuken van de 17de-eeuwse stedenbouwers. De arceringen zijn van de tekenaar van de kaart, de lijnen zijn een bewerking. De arceringen zijn overduidelijk stedenbouwkundig van aard.

De aangeheelde en de nieuwe bouwblokken binnen de strook van de gesloopte bolwerken zijn rood gearceerd. De Houtkoperswal lijkt te zijn ingetekend als doorgaand naar de Plantage Middenlaan, maar in werkelijkheid werd de diagonale verbinding langs de Hortus de doorgaande route. Ook de bebouwing aan de latere Prins Hendrikkade, Rapenburg en het Waalseiland is rood gearceerd. De bouwblokken op Rapenburg zijn later aangeheeld, dus hier is de arcering goed te verklaren. De arcering van het Waalseiland is minder eenduidig. De groene arcering is evenmin eenduidig te interpreteren, maar valt in ieder geval deels samen met de (oudere) gronduitgiftekaarten.

De rode lijn in de Amstel geeft de aanplempingen weer, ontstaan tussen de Derde en de Vierde Uitleg. Deze strook is overigens later een tweede maal opgedikt. In de gele cirkel is de nieuwe sluis aangegeven. Het kaartbeeld, dat aldus aan de randen van de Tweede Uitleg sterk veranderd is ten opzichte van de kaart van Balthasar Florisz van respectievelijk 1625, 1647 en 1657 toont de dynamiek van de stadsuitbreidingen vanaf de late zestiende eeuw tot aan de jaren '70 van de zeventiende eeuw. Opmerkelijk ten slotte is dat door het intekenen van de uitbreidingsgrenzen (in wit) de geometrische principes van de Tweede én de Eerste Uitleg opeens helder naar voren komen (oranje en geel).

verplicht

Tot aan de periode van de Cityvorming, de Tweede Gouden Eeuw zou er nagenoeg niets veranderen aan de opzet en de verkaveling van het plangebied. Vanaf circa 1875 werden grachten gedempt en ontstond grootschaliger nieuwbouw. Echter dit was een briesje in vergelijking met de naoorlogse wervelwinden die het gebied zouden teisteren.

verplicht

Loman rond 1900

4.4 Verstoringen     

4.4.1 Ingrepen     

Vermoedelijk is er in de binnenstad geen gebied waar de structuur zo ingrijpend gewijzigd is. De eerste transformatie van de eerste helft van de zeventiende eeuw betrof nog een vroege vorm van gentrification, maar de armoedeval vanaf de 19de eeuw, die in heel Amsterdam viel waar te nemen, trof juist het plangebied genadeloos hard. In dezelfde tijd dat Samuel Sarphati zijn plannen voor Amsterdam ontvouwde, rond 1860, aan de dageraad van de Tweede Gouden Eeuw, bestonden plannen dit vervuilde en overvolle gebied volledig te saneren. Zover kwam het niet, maar wel namen de bouwactiviteiten vanaf deze periode aanzienlijk toe. Veel van de zeventiende-eeuwse panden, vaak in vervallen toestand maakten plaats voor nieuwbouw, woonhuizen, maar ook voor institutionele bebouwing en fabrieken. Exemplarisch was de Zwanenburgerstraat, waar in de tweede helft van de 19de eeuw twee weeshuizen, twee diamantslijperijen, een diamantbeurs, een tabakspakhuis en een (armen)school werden opgericht. Met de hernieuwde bouwwoede ontstond ook een herijking van de infrastructuur. Het vervoer te water nam af in belang en vele grachten werden gedempt. De relatie met het IJ verdween met de opdikking van de Prins Hendrikkade en de aanleg van het Oosterdok. Ook Vlooienburg breidde nog verder uit richting Amstel. De Leprozengracht en de Houtgracht waren al in de 19de eeuw gedempt, het water rond de werkeilanden pas na de oorlog (Rapenburgwal 1965, Houtkopersburgwal en Markengracht 1968). Het voormalig eilandenrijk raakte uiteindelijk vrijwel geheel aaneen geklonterd met Uilenburg als enige uitzondering.

Daarnaast hebben de saneringen van de jaren twintig – geruggensteund door de nieuwe Woningwet van 1901 – grote gevolgen gehad. Op grote schaal werden woningen onbewoonbaar verklaard om vervolgens gesloopt te worden. Zo werd in 1916 Uilenburg gesaneerd, in 1927 gevolgd door Valkenburg. De volgende sanering was in de jaren '70 van de 20ste eeuw, maar beide saneringen samen vielen in het niet bij de kaalslag ten behoeve van de metro en vanaf 1982 de bouw van de Stopera die het binnendijkse deelgebied trof. De bovengrondse bouwwijze voor de metro gecombineerd met het tracé pakte desastreus uit. Slechts een handvol huizen, waaronder het Rembrandthuis, overleefde de sloopwoede.

verplicht

Onbewoonbaar verklaarde woningen aan de Uilenburgerstraat. De voorgrond is al gesaneerd.

Buitendijks werden tezelfdertijd de strook aan het water en twee bouwblokken opgeofferd aan het Maupoleum (Burgemeester Tellegenhuis 1971-1994), na 23 jaar al weer vervangen door twee nog grotere gebouwen. Van een vergelijkbare orde waren de infrastructurele ingrepen ten behoeve van het autoverkeer, voor een gedeelte samenvallend met de naoorlogse dempingen: van de Weesperstraat over Valkenburg naar de IJ-tunnel. Het nieuwe onder- en bovengrondse scharnierpunt van het Mr. Visserplein betekende het einde van het politiebureau dat niet eens zo lang daarvoor het middeleeuwse Leprozenhuis vervangen had. Net als het Maupoleum was dit verkeersplein overigens geen lang leven beschoren. De ondergrondse verbindingen zijn afgeknepen en bovengronds wordt het plein meer en meer een echt plein. In 1999 werd de noordelijke wand van het Mr. Visserplein aangeheeld met de bouw van de nieuwe Filmacademie en sinds kort is de ruimte tussen de Portugese synagoge en het middelpunt van het plein voetgangers- en fietsersgebied. Met de vestiging van de Filmacademie op deze plek werd bovendien de culturele en religieuze identiteit van het Meester Visserplein versterkt. Behalve genoemde instellingen zijn ook het Joods Historisch Museum, de Academie voor de Bouwkunst en de Mozes en Aäronkerk aan het plein gelegen.

verplicht

Afbeelding: De aanleg van de metro betekende de grootste aanslag op de binnenstad ooit. De sloop van de bebouwing aan de voormalige houtkade was niet nodig voor de metro, wel voor de bouw van de Stopera. Opmerkelijk zijn verder de lus in de verbinding naar het Mr. Visserplein en de IJ-tunnel en het net opgeleverde Maupoleum. De Markergracht is geheel gedempt, de Houtkopersburgwal en de Rapenburgwal voor de helft.

verplicht

Afbeelding: van het eiland Vlooienburg is niet één huis, niet één kavel uit de periode van de eerste aanleg bewaard gebleven. De structuur van 1592 is na bijna vier eeuwen in een periode van een decennium (1970-1980) radicaal uitgewist.

Ondanks de drastische ingrepen zijn binnen het plangebied nog overblijfselen van de periode van de uitleg. Deze nog herkenbare historische patronen bevinden zich voornamelijk aan de randen. De overgeschreven structuur van de Vierde Uitleg over de oude bolwerken is zelfs in zijn geheel bewaard gebleven. Van Rapenburg is de aangeheelde rand van de bouwblokken tijdens de Vierde Uitleg bewaard gebleven en een deel van de 16de-eeuwse verkaveling, voor zover niet doorbroken door de entree naar de IJ-tunnel. Het eiland Uilenburg heeft nog steeds de vorm die het eiland kreeg bij de vergraving tussen 1592 en 1593. De kavels aan de Uilenburgergracht zijn in structuur nog zeventiende eeuws en aan de buitenrand, de Oude Schans zijn enige van de diepe pakhuizen bewaard die ook in functie herinneren aan het maritieme verleden.

4.4.2 Jodenbuurt, de teloorgang van een wijk     

Vanaf de zeventiende eeuw is de omgeving van het Waterlooplein bepaald Joods te noemen. In de zeventiende en de achttiende eeuw voerde de stad Amsterdam een relatief tolerant beleid ten aanzien van joden, in tegenstelling tot veel andere Europese steden waar joden veel beperkingen opgelegd kregen of zelfs werden vervolgd. Joden konden in Amsterdam vrij huwen, hoefden geen jodentekens te dragen, er was geen inquisitie of getto en het werd toegestaan gebedshuizen op te richten. Het laatste was nota bene de katholieken niet geoorloofd. Als gevolg van deze houding emigreerden joden vanuit heel Europa - vooral vanuit Oost-Europa en Portugal - naar Amsterdam.

Het joodse karakter van de buurt uitte zich in de vele joodse bakkers, kosjere poeliers en andere Joodse bedrijven die hier gevestigd waren. Met name de bedrijven die buiten de traditionele (christelijke) gilden vielen, zoals de diamantslijperijen, waren hier sterk vertegenwoordigd. Armere joden waren veelal actief als straatverkoper, standwerker of handelaar in lompen, zuur, snoep, metaal en tabak.

Aan het begin van de twintigste eeuw trok de joodse middenklasse en hogere arbeidersklasse weg uit de Jodenbuurt om te gaan wonen in voornamelijk Amsterdam Oost en Amsterdam Zuid. Aan het begin van de oorlog woonde 80 % van de 80.000 Amsterdamse joden buiten het centrum. Na de oorlog herinnerde nog maar weinig aan het Joodse leven rond het Waterlooplein. Veel leegstaande huizen waren bovendien geplunderd en in de hongerwinter ontdaan van brandbaar hout. De ingrepen na de oorlog in de buurt waren om die redenen wellicht te verklaren, maar tegenwoordig denkt men anders over de keuzes die indertijd gemaakt zijn.

verplicht

Afbeelding: Houtroof 1945.

Rond 2000 – toen van de buurt en het Joodse leven bijna niets meer over was – ontstond het besef dat juist het beladen verleden van de buurt ook tot het cultuurhistorisch erfgoed van de stad behoort. Panden die niet per se architectuurhistorisch van grote waarde zijn kunnen cultuurhistorisch wel degelijk betekenis hebben. Inmiddels zijn in het gebied Groot Waterloo veel panden als joods erfgoed geïnventariseerd en beschermd (Inventarisatie Joods Cultuurhistorisch Erfgoed Stadsdeel Amsterdam-Centrum, uitgevoerd door Bureau Monumenten en Archeologie. De inventarisatie is verre van compleet en gebaseerd op slechts twee bronnen, maar vormt een eerste aanzet). Een voorbeeld is de rij tamelijk eenvoudige woonhuizen aan de Foeliedwarsstraat, van cultuurhistorische waarde omdat hier te midden van de grootschalige, structurele ingrepen in de buurt, het beeld van joodse bewoning bewaard is gebleven. De huizen vormen daarmee een aanvulling op de bekendere Joodse monumenten als de grote synagogen en diamantslijperij BOAS aan de Uilenburgerstraat.

verplicht

Textielgroothandel De Vries van Buuren & Co, opgericht door Mozes de Vries van Buuren, aan het Waterlooplein.

verplicht

Afbeelding: Diamantslijperij gebr. Rudelsheim Valkenburgerstraat 100, tijdens de sanering van de jaren '20.

4.4.3 Metro, acties en rellen     

In 1953 stelde het stadsbestuur een Wederopbouwplan vast dat de weg vrij maakte niet alleen voor de aanleg van een metrolijn maar ook voor grootschalige doorbraken die een betere verkeersdoorstroming van de binnenstad moesten garanderen. Deze verkeerstechnische verbeteringen gingen gepaard met de sloop van honderden, dikwijls monumentale panden. Onder andere de Wibautstraat en de Weesperstraat waren het resultaat van dit grootstedelijk denken. De Amsterdamse bevolking was echter allerminst gecharmeerd van deze 'vooruitgang'. Al vanaf de jaren zestig werd fanatiek actie gevoerd tegen de ingrijpende plannen van het stadsbestuur, waaronder ook het plan om de genoemde verbreedde Weesperstraat door te trekken door de Nieuwmarktbuurt naar de Prins Hendrikkade. Deze vierbaans weg werd 5 januari 1972 met één stem verschil in de gemeenteraad afgewezen.

Het tracé van de metro was weliswaar ondergronds, maar leidde tot even desastreuze ingrepen in het stedelijk weefsel. Dit was goeddeels te danken aan de techniek waarbij de tunnel bovengronds werd gebouwd, om pas daarna de caissons te laten afzinken. De gehele bovenliggende bebouwing diende daartoe te worden gesloopt. De sloop leidde tot een krachtige maatschappelijke reactie. De onrust van 1975, ook wel bekend als de Slag om de Nieuwmarkt is inmiddels beroemd en berucht.

Het tracé van de Metrolijn loopt dwars door het gebied van Groot Waterloo, onder de Jodenbreestraat door. De gevolgen van de aanleg zijn in het gebied duidelijk te zien doordat de stadsvernieuwing uit de jaren tachtig in het beeld overheerst.

4.5 Resumé     

Resumerend zijn in Groot Waterloo ondanks de grote wijzigingen en sloopacties die plaats vonden in de twintigste eeuw nog steeds gebouwen en structuren uit de zestiende en de zeventiende eeuw aanwezig. Zo is Uilenburg als eiland, ondanks de wijziging van de bebouwing en straten, nog intact. Een gedeelte van Rapenburg is nog authentiek - ondanks de sloop van het middelste gedeelte van het eiland - en heeft oorspronkelijke bebouwing. De contouren van Vlooienburg als stedenbouwkundige structuur zijn nog zichtbaar, ook al worden die contouren nu gevormd door een hedendaags gebouw. Bovendien is een aantal 17de-eeuwse iconische gebouwen nog aanwezig zoals het Huiszittenhuis (thans de Academie voor de Bouwkunst), het Rembrandthuis, de Portugese Synagoge, de Hoogduitse Synagoge en de Uilenburgse Sjoel.

Opvallend is dat het belang van het water voor Groot Waterloo in de loop van de tijd af nam. Veel aan de haven gelieerde functies verdwenen uit het gebied en maakten plaats voor woonfuncties, grachten werden gedempt en waterwerken verloren hun functie door het verdwijnen van de getijden.

Hoofdstuk 5 Ruimtelijke beschrijving en uitgangspunten     

5.1 Beschrijving van de bestaande situatie     

5.1.1 Algemeen     

Geen ander gebied in de binnenstad is zo veranderd door de verschillende stedenbouwkundige ingrepen uit de periode na de Tweede Wereldoorlog als Groot Waterloo. Door de aanleg van de IJ-tunnel, het wegtracé met de ongelijkvloerse kruising onder het Mr. Visserplein, de verbredingen van de Jodenbreestraat (Lastageweg) en Muiderstraat, de aanleg van de metro en de bouw van het Stadhuis/Muziektheater is veel van de kleinschalige bebouwing en fijnmazige structuur verdwenen. Deze ingrepen hebben er toe geleid dat het gebied qua stedenbouwkundige structuur sterk gefragmenteerd is en afwijkt van de omliggende buurten.

verplicht

Afbeelding: plangebied Groot Waterloo

5.1.2 Noordelijk deel van het plangebied     

De haveneilanden Uilenburg, Rapenburg en Valkenburg zijn het resultaat van de eerste planmatige uitleg van Amsterdam. De drie haveneilanden werden aangelegd buiten de toenmalige IJ-dijk, die over de Jodenbreestraat liep. Het verloop van de dijk is nog altijd herkenbaar door de iets hogere ligging van de straat. Uilenburg en Valkenburg lagen geschakeld aan de zeedijk, het schiereiland Rapenburg was verbonden met de vestingwal en lag parallel aan de IJ-oever. De eilanden werden van elkaar gescheiden door brede grachten waardoor ze goed bereikbaar waren voor zeeschepen. De rechthoekige eilanden werden zo ingedeeld en verkaveld dat de werfterreinen zowel over land, via smalle straten en bruggen bereikbaar waren als over water. Deze structuur is blijven bestaan tot in de twintigste eeuw.

Uilenburg

Van de drie buitendijks gelegen haveneilanden en het binnendijks gelegen Vlooienburg (nu Waterlooplein), is alleen het eiland Uilenburg in zijn oorspronkelijke vorm behouden. Centraal op het eiland ligt de brede Nieuwe Uilenburgerstraat. De straat werd aangelegd na de ingrijpende sanering van de middenstrook aan het begin van de 20e eeuw, die werd ingegeven door de slechte woonomstandigheden op het eiland.

De westkant van het eiland bestaat uit twee rechthoekige bouwblokken. De bouwblokken zijn vrij dicht bebouwd, onder meer door diepe pakhuizen en eenlaagse bijgebouwen.

De wervenstrook aan de oostkant heeft kavels die doorlopen tot aan de Uilenburgergracht, met daarop een divers beeld van gebouwen en functies in verschillende schaal en typologie: bedrijfsgebouwen, waaronder het brede, hoge fabrieksgebouw van diamantslijperij Gassan Diamonds, een transformatorstation en een serie pakhuizen, maar ook de Joodse synagoge en twee woongebouwen haaks op de gracht. Vanuit de Nieuwe Uilenburgerstraat is weinig relatie met de Uilenburgergracht, er zijn nauwelijks vrije doorzichten tussen de losse gebouwen. Een uitzondering is de Uilenburgerwerf, het nieuwe straatje in het verlengde van de Nieuwe Batavierstraat, dat leidt naar een openbare steiger in het water. Ook over het terrein van het voormalige bedrijfscomplex aan de Nieuwe Uilenburgerstraat 29-59 (Dienst Publieke Werken) is een doorzicht naar de Uilenburgergracht.

Rapenburg

Het (voormalige) schiereiland Rapenburg is door de aanleg van de IJ-tunnel in twee delen uiteengevallen. Aan de westzijde is de eilandstructuur met de smalle straten en de wervenstrook nog aanwezig. Aan het Rapenburg bestaat de bebouwing uit kleinschalige panden en enkele kleine stadsvernieuwingscomplexen. Op de wervenstrook staat de bebouwing aaneengesloten langs de straat. Het grote bouwblok tussen de Prins Hendrikkade en het Rapenburg heeft aan de Prins Hendrikkade de diepste kavels met herenhuizen, voor- en achterhuizen en brede pakhuizen. Op het binnenterrein van het bouwblok zijn tuinen, aanbouwen en enkele panden met zelfstandige functies.

Op de oostelijke kant van Rapenburg zijn de bouwblokken bij de aanleg van de autotunnel voor de helft afgebroken en tot heden toe niet aangeheeld. Het gebouw van de Politie en de Brandweer is onderdeel van een 'open' bouwblok, met een groot parkeerterrein op het binnenterrein. Hiermee heeft het gebied ten noorden van de Anne Frankstraat weinig ruimtelijke samenhang.

Tussen Valkenburgerstraat en Nieuwe Herengracht

De brede Valkenburgerstraat wordt begrensd door grootschalige nieuwbouw met appartementen en enkele hotels. Tussen de Valkenburger- en Rapenburgerstraat liggen drie gelijke bouwblokken die worden onderbroken door twee pleintjes met urban villa's. Onder de Vara-strook ligt een grote ondergrondse parkeervoorziening met openbaar parkeren en bewonersparkeren.

Aan de Valkenburgerstraat is de bebouwing 21 meter hoog (7 bouwlagen) en zijn op de begane grond veel winkels gevestigd. Aan de Rapenburgerstraat wordt met de bouwhoogte van ca. 15 meter (5 bouwlagen) aangesloten op de bouwhoogte aan de overkant van de straat.

Op de voormalige wervenstrook aan de westzijde van de Valkenburgerstraat bestaan de beide koppen uit oudere bebouwing. Daartussen zijn de kavels ingevuld met complexen die bestaan uit een hoog bouwdeel aan de straat met bouwhoogten tot 23 meter (7 en 8 bouwlagen) en losse 18 meter hoge gebouwen met 6 bouwlagen, die direct aan de gracht staan.

Het tracé van de oude stadswal is nog te zien in de loop van schuine rooilijn aan de westwand van het Rapenburgerplein, Rapenburgerstraat, Nieuwe Amstelstraat, Blauwbrug en Amstelstraat. De bouwblokken tussen dit tracé en de Nieuwe Herengracht bevinden zich op de voormalige oude verdedigingszone. Het grote, driehoekige bouwblok tussen de Anne Frankstraat en Muiderstraat heeft aan beide korte zijden grote gebouwen. De beide lange zijden bestaan uit kleinschalige percelen, met de grootste en in diepte toenemende kavels aan de Nieuwe Herengracht.

5.1.3 Zuidelijk deel van het plangebied     

In het zuidelijk deel van het plangebied bepalen brede straten en grote pleinen het ruimtelijk beeld, met een grote variatie in schaal en typologie van de bebouwing.

De as Jodenbreestraat - Muiderstraat is onderdeel van de drukke fiets-voetgangersroute tussen het stadshart en Amsterdam Oost en heeft een grote diversiteit aan functies. De noordwand wordt gevormd door de grote gebouwen van de Academie voor Theater en Dans, een kantoorgebouw met winkels en horeca aan een overdekte arcade en de Nederlandse Filmacademie aan het Mr. Visserplein. Aan de zuidkant liggen twee ondiepe bouwblokken met individuele panden en grotere woningbouwcomplexen. De Mozes en Aäronkerk, goed zichtbaar komend vanaf de Blauwbrug, was vroeger onderdeel van een wand maar ligt nu met de zijgevel aan het Mr.Visserplein. Tussen de Muiderstraat en het J.D. Meijerplein ligt het gebouw van de Portugese Synagoge (1675), een hoog rechthoekig gebouw dat aan drie zijden is omgeven door lage dienstgebouwen, als onderdeel van een groter bouwblok.

Op de plek van het voormalige eiland Vlooienburg is in de jaren tachtig van de vorige eeuw het Stadhuis/Muziektheater gebouwd, één van de grootste gebouwen van de binnenstad. De L-vormige vleugel van het stadhuis, die om het Muziektheater heen is geplaatst, heeft gevels met weinig geleding. Het Muziektheater, het onderkomen van het Nationale ballet en de Nederlandse opera, heeft een beeldbepalende positie in de as van de Amstel. De overdekte passage en enkele gangen op de begane grond van het complex verwijzen naar de straten die hier ooit waren en zijn een groot deel van de dag openbaar toegankelijk. Toch heeft het gebouw geen sterke relatie met de omgeving.

In de twee bouwblokken tussen het Waterlooplein en de Nieuwe Keizersgracht zijn de gaten die na de aanleg van de metro waren ontstaan in de jaren tachtig ingevuld met nieuwbouw. Hierbij is tevens het oorspronkelijk grotere bouwblok opgedeeld waarbij een nieuwe voetgangersruimte is toegevoegd, het A.S. Onderwijzerhof.

5.1.4 Bebouwing: typologie en architectuur     

De meeste bouwblokken zijn bebouwd met panden uit de 17de tot en met de late 20ste eeuw. De vooroorlogse panden kennen overwegend een kleine korrel, waarbij ook sprake is van variatie in maat en schaal. Langs de verkeersdoorbraken en boven het metrotracé bepalen gebouwen en invullingen uit de late 20ste eeuw, met een grotere schaal, het beeld. De volgende perioden kennen een eigen typologie:

De 17de- en 18de-eeuwse typologie

In de 17de en 18de eeuw komen twee te onderscheiden types woonhuizen voor: een type met een gelijkvloerse ontsluiting en een type met souterrain en bel-etage, met een verhoogde stoep. Beide varianten komen voor als panden met voor- en achterhuis met een achterliggende tuin of rug-aan-rug. De gevels kennen een duidelijke driedeling van plint, middengedeelte en beëindiging. De kap is overwegend in dwarsrichting georiënteerd. De verdiepingshoogtes nemen naar boven toe af. Deze verjonging is in de gevel afleesbaar doordat de ramen per bouwlaag minder hoog worden.

De pakhuizen uit deze tijd zijn in maat en korrel vergelijkbaar met de woonhuizen, echter meestal veel dieper en vaak opgetrokken over de hele kavel. In het algemeen zijn de bouwlagen van de pakhuizen even hoog. Andere kenmerken van de pakhuizen zijn de kleine ramen en luiken in de middenas.

De 19de-eeuwse typologie

Het 19de-eeuwse woonhuis heeft op uitzonderingen na een maaiveldontsluiting zonder stoep. Alle verdiepingen, ook de ramen, zijn even hoog. Vaak werden de huizen niet als herenhuizen opgericht maar als panden met meer woningen boven elkaar met een dubbele portiekontsluiting. De ene deur geeft toegang tot de benedenwoning, achter de andere deur bevindt zich de trap naar de bovenwoningen. Een 19de-eeuwse gevel betekent niet altijd dat het pand uit deze periode stamt. Vaak zijn de gevels vernieuwd en bevindt zich daarachter een casco uit een vroegere periode. Naast de even hoge verdiepingen is voor de 19de-eeuwse stadshuizen de kapvorm kenmerkend: een mansardekap of een afgeplatte kap. Maar ook platte daken met een enkel dakschild aan de voorzijde, komen voor. Soms komt meer reliëf in de gevel voor, zoal erkers en balkons.

De vroeg-20ste-eeuwse typologie

Panden uit de vroege 20ste eeuw zijn te vinden op Uilenburg. In de Nieuwe Uilenburgerstraat, staan veel gebouwen uit de periode van de Amsterdamse school, waaronder een woningbouwensemble en enkele bedrijfspanden. Ze hebben de typische kenmerken van de Amsterdamse School zoals het gebruik van veel baksteen en hout, de toepassing van versieringen in de gevels, in siermetselwerk of gebeeldhouwd natuursteen, en de plastische gevels met verticale accenten.

De jaren '80 van de 20ste eeuw

Gebouwen uit de jaren '80, de periode van de stadsvernieuwing, en uit de jaren '90 zijn ruim vertegenwoordigd in de buurt. De stadsvernieuwingsarchitectuur verschilt wezenlijk van de bouwkunst uit eerdere periodes. Bij de stadsvernieuwing lag het acccent op de productie van veel betaalbare en woontechnisch goede woningen. Maat, schaal en korrel van de bebouwing zijn daarbij aanzienlijk groter dan die van de vooroorlogse bebouwing. Grote aantallen percelen werden samengevoegd. De verdiepingshoogtes zijn duidelijk lager en ook de begane grond heeft een relatief lage hoogte. Balkons, erkers, loggia's geven reliëf aan de gevel. Al deze kenmerken ontbreken bij de vooroorlogse panden in het gebied. De stadsvernieuwingsbebouwing is op uitzonderingen na plat afgedekt.

Bijzondere, beeldbepalende gebouwen

Het overgrote deel van de panden in de buurt valt onder één van de beschreven categorieën. Mede beeldbepalend zijn echter gebouwen die in maat en schaal hiervan afwijken en vanwege hun specifieke functie typologisch afwijkend zijn zoals kerken en scholen. Net als elders in de binnenstad zijn deze gebouwen meestal geïntegreerd in de gevelwand en het bouwblok. In het plangebied zijn ook veel uitzonderingen, zoals de vrijstaande gebouwen op Uilenburg. Gebouwen als de Mozes en Aäronkerk, de synagogen rond het Mr. Visserplein, het Gassangebouw en het Muziektheater/Stadhuis springen het meest in het oog.

5.1.5 Openbare ruimte     

De openbare ruimte bestaat uit het stelsel van straten, pleinen en grachten. Een flink deel van de openbare ruimte in het plangebied bestaat uit brede verkeersaders, ruime buurtstraten en enkele grote pleinen.

Pleinen

Het Waterlooplein is vooral bekend vanwege de dagmarkt en trekt bezoekers uit de hele stad en wereld. Het stadhuis en het Muziektheater genereren daarnaast ook de nodige activiteit. 's Avonds als de markt is opgeruimd biedt het Waterlooplein echter een doodse aanblik. Behalve door de gebouwtjes voor marktopslag wordt de openbare ruimte ook onderbroken door de uitrit van de parkeergarage Stadhuis/Muziektheater en door de luchtroosters van de metro.

Het driehoekige Jonas Daniël Meijerplein heeft een belangrijke historische en ceremoniële functie in relatie tot het unieke complex van synagogen (het Joods Historisch museum, de Portugese Synagoge) en het beeld 'De Dokwerker'. Het plein is ook van belang als verblijfsruimte en biedt ruimte om te spelen. Het plein wordt regelmatig gebruikt voor tijdelijke evenementen en herdenkingen.

Het Mr. Visserplein heeft een belangrijke verkeersfunctie met doorgaand auto- en fietsverkeer en een tramlijn. Met de herinrichting van het plein in 2010 is een veiliger afwikkeling van het autoverkeer gerealiseerd en de ruimte voor voetgangers flink toegenomen. De gebouwen die het Mr. Visserplein afbakenen, voegen weinig toe aan het gebruik van het plein omdat ze niet op het plein georiënteerd zijn. Alleen de Portugese Synagoge en de ondergrondse speelvoorziening Tun Fun hebben hun entree aan het plein.

Bijzondere plekken

Bijzondere plekken in het plangebied zijn het Rapenburgerplein, dankzij de aangrenzende Rapenburgerschutsluis en de ruimere maat van de openbare ruimte, en het laag gelegen verblijfsgebied met horeca bij de Sint Antoniesluis tussen de Oudeschans en de Zwanenburgwal. Bij de Blauwbrug, in de as van de Nieuwe Amstelstraat is een kleine open ruimte, die voornamelijk ingevuld is met terrassen van aangrenzende horecazaken.

De Amstelzijde van het Stadhuis/Muziektheater is een brede kade met diverse functies, zowel route voor langzaam verkeer, afmeerlocatie voor canalbussen, verblijfsgebied en ruimte voor kleinere evenementen.

De bouwblokken tussen de Valkenburger- en Rapenburgerstraat worden afgewisseld door twee kleine, besloten pleinen, het Koerierstersplein en het Februariplein. Het Markenplein heeft door de ingangen naar de aangrenzende Filmacademie en de openbare parkeergarage Markenhoven een meer openbaar karakter.

Aan het eind van het 's Gravenhekje is op de kade een verblijfsplek ingericht met uitzicht over de Oudeschans.

Groen en water

Langs de straten en grachten zorgen de bomen voor het groene beeld. Aan het Nieuwegrachtje, in het verlengde van de Rapenburgwal, ligt een enigszins verborgen en rustig plantsoen, met een kleine speeltuin. Door de aangrenzende woonboten ontbreekt zicht op het water. Ander openbaar groen is in het plangebied niet aanwezig.

De Amsterdamse binnenstad heeft zijn ruimtelijke kwaliteit voor een groot deel te danken aan de bijzondere relatie met water. In het plangebied zijn veel grachten gedempt. Ondanks de dempingen wordt de karakteristiek van de stedelijke ruimte in het plangebied nog altijd in belangrijke mate bepaald door de aanwezigheid van het water in zijn verschillende vormen: de Amstel, de voormalige vestinggrachten Oudeschans en Nieuwe Herengracht en de brede havengrachten zoals de Uilenburgergracht.

verplicht

Het Waterlooplein met de markt.

5.1.6 Verkeer en parkeren     

Verkeer

Het gebied is goed bereikbaar per auto, fiets en openbaar vervoer. Dwars door het plangebied loopt de brede verkeersader IJtunnel, Valkenburgerstraat, Mr. Visserplein, Weesperstraat, die onderdeel is van het hoofdnet auto. Het is één van de belangrijke doorgaande routes in de stad. Ook het Waterlooplein, tussen de Blauwbrug en het Mr. Visserplein, en de buiten het plangebied gelegen Prins Hendrikkade behoren tot het hoofdnet auto. De overige straten en grachten in het plangebied hebben voornamelijk een functie voor bestemmingsverkeer.

Onderdeel van het hoofdnet rail is de tramroute over het Waterlooplein, Mr. Visserplein en door de Muiderstraat, met haltes op het Waterlooplein en in de Muiderstraat. Dankzij de metrohalte Waterlooplein, een halte van de metrolijnen naar Amsterdam Zuidoost en Amstelveen, is het gebied goed bereikbaar vanuit de treinstations Amsterdam Centraal en Amsterdam Amstel. De Prins Hendrikkade is onderdeel van het openbaar vervoer hoofdnet vanwege het grote aantal stads en regiobuslijnen, de dichtstbijzijnde bushalte ligt ter hoogte van de Nieuwmarktbuurt.

Door en langs het plangebied lopen een aantal belangrijke routes voor het doorgaande fietsverkeer. Tot het hoofdnet fiets behoren de oost-westroutes over de Prins Hendrikkade en de drukke verbinding Jodenbreestraat, Mr. Visserplein en Muiderstraat tussen het stadscentrum en Amsterdam Oost. Andere fietsroutes liggen langs de Amstel, met een aantakking op de Staalstraat, en langs de Nieuwe Herengracht, tussen de Muiderstraat en het Rapenburgerplein.

verplicht

Afbeelding: Hoofdnet fiets

Parkeren

Bewoners en werknemers zijn aangewezen op parkeerplekken op straat, maar in het gebied bevinden zich ook diverse (bewoners)garages, vooral onder nieuwbouwcomplexen, zoals aan de Valkenburgerstraat en de Nieuwe Uilenburgerstraat, In de kleinschalige bebouwing komt inpandig parkeren incidenteel voor. Bij enkele gebouwen wordt op het eigen erf geparkeerd, zoals bij Gassan Diamonds aan de Nieuwe Uilenburgerstraat en achter het gebouw van de Brandweer en Politie. Voor een overzicht van de bestaande inpandige parkeervoorzieningen wordt verwezen naar de bijlage bij de toelichting.

Aan het hoofdnet auto liggen de drie grote openbare parkeergarages in het plangebied: Stadhuis/Muziektheater (400 parkeerplaatsen), Waterlooplein (180 parkeerplaatsen) en Markenhoven (352 parkeerplaatsen).

Op sommige plaatsen in het plangebied vormt het fiets- en scooterparkeren een groot probleem, bijvoorbeeld in de Jodenbreestraat en op het Markenplein. Fietsen worden op plekken neergezet die hiervoor niet bedoeld zijn. Het gevolg is dat voetgangers belemmerd worden en de openbare ruimte verrommelt.

5.2 Ontwikkelingen     

5.2.1 Stadhuis verbouwt     

De gemeente Amsterdam verricht groot onderhoud aan het stadhuis, dat inmiddels al weer bijna dertig jaar oud is. Het gebouw wordt verduurzaamd en door het concept van flexibel werken in te voeren zal het gebouw efficiënter en door meer ambtenaren gebruikt gaan worden. Onderdeel van deze aanpak is dat ook de begane grond gaat veranderen. Hier bevinden zich vooral de publieke functies van het stadhuis, zoals de trouwzalen, het stadsloket en de Boekmanzaal die onder meer gebruikt wordt voor ceremonies als de naturalisatie van Amsterdammers. Een groot aantal ruimtes die ooit een publieke functie hadden, vallen vrij of worden onvoldoende gebruikt. De Amsterdamse gemeenteraad is daarom op 17 december 2014 akkoord gegaan met een investeringskrediet voor het groot onderhoud aan en optimalisatie van het stadhuis. De aandacht gaat uit naar nieuwe functies voor de begane grond, waardoor Amsterdammers zich welkom voelen, een betere dienstverlening krijgen en het stadhuis ervaren als 'het huis van de Amsterdammer'.

Op 24 september 2015 deed het gemeentebestuur van Amsterdam een oproep aan Amsterdammers en partijen in de stad om met goede ideeën voor de begane grond van het stadhuis te komen. Uiteindelijk is de keuze gevallen op de variant 'Gemaakt in Amsterdam'. Het college ziet van de verschillende varianten 'Gemaakt in Amsterdam' als meest rendabel en uitvoerbaar. In deze variant worden wanden weg gebroken en verandert de huidige begane grond van het stadhuis in een grote open hal. Daarnaast worden in de gevel aan de Waterloopleinmarkt openschuivende glaspuien geplaatst. De bezoeker loopt zo makkelijk naar en door de grote open hal, ontmoet makers die in Amsterdam gevestigd of groot geworden zijn, ziet hoe ter plekke gewerkt wordt en kan producten kopen. In de open hal zal ook getoond worden wat de Nationale Opera en het Nationaal Ballet maken (zoals: pruiken, decors, kostuums) en hoe op het stadhuis beleid gemaakt en projecten voorbereid worden. De wisselwerking met het openbaar bestuur is een belangrijke toegevoegde waarde aan deze variant. Op dit moment wordt het nodige uitgewerkt.

5.2.2 Herinrichting Waterlooplein     

De gemeente werkt samen met onder andere de marktondernemers en bewoners aan plannen om de herinrichting van het plein en verbetering van de markt vorm te geven. Het plein is toe aan grondig onderhoud; op vele plekken is het plein verzakt en versleten. Daarnaast moet er een betere aansluiting komen tussen stadhuis en Waterlooplein.

Het Waterlooplein moet een plek worden waar bewoners, ondernemers en bezoekers elkaar graag willen ontmoeten. Op 18 april 2017 heeft het Algemeen Bestuur van de bestuurscommissie Centrum de Nota van Uitgangspunten voor de herinrichting van het Waterlooplein vastgesteld. Het definitieve ontwerp voor de herinrichting van het Waterlooplein heeft het Algemeen Bestuur op 13 maart 2018 vastgesteld.

5.2.3 Nieuwe Uilenburgerstraat 29-59     

Voor de herontwikkeling van het terrein Nieuwe Uilenburgerstraat 29-59 is een ruimtelijk kader opgesteld, om de transformatie naar een mix van wonen en zorg mogelijk te maken. Uitgangspunten zijn het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit op het terrein en het versterken van de relatie met het water. De drie monumenten worden gerestaureerd en voor nieuwbouw is ruimte aan de oostkant en langs het water. Het terrein krijgt een semi-openbaar karakter. Het complex aan de Nieuwe Uilenburgerstraat 29-59 is eigendom van de gemeente.

Het Stedenbouwkundig Programma Van Eisen Nieuwe Uilenburgerstraat 29-59, opgesteld medio 2016, heeft nog de status van concept. De bestuurlijke besluitvorming is in voorbereiding.

5.2.4 Foelieblokken / Prins Hendrikkade     

De zuidelijke uitmonding van de IJ-tunnel heeft het karakter van een snelweg. De twee bouwblokken aan de oostkant van de Nieuwe Foeliestraat, tussen de Prins Hendrikkade en het Rapenburg, zijn als gevolg van de grootschalige verkeersdoorbraken uit de jaren '60 van de vorige eeuw aangetast. Door het wijzigen van de indeling van de verkeersruimte ontstaat ruimte om aan de oostzijde van de Nieuwe Foeliestraat de aangetaste bouwblokken aan te helen.

Vanwege het belang van het verbeteren van de stedenbouwkundige structuur zijn in het onderhavige bestemmingsplan de randvoorwaarden voor de te bebouwen locaties overgenomen uit het bestemmingsplan Groot Waterloo 2008. De te bebouwen locaties zijn met de bestemming 'Gemengd – 1' op de verbeelding aangegeven.

In de afgelopen periode hebben de uitgangspunten voor dit gebied nog niet geleid tot concrete bouwplanontwikkeling.

Uitzondering hierop is het plan voor het aanhelen van het gat in de gevelwand aan de Prins Hendrikkade tussen 183 en 191. Voor deze locatie is een plan vergund voor het realiseren van nieuwbouw in 6 bouwlagen aan de straatkant en 5 bouwlagen op het binnenterrein. Het gebouw is bedoeld voor de huisvesting van studenten. Met dit plan wil woningbouwcorporatie De Key een studentencampus realiseren rondom een gemeenschappelijke buitenruimte.

5.3 Ruimtelijke uitgangspunten     

5.3.1 Stratenpatroon     

Het stratenpatroon en de bouwblokverkaveling, die teruggaan tot de 16e eeuw, vormen de basis van de stedenbouwkundige structuur en hun behoud is in cultuurhistorisch opzicht van groot belang. Daarom wordt de stedenbouwkundige verkaveling in het huidige patroon gehandhaafd. Medebepalend voor het straatbeeld zijn de rechte voorgevelrooilijnen die ervoor zorgen dat individueel vormgegeven gebouwen toch één geheel vormen. Om deze reden mag de bebouwing uitsluitend in de (bestaande) voorgevelrooilijn gesitueerd worden.

5.3.2 Parcelleringsstructuur     

In het overgrote deel van het plangebied zijn de bouwblokken en voormalige werfterreinen onderverdeeld in een fijnmazige structuur van individuele percelen. De meeste percelen zijn afzonderlijk ontwikkeld met als resultaat het kenmerkende beeld van zelfstandige individuele panden. Hoewel in de loop van de tijd op een aantal plekken percelen zijn samengevoegd en na de aanleg van de metrotunnel en de verkeersdoorbraken de gesloopte bebouwing werd vervangen door grotere complexen, vormt de fijnmazigheid samen met het stratenpatroon nog steeds de basis van de stedenbouwkundige structuur van het plangebied. De parcelleringsstructuur is niet alleen bepalend voor het gevelbeeld. Pand en gevel vormen immers van oudsher een eenheid. Dit betekent dat panden zelfstandig functioneren en onderling niet met elkaar verbonden zijn. Gevolg hiervan zijn de kenmerkende pandsgewijze ontsluiting met individuele voordeuren en een diversiteit van kleinschalige functies. Deze kwaliteit van een levendige straat hangt direct samen met de fijnmazige stedenbouwkundige structuur. Om te voorkomen dat deze waardevolle structuur verloren gaat (met alle gevolgen voor de leefbaarheid van de straten) is het samenvoegen van panden, dit betekent het fysiek koppelen van twee of meerdere bouwpercelen/panden en het vergroten van al aanwezige doorbraken, niet toegestaan.

Het bestemmingsplan kent een afwijkingsbevoegdheid om bestaande doorbraken te verplaatsen. Voorwaarden zijn dat de doorbraken per saldo niet worden vergroot en de ruimtelijke structuur niet verslechtert. Van verslechtering van de ruimtelijke structuur is bijvoorbeeld sprake als een doorbraak verplaatst wordt richting de voorgevel van de panden, waarmee deze meer zichtbaar is vanaf de straat.

verplicht

Actuele kadastrale kaart van het gebied met perceelsindeling

5.3.3 Bouwdiepte     

De bouwdiepte van de bestemmingen 'Gemengd', 'Centrum' en 'Maatschappelijk' is grotendeels gelijk aan de bouwdiepte van de bestaande hoofdbebouwing. Uitgangspunt voor de binnenterreinen, gelegen achter de bestemmingen 'Gemengd', 'Çentrum' en 'Maatschappelijk', is het handhaven van de aanwezige openheid en daar waar mogelijk het vergroten van de openheid, zodat deze 'stille' zijde zo groen mogelijk kan zijn.

Binnen de bestemming “Gemengd' en 'Centrum' is het mogelijk om bebouwing in de diepte uit te breiden, onder de voorwaarde dat de diepte van de uitbreiding maximaal 2,50 meter bedraagt, gemeten vanaf de achtergevel van de minst diepe belending. De maat van 2,50 meter geldt per bouwlaag. Dit betekent dat als bij de belendende bebouwing de bouwdiepte per verdieping afneemt, ook de uitbreidingsmogelijkheden per verdieping afnemen. Afwijking van deze regel is mogelijk voor zover de lichttoetreding van de belendende bebouwing niet in onevenredige mate wordt aangetast.

Uitbreiding in de diepte van bebouwing binnen de bestemming 'Gemengd' en 'Centrum' is niet toegestaan op gronden die niet grenzen aan tot tuin bestemde gronden, bijvoorbeeld op gronden die grenzen aan de bestemming 'Verkeer' of aan een gracht. De uitbreidingsbeperking geldt ook voor hoeken van bouwblokken.

Van een hoek van een bouwblok is sprake indien gebouwen/gebouwdelen vanuit twee verschillende straten/richtingen heel dicht op elkaar zijn gesitueerd. De achtergevel van een gebouw(deel) raakt een ander gebouw(deel) direct of is op een afstand van minder dan 7 meter t.o.v. van het gebouw(deel) van de andere straat/richting gesitueerd.

Afwijking van deze regels is mogelijk voor zover de lichttoetreding van de belendende bebouwing niet in onevenredige mate wordt aangetast.

5.3.4 Binnenterreinen en tuinen     

In het plangebied is het gesloten bouwblok de meest voorkomende typologie. Binnen de gesloten bouwblokken zijn de open, onbebouwde tuinen op de binnenterreinen bestemd tot 'Tuin - 1'. Met name de voormalige werfterreinen van Uilenburg en Rapenburg zijn ingevuld met vrijstaande gebouwen en strokenbouw. Hier grenzen de open tuinen en erven direct aan het water of aan de openbare ruimte. Deze onbebouwde gronden zijn bestemd tot 'Tuin - 2'.

Voor de gronden met de bestemming 'Tuin' geldt als uitgangspunt dat de aanwezige openheid gehandhaafd moet blijven en dat daar waar mogelijk de openheid wordt vergroot. Voor de binnenterreinen binnen de gesloten bouwblokken met 'Tuin - 1' is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor het realiseren van schuurtjes. Voor tuinen met de bestemming 'Tuin - 2' bestaat deze afwijkingsmogelijkheid niet. Hier gaat verdichting ten koste van de beleving van de open ruimte en de kwaliteit van het openbaar gebied. Vanwege de situering aan de openbare ruimte is de hoogte van erfafscheidingen van tot 'Tuin - 2' bestemde tuinen begrensd tot 1 meter. Wanneer ruimtelijk gezien een hogere erfafscheiding wenselijk is kan worden afgeweken tot een hoogte van maximaal 2 meter.

De bestaande (bij)gebouwen op binnenterreinen en tuinen zijn bestemd tot 'Tuin - 3'. Deze bebouwing mag worden gehandhaafd en geheel worden vernieuwd, maar niet worden vergroot (ook niet ondergronds). Bij sloop/nieuwbouw van de hoofdbebouwing dient ook de bebouwing op gronden met de bestemming 'Tuin - 3' van hetzelfde bouwperceel te worden gesloopt en mag niet worden teruggebouwd.

Bebouwing in tuinen die bestemd is tot 'Tuin - 3' mag niet zelfstandig worden gebruikt. De (onbebouwde) tuinen mogen niet bedrijfsmatig worden gebruikt.

Op gronden met de bestemming 'Tuin -1' en 'Tuin - 2' mag niet worden geparkeerd. Bij een beperkt aantal gebouwen zijn op de erven/achterterreinen parkeerplekken aanwezig, zoals achter de Brandweerkazerne en bij Gassan aan de Nieuwe Uilenburgerstraat. Op deze erven waar (van oudsher) wordt geparkeerd is op de verbeelding de aanduiding 'parkeerterrein' aangegeven, waarmee parkeren is toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding "parkeergarage" zijn ondergrondse parkeergarages toegestaan in de bestemming Tuin-1.

De bomen in de tuinen en binnenterreinen worden beschermd door de gemeentelijke Bomenverordening, waarbij het criterium 'in het belang van handhaving van natuur-, landschaps-of stadsschoon' bij een aanvraag om een omgevingsvergunning inzake het kappen van een boom zeer strikt wordt toegepast.

5.3.5 Bouw- en goothoogte     

De gevarieerde bouw- en goothoogte van de individuele panden is kenmerkend voor het plangebied. Doel van het bestemmingsplan is om deze karakteristiek te beschermen. Voor alle panden met de ordewaardering orde 1 of orde 2 (zie hoofdstuk 5.4) is de bestaande bouw- en goothoogte de maximaal toegestane bouw- en goothoogte.

Voor de panden met de waardering orde 3 en voor panden zonder ordewaardering (de bebouwing van ná 1970) zijn de maximale bouw- en goothoogte aangegeven op de verbeelding. Deze hoogte is gebaseerd op de meest voorkomende bouw- en goothoogte binnen (het gedeelte van) de betreffende gevelwand.

Voor orde 3-panden en de gebouwen zonder ordewaardering met een bestaande grotere goot- en bouwhoogte dan aangegeven op de verbeelding, geldt dat deze bestaande grotere goot- en bouwhoogte kan worden gehandhaafd.

Bij het voornemen van ingrijpende verbouw of sloop/nieuwbouw van een orde 3-pand stelt de gemeente een zogenaamde 'kwaliteitstoets' op (zie hoofdstuk 5.4.4). De conclusies van deze toets bepalen of de gewenste ingreep wel of niet mogelijk is.

Bij orde 1- en orde 2-panden biedt het bestemmingsplan de mogelijkheid om aan de achterzijde van de bebouwing af te wijken van de bestaande bouwhoogte tot de bestaande goothoogte die het desbetreffende pand aan de straatzijde heeft. Van deze afwijking kan bijvoorbeeld gebruikt gemaakt worden om (bestaande uitbouwen of andere) lagere bouwdelen te verhogen of om het gebouw (binnen het bestemmingsvlak) in de diepte te vergroten.

De hoogtekaart geeft een overzicht van de bestaande bouw- en goothoogte van alle bebouwing in het plangebied. De kaart is als bijlage bij de toelichting gevoegd.

Kapvorm en daklandschap

Naast de gevarieerde bouw- en goothoogte draagt de beëindiging, waaronder de kapvorm, van de gebouwen bij aan het individuele karakter van de panden. Dit is niet alleen van invloed op de gevelwand – een pand met een langskap oogt in de straat anders dan een pand met een dwarskap – maar heeft ook grote betekenis voor het daklandschap.

Het daklandschap is de ruimtelijke verschijningsvorm in drie dimensies van het geheel aan daken in het stedelijk gebied. Zichtbaar en te ervaren van onder- en bovenaf, vanaf verdiepingen, maar ook vanaf de straat. Het historisch daklandschap van het centrum van Amsterdam bestaat in engere zin uit de verzameling van historische kappen en vormt enerzijds de uitdrukking van de historische parcellering en anderzijds geeft het, als zelfstandig gegeven een driedimensionaal perspectivisch beeld van de verzameling historische bouwwerken. Het overallbeeld is geplooid, fijnmazig, kleinschalig en belichaamt de historische ontwikkeling van de stad op een unieke wijze.

Doel van het bestemmingsplan is om deze waardevolle karakteristiek te bewaren. De orde 1-panden zijn beschermd op grond van de Erfgoedwet. Orde 2 panden zijn gebouwen van voor 1970, die op grond van hun hoge architectonische kwaliteit en/of vanwege het feit dat ze zeer bepalend zijn voor het beeld van de straatwand ter plaatse, behoudenswaardig zijn. De kappen van orde 2 en orde 3-panden zijn beschermd via de bepalingen van de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' (zie ook hoofdstuk 5.4.3).

In geval van verbouwing van orde 3-panden geldt dat voor zover de oorspronkelijke kapvorm van het pand nog aanwezig is deze gehandhaafd dient te worden. Het ophogen van een orde 3-pand kan uitsluitend als de kapvorm behouden blijft (zie hiervoor de bepalingen van de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie').

Het college van B&W is bevoegd nadere eisen te stellen aan de afmetingen van de bebouwing, met inbegrip van het aantal bouwlagen en de kapconstructie. Toetsingscriteria hierbij zijn het behoud, herstel en versterking van het stadsbeeld en de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing

5.3.6 Minimale bouwhoogten     

Gebouwen dienen aan de straatzijde een minimale bouwhoogte te hebben van 9 meter. Mogelijkheid tot afwijken van deze bepaling bestaat indien door een lagere bouwhoogte – met het oog op de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving – een betere aansluiting op de belendingen wordt bereikt.

Voor orde 1- en orde 2-panden met een lagere bouwhoogte dan 9 meter en voor panden waar op de verbeelding de maximale bouwhoogte lager dan 9 meter is aangegeven, geldt deze lagere bouwhoogte.

5.3.7 Straatwand en gevelopbouw     

Met betrekking tot de straatwand, de gevelopbouw en de aansluiting op belendingen zijn in het bestemmingsplan onderstaande regels opgenomen om de ruimtelijke structuur van het plangebied te handhaven dan wel te versterken.

Plinthoogte en functie

Kenmerkend voor de (oude) bebouwing binnen het plangebied is de driedeling in het gevelvlak, te weten plint (eerste bouwlaag), gevelvlak en beëindiging, waarbij de eerste bouwlaag hoog is. Dit is een van de factoren die de gevelwanden een zekere statigheid verleent. Verder maakt deze ruime maat een flexibel gebruik van de begane grond mogelijk.

De bebouwing uit de stadsvernieuwingsperiode toont, dat als de plint te sterk van deze hoogte afwijkt een visuele breuk in de gevelwand ontstaat en vestiging van andere functies dan wonen op de begane grond niet meer mogelijk is. Daarom regelt het bestemmingsplan dat de eerste bouwlaag een minimale hoogte van 3,50 meter moet hebben, gemeten vanaf het aangrenzende maaiveld (i.v.m. het straatbeeld). In verband met de uitwisselbaarheid van functies dient de hoogte van de eerste bouwlaag (vanaf de bovenkant begane grondvloer tot de bovenkant van de vloer van tweede bouwlaag) eveneens tenminste 3,50 meter te zijn. Deze maat geldt minimaal in de eerste vijf meter vanaf de voorgevel ten behoeve van goed toegankelijke verblijfs- en/of publieksruimtes aan de straat. In de planregels is een mogelijkheid opgenomen om af te wijken indien een lagere eerste bouwlaag beter aansluit bij de karakteristiek van de gevelwand.

De eerste bouwlaag van een gebouw heeft grote invloed op de beleving van de openbare ruimte. Niet alleen het gebruik van de begane grond maar ook transparantie en openheid van de gevel zijn hierbij bepalend. Gesloten gevels verstoren de gewenste openheid en hebben tevens een negatieve invloed op de sociale veiligheid. Om deze reden zijn op de eerste bouwlaag bergingen aan de straatzijde niet toegestaan.

5.3.8 Gevelverkoop en open-puiverkoop     

Onder gevelverkoop wordt verstaan het vanuit de gevel van een gebouw – gelegen aan de openbare ruimte – verkopen van goederen of eetwaren. Open-puiverkoop betreft het exploiteren van een winkel of horecabedrijf waarvan de voorgevel op straatniveau geheel of grotendeels ontbreekt, dan wel geheel of grotendeels bestaat uit een afsluiting die tijdens de openingsuren kan worden geopend. Deze verkoopvormen hebben negatieve gevolgen, zoals hinder voor het overig gebruik van de openbare ruimte, vervuiling op straat, aantasting van de openbare orde en van het uiterlijk aanzien van het stadsbeeld. Daarom zijn gevelverkoop en open-puiverkoop niet toegestaan.

5.3.9 Gevelvlak     

De oudere bebouwing in het plangebied dateert overwegend uit de 17e t/m vroeg 20e eeuw. Hoewel door de eeuwen heen vele gevels vervangen of gewijzigd zijn is het straatbeeld zeer homogeen. Naast materialisatie en gevelbreedte is de vlakheid van de gevelwand een belangrijke samenbindende factor. Erkers en kleine balkons komen bijna alleen voor in bebouwing uit de 19e en begin 20e eeuw, in de oudere bebouwing slechts incidenteel.

Om de karakteristiek van de vlakke gevelwanden te behouden is het niet toegestaan erkers of balkons (met uitzondering van de zgn. Franse balkons, die tot maximaal 20 cm buiten de voorgevel uitsteken) aan de voorgevel te construeren.

Voor de achtergevel bestaat de mogelijkheid om, ingeval van overschrijding van de bestemmingsgrens, van de regels af te wijken voor balkons tot maximaal 2 meter diep. Bij de afweging worden ook de gevolgen voor de belendende panden betrokken.

5.3.10 Beëindiging van gebouwen     

Voor orde 3-panden en voor gronden/gebouwen zonder ordewaardering (nieuwbouw van na 1970, de open terreinen en onderstukken), waarbij de maximale bouw- en goothoogte op de verbeelding is aangegeven, dient boven de maximale goothoogte binnen een hellingshoek van maximaal 60 graden te worden gebouwd. Als ervoor gekozen wordt om een gebouw plat af te dekken dan geldt dat de maximale goothoogte gelijk is aan de maximale bouwhoogte. Het bestemmingsplan kent een afwijkingsbevoegdheid om de maximale goothoogte met 1 meter te overschrijden. Voorwaarde is dat een overschrijding geen negatieve gevolgen heeft voor het straatbeeld en de karakteristiek van het beschermd stadsgezicht.

Toegevoegde elementen op het dak, zoals liftopbouwen, trappenhuizen, centrale verwarmingsinstallaties, schoorstenen, afvoerkanalen, antennes e.d., tasten het daklandschap aan. Zij vormen wezensvreemde elementen op het dak en kunnen het silhouet van het stadsbeeld verstoren. Deze toegevoegde elementen zijn dan ook slechts met een afwijking van het bestemmingsplan mogelijk. Om de kwaliteit van het beschermd stadsgezicht te waarborgen wordt zorgvuldig afgewogen of en waar plaatsing mogelijk is.

Voor condensatoren, koel- en luchtbehandeling-installaties en centrale verwarmingsinstallaties geldt dat deze in beginsel inpandig moeten worden gesitueerd. Aanbrengen op het dak kan alleen worden toegestaan indien is aangetoond dat inpandige plaatsing (ook van onderdelen) om technische redenen niet mogelijk is. Voorwaarde is dat de condensator en/-of installatie zo klein mogelijk wordt uitgevoerd. Plaatsing op het dak mag bovendien geen onevenredige aantasting van het daklandschap tot gevolg hebben. Van de afwijkingsbevoegdheid kan geen gebruik worden gemaakt als de installaties zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte.

5.3.11 Dakterrassen     

De binnenstad wordt gekenmerkt door een duidelijke scheiding tussen het gemeenschappelijk gebruik van de openbare ruimte en het privé-gebruik, dat zich achter de voorgevel en op het binnenterrein afspeelt. Ook op binnenterreinen kunnen dakterrassen een uitbreiding van de privésfeer zijn die ten koste gaan van rust en privacy van omwonenden. Om deze redenen zijn dakterrassen niet zonder meer toegestaan.

In het bestemmingsplan is de mogelijkheid opgenomen om af te wijken van de regels voor het creëren van een dakterras. Voorwaarden zijn dat het dakterras gelegen is aan de achterzijde van het hoofdgebouw of dat het dakterras op een aanbouw of een bijgebouw wordt gerealiseerd. Door het dakterras mogen het daklandschap en de kapvorm niet worden aangetast en het dakterras mag niet zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte. Een dakterras mag maximaal 1,20 m hoog zijn, gemeten vanaf het dak. Voor daken boven 13 meter, waarvan de constructie onvoldoende sterk is, is deze maat onvoldoende en is een afwijking mogelijk tot 1,40 m hoogte. Verder wordt bij de belangenafweging gekeken of door het dakterras de privacy van de omwonenden onevenredig in het geding komt. Uit ervaring is gebleken dat bedrijfsmatig gebruik meer overlast veroorzaakt. Daarom kan alleen van de afwijkingsbevoegdheid gebruik gemaakt worden voor dakterrassen ten behoeve van de woonfunctie.

5.3.12 Openbare ruimte     

De openbare ruimte in het plangebied is bestemd tot 'Verkeer' of 'Groen'. Alle straten, openbare stegen en pleinen hebben de bestemming 'Verkeer'. Het plantsoen aan het Nieuwegrachtje is ingericht met veel groen en is om die reden bestemd tot 'Groen'.

Op gronden met deze bestemmingen mag niet worden gebouwd. Een uitzondering geldt voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming. De bestemming 'Groen' mag niet gebruikt worden voor parkeerplekken en voor rijwegen (voor autoverkeer).

Vooral langs de Nieuwe Herengracht en de Prins Hendrikkade komt een overgangszone voor met stoepen (trappen naar beletageniveau) en pothuizen, met name bij monumenten. Nieuwe stoepen en pothuizen zijn niet toegestaan. De mogelijkheid is opgenomen om af te wijken van dit verbod ten behoeve van stoepen en toegangen voor souterrains.

Tot de bijzondere functies in en onder de openbare ruimte, die in het bestemmingsplan zijn opgenomen, behoren de Waterloopleinmarkt, het ondergrondse metrotracé en de ondergrondse ruimte onder het Mr. Visserplein, die met de aanduiding 'gemengd' is aangegeven. Hiermee zijn in de tunnel diverse functies mogelijk.

Het bestemmingsplan spreekt zich niet uit over de inrichting van de openbare ruimte maar uitsluitend over het gebruik van de gronden. Behoud en versterking van de waardevolle groenstructuur, alsmede kwaliteitsverbetering van de openbare ruimte worden onder meer uitgewerkt binnen het kader van het Handboek Inrichting Openbare Ruimte.

De bomen worden beschermd door de gemeentelijke Bomenverordening, waarbij het criterium 'in het belang van handhaving van natuur-, landschaps-of stadsschoon' bij een aanvraag om een omgevingsvergunning inzake het kappen van een boom zeer strikt wordt toegepast.

5.3.13 Verkeer en parkeren     

Verlichting van de parkeerdruk wordt niet gezocht in uitbreiding van parkeerplaatsen. Het gemeentelijk beleid is gericht op het verminderen van het aantal parkeerplaatsen in de openbare ruimte, het verminderen van het autogebruik en het verbeteren van het openbaar vervoer.

Om gevels met een gesloten karakter te voorkomen zijn inpandige parkeergarages op de begane grond niet toegestaan en geldt voor ondergrondse parkeergarages dat deze alleen onder gebruikmaking van een in het bestemmingsplan opgenomen afwijkingsbevoegdheid zijn toegestaan. Hierbij dient voldaan te worden aan een aantal in de planregels genoemde voorwaarden. Om aantasting van het waardevolle stadsbeeld te voorkomen is één van de voorwaarden dat nieuwe parkeergarages aan grachten en waterwegen, waarvoor een nieuwe entree aan de gracht moet worden gemaakt, niet zijn toegestaan. Ook in winkelstraten, met de bestemming 'Centrum – 2' en 'Centrum – 3', is uitbreiding van inpandig parkeren niet toegestaan.

De drie bestaande openbare parkeergarages in het plangebied: Stadhuis/Muziektheater, Waterlooplein en Markenhoven zijn in het bestemmingsplan opgenomen met de aanduiding 'parkeergarage'.

Om de druk van het fietsparkeren op de openbare ruimte te verminderen zijn in de bebouwing fietsenstallingen op de eerste bouwlaag en in de daaronder gelegen bouwlaag zonder meer toegestaan. Verwezen wordt naar hoofdstuk 6.10 voor aanvullend beleid en uitgangspunten ten aanzien van parkeervoorzieningen, waaronder inpandige fietsenstallingen.

5.3.14 Water     

De grachten en waterwegen inclusief alle bruggen, woonboten, bedrijfsvaartuigen en objecten op het water maken geen deel uit van het plangebied. Voor het gehele oppervlaktewater van de binnenstad geldt het bestemmingsplan Water. Dit bestemmingsplan is in werking getreden op 15 november 2012 en onherroepelijk sinds 20 november 2013.

In Hoofdstuk 10 wordt ingegaan op andere belangrijke aspecten met betrekking tot het water.

5.4 Waardering van gebouwen     

5.4.1 Algemeen     

Het hele plangebied ligt binnen het gebied dat in 1999 is aangewezen als Beschermd Stadsgezicht. Om die reden is het hele plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'. Met deze bestemming wordt ingezet op het behoud, herstel en versterking van de met het beschermde stadsgezicht verbonden cultuurhistorische en architectonische waarden. De waardering van gebouwen is op de verbeelding aangeduid met specifieke bouwaanduidingen. De waardering is een actualisering van de waarderingskaart die voor de hele binnenstad is gemaakt en in 2000 is vastgesteld (zie 'Waarderingskaart'). Dit past ook in de wens van de gemeente om de bestaande waarderingskaart te actualiseren, verwoord in de raadsnotitie "Naar een nieuwe Waarderingskaart Beschermd Stadsgezicht".

De actualisering betekent dat de sinds 2000 aangewezen rijks- en gemeentelijke monumenten als orde 1 zijn aangeduid. De monumentaanwijzing gebeurde vaak in het kader van een project zoals het Gemeentelijk Monumenten Project en de inventarisatie Joods Cultureel Erfgoed. Sommige panden die (om onduidelijke reden) eerder niet gewaardeerd waren hebben nu wel een waardering gekregen.

Voorts zijn de panden gebouwd tussen 1940-1970 binnen de historische binnenstad, de zogeheten wederopbouwperiode, gewaardeerd. De bouwkunst uit deze periode heeft inmiddels een leeftijd bereikt van 40 tot 70 jaar. Hierdoor bestaat er voldoende afstand voor beoordeling. Tevens sluit het stadsdeel hiermee aan op de recente waardering van de Top 100 rijksmonumenten van de wederopbouwperiode door het Rijk en van de Top 100 gemeentelijke monumenten in Amsterdam. De wederopbouwperiode heeft zijn sporen achtergelaten en maakt nadrukkelijk deel uit van het historisch verhaal van de binnenstad en van de kenmerkende gelaagdheid van de stad. De waardering van de wederopbouwpanden berust op dezelfde criteria, die ook bij de aanwijzing van gemeentelijke monumenten worden gebruikt: stedenbouw, architectuur, cultuurhistorie, zeldzaamheid en/of gaafheid. In de praktijk wordt een visuele opname ter plaatse door een team van experts (architectuurhistorici van Bureau Monumenten & Archeologie en architectuurhistoricus en stedenbouwkundigen van stadsdeel Centrum) gedaan, aangevuld met historisch onderzoek in het gemeentelijk pandenarchief. Bij de opname en het archiefonderzoek worden de criteria per pand in ogenschouw genomen. Een pand dat bijvoorbeeld qua architectuur, bouwtechniek, situering zelden voorkomt en nog grotendeels gaaf is, krijgt een hogere waardering dan een pand dat door de tijd heen ingrijpend is verbouwd en een meer doorsnee uiterlijk heeft.

Als gevolg van de waardering van panden uit de wederopbouwperiode hebben de panden genoemd in het hierna opgenomen schema, de volgende status gekregen:



Wederopbouwpanden 1940-1970

adres Architect /bouwjaar orde
Waterlooplein 205 en Jodenbreestraat 164 t/m 192

Sier van Rhijn /1969 1
Waterlooplein 129-165c/ Houtkopersdwarsstraat/ Jodenbreestraat 96-138D

Arthur Staal / 1966 3
Oude Schans 29A-29F

onbekend 3
Oude Schans 25 A-D

onbekend 3
Nieuwe Amstelstraat 57-63

P.J.M. Zeegers (1902) 1954 3
Nieuwe Uilenburgerstraat 27

Dienst PW/jaren 60 3
Nieuwe Uilenburgerstraat 29A Dienst Riolering etc. 3
IJ-tunnel 2-4

Spängberg/1969 3
Rapenburg 37

onbekend 3
Rapenburgerstraat 77-81 Joh. Brouwer /Schaling 1958 1
Rapenburgerstraat 93-97 idem 1
Nieuwe Herengracht 121-123-125

Van Kasteel ?/ jaren 60 2
Nieuwe Herengracht 73-89/ Muiderstraat 11-21



D. Egberts / 1963 2

Het doel van de waardering van gebouwen is het aangeven van de onaantastbare onderdelen van het stadsbeeld in het kader van het beschermd stadsgezicht. De opgave die hier door de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht wordt gesteld is het behoud van deze gebouwen en de straatwanden waar ze in staan. De grote variatie in architectuur en gebouwtype en de diversiteit van de stedelijke structuur is karakteristiek voor dit gebied. Op de onderstaande afbeelding is de waarderingskaart voor Groot Waterloo weergegeven, met daarop de orde-1, orde-2 en orde-3 panden, nieuwbouw van na 1970, "te vervangen gebouwen en te bebouwen gaten" en "ensembles en seriebouw".

verplichtIn de navolgende tekst zijn de verschillende categoriën toegelicht.

5.4.2 Orde 1     

Dit zijn gebouwen die beschermd zijn als monument op grond van de Erfgoedwet of de gemeentelijke Erfgoedverordening.

5.4.3 Orde 2     

Dit zijn gebouwen van voor 1970, die op grond van hun hoge architectonische kwaliteit en/of vanwege het feit dat ze zeer bepalend zijn voor het beeld van de straatwand ter plaatse, behoudenswaardig zijn. De architectuur sluit bescherming als monument in de toekomst niet uit. Bij sloop of ingrijpende verbouwing achter de gevel wordt door Monumenten en Archeologie een bouwhistorische verkenning opgesteld, waarbij wordt aangegeven of het gebouw monumentwaarde heeft. Afhankelijk van de uitkomst van de bouwhistorische verkenning kan het bevoegd gezag de procedure tot aanwijzing tot gemeentelijk monument starten.

De gebouwen die zijn aangemerkt als orde 2 zijn essentiële onderdelen van het stadsbeeld. Sloop van deze gebouwen is ongewenst. Een vergunning hiervoor wordt in beginsel geweigerd. Alleen in uitzonderingsgevallen (bijvoorbeeld bij aantoonbare ernstige bouwvalligheid) kan sloop/herbouw van deze gebouwen aan de orde zijn, waarbij de straatgevels en kap teruggebouwd worden. Daarbij vraagt het stadsdeel aan de aanvrager om een bankgarantie.

Dit zal in de praktijk betekenen dat gevelwanden, met name aan de grachten, hun huidige aanzien (vrijwel) geheel zullen behouden.

5.4.4 Orde 3     

Dit zijn gebouwen van vóór 1970, die voor wat schaal en detaillering betreft passen in de gevelwand waarvan ze deel uitmaken, maar geen architectonische of stedenbouwkundige meerwaarde hebben. Uitgangspunt is behoud. Bij verbouwing is behoud en herstel van de oorspronkelijke gevelelementen uitgangspunt. Hierbij zijn veranderingen in materiaal, maatvoering en detaillering toegestaan, mits deze de oorspronkelijke karakteristiek van het gebouw niet verstoren. In de regels van het bestemmingsplan, in het artikel Waarde Cultuurhistorie, zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het volume moet voldoen.

Binnen de categorie orde 3 panden is sprake van grote kwaliteitsverschillen. Bij sloop of ingrijpende verbouwing achter de gevel wordt door Monumenten en Archeologie (M&A) van de gemeente Amsterdam een bouwhistorische verkenning opgesteld, waarbij wordt aangegeven of het gebouw monumententale waarde heeft. Afhankelijk van de uitkomst van de bouwhistorische verkenning kan het bevoegd gezag de procedure tot aanwijzing tot gemeentelijk monument starten. Wanneer het gebouw geen monumentale waarde heeft, wordt bij een sloop/nieuwbouwplan en/of ingrijpende verbouwing en/of ophoging voor een orde 3 pand vervolgens door de gemeente een kwaliteitstoets uitgevoerd. Op basis van deze kwaliteitstoets wordt bepaald of sprake is van panden met cultuurhistorische, bouwhistorische, architectuurhistorische en/of stedenbouwkundige waarden. Wanneer dat het geval is, is behoud uitgangspunt. Het kwaliteitsniveau van deze genoemde waarden bepaalt of sprake kan zijn van sloop/nieuwbouw en/of ingrijpende verbouwing en/of ophoging.

5.4.5 Nieuwbouw     

Bebouwing van na 1970 is niet gewaardeerd. Het uitspreken van een afgewogen oordeel over deze bebouwing is vanwege de jonge leeftijd ervan vaak buitengewoon lastig; de benodigde historische afstand, en dus het overzicht dat nodig is voor een kwalitatief oordeel, ontbreekt. Voor deze gebouwen zijn in het kader van de waarderingskaart geen bijzondere regels opgenomen.

5.4.6 Te vervangen gebouwen en te bebouwen gaten     

Dit zijn gebouwen die in architectonische zin op geen enkele wijze bijdragen aan het stadsbeeld en niet passen in de gevelwand waarin ze staan. Vaak gaat het om gebouwen waarvan grote delen zijn verdwenen (zoals onderstukken). Wanneer onbebouwde open plekken de continuïteit van de gevelwand op storende wijze onderbreken, dienen deze te worden bebouwd.

5.4.7 Ensembles en seriebouw     

Al sinds de zeventiende eeuw worden in Amsterdam meerdere panden in één bouwstroom neergezet. Als in de vormgeving van de verschillende panden de suggestie wordt gewekt dat het om een groter gebouw gaat, bijvoorbeeld door een symmetrie die over verschillende gevels loopt, noemen we dat een ensemble. Een aantal panden naast elkaar die in dezelfde architectuur zijn uitgevoerd, noemen we seriebouw.

In geval van verbouwing van ensembles en seriebouw gelden dezelfde uitgangspunten. Daarom is op de verbeelding geen onderscheid gemaakt tussen ensembles en seriebouw en zijn ze aangegeven met dezelfde bouwaanduiding 'Specifieke bouwaanduiding-ensembles'. Voor ensembles én seriebouw geldt dat de samenhang tussen de verschillende panden niet mag worden verstoord. Daarom moet een bouwkundige ingreep worden afgestemd met de overige panden.

5.5 Architectuur- en bouwhistorische waardenkaart     

Van de architectuur- en bouwhistorische waarden is een deel vaak verborgen in monumenten. Die verborgen waarden blijken vaak ouder te zijn dan de voorgevel van een gebouw doet vermoeden. De architectuur- en bouwhistorische waardenkaart laat zien waar de historische waarden zijn te verwachten of aanwezig zijn. De kaart is als bijlage bij de toelichting op het bestemmingsplan opgenomen met als doel deze in een zo vroeg mogelijk stadium te kunnen gebruiken bij de ontwikkeling van bouwplannen. Hierdoor kunnen resultaten van architectuur- en bouwhistorisch onderzoek worden verwerkt in de planvorming en kunnen de cultuurhistorische waarden beter worden beschermd.

Er is voor gekozen geen bouwregels aan de kaart te koppelen. De regeling van het bestemmingsplan zit al zodanig in elkaar, dat veel van de bouwhistorische waarden beschermd zijn. Denk hierbij aan de regeling voor orde 1-, orde 2- en orde 3-panden en het verbod op het samenvoegen van panden. Het is verstandig de (eventueel onbekende) waarden vooraf inzichtelijk te maken ten behoeve van een soepele planbeoordeling, zodat het planproces niet onnodig vertraagd wordt.

De kaart maakt onderscheid tussen panden met:

  • vastgestelde architectuur- en bouwhistorische waarden
  • vermoede architectuur- en bouwhistorische waarden
  • vooralsnog indifferente architectuur- en bouwhistorische waarden.

De architectuur- en bouwhistorische waardenkaart kan eerder worden gezien als een beleidskaart dan als een onderzoekskaart. De waardestelling is gebaseerd op de documentatie en de pandsdossiers van het Monumenten en Archeologie, op de uitkomsten van de stedenbouwkundige analyse en op een visuele inspectie, waarbij de voorgevel niet doorslaggevend was.

Er wordt een onderscheid gemaakt in de hardheid van de bouwhistorische waarden. Zo zijn harde, vastgestelde bouwhistorische waarden aangegeven, maar ook vermoedelijke waarden. Een deel van de bebouwing heeft op grond van de stedenbouwkundige analyse cultuurhistorische waarde. Deze waarden zijn tot zover nu bekend mee genomen in de toekenningen. Bij twijfel en in het geval van ontoegankelijke binnenterreinen hebben recente luchtfoto's soms een rol gespeeld in de uiteindelijke waardetoekenning. In een aantal gevallen kon waardetoekenning aan binnenterreinbebouwing nog niet plaatsvinden. De architectuur- en bouwhistorische waardenkaart kent geen periodisering of einddatum. De waardenkaart moet niet worden gezien als een statische vaststelling van waarden. De kaart zal na de verwerving van nieuwe cultuurhistorische gegevens en inzichten geactualiseerd moeten worden. Die aanpassing zal bij de volgende actualisering van het bestemmingsplan kunnen worden doorgevoerd. Ondertussen verworven gegevens kunnen indicatief zijn bij planbeoordeling tijdens een vigerend bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Functionele beschrijving en uitgangspunten     

6.1 Algemeen     

Het plangebied Groot Waterloo (Uilenburg-Valkenburg-Rapenburg) kenmerkt zich door een verscheidenheid aan (deel)gebieden. In grote delen van het gebied wordt merendeels gewoond, gemengd met de werkfunctie. Dat geldt voor Uilenburg (op Uilenburg zijn de hier van oudsher gevestigde bedrijfsfuncties met name nog te herkennen langs de Uilenburgergracht), een groot deel van Rapenburg, voor de strook tussen de Valkenburgerstraat/Waterlooplein en de Nieuwe Herengracht en de zuidzijde van de Jodenbreestraat. Het Waterlooplein zelf, met het Stadhuis en de Opera en de Waterloopleinmarkt, kenmerkt zich vooral door grootschalige werkfuncties en andere niet-woonfuncties. Dat geldt ook voor de noordzijde van de Jodenbreestraat.

In het gebied zijn veel grootschalige en gevarieerde niet-woonfuncties aanwezig, maar zijn relatief weinig winkels, restaurants en cafés gevestigd. Het algemene beleid voor de functies is gericht op het behouden, en waar mogelijk versterken van de functiemenging. Om die reden is in bestemmingsplannen het gebruik van gebouwen zo flexibel mogelijk gemaakt door aan (vrijwel) alle bebouwing de bestemming "Gemengd (GD)" te geven. In de gebouwen met deze bestemming zijn in principe alle soorten gebruik toegestaan. Echter, omdat een aantal soorten gebruik een ongewenste druk op het woon- en leefklimaat kan geven, wordt een aantal functies in het bestemmingsplan nader geregeld. Dat geldt bijvoorbeeld voor horeca. Daarnaast is op diverse bestuursniveaus (stadsdeel, gemeente, provincie en/of landelijk) algemeen beleid vastgesteld. Dat geldt bijvoorbeeld voor het gemeentelijk hasjbeleid en het hotelbeleid van de gemeente. Waar dat beleid (ruimtelijk) relevant is en voor zover dat beleid in het bestemmingsplan kan worden vertaald, is daarmee rekening gehouden.

Hieronder volgt per functie een beschrijving van de belangrijkste ontwikkelingen in de afgelopen jaren en de beleidsdoelstellingen die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen.

6.2 Wonen     

6.2.1 Algemeen     

Zoals hierboven aangegeven, is het plangebied een woongebied gemengd met diverse stedelijke voorzieningen zoals winkels, horeca, kantoren, culturele instellingen, overheidsgebouwen en andere maatschappelijke functies.

6.2.2 Ontwikkeling     

In het plangebied was op grond van de bestemming Gemengd (GD) uit het voorheen geldende bestemmingsplan in beginsel overal wonen toegestaan. Hierop waren twee uitzonderingen. De eerste uitzondering betrof de begane grondlaag in de als winkellint aangewezen straten. De in de regels als zodanig opgenomen winkelstraten waren:

  1. de Jodenbreestraat en de Muiderstraat;
  2. de evenzijde van het Jonas Daniël Meijerplein;
  3. de Valkenburgerstraat;
  4. Waterlooplein

Door in deze straten op de plekken waar nu geen woningen aanwezig zijn de woonfunctie uit te sluiten, is bewerkstelligd dat langs deze doorgaande routes het lint van winkels en andere publieksfuncties zoveel mogelijk in stand is gebleven. De tweede uitzondering betrof niet-woonpanden (of combinaties daarvan) die groter zijn dan 1.000 m2. Door in deze panden te bestemmen als Gemengd - 2 en daarmee wonen uit te sluiten, zijn deze panden beschermd tegen omzetting naar wonen en blijven ze beschikbaar voor een werkfunctie.

6.2.3 Uitgangspunten     

De beleidslijn ten aanzien van wonen zoals ingezet bij het voorheen geldende bestemmingsplan wordt voortgezet. Binnen (alle subcategorieën van) de bestemming 'Gemengd - 1' is wonen overal toegestaan. Wonen is niet toegestaan op de begane grond binnen de bestemming 'Centrum - 2' en Centrum - 3, alsmede in de bestemmingen 'Maatschappelijk' en 'Gemengd - 2' en Gemengd - 2.5.

Bestemming 'Centrum'

Panden in de winkelstraten binnen het plangebied krijgen de bestemming 'Centrum - 2 of Centrum - 3' (zie paragraaf 6.6 Detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening). Wonen op de begane grond en in het souterrain is binnen deze bestemming niet toegestaan. Dit geldt niet voor al bestaande woningen op de begane grond en in het souterrain, en voor nieuw toe te voegen woningen in de eerste bouwlaag van het achterhuis of het achterste deel van de eerste bouwlaag.

Met het uitsluiten van de woonfunctie op de begane grond in panden met de bestemmingen 'Centrum - 2 en Centrum - 3, blijft het lint van winkels en andere publieksfuncties langs deze (doorgaande) routes zoveel mogelijk in stand. Vooral om het wonen boven winkels te bevorderen, moeten de bestaande ontsluitingen naar hoger gelegen verdiepingen behouden blijven.

Bestemming 'Maatschappelijk'

De bestemming 'Maatschappelijk' is gereserveerd voor maatschappelijke voorzieningen zoals onderwijsvoorzieningen, welzijnsvoorzieningen en medische- en sociaal-culturele voorzieningen. Om panden met de bestemming 'Maatschappelijk' te behouden voor deze voorzieningen, is wonen niet toegestaan.

Bestemming 'Gemengd - 2'

Ook binnen de bestemmingscategorie 'Gemengd - 2', die geldt voor panden groter dan 1.000 m2, is wonen niet toegestaan. Met het uitsluiten van de woonfunctie worden deze panden behouden voor (grootschaliger) werkfuncties en functies die baat hebben bij vestiging in een relatief groot pand. In het plangebied geldt dat individuele werkpanden met een bruto vloeroppervlak groter dan 1.000 m2 en waarin zich geen zelfstandige woningen bevinden, niet mogen worden omgezet naar wonen.

Omzetten naar wonen

Het omzetten naar wonen van individuele panden in een combinatie van panden (samengevoegde panden met een totaal bruto vloeroppervlak groter dan 1.000 m2) is mogelijk met gebruikmaking van de opgenomen afwijkingsbevoegdheid. Voorwaarde is dat een bruto vloeroppervlak groter dan 1.000 m2 overblijft en dat de parcellering (tussen de panden) wordt hersteld.

Bij het omzetten van woningen naar andere functies geldt dat de woningvoorraad wordt beschermd door de Huisvestingswet 2014. Deze wet biedt gemeenten instrumenten om te sturen in de verdeling van woonruimte en de samenstelling van de woonruimtevoorraad.

Net als de oude Huisvestingswet biedt de Huisvestingswet 2014 de mogelijkheid om de onevenwichtige en onrechtvaardige gevolgen van schaarste aan goedkope woonruimte te bestrijden door in een huisvestingsverordening regels te stellen over de verdeling van woonruimte. In Amsterdam is de huisvestigingsverordening Amsterdam 2016 (aangepast in januari 2017) van kracht.

In de Huisvestingswet 2014 is er bewust gekozen om geen prijsgrenzen op te nemen omdat woningmarkten verschillen per gemeente. Daarbij is het mogelijk om de prijsgrens voor de sturing op woonruimtevoorraad hoger te stellen dan de prijsgrens voor de woonruimteverdeling.

Bedrijfswoningen

Het bestemmingsplan maakt onderscheid tussen woningen en bedrijfswoningen. Bedrijfswoningen (dienstwoningen) zijn woningen in of bij een gebouw of een terrein, die dienen voor de huisvesting van een persoon (en diens gezin) van wie huisvesting ter plaatse, vanwege de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is.

Short stay



Conform het nieuwe overnachtingsbeleid wordt short stay niet langer toegestaan in de woningen. (zie paragraaf 2.5.3 Overnachtingsbeleid)

6.3 Kantoren     

6.3.1 Algemeen     

In de binnenstad van Amsterdam is niet alleen het aantal woningen en inwoners aanzienlijk toegenomen. Hetzelfde geldt voor het aantal kantoorvestigingen en de daarin werkzame personen.

In de binnenstad zijn de afgelopen jaren niet-woonpanden omgezet in appartementen. De marktwerking, de gunstige prijsontwikkeling van (dure) appartementen in verhouding tot die van kantoren, is hier debet aan. Het blijkt in veel gevallen lucratief te zijn om kantoren en andere niet-woonfuncties om te zetten in appartementen omdat de afzetrisico's voor appartementen lager worden ingeschat dan die voor kantoren. Dit wil echter niet zeggen dat de verhuur als kantoorpand (al dan niet na renovatie) niet rendabel is. Bij het omzetten van niet-woonfuncties in woonappartementen is doorgaans sprake van splitsing en verkoop aan meerdere, verschillende eigenaren. Bij grote panden gaat het dan om een groot aantal nieuwe eigenaren in het gehele pand. Vestiging op termijn van een groter kantoor of een andere, meer grootschalige werkfunctie wordt hiermee vrijwel onmogelijk gemaakt. Bij omzetting van een kantoor in een andere niet-woonfunctie (bijvoorbeeld een culturele voorziening, onderwijs) blijft splitsing van het eigendom achterwege. Een eventuele toekomstige omzetting in een andere grote werkfunctie blijft daarmee wel mogelijk. Daarom is het beleidsuitgangspunt om in de binnenstad de werkpanden met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.000 m2 te beschermen tegen omzetting naar wonen.

Overigens moet bij nieuwe invulling van deze grote leegstaande of leegkomende kantoor- en niet-woonpanden niet uitsluitend worden gedacht aan grootschalige functies. Nieuwe invulling in de vorm van kantoor- en/of bedrijfsverzamelgebouwen behoort eveneens tot de mogelijkheden. Een dergelijke invulling past bovendien bij de algemene ontwikkelingen van schaalverkleining in kantoren en bedrijven.

6.3.2 Ontwikkeling     

Ondanks de economische crisis sinds 2008 is de werkgelegenheid in de kantorensector in de binnenstad blijven toenemen. Ook het aantal vestigingen is toegenomen. Binnen de kantorensector laten 'zakelijke dienstverlening' en 'overige kantoren' een groei zien van zowel het aantal vestigingen als werkzame personen.

6.3.3 Uitgangspunten     

Kantoren zijn overal toegestaan binnen de bestemming 'Gemengd - 1' en 'Gemengd - 2'. In panden met de bestemming 'Centrum - 2' zijn op de begane grond alleen kantoren met baliefunctie toegestaan. Kantoren met baliefunctie zijn bijvoorbeeld makelaarskantoren en uitzendbureaus.

In panden met de bestemming Centrum - 3, zijn op de begane grond ook kantoren zonder baliefunctie toegestaan. Op de verdiepingen zijn zowel de binnen de bestemming 'Centrum - 2 als Centrum - 3' kantoren zonder baliefunctie toegestaan.

6.4 Voorzieningen     

6.4.1 Algemeen     

Onder 'voorzieningen' valt een grote groep verschillende functies, waarbij onderscheid kan worden gemaakt naar (1) openbare voorzieningen en (2) bijzondere voorzieningen.

Openbare voorzieningen

Openbare voorzieningen richten zich veelal op de lokale bevolking. Zij kunnen zowel kleinschalig (buurt-, wijk- of stadsdeelniveau) als grootschaliger (stadsdeeloverschrijdend, stedelijk, en in een enkel geval ook regionaal) zijn. Voorbeelden van kleinschalige(r) openbare voorzieningen zijn een huisartsenpraktijk, centra voor gezondheidszorg, basis- en voortgezet onderwijs en kinderopvang. Onder een kleinschalige(r) openbare voorziening valt bijvoorbeeld ook: opvang van bepaalde doelgroepen, een Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) of buurt- en wijkcentra.

Voorbeelden van grootschalige(r) openbare voorzieningen zijn middelbaar- en hoger onderwijs, een centraal-stedelijk bestuur en gemeentelijke diensten zoals een stadhuis, het hoofdbureau van politie, een ziekenhuis of openbare nutsbedrijven. Openbare voorzieningen bieden dus diensten en/of goederen aan die een 'basisbehoefte' vormen en daarom voor een ieder toegankelijk (moeten) zijn. In de regel worden dit soort voorzieningen aangeboden of door de overheid zelf, of door niet-commerciële instellingen.

Bijzondere voorzieningen

Bijzondere voorzieningen hebben in het algemeen een groter verzorgingsgebied dan alleen de lokale bevolking. Deze voorzieningen hebben veelal een culturele doelstelling, zowel in de betekenis van informeren, verspreiden, tentoonstellen en/of opvoeren van kunst als in de zin van het uiting geven aan waarden en normen (voorzieningen met een ideële, religieuze en/of levensbeschouwelijke doelstelling). Ook de bijzondere voorzieningen kunnen zowel kleinschalig als grootschalig zijn. Voorbeelden van kleinschalige(r) bijzondere voorzieningen zijn een buurttheater, openbare bibliotheek in de buurt/wijk of kerkgenootschappen. Voorbeelden van grootschalige(r) bijzondere voorzieningen zijn theaters en musea. De aangeboden diensten en goederen behoren in het algemeen niet tot de basisbehoeften voor de lokale bevolking. Voor deze voorzieningen geldt bovendien dat zij niet alleen worden aangeboden door de overheid of door niet-commerciële instellingen, maar ook door commerciële ondernemingen met winstoogmerk.

In dit bestemmingsplan heeft een aantal panden de aparte bestemming 'Maatschappelijk'. Daarmee zijn deze panden gereserveerd voor maatschappelijke voorzieningen. Zowel een openbare als een bijzondere voorziening kan binnen de groep maatschappelijke voorzieningen vallen. Bij maatschappelijke voorzieningen gaat het om voorzieningen die voor de samenleving onmisbaar zijn of die daaraan een belangrijke bijdrage leveren. Dit maatschappelijk belang komt vaak tot uiting in de exploitatievorm. Maatschappelijke voorzieningen worden over het algemeen aangeboden door de overheid zelf en/of niet-commerciële -door de overheid- gesubsidieerde instellingen.

Voorbeelden van maatschappelijke voorzieningen zijn: onderwijs, gezondheidszorg, gesubsidieerde kinderopvang, bibliotheken, gesubsidieerde musea, lokale media of media voor een bijzondere doelgroep, zwembaden en sporthallen.

Maatschappelijke voorzieningen zijn in het bestemmingsplan ook toegelaten binnen de bestemmingen Gemengd en Centrum, maar panden met deze bestemming zijn niet gereserveerd voor maatschappelijke voorzieningen.

verplicht

Afbeelding: het schoolgebouw aan de Nieuwe Uilenburgerstraat 96 dat is bestemd als "maatschappelijk".

6.4.2 Ontwikkeling     

Maatschappelijke voorzieningen

Om te voorkomen dat panden met de bestemming 'Maatschappelijk' voor maatschappelijke functies verloren gaan, is wonen in deze panden niet toegestaan. De wens om het maatschappelijk vastgoed te behouden, maakt ook deel uit van het coalitieakkoord 'Een Nieuwe Lente, een Nieuw Geluid' (mei 2018).

Onderwijs

In het pand Nieuwe Uilenburgerstraat 96 is de basisschool De Witte Olifant gevestigd. De Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten (AHK) heeft drie panden in gebruik: de Theaterschool aan de Jodenbreestraat, de Film- en Televisieacademie aan het Markenplein (achter het Mr. Visserplein) en de Academie voor Bouwkunde (Waterlooplein 211, op de hoek met het Mr. Visserplein).

verplicht

Afbeelding; het gebouw van de Nederlandse Filmacademie aan het Mr. Visserplein

Welzijn en overheid

De belangrijkste overheidsfunctie in het plangebied is het stadhuis (Stopera) op het Waterlooplein. Aan de Nieuwe Foeliestraat tussen Rapenburg en de Anne Frankstraat bevinden zich het politiebureau IJtunnel en een brandweerkazerne. Aan de Valkenburgerstraat zijn het Nederlandse Rode Kruis District Amsterdam en de bloedbank van het Rode Kruis gevestigd. Verspreid over het plangebied ook een aantal kinderdagverblijven en medische praktijken.

verplicht

Afbeelding: het gebouw waar het stadhuis van Amsterdam en Opera & Ballet zijn gevestigd.

Cultuur, recreatie en sport

Het plangebied kent meerdere culturele voorzieningen. Het Muziektheater aan het Waterlooplein (met onder andere de Nederlandse Opera), het Rembrandthuis aan de Jodenbreestraat, het Joods Historisch Museum aan het Jonas Daniël Meijerplein, de Portugees-Israëlitische synagoge aan het Mr. Visserplein en de Mozes- en Aäronkerk aan het Waterlooplein. Daarnaast vervult het Jonas Daniël Meijerplein een belangrijke functie als het gaat om de jaarlijkse herdenking van de Februaristaking bij het standbeeld van De Dokwerker.

verplicht

Afbeelding: het standbeeld van de Dokwerker met de Portugees-Israëlitische synagoge op de achtergrond

Aan de Nieuwe Uilenburgerstraat 173-175 is Gassan Diamonds gevestigd. Deze diamantslijperij heeft tevens een belangrijke toeristische functie. Voorbeelden van recreatieve en sportieve voorzieningen zijn: het 'overdekt speelpark' Tun Fun onder het Mr. Visserplein, Intersphere Lasergames op de hoek van de Prins Hendrikkade en de Schippersgracht en sportschool Sport City aan de Jodenbreestraat.

6.4.3 Uitgangspunten voor voorzieningen     

Voorzieningen zijn overal toegestaan binnen (de subcategorieën van) de bestemmingen Gemengd en Centrum. Voorzieningen zijn gedefinieerd als: "openbare voorzieningen die voorzien in een basisbehoefte zoals onderwijs, gezondheidszorg, politie/brandweer en welzijnsvoorzieningen, en bijzondere voorzieningen zoals sport-, recreatieve en culturele voorzieningen. Voorzieningen kunnen zowel commercieel zijn als niet-commercieel".

In de panden in winkelstraten met de bestemming 'Centrum - 2' zijn voorzieningen op de begane grond niet toegestaan. De bestemming 'Centrum - 2' laat voorzieningen wel toe op de verdiepingen. Bij de bestemming 'Centrum - 2' gaat het om panden in straten met overwegend winkels. (Zie ook paragraaf 6.6 Detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening).

Voor voorzieningen geldt binnen de bestemmingen 'Gemengd - 1' en 'Gemengd - 2' een maximum bruto vloeroppervlak van 1.000 m2. Bestaande voorzieningen met een groter vloeroppervlak mogen blijven bestaan. Voorzieningen groter dan 1.000 m2 zijn alleen toegestaan nadat een omgevingsvergunning tot afwijking van het bestemmingsplan is verleend. Deze afwijking wordt alleen verleend wanneer het woon- en leefklimaat niet in onevenredige mate wordt aangetast en de vestiging geen overmatige verkeersaantrekkende werking tot gevolg heeft. Aan een eventuele afwijking van het bestemmingsplan, ligt dus altijd een belangenafweging ten grondslag.

De bestemming 'Maatschappelijk'

Gelijk aan het bestemmingsplan Groot Waterloo 2008, hebben panden op de volgende locaties de bestemming 'Maatschappelijk': Foeliedwarsstraat 67, Markenplein 1, Jodenbreestraat 3, Waterlooplein 211-219 en Nieuwe Uilenburgerstraat 96.

Panden met de bestemming 'Maatschappelijk' zijn gereserveerd voor maatschappelijke voorzieningen zoals onderwijs, welzijnsvoorzieningen, medische- en sociaal- culturele voorzieningen. Zowel een openbare als een bijzondere voorziening past binnen de groep maatschappelijke voorzieningen (zie ook 6.2.3 en 6.4.1)

Om te voorkomen dat panden met de bestemming 'Maatschappelijk' voor maatschappelijke functies verloren gaan, is omzetten naar wonen niet toegestaan.



Kinderopvang

Onder kinderopvang wordt een voorziening voor opvang van kinderen van 0 tot 12 jaar in georganiseerd verband verstaan. Hieronder worden begrepen kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en buitenschoolse opvang. Voor kinderopvang geldt dat deze binnen alle bestemmingen is toegestaan, met uitzondering van de eerste bouwlaag van panden met de bestemming 'Centrum - 2 en Centrum - 3'. (Zie ook paragraaf 6.6 Detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening).

Voor kinderopvang geldt dat er per bouwblok één kinderopvangvoorziening met buitenruimte gerealiseerd mag worden. Met de beperking van het aantal toegestane kinderopvangvoorzieningen met een buitenruimte tot één per bouwblok, wordt de mogelijke geluidsoverlast voor de woningen in dat bouwblok grenzend aan hetzelfde binnenterrein beperkt.

Indien er binnen een bouwblok al een school met buitenruimte is, dan is vestiging van kinderopvang met buitenruimte alleen mogelijk wanneer de buitenruimte direct naast de school gelegen is. De gronden met de bestemming 'Tuin- 1', -2 en -3' mogen als buitenruimte voor kinderopvang of scholen worden gebruikt, wanneer zij op hetzelfde perceel liggen waar de kinderopvang of school gevestigd is.

6.5 Galeries     

6.5.1 Algemeen     

Het culturele klimaat van Amsterdam is een van de belangrijkste toeristische trekkers van de stad. In het plangebied zijn enkele (kunst)galeries gevestigd. Hoewel in kunstgaleries ook kunstwerken worden verkocht vallen ze niet onder detailhandel. Het verschil tussen een galerie en detailhandel is dat in een galerie de collectie bestaat uit unieke items of items in een zeer beperkte oplage.

6.5.2 Uitgangspunten     

Om de aantrekkingskracht van Amsterdam voor toeristen te behouden en te vergroten dient cultuur te worden versterkt. Galeries zijn onderdeel van dit culturele klimaat. Galeries zijn in het algemeen kleinschalig, hebben nauwelijks verkeersaantrekkende werking, zeer beperkte reclame-uitingen en over het algemeen een positieve uitstraling. Galeries zijn daarom overal in het plangebied toegestaan. Omdat galeries niet worden gezien als detailhandel is in een galerie een mengformule (=ondergeschikte horeca) niet toegestaan.

6.6 Detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening     

6.6.1 Algemeen     

In het plangebied zijn relatief weinig winkels aanwezig. De winkels concentreren zich langs de Jodenbreestraat en de Valkenburgerstraat. Verder zijn er enkele winkels aan de noordzijde van de Muiderstraat. Op de hoek van de Nieuwe Foeliestraat en het Rapenburg is een supermarkt gevestigd. Ook aan het Waterlooplein bevindt zich een aantal winkels. De markt op het Waterlooplein heeft naast een detailhandelsfunctie tevens een belangrijke toeristische functie.

verplicht

Afbeelding; supermarkt op de hoek van de Nieuwe Foeliestraat en het Rapenburg

6.6.2 Uitgangspunten detailhandel     

Conform de omliggende bestemmingsplannen is voor detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening een maximum vloeroppervlak opgenomen van 300 m² per vestiging. Bestaande grotere vestigingen mogen worden gehandhaafd.

De bestemming Gemengd

Detailhandel en overige consumentverzorgende dienstverlening zijn binnen de bestemming 'Gemengd' toegestaan op de begane grond en in de kelder/het souterrain, met uitzondering van de grachten.

De bestemming Centrum

Het plangebied kent een aantal herkenbare winkelstraten. In deze winkelstraten krijgen panden de bestemming 'Centrum'. Om het lint van winkels en andere (publieks)functies langs deze doorgaande routes zoveel mogelijk in stand te houden, zijn nieuwe woningen op de begane grond en in het souterrain binnen de bestemming 'Centrum' niet toegestaan. Bestaande woningen mogen blijven.



In het bestemmingsplan Groot Waterloo wordt gebruik gemaakt van de bestemmingen 'Centrum - 2' en 'Centrum - 3'. De bestemming 'Centrum - 1' komt in dit bestemmingsplan niet voor. ('Centrum - 1' wordt gebruikt voor het kernwinkelgebied. Hieronder vallen: de Nieuwendijk, de Kalverstraat, de Heiligeweg, het Koningsplein en de Leidestraat.)

De bestemming Centrum - 2

De bestemming 'Centrum - 2' is gereserveerd voor de straten met overwegend winkels. In het plangebied Groot Waterloo worden hier toegerekend:

  • De Valkenburgerstraat (oneven zijde tot aan de Anne Frankstraat)
  • Waterlooplein (Tussen Amstel en Mr Visserplein)
  • Jodenbreestraat ( even zijde)
  • Muiderstraat (oneven zijde)

Binnen de bestemming 'Centrum - 2' zijn de volgende functies toegestaan op de eerste bouwlaag en in het souterrain/de kelder:

  • Winkels
  • consumentverzorgende dienstverlening
  • kantoren met baliefunctie

Kantoren met baliefunctie zijn bijvoorbeeld, makelaarskantoren en uitzendbureaus en bankfilialen. De uitstraling komt overeen met die van consumentverzorgende dienstverlening (bijvoorbeeld een kapper of een kleermaker). Vandaar dat ze gewenst zijn in de 'straten met overwegend winkels'. Kantoren en voorzieningen zonder baliefunctie onderbreken in deze straten teveel de doorgaande winkelroute.

Binnen de bestemming 'Centrum - 2' zijn in de eerste bouwlaag en in het souterrain/de kelder niet toegestaan:

  • wonen
  • inpandig parkeren
  • kantoren en bedrijven en voorzieningen (inclusief kinderopvang)

De bestemming Centrum – 3

De bestemming 'Centrum - 3' geldt voor panden in winkelstraten met een gemengder karakter. In het plangebied Groot Waterloo is de bestemming 'Centrum 3' opgenomen voor de even zijde de Valkenburgerstraat.

In panden met de bestemming 'Centrum - 3' zijn op de eerste bouwlaag meer functies toegestaan dan in panden met de bestemming 'Centrum - 2'. Naast winkels, consumentverzorgende dienstverlening, kantoren met baliefunctie zijn binnen de bestemming 'Centrum - 3' op de eerste bouwlaag en in het souterrain/de kelder ook toegestaan:

  • kantoren (zonder baliefunctie) en bedrijven
  • voorzieningen

Binnen de bestemming 'Centrum - 3' zijn niet toegestaan in de eerste bouwlaag en in het souterrain/kelder:

  • wonen
  • inpandig parkeren (met uitzondering van inpandig fietsparkeren).

Winkels langs de grachten

Het is algemeen beleid in de binnenstad om het rustige karakter van de grachten te bewaren. Daarom zijn winkels en consumentverzorgende dienstverlening langs grachten in principe niet toegestaan. Uitgezonderd van de regel zijn panden op hoeken van grachten met doorgaande straten of stegen, of panden op hoeken van grachten met grachten. Hier zijn winkels en consumentverzorgende dienstverlening toegestaan.

Langs de grachten, waar nieuwe winkels niet zijn toegestaan, krijgen de bestaande winkels en consumentverzorgende dienstverlening de aanduiding 'dh' (detailhandel) met daarbij de toevoeging op welke bouwlaag deze functie is toegestaan.

Mengformulebeleid

Van een mengformule is sprake wanneer in een zaak (die geen horeca als hoofdbestemming heeft, maar detailhandel of consumentverzorgende dienstverlening) tegen betaling etenswaren en/of drank worden verstrekt voor consumptie ter plaatse. Omdat mengformules een bijdrage kunnen leveren aan het vestigingsklimaat voor ondernemers zijn ze toegestaan, onder de volgende voorwaarden:

  • de openingstijden van de mengformule komen overeen met de openingstijden van de hoofdactiviteit;
  • het deel van het netto verkoopvloeroppervlak dat in gebruik is bij de mengformule mag ten hoogste 20% van dat netto verkoopvloeroppervlak zijn (dat is het voor het publiek toegankelijke deel van de winkel, dus niet de ruimte achter de toonbank), met een absoluut maximum van 20 m² netto verkoopvloeroppervlak. Dit absolute maximum brengt met zich mee dat in mengformules het schenken van alcohol is uitgesloten;
  • de mengformule mag niet worden geplaatst aan de gevel waar de ingang van de hoofdactiviteit zit;
  • de mengformule past binnen de categorie horeca 4 (koffie- en theeschenkerij, lunchroom, ijssalon);
  • de mengformule mag geen eigen ingang aan de straat hebben en mag geen terras exploiteren;
  • voor de mengformule mag geen reclame worden gemaakt.

Als aan één of meer van deze voorwaarden niet wordt voldaan, is er geen sprake van een mengformule, maar van zelfstandige horeca als hoofdactiviteit.

6.7 Horeca     

6.7.1 Ontwikkeling     

Op 28 januari 2014 heeft de deelraad van stadsdeel Centrum de Uitvoeringsnotitie Horeca 2014 vastgesteld. Daarin is opgenomen of en waar uitbreiding van horeca nog mogelijk is. Voor het plangebied geldt dat voor de as Jodenbreestraat- Sint Antoniebreestraat, de Valkenburgerstraat en het Waterlooplein. Per straat (Sint Antoniebreestraat en Jodenbreestraat geldt daarbij als één straat) mogen maximaal 2 nieuwe horecazaken gevestigd worden. In de Sint Antoniebreestraat is één van deze mogelijkheden al vergeven.

Het gaat om dagzaken, in de categorie 3 (café) of 4 (restaurant) die overdag en aan het begin van de avond kunnen bijdragen aan de aantrekkelijkheid, levendigheid en veiligheid van de buurt. In andere straten van het plangebied is toevoeging van nieuwe horeca in principe niet aan de orde.

6.7.2 Uitgangspunten horeca     

In het bestemmingsplan worden de volgende vormen van zelfstandige horeca onderscheiden: restaurants, cafés, fastfood, discotheken/zaalverhuur, hotels en horeca in culturele instellingen.

Naast de zelfstandige vormen van horeca bestaat additionele horeca. Additionele horeca is ondergeschikt en ondersteunend aan de hoofdfunctie (bijvoorbeeld een museumcafé of de horeca in een hotel die alleen voor de eigen gasten toegankelijk is). Van een mengformule is sprake wanneer in detailhandel of in consumentverzorgende dienstverlening tegen betaling etenswaren en/of dranken worden verstrekt voor gebruik ter plaatse, in een zaak die geen horeca als hoofdbestemming heeft.

Hotels en horeca in culturele instellingen worden respectievelijk in paragraaf 6.7 en 6.8 behandeld. De overige vormen van horeca: restaurants, cafés, fastfood, discotheken/zaalverhuur en additionele horeca worden in deze paragraaf beschreven.

Horeca 1

Fastfoodzaken zijn horecabedrijven met als hoofddoel het voor directe consumptie verstrekken van vooral op gemaksvoeding gerichte, eenvoudig en snel ter plaatse bereide etenswaren; een nevenactiviteit is het voor consumptie ter plaatse verstrekken van zwak- en/of niet-alcoholische dranken. Onder fastfoodbedrijven worden in elk geval begrepen automatieken, snackbars en fastfoodrestaurants.

Horeca 2

Horecabedrijven, al dan niet met een besloten karakter, die tot hoofddoel hebben het in hoofdzaak voor directe consumptie verstrekken van dranken, waarbij het gelegenheid bieden tot dansen op en tot het beluisteren van overwegend mechanische muziek een wezenlijk onderdeel vormt. Horeca 2 bedrijven zijn in elk geval discotheken en sociëteiten. Deze vormen van horeca komen in het plangebied Groot Waterloo niet voor.

Horeca 3

Horecabedrijven, die tot hoofddoel hebben het in hoofdzaak voor directe consumptie verstrekken van dranken en ter plaatse bereide (kleine) etenswaren en/of maaltijden, waarbij het accent ligt op het verstrekken van dranken. Onder horeca 3 bedrijven worden in elk geval begrepen: cafés en eetcafés.

Horeca 4

Horecabedrijven, die tot hoofddoel hebben het in hoofdzaak voor directe consumptie verstrekken van in hoofdzaak ter plaatse bereide maaltijden en van in hoofdzaak ter plaatse bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische, zwakalcoholische en/of niet-alcoholische dranken. Onder horeca 4 bedrijven worden in elk geval begrepen: restaurants, lunchrooms, koffiehuizen en ijssalons.

verplicht

Afbeelding; horecaterras aan de Jodenbreestraat

Binnen de horecaregeling is het mogelijk om een potentieel meer overlastgevende vorm van horeca om te zetten in een minder overlastgevende: een horeca 1 vestiging mag worden omgezet in een horeca 3 of 4, een horeca 2 vestiging mag worden omgezet in een horeca 3 of 4 en een horeca 3 vestiging in een horeca 4 vestiging.

Additionele horeca

Additionele horeca is horeca die ondergeschikt is aan de hoofdfunctie. Voorbeelden zijn een museumcafé of een theaterfoyer. Deze vorm van horeca wordt juridisch planologisch niet als afzonderlijke horecafunctie gezien, maar gerekend tot de bestemming van de hoofdfunctie. Voor ondersteunende horeca in winkels en consumentverzorgende dienstverlening geldt in de binnenstad van Amsterdam het Mengformulebeleid.

Bestemmingen: bestaande horeca

Vanwege de overlast die horeca in hogere bouwlagen kan veroorzaken voor de bewoners die direct naast of boven de vestiging wonen, is horeca alleen in de eerste bouwlaag toegestaan, tenzij een horecabedrijf zich al op hogere bouwlagen bevindt.

Mogelijkheid van 'zelfstandige horeca 4 in grote hotels'.

Op dit moment mogen hotels horecavoorzieningen zoals een ontbijt-, eetzaal of bar hebben. Zolang deze voorzieningen enkel en alleen voor de eigen gasten toegankelijk zijn, worden deze gezien als onderdeel van het hotel (= additioneel). Deze horecafaciliteiten hebben geen aparte aanduiding op de verbeelding (bestemmingsplankaart). Een aantal hotels heeft ook zelfstandige horeca dat dus toegankelijk is voor mensen die geen gast zijn van het hotel. Deze zelfstandige horeca staat met een aanduiding op de verbeelding aangegeven.

Voor grote hotels (groter dan 1000 m2) is voor het vestigen van zelfstandige horeca 4 een binnenplanse afwijking opgenomen. Voorwaarde is dat de vestiging van horeca 4 het woon- en leefmilieu niet in onevenredige mate aantast en dat de vestiging geen overmatige verkeersaantrekkende werking tot gevolg heeft. De zelfstandige horeca 4 kan worden toegestaan op iedere bouwlaag, de maximale maat is 150 m² of (voor hotels die groter zijn dan 1.500 m²) maximaal 10% van het bruto vloeroppervlak. De installaties ten behoeve van de horeca dienen inpandig te worden aangebracht, tenzij dat om uitsluitend technische redenen niet mogelijk is. Daarnaast verzoekt het bevoegd gezag initiatiefnemers uitdrukkelijk om een rookruimte te realiseren ter voorkoming van overlast in de buurt.

In de afwijkingsregels is tevens bepaald dat eenmaal omgezette ruimten van hotels ten behoeve van zelfstandige horeca 4, in een later stadium niet meer mogen worden gebruikt als hotelkamer, wel ten behoeve van algemene ruimten van het hotel.

Horecaterras

Bij een pand met een horecabestemming is een terras in de openbare ruimte toegestaan, mits wordt voldaan aan de regels uit het Terrassenbeleid 2011.

Verhuur van een ruimte met de bestemming of aanduiding horeca 3 of 4

Het verhuren van een ruimte in een café of restaurant voor bijvoorbeeld een afscheidsborrel, verjaardag, jubileum, trouwreceptie, -diner of -feest wordt binnen de gebruikelijke voorwaarden van exploitatie toegestaan. Het reserveren van alle tafels in een restaurant maakt het restaurant, voor een avond, min of meer besloten. Een exploitant kan zelf beoordelen of het de goede naam van de zaak schaadt als dat te vaak voorkomt. Deze vorm van zalenverhuur wijkt niet wezenlijk af van de normale exploitatie als café of restaurant en heeft daarmee ook dezelfde kans op overlast.

Ruimtes die op grond van dit bestemmingsplan mogen worden gebruikt als restaurant mogen niet structureel worden verhuurd ten behoeve van feesten voor grotere groepen, al dan niet besloten of tegen entreegeld. Bij deze vorm van horeca is in de regel sprake van (live) muziek, waarbij tot een laat tijdstip wordt gedanst. De kans op overlast van komend en vertrekkend publiek is dan het grootst. De sociale binding tussen de bezoekers is bij niet besloten feesten kleiner. Een dergelijke vorm van zalenverhuur lijkt op een discotheek (=horeca 2) en is niet toegestaan binnen ruimtes met de bestemming of aanduiding horeca 4.

6.8 Hotels     

6.8.1 Ontwikkeling     

De afgelopen jaren is het aantal hotels in Amsterdam fors gegroeid. Op 14 juli 2016 is de "herziening van het Amsterdamse deel van de Regionale hotelstrategie 2016-2022: van hotelbeleid naar overnachtingsbeleid" vastgesteld door de gemeenteraad van Amsterdam. Zie in dat kader paragraaf 2.5.3 Overnachtingsbeleid.

6.8.2 Uitgangspunten     

Uitgangspunt voor dit bestemmingsplan is dat uitsluitend de bestaande hotels zijn toegestaan en als zodanig zijn bestemd. Nieuwe hotels zijn niet toegestaan.

Uitbreiding van de bestaande hotels is evenmin toegestaan. Er mag dus geen bouwvolume ten behoeve van de hotelfunctie worden toegevoegd aan bestaande hotels. Dit laat onverlet dat niet kan worden tegengegaan dat bij herinrichting van bestaande hotels binnen het bestaande volume het aantal kamers kan toenemen.

6.9 Culturele horeca (horeca 6)     

6.9.1 Algemeen     

Op 28 januari 2010 heeft de stadsdeelraad van stadsdeel Centrum de beleidsnota 'Horeca in culturele instellingen en musea' vastgesteld. Aanleiding voor het vaststellen van deze nota is dat bij sommige culturele instellingen en musea de grens tussen additionele horeca (horeca die ondergeschikt is aan de hoofdfunctie) en zelfstandige horeca, onder druk staat of is overschreden. Het gaat dan om culturele functies die duidelijk ook een horeca onderdeel hebben, maar ook om culturele instellingen die beschikken over een bijzonder pand of ruimte die verhuurd kan worden voor bijeenkomsten en feesten. Veel culturele instellingen en musea zijn gevestigd in grote monumentale panden, die hoge onderhoudskosten met zich meebrengen.

Voor deze instellingen is 'horeca 6' in het bestemmingsplan opgenomen. Horeca 6 is een zelfstandige vorm van horeca, gekoppeld aan een culturele functie. Als de culturele functie uit het pand vertrekt en niet door een zelfde functie wordt vervangen, verdwijnt de horecabestemming van het pand. Op die manier kunnen de betreffende panden niet worden omgezet in reguliere horecabestemmingen. In het plangebied Groot Waterloo heeft de Uilenburgersjoel aan de Nieuwe Uilenburgerstraat 91 en vergunning voor horeca 6.

6.9.2 Uitgangspunten     

Culturele horeca, aangeduid als 'horeca 6', is niet (zoals wel het geval voor horeca 1 t/m 5) als een 'zelfstandige bestemming ' in dit bestemmingsplan opgenomen. Instellingen met een vergunning voor horeca 6 hebben op de verbeelding de algemene gebiedsaanduiding 'wetgevingzone-ontheffingsgebied'. Om in aanmerking te komen voor de afwijkingsbevoegdheid die in het bestemmingsplan opgenomen is voor horeca 6, moeten de instellingen een omgevingsgvergunning aanvragen. Het college van B&W kan de afwijking voor het gebruik van een gebouw of een gedeelte ervan voor 'horeca 6' doeleinden verlenen, indien:

  • het gaat om een gebouw waarin culturele of museale activiteiten plaatsvinden;
  • de exploitatie van het gebouw gebeurt door een instelling met een culturele of museale doelstelling;
  • de afwijking bijdraagt aan een mix van verschillende activiteiten binnen het gebouw, waarbij de horecacomponent ondergeschikt is en blijft aan de culturele activiteiten;
  • het woon- en leefklimaat in de omgeving van het gebouw niet onevenredig wordt aangetast.

Aan de afwijking kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden, bijvoorbeeld over de wijze van exploitatie en het treffen van maatregelen om overlast te verminderen. Het exploiteren van een terras of het gebruik van (keur)tuinen is niet toegestaan. Locaties met een afwijking voor 'horeca 6' moeten jaarlijks hun programmering kunnen overleggen aan de gemeente.

6.10 Bedrijven     

6.10.1 Algemeen     

De bedrijvensector in het plangebied bestaat voor het overgrote deel uit de vestigingen die zich richten op: industrie/bouw, onderhoud/reparatie, handel, vervoer/opslag, telecommunicatie en media/filmproductie.

6.10.2 Ontwikkeling     

Het is algemeen beleid om startende ondernemers (startersmilieus) en broedplaatsen te stimuleren in de binnenstad. Bedrijven met een lage geluidsbelasting in het plangebied kunnen bijdragen aan de (kleinschalige) functiemenging.

6.10.3 Uitgangspunten     

Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot het vestigen van nieuwe bedrijven. De uitgangspunten met betrekking tot nieuwe bedrijfsvestigingen worden in dit bestemmingsplan bepaald aan de hand van de Staat van Inrichtingen. De Staat van Inrichtingen is een lijst met een categorale indeling, waarbij per bedrijfssoort de mate van milieuhygiënische hinderlijkheid (geur, gevaar, geluid, stof ) wordt aangegeven. In de Staat van Inrichtingen behorende bij dit bestemmingsplan zijn vijf milieuhinder categorieën opgenomen: 1 tot en met 5. Categorie 1 en 2 betreffen bedrijfsactiviteiten die vanwege hun aard toelaatbaar zijn tussen of onmiddellijk naast woonbebouwing. Voorbeeld: een muziekinstrumentenmakerij met een vloeroppervlak tot 150 m² valt in categorie 1, heeft hetzelfde bedrijf een oppervlak tussen de 150 m² en 300 m² dan valt het in categorie 2. Heeft de muziekinstrumentenmakerij een vloeroppervlak groter dan 300 m² dan valt het in milieucategorie 3. Categorie 3 tot en met 5 betreft kleine tot (middel) grote industrie. Deze categorieën betreffen bedrijfsactiviteiten die vanwege hun aard slechts toelaatbaar zijn op afstand van woonbebouwing.

Bedrijven zijn overal en op alle bouwlagen toegestaan met uitzondering van de begane grond van panden met de bestemming 'Centrum - 2'. Voor het vestigen van nieuwe bedrijven gelden de maximaal toegestane milieuhindercategorieën 1 of 2. Bestaande bedrijven van categorie 3 zijn uitgezonderd. De bedrijfssoorten met bijbehorende milieuhindercategorie worden genoemd in de Staat van Inrichtingen behorende bij dit bestemmingsplan (zie verder Staat van inrichtingen, bijlage bij de regels).

Door middel van een afwijking bij omgevingsvergunning wordt de mogelijkheid geboden aan bedrijven uit een hogere milieuhindercategorie zich in het gebied te vestigen. Ook is een dergelijke afwijking mogelijk voor bedrijfssoorten die niet op de lijst voorkomen. Voorwaarden voor het verlenen van deze afwijking is, dat het bedrijf in vergelijking met de bedrijfssoorten die volgens de Staat van Inrichtingen zijn toegestaan, geen blijvende, onevenredige afbreuk doet aan het woon- en leefmilieu door hinder en/of gevaar. In samenhang hiermee kan als aanvullende eis worden gesteld dat het bedrijf de nodige voorzieningen treft.

6.11 Inpandige fietsenstallingen en parkeervoorzieningen     

6.11.1 Algemeen     

In 2013 is de nota Bereikbare Binnenstad vastgesteld door de deelraad Centrum. Hierin is het beleid rondom het verkeer voor stadsdeel Centrum tot het jaar 2025 vastgelegd. De unieke kwaliteit van de Amsterdamse binnenstad is dat alles te voet bereikbaar is. Deze aantrekkelijke eigenschap wil de gemeente behouden en versterken. Daarom ligt de prioriteit bij de voetganger – meer dan bij andere vormen van verkeer of vervoer. Door meer ruimte te winnen voor de fiets en het OV, wordt de bereikbaarheid van de binnenstad voor bezoekers en inwoners verbeterd. Zo verenigt het stadsdeel de ambities bereikbaar en aantrekkelijk. De binnenstad blijft bereikbaar voor alle verkeer.

In het Eindbeeld 2025 wordt de wens om de voetganger, de fietser en het openbaar vervoer (OV) optimaal te faciliteren verenigd met een efficiëntere en hoogwaardiger inrichting van straten en pleinen. Door een wijziging in de routering van het autoverkeer wordt de druk op de ruimte in de binnenstad verminderd. Hierdoor ontstaat de mogelijkheid om verschillende drukke verkeersknopen in het centrum overzichtelijk, begrijpelijk en mooi in te richten. Tevens wordt het eenvoudiger om drukke straten te herprofileren, met voldoende ruimte voor bestemmingsverkeer van bewoners, bedrijven en bevoorradings- en bouwverkeer. In straten met een smal profiel wordt onderzocht of auto en fiets veilig kunnen worden gemengd. In dit kader is het belangrijk dat de intensiteit van het gemotoriseerde verkeer wordt teruggebracht naar een aanvaardbaar niveau. Op deze manier wordt de fietscapaciteit van deze wegen aanzienlijk vergroot en komt er meer ruimte voor voetgangers. Deze visie draagt ook bij aan verbetering van de luchtkwaliteit en verminderen van het aantal verkeersongevallen.

6.11.2 Ontwikkeling     

Het aantal fietsers en fietsen in de binnenstad neemt al jaren in hoog tempo toe. De fiets in een ideaal vervoermiddel in de binnenstad, maar fietsen veroorzaken ook een druk op de openbare ruimte. Dit is het sterkst merkbaar rond publiekstrekkende bestemmingen, bij knooppunten van openbaar vervoer en op plekken waar niet voldoende fietsparkeervoorzieningen zijn voor bewoners.

6.11.3 Uitgangspunten     

Uitgangspunten inpandige fietsenstallingen

Inpandige fietsenstallingen zijn overal in het plangebied toegestaan in de eerste bouwlaag van een gebouw en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is er geen bezwaar tegen inpandige fietsenstallingen, zolang het straatbeeld geen overwegend gesloten karakter verkrijgt. Fietsenstallingen zijn in de eerste bouwlaag van gebouwen en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag of bouwlagen toegestaan.

Het realiseren van een ondergrondse fietsenstalling op gronden met de bestemming 'Verkeer', 'Tuin - 1', Tuin - 2 en Tuin - 3 is niet zondermeer toegestaan en kan alleen na afwijking van het bestemmingsplan worden gerealiseerd. Voor het realiseren van fietsenstallingen onder deze gronden geldt als voorwaarde dat het woon- een leefklimaat niet in onevenredige mate wordt aangetast. Voor het realiseren van fietsenstallingen onder de tuinbestemmingen geldt als aanvullend criterium dat het dak van de stalling ten minste één meter onder het omringende maaiveld geproje cteerd moet zijn. Op deze wijze wordt het gebruik van de daarboven gelegen gronden als tuin of groenvoorziening niet verhinderd.

Het realiseren van ondergrondse fietsenstallingen en ondergrondse parkeervoorzieningen mag niet leiden tot een verslechtering van de stand en kwaliteit van het grondwater. Ook mag het waterkerend vermogen van een aanwezige waterkering niet worden verminderd of teniet worden gedaan. Toetsing van dit laatste gebeurt door het uitvoeren van een geohydrologisch onderzoek. Dit onderzoek wordt ter toetsing voorgelegd aan Waternet.

Voor werkzaamheden gelegen in de binnen- en buitenbeschermingszone dient ontheffing op de keur te worden verkregen van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht.

Uitgangspunten parkeervoorzieningen voor auto's

In het bestemmingsplan zijn alleen bestaande inpandige garages toegestaan. Nieuwe garages kunnen alleen na afwijking van het bestemmingsplan worden gerealiseerd. Het college van B&W is bevoegd de (subcategorieën van de) bestemmingen "Verkeer", "Gemengd-1", "Gemengd-2" en "Maatschappelijk" te wijzigen, om in de kelder en het souterrain van gebouwen inpandige parkeervoorzieningen te realiseren. In de eerste bouwlaag van gebouwen mag alleen de toegang naar de parkeergarage worden gerealiseerd.

In de regels van het bestemmingsplan zijn stedenbouwkundige- en verkeerstechnische criteria opgenomen waaraan wordt getoetst bij het toepassen van de afwijkingsbevoegdheid. Bij nieuwe inpandige parkeervoorzieningen moet altijd worden getoetst of het woon- en leefklimaat niet in onevenredige mate wordt aangetast. Zo dient bijvoorbeeld te worden voorkomen dat het straatbeeld een gesloten karakter krijgt. Nieuwe inpandige parkeervoorzieningen langs grachten en waterwegen zijn alleen toegestaan als gebruik wordt gemaakt van een bestaande entree. Binnen het beschermd stadsgezicht is het niet gewenst dat langs grachten en waterwegen het straatbeeld (verder) wordt aangetast.

Voor het realiseren van een parkeervoorziening onder de bestemmingen 'Tuin - 1', Tuin - 2 en Tuin - 3 geldt als aanvullend criterium dat het dak van de parkeervoorziening ten minste één meter onder het omringende maaiveld geprojecteerd moet zijn. Op deze manier wordt het gebruik van de daarboven gelegen gronden als tuin of groenvoorziening niet verhinderd.

Voor een overzicht van bestaande garages/parkeervoorzieningen wordt verwezen naar de bijlagen van de toelichting, zie Bijlage 7 Overzicht inpandige parkeerplekken.

Bestaande garages, die op het moment van ter inzagelegging van dit bestemmingsplan legaal aanwezig zijn, mogen blijven. In de bijlage bij deze toelichting is een adressenlijst opgenomen van in het verleden vergunde garages, met daarbij het aantal vergunde parkeerplaatsen. Deze lijst is niet juridisch bindend gemaakt, omdat deze onvoldoende betrouwbaar is.

6.12 Overige functies     

6.12.1 Algemeen     

Onder de categorie 'overige functies' valt een aantal soorten 'gebruik' waarmee een ongewenste druk op het woon- en leefklimaat kan ontstaan. Nieuwvestiging of verdere uitbreiding van deze functies is niet wenselijk.

  • Een eerste groep wordt gevormd door prostitutie en seksinrichtingen. Bij seksinrichtingen gaat het om: seksclubs, seksbioscopen, seksautomatenhallen, sekstheaters en sekswinkels. Een darkroom valt hier niet onder. Een darkroom maakt deel uit van een horecagelegenheid of een sauna en wordt niet gezien als een zelfstandige functie.
  • De tweede groep bestaat uit: speelautomatenhallen, telefoon- en/of faxservice, geldwisselkantoren en smartshops.
  • De derde groep functies die onder de categorie 'overig' valt, bestaat uit: massagesalons, minisupermarkten, souvenirwinkels en seed-, head-, en growshops.
  • Tot slot is er een groep die wordt gevormd door gebruiksverboden op grond van het bestemmingsplan Winkeldiversiteit Centrum (zie 6.11.2). Deze nieuwe groep verboden omvat: de toeristenwinkel, toeristische dienstverlening, kantoren met baliefunctie gericht op toeristen, eetwinkels en voorzieningen gericht op entertainment.

Uit de categorie 'overig' zijn in het plangebied Groot Waterloo twee souvenirwinkels gevestigd in Jodenbreestraat 18 en Valkenburgerstraat 152h. En de eetwinkel die is gevestigd in Jodenbreestraat 52. Andere functies uit deze categorie zijn in het plangebied niet aanwezig.

6.12.2 Ontwikkelingen     

Bestemmingsplan Winkeldiversiteit

Op 18 juli 2018 is het bestemmingsplan Winkeldiversiteit Centrum vastgesteld met als doel: het niet verder laten afnemen van de winkeldiversiteit in het Centrum van Amsterdam. Het bestemmingsplan is de vervolgstap op het 'Voorbereidingsbesluit Postcodegebied 1012' zoals dat op 6 oktober 2017 in werking trad.

Aanleiding voor het opstellen van bestemmingsplan Winkeldiversiteit

In delen van het centrum is de invloed van de groeiende populariteit van Amsterdam bij toeristen en dagjesmensen steeds zichtbaarder in het winkel- en voorzieningenaanbod. Meer ondernemers verkopen producten die in grote hoeveelheden worden geproduceerd en verkocht en die vaak een hoge winstmarge hebben, zoals wafels, ijs en kaas. Deze potentieel hoge winstmarges in combinatie met de grotere passantenstromen in bepaalde gebieden, maakt vestiging op die locaties aantrekkelijker waardoor de huurprijzen van bedrijfspanden stijgen. De consument (dus ook de bewoner van de binnenstad) is daarnaast meer op zoek naar gemak en 'one-stop-shopping'. Met de gestegen populariteit van inkopen bij de supermarkten staat de traditionele buurtwinkel (bakker, slager, groenteboer) al lang onder druk. De gestegen populariteit van sommige toeristische gebieden zorgt voor een toenemende druk op deze buurtwinkels, maar ook voorzieningen voor bewoners en andere speciaalzaken verdwijnen steeds meer uit sommige (winkel)gebieden. Gevolg is dat in enkele, vooral drukke winkelstraten de typerende diversiteit in het winkel- en horeca-aanbod afneemt. Het aanbod wordt eenzijdiger in de vorm van op snelle consumptie gerichte winkels, voorzieningen (bijvoorbeeld leisure) en horeca. Diversiteit in het winkel- en voorzieningenaanbod en functiemenging zijn van groot belang voor de leefbaarheid van de (binnen)stad.

In de meeste bestemmingsplannen in de binnenstad is al sinds meerdere jaren een aantal gebruiksvormen 'bevroren'. Het betreft: smartshops, minisupermarkten, souvenirwinkels, headshops, seedshops, growshops, automatenhallen, geldwisselkantoren, telefoneerinrichtingen en massagesalons. Deze vormen van gebruik zijn alleen toegestaan daar waar dat op de verbeelding is aangeduid. Het bevriezen van deze gebruiksvormen heeft nog niet geleid tot een voldoende afname van de monocultuur aan winkels en voorzieningen, met name in de toeristisch-consumptieve sector. De diversiteit aan aanbod blijft verschralen. Al met al zorgt deze toeristisch-consumptieve sector ervoor dat de mensen die wonen en/of werken in Amsterdam vervreemd raken van dit deel van de stad. Het toevoegen van nieuwe categorieën aan de bevroren gebruiksvormen moet leiden tot het ontstaan van meer ruimte voor andersoortige winkels en voorzieningen. Dit teneinde meer diversiteit in het winkel- en voorzieningenaanbod te bewerkstelligen en daarmee de leefbaarheid van de stad te vergroten. Om het gemengde binnenstadsmilieu in stand te houden, is het daarom van belang dat niet op één enkele doelgroep georiënteerde branches en formules verder gaan overheersen.

Plangebied bestemmingsplan Winkeldiversiteit

Het plangebied van het paraplubestemmingsplan Winkeldiversiteit strekt zich ook uit over een deel van het plangebied van Groot Waterloo. In het bestemmingsplan Groot Waterloo is voor dit deel de regeling van het bestemmingsplan Winkeldiversiteit overgenomen.

Nieuwe groep gebruiksverboden 

Voor de toeristenwinkels, toeristische dienstverlening, kantoren met baliefunctie gericht op toeristen, eetwinkels en voorzieningen gericht op entertainment is een verbod tot vestiging opgenomen.

De nieuwe gebruiksvormen worden verboden in de straten die op de 'Kaart met straten' zijn aangegeven die als bij de regels van dit bestemmingsplan is gevoegd.

Toeristenwinkel

Deze detailhandelsvestigingen hebben hun (vaak eenzijdige) assortiment afgestemd op dagjesmensen en toeristen. Onder dagjesmensen en toeristen worden mensen verstaan die niet werken en/of wonen in Amsterdam, maar die als vrijetijdsbesteding gebruikmaken van de recreatieve en toeristische mogelijkheden van de stad, en al dan niet in de stad overnachten. De detailhandelsvestigingen zijn gevestigd in straten waar deze categorie bezoekers veelvuldig aanwezig is. De vestigingen gebruiken vaak opvallende reclamemiddelen, communiceren grotendeels in vreemde talen en kennen weinig tot geen klantenbinding.

Toeristische dienstverlening

Net als de toeristenwinkel, zijn ook vestigingen voor consumentenverzorgende dienstverlening gelegen in de drukbezochte toeristische delen van de stad. Zij gebruiken eveneens vaak opvallende reclamemiddelen, communiceren grotendeels in vreemde talen en kennen weinig tot geen klantenbinding. Meer specifiek kenmerken deze vestigingen zich door het leveren van goederen en diensten direct aan dagjesmensen en/of toeristen ten behoeve en ter ondersteuning van de vrijetijdsbesteding en het recreatieve verblijf in Amsterdam. In deze categorie vallen onder meer zaken die kaartjes verkopen voor uitstapjes, experiences en musea, de verhuur van fietsen, al dan niet gecombineerd met begeleidende tours, tijdelijke opslag van koffers en andere reisattributen, alsmede afhaalservices voor sleutels die toegang geven tot bijvoorbeeld 'short stayverblijven' en/of 'vakantieverhuurwoningen'.

Kantoren met baliefunctie gericht op toeristen 

Van kantoren met baliefunctie gericht op toeristen is nog geen concreet voorbeeld gesignaleerd. Het gaat om dezelfde kenmerken' als bij toeristische dienstverlening', zij het dat de bedrijvigheid niet als consumentverzorgende dienstverlening is te kwalificeren, maar als kantoor met baliefunctie.

Voorzieningen gericht op entertainment 

Deze bijzondere voorzieningen worden gekenmerkt door beleving, spanning en sensatie. Inzet van proppers, rijvorming op straat en een hoge omzetsnelheid wat betreft bezoekers zijn hierbij veelvoorkomende verschijnselen. Deze voorzieningen hebben doorgaans geen authentieke, maar een speciaal voor de voorziening ontworpen collectie. Het eventuele artistieke, historische of educatieve karakter van dergelijke voorzieningen is ondergeschikt aan het bieden van entertainment en/of productverkoop. De bedrijfsvoering wordt gekenmerkt door winstoogmerk. Tot slot worden dergelijke voorzieningen vaak in meerdere steden gevestigd. Het aanbod is daarmee niet uniek voor en in Amsterdam. Onder bijzondere voorzieningen vallen onder meer musea over drugs, erotiek, en voedsel/drank zoals bier, kaas en stroopwafels. Ook experiences maken deel uit van bijzondere voorzieningen. Hieronder vallen onder meer (thematisch) sensatietheater en (thematische) entertainmentactiviteiten al dan niet voor grotere groepen zoals vrijgezellenfeesten.

Eetwinkel

Deze winkels hebben vaak een eenzijdig assortiment dat voornamelijk bestaat uit niet-versbereide producten al dan niet met een hoog suiker- en/of vetgehalte. Deze producten zijn gericht op passanten en recreanten, die weinig tijd in de winkel spenderen, waardoor sprake is van weinig tot geen klantenbinding. Onder deze categorie vallen onder andere winkels waar in hoofdzaak ijs wordt verkocht, maar ook winkels waar het aanbod hoofdzakelijk bestaat uit onder andere donuts, wafels voorzien van een zoete topping, macarons, gevulde croissants, belegde broodjes e.d.

Voorts zijn de verduidelijkte begripsomschrijvingen uit het bestemmingsplan winkeldiversiteit overgenomen. Dit betreft de begrippen growshop, headshop en seedshop. Ook het begrip seksinrichting is verduidelijkt, daar waar het gaat om het onderdeel detailhandel in seksartikelen. Een kleine wijziging is aangebracht in het begrip mengformule. Daarnaast is ook een regeling en begripsomschrijving van de minisupermarkt en souvenirwinkel geïntroduceerd.

Minisupermarkt 

Een minisupermarkt is een supermarkt met een oppervlakte tot en met 400 m². Een 'gewone' supermarkt is 'een relatief grote zelfbedieningswinkel waar voedingsmiddelen, waaronder ook verse groente, brood en vlees, en huishoudelijke artikelen worden verkocht. Het is een winkel waar men de dagelijkse huishoudelijke benodigdheden kan kopen.

Souvenirwinkel

Ter toelichting op souvenirwinkel dient het volgende. Het is niet doenlijk en evenmin zinvol om een uitputtende opsomming te geven van alle souvenirs die er op de markt zijn. De branche is creatief en er komen telkens nieuwe producten bij. Om toch een idee te geven, moet bij souvenirs niet alleen worden gedacht aan poppen in Volendamse- of ander klederdrachten, (houten) molentjes, sleutelhangers met (afbeeldingen van) kazen, molentjes, tulpen, klompjes en dergelijke, maar ook aan textiel (sweaters, sjaals, mutsen, schoeisel), aardewerk (bekers, mokken, borden, Delftsblauwe figuurtjes) en lepeltjes, voorzien van een opdruk met nationale-, streek- of Amsterdamse symbolen. Over het algemeen gaat het daarbij om massaproducten. Tot Amsterdamse symbolen worden ook artikelen gerekend die appelleren aan de bekendheid van de stad vanwege de eenvoudige beschikbaarheid van drugs en seks; producten voorzien van afbeeldingen van bijvoorbeeld cannabisblad en artikelen met seksgerelateerde vormen en afbeeldingen kwalificeren daarom eveneens als souvenirs.

Naast de aard van de producten is daarom ook de omvang bepalend voor het oordeel of de detailhandelsvestiging wordt aangemerkt als souvenirwinkel. Wanneer meer dan 50% van het bruto bedrijfsvloeroppervlak wordt gebruikt voor de verkoop van souvenirs dan wordt de zaak beoordeeld als souvenirwinkel. Net als grow-, head-, seed- smartshops en minisupermarkten zijn "echte" souvenirwinkels uitsluitend toegestaan daar waar zij als zodanig op de verbeelding zijn aangeduid.

Eerder geformuleerde restrictieve regels.

Seed-, head-, grow- en smartshops, automatenhallen, geldwisselkantoren, telefoneerinrichtingen en massagesalons zijn gebruiksvormen die al sinds meerdere jaren in de meeste bestemmingsplannen in de binnenstad alleen zijn toegestaan daar waar dat op de verbeelding is aangeduid.



Seed-, head-, grow- en smartshops worden in het bestemmingsplan als detailhandel gezien. In een seedshop worden zaden en planten verkocht die een psychoactieve werking hebben. Een smartshop verkoopt 'stoffen' met een soortgelijk effect. Een headshop is gericht op de verkoop van producten voor het gebruik van drugs, bijvoorbeeld voor het roken van cannabis. De psychoactieve stoffen zelf worden in een headshop dus niet verkocht. In een growshops worden artikelen verkocht voor het kweken van cannabis. Onder andere verlichting, kweekpotten, aarde en meststoffen.

De definitie van een growshop is in vergelijking tot recent geactualiseerde bestemmingsplannen, aangepast. Nieuwe wetgeving (gewijzigde Opiumwet 2015) maakt dat beroeps- en bedrijfsmatige illegale hennepteelt strafbaar is gesteld. Een growshop zoals bedoeld in de begripsomschrijving in de planregels van het bestemmingsplan, richt zich echter op thuisgebruik en niet op de beroeps- en bedrijfsmatige illegale teelt. De omschrijving ziet hierop toe.

Coffeeshops

Het coffeeshopbeleid wordt niet geregeld in bestemmingsplannen, maar is met een exploitatievergunning, gekoppeld aan een gedoogbeschikking om softdrugs te verkopen. De in het plangebied gevestigde coffeeshops hebben een exploitatievergunning voor horeca 4.

6.12.3 Uitgangspunten     

Met het bestemmingsplan Winkeldiversiteit is eenzelfde regime gecreëerd voor de functies en branches die de diversiteit bedreigen.

In concreto betekent dit dat nieuwe vestigingen van de volgende functies verboden zijn:

  • growshops;
  • headshops;
  • seedshops;
  • smartshops;
  • souvenirwinkels;
  • minisupermarkten;
  • telefoneerinrichtingen;
  • automatenhallen;
  • geldwisselkantoren;
  • massagesalons;
  • toeristenwinkels;
  • toeristische dienstverlening;
  • kantoren met baliefunctie gericht op toeristen;
  • eetwinkels;
  • voorzieningen gericht op entertainment.

Voor zover deze functies aanwezig waren voordat het verbod in werking trad of zal treden, geldt het verbod niet. Van de gebruiksverboden kan -binnenplans- bij omgevingsvergunning worden afgeweken.

Betekenis van de uitgangspunten voor het plangebied Groot Waterloo

  • De souvenirwinkel gevestigd op de Valkenburgerstraat 152h, heeft een aanduiding op de verbeelding. Met deze aanduiding zijn de vestigingen vastgelegd (bevroren). Deze vestiging mag blijven. Initiatieven voor uitbreiding worden niet gehonoreerd.
  • De souvenirwinkel die is gevestigd op Jodenbreestraat 18 is gelegen in het gebied van de Kaart met straten die als bijlage bij de regels is opgenomen.
  • Met het oog op het behoud van een aantrekkelijk woon- en leefklimaat is uitbreiding of nieuwvestiging van: growshops, headshops, seedshops, smartshops, souvenirwinkels, minisupermarkten, telefoneerinrichtingen, automatenhallen, geldwisselkantoren en massagesalons niet toegestaan.
  • Toeristenwinkels, toeristische dienstverlening, kantoren met baliefunctie gericht op toeristen, eetwinkels en voorzieningen gericht op entertainment worden voor het deel van het plangebied Groot Waterloo dat op de 'Kaart met straten' is aangegeven, niet toegestaan. Uitzondering op dit verbod is de eetwinkel die is gevestigd op Jodenbreestraat 52 die in het gebied van de Kaart met straten is gelegen.
  • In het gehele plangebied Groot Waterloo zijn mengformules niet toegestaan in smartshops, minisupermarkten, souvenirwinkels, seed- head en growshops. (Van een mengformule is sprake wanneer in detailhandel of in consumentverzorgende dienstverlening tegen betaling etenswaren en/of dranken worden verstrekt voor gebruik ter plaatse. Het horecadeel van een winkel is zichtbaar ondergeschikt aan de hoofdfunctie.) 

    Mengformules zijn niet toegestaan in eetwinkels en ook niet in winkels met een voedselwarenassortiment in het op de 'Kaart met straten' aangegeven een deel van het plangebied Groot Waterloo.
  • De (ver)nieuw(d)e begripsomschrijvingen gelden voor het gehele plangebied Groot Waterloo.
  • Nieuwe seksinrichtingen, waaronder ook sekswinkels vallen, zijn niet toegestaan. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval niet begrepen een darkroom, dat wil zeggen een donkere ontmoetingsruimte die onderdeel uitmaakt van een horecagelegenheid of sauna, waarin uitsluitend op vrijwillige basis en zonder materiële vergoeding seksuele handelingen kunnen plaatsvinden.

6.12.4 Overzicht van de verschillende bestemmingen in het bestemmingsplan Groot Waterloo     

soort bebouwing en gebied bestemming functies begane grond/kelder functies verdiepingen
bebouwing in winkelstraten Centrum - 2 detailhandel plus cd

kantoren met baliefunctie
kantoren

bedrijven

voorzieningen

wonen
bebouwing in gemengde winkelstraten Centrum - 3 detailhandel plus cd

kantoren

bedrijven

voorzieningen
kantoren

bedrijven

voorzieningen

wonen
bebouwing <1000m2 Gemengd - 1 wonen

kantoren

bedrijven

voorzieningen

detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening (cd)
wonen

kantoren

bedrijven

voorzieningen
bebouwing > 1000m2 Gemengd - 2 kantoren

bedrijven

voorzieningen

detailhandel en cd
kantoren

bedrijven

voorzieningen
bebouwing > 1000m2

plus horeca 5
Gemengd - 2.5 kantoren

bedrijven

voorzieningen

detailhandel en cd

horeca 5
kantoren

bedrijven

voorzieningen

horeca 5
bebouwing voor maatschappelijke

voorzieningen
Maatschappelijk maatschappelijke voorzieningen zoals onderwijs (plus eventueel bijbehorende kinderopvang), welzijnsvoorzieningen, medische- en sociaal- culturele voorzieningen. maatschappelijke voorzieningen zoals onderwijs (plus eventueel bijbehorende kinderopvang), welzijnsvoorzieningen, medische- en sociaal- culturele voorzieningen.

Hoofdstuk 7 Het bestemmingsplan     

7.1 Inleiding     

In de voorgaande hoofdstukken is de bestaande toestand en de cultuurhistorische ontwikkeling van het plangebied beschreven en geanalyseerd en is het gemeentelijk beleid dienaangaande verwoord. In dit hoofdstuk wordt stilgestaan bij de vertaling van het beleid in de regels en de verbeelding die tezamen het bestemmingsplan vormen.

Een van de uitgangspunten van de bestemmingsplannen voor stadsdeel Centrum is het opstellen van bestemmingsplannen zonder uitwerkingsplicht. Daarnaast is een uitgangspunt bij het opstellen van de regels om zo weinig mogelijk weg te bestemmen. Indien en voor zover functies en/of bebouwing als ongewenst zijn aangemerkt, zijn hiervoor speciale regels opgenomen. Het overgrote deel van de functies is ondergebracht in gemengde bestemmingen. Hiermee wordt beoogd de dynamiek van de functies tot uitdrukking te brengen en die dynamiek te waarborgen. In paragraaf 7.4 worden de diverse bestemmingen toegelicht.

7.2 Afwijkingsbevoegdheden     

Met het bestemmingsplan wordt beoogd de bestaande toestand in het plangebied te regelen en het gemeentelijk beleid te vertalen. Dit heeft geleid tot een grote hoeveelheid gebruiksregels en bouwregels. Middelen om een bestemmingsplan voldoende flexibel te houden zijn de afwijkingsbevoegdheden. De afwijkingsbevoegdheden zijn bedoeld voor de bouwregels, bijvoorbeeld afwijken van de maximaal toegestane bouwhoogte, en voor de bijzondere gebruiksbepalingen, zoals een afwijking van het maximum vloeroppervlak. In de regels zijn de bevoegdheden van criteria voorzien. Een belangrijk algemeen criterium is dat de toepassing van een afwijkingsbevoegdheid niet tot gevolg mag hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Elk verzoek om toepassing van een van deze bevoegdheid zal aan de criteria worden getoetst. Voldoen aan de criteria betekent niet per definitie dat een omgevingsvergunning die toestemming geeft om van het bestemmingsplan af te wijken, wordt verleend. Ruimtelijke ordening is immers belangenafweging.

Voor een omgevingsvergunning die toestemming geeft tot het binnenplans afwijken van het bestemmingsplan geldt een beslistermijn van acht weken. Belanghebbenden kunnen nadat een beslissing op de aanvraag is genomen, een bezwaarschrift indienen.

7.3 De verbeelding     

Sinds 1 januari 2010 wordt niet meer gesproken van een plankaart, maar van een digitale en analoge verbeelding. Op die datum is de digitaliseringsverplichting uit de Wet ruimtelijke ordening volledig in werking getreden. Om aan de wettelijke verplichting te voldoen, dient de verbeelding op twee wijzen beschikbaar te worden gesteld: zowel analoog als digitaal. Beide verbeeldingen moeten in samenhang met de regels kunnen worden gelezen en begrepen. Bij discrepantie heeft de digitale verbeelding voorrang op de analoge.

Op de verbeelding met legenda zijn de verschillende bestemmingen te vinden. Het bestemmingsplan kent de volgende bestemmingen:

De archeologische verwachtingswaarden zijn met bovengenoemde bestemming Waarde - archeologie in het bestemmingsplan verankerd.

Het bestemmingsplan beoogt voorts de bescherming van de cultuurhistorische en architectonische waarden. De bescherming van deze waarden is geregeld in de bestemming Waarde - cultuurhistorie, waar de gronden, naast de op de verbeelding aangegeven andere bestemmingen, tevens zijn bestemd voor het behoud, herstel en versterking van deze waarden. De bestemming is primair ten opzichte van de andere aan de gronden gegeven bestemmingen, zodat daarmee duidelijk is dat het belang van de bescherming van het stadsgezicht voorop staat.

De opbouw van de bestemmingsregels is, overeenkomstig de landelijk voorgeschreven Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012, als volgt: bestemmingsomschrijving, bouwregels, nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels.

Op de verbeelding komen tevens functieaanduidingen voor. Daarnaar wordt in de regels verwezen, opdat de aanduidingen bindend zijn. Een voorbeeld hiervan is de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - horeca 3 in de eerste bouwlaag', hetgeen betekent dat een horeca 3- gelegenheid uitsluitend is toegestaan in de eerste bouwlaag, daar waar op de verbeelding deze aanduiding voorkomt.

Naast functieaanduidingen zijn ook bouwaanduidingen op de verbeelding opgenomen. Een voorbeeld hiervan is 'specifieke bouwaanduiding - orde 1'. Dit type specifieke bouwaanduidingen geeft de architectonische waardering aan binnen de bestemming 'Waarde-cultuurhistorie' en is gebruikt ter vervanging van de waarderingskaart die voorheen als separate kaart onderdeel van de bestemmingsplanregels uitmaakte. Met de bouwaanduidingen zijn de waarderingen in het bestemmingsplan geïntegreerd.

Tenslotte kent het bestemmingsplan een algemene gebiedsaanduiding 'overige zone - ondergronds railtracé'. Deze gebiedsaanduiding legt de locatie vast van het metrostation Nieuwmarkt en het railtracé van de Oostlijn in dit bestemmingsplan met alle daarbij behorende voorzieningen. Deze algemene gebiedsaanduiding is geregeld in artikel 20. Tevens zijn hier de bouwregels opgenomen die gelden voor het bouwen ten behoeve van het ondergronds railtracé en - metrostation.

7.4 De bestemmingen     

7.4.1 Centrum - 2     

De straten die als winkelstraten zijn aangemerkt hebben de bestemming 'Centrum - 2' gekregen. In het plangebied Groot Waterloo zijn dit de Jodenbreestraat (even zijde), de Valkenburgerstraat (oneven zijde), Muiderstraat (oneven zijde) en Waterlooplein (oneven zijde) tussen de Amstel en het Mr.Visserplein. In panden met de bestemming 'Centrum - 2'' zijn in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag (kelder/souterrain) alleen publieksfuncties toegestaan. Hieronder vallen:

  • detailhandel;
  • kantoren met baliefunctie;
  • consumentverzorgende dienstverlening;
  • galeries;
  • horeca, alleen waar dat op de planverbeelding is aangeduid

Op de verdiepingen zijn de volgende functies toegestaan: kantoren, voorzieningen (tot maximaal 1.000 m2 per vestiging), galeries, kinderopvang en bedrijven. Ook voor woningen geldt dat deze alleen op de verdiepingen zijn toegestaan. Voor al deze functies geldt dat bestaande (legale) uitzonderingen zijn toegestaan.

7.4.2 Centrum - 3     

De even zijde van de Valkenburgerstraat is bestemd als "Centrum - 3". In panden met de bestemming 'Centrum - 3' zijn in de eerste bouwlaag alleen publieksfuncties toegestaan. Hieronder vallen:

  • detailhandel;
  • kantoren met baliefunctie;
  • consumentverzorgende dienstverlening;
  • galeries;

Op de verdiepingen zijn de volgende functies toegestaan: kantoren, voorzieningen (tot maximaal 1.000 m2 per vestiging), galeries, kinderopvang en bedrijven. Ook voor woningen geldt dat deze alleen op de verdiepingen zijn toegestaan. Voor al deze functies geldt dat bestaande (legale) uitzonderingen zijn toegestaan.

7.4.3 Gemengd - 1     

De meeste bebouwing heeft de bestemming Gemengd - 1. Wonen is op alle verdiepingen toegestaan. Winkels en consumentverzorgende dienstverlening zijn in de bestemming Gemengd - 1 toegestaan op de begane grond, in de kelder en het souterrain. Dit geldt niet voor bebouwing langs grachten en waterwegen, daar is geen detailhandel toegestaan. De uitzonderingen (bestaande vestigingen) zijn op de planverbeelding aangeduid met de aanduiding "detailhandel" (dh). Een andere uitzondering is bebouwing op hoeken van grachten/waterwegen met straten en op hoeken van grachten/waterwegen met doorgaande stegen: ook daar zijn winkels wel toegestaan op de begane grond. De maximale vestigingsgrootte bedraagt 300 m2.

Voorzieningen mogen niet groter zijn dan 1.000 m2. Kinderopvangvoorzieningen zijn onder voorwaarden toegestaan tot maximaal één per bouwblok.

7.4.4 Gemengd - 2     

Panden waar uitsluitend niet-woonfuncties zijn toegestaan zijn bestemd als Gemengd - 2. Op gronden met deze bestemming zijn de volgende functies toegelaten: detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening (uitsluitend in de eerste bouwlaag), kantoren, openbare en bijzondere voorzieningen, galeries, bedrijven, inpandige en ondergrondse parkeervoorzieningen en fietsenstallingen. Wonen is binnen deze varianten uitgesloten. De bestemming 'Gemengd', met een toevoeging die begint met een '- 2' is gegeven aan panden of combinaties van panden met een niet-woonfunctie, waarvan het bruto vloeroppervlak 1000 m2 of meer bedraagt. In deze panden bevinden zich geen zelfstandige woningen.

De bestemming 'Gemengd - 2' is de standaard.

In geval van 'Gemengd - 2.5' is naast de standaard toegelaten functies horeca 5 (hotel) toegestaan. Deze functie is in alle bouwlagen toegestaan. In het voormalige bestemmingsplan was bij de bestemming Gemengd - 2.5 een AFWIJKINGwijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het realiseren van een restaurant. Doordat dergelijke functiewijzigingen doorgaans worden vergund met toepassing van de "kruimelgevallenregeling" is de wijzigingsbevoegdheid geschrapt.

7.4.5 Groen     

Binnen de bestemming 'Groen' zijn de volgende functies toegelaten: beplanting, plantsoenen, parken, pleinen, speelplaatsen, straatmeubilair en bijbehorende fiets- en voetpaden. Grote ontwikkelingen zoals evenementen of ondergrondse parkeergarages zijn hier niet in opgenomen, gelet op de beperkte omvang van het bestemmingsvlak "Groen" in dit bestemmingsplan.

7.4.6 Maatschappelijk     

Panden met de bestemming 'Maatschappelijk' zijn gereserveerd voor maatschappelijke voorzieningen zoals onderwijs (plus eventueel bijbehorende kinderopvang), welzijnsvoorzieningen, medische- en sociaal- culturele voorzieningen. Het bedrijfsvloeroppervlak van maatschappelijke voorzieningen mag per vestiging niet meer dan 1000 m2 bedragen. Bestaande maatschappelijke voorzieningen met een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 1000 m2 mogen worden gehandhaafd maar niet worden vergroot. Om te voorkomen dat panden met de bestemming 'Maatschappelijk' voor maatschappelijke functies verloren gaan, is omzetten naar wonen niet toegestaan. Voor panden met de maatschappelijke bestemming gelden in grote lijnen dezelfde bebouwingsregels als voor de gemengde bestemmingen.

7.4.7 Tuin -1, -2, -3     

De tuinen en erven behorende bij de in het plangebied voorkomende panden zijn als 'Tuin - 1', 'Tuin - 2' of 'Tuin - 3' bestemd. De onbebouwde delen van tuinen en erven die op binnenterreinen zijn gelegen hebben de bestemming 'Tuin - 1' gekregen. De bestemming 'Tuin - 1' bevat een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken voor de bouw van schuurtjes. De schuurtjes zijn aan maximale maten gebonden.

Tuinen die grenzen aan de openbare ruimte, zijn bestemd voor 'Tuin - 2'. Op deze tuinen mogen geen nieuwe gebouwen worden opgericht. Op gronden met de bestemming 'Tuin - 2' is een erfafscheiding met een hoogte van 1 meter toegestaan. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor een erfafscheiding tot 2 meter hoog. De aanwezige erfafscheidingen met een grotere bouwhoogte mogen worden gehandhaafd.



De bestaande bebouwing op binnenterreinen heeft de bestemming 'Tuin - 3' gekregen. Deze bebouwing mag gehandhaafd worden en geheel worden vernieuwd, doch niet worden vergroot. Hierbij dient het bestaande volume in acht te worden genomen. Peildatum is de terinzagelegging van het ontwerp van het plan. Ingeval de hoofdbebouwing op hetzelfde perceel wordt gesloopt, mogen de bestaande (bij)gebouwen op de gronden met de bestemming 'Tuin - 3' op hetzelfde bouwperceel niet worden gehandhaafd.

Net als de andere bestemmingen kent ook de tuinbestemming een afwijkingsbevoegdheid voor ondergrondse parkeervoorzieningen en/of fietsenstallingen. De bovenkant van het dak dient minimaal één meter onder het maaiveld te worden geprojecteerd opdat daar een laag grond van een meter dik op kan worden aangebracht om beplanting mogelijk te maken. De bestemming kent verder bijzondere gebruiksbepalingen en een stelsel van nadere eisen.

7.4.8 Verkeer     

Deze bestemming is bedoeld voor het verkeersareaal en de openbare ruimte. Voor de inrichting van de openbare ruimte zijn regels gegeven, zoals de maximale bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde. De regels bevatten ook voor deze bestemming een afwijkingsbevoegdheid voor ondergronds parkeren en het stallen van fietsen, en een stelsel van nadere eisen.

7.4.9 Water     

Voor in de gehele binnenstad is een ontwerpbestemmingsplan 'Water' opgesteld dat door de stadsdeelraad op 26 juni 2012 is vastgesteld. Met ingang van 20 november 2013 is dit bestemmingsplan onherroepelijk geworden. In verband hiermee is het water buiten het bestemmingsplan Groot Waterloo gelaten.

7.4.10 Bestemming Waarde - archeologie 1, 2 en 3     

Op basis van de archeologische verwachtingswaarden is een bestemming Waarde-archeologie opgenomen. Waarde - archeologie is gegeven aan gronden met een hoge archeologische verwachting. Al naar gelang de verwachtingswaarde, wordt bij voorgenomen uitvoering van ondergrondse werken en bouwwerken een archeologisch rapport verlangd. Voor de uitvoering van ondergrondse werken van een bepaalde omvang is een omgevingsvergunning vereist. Bij de vergunningaanvraag moet een rapport worden ingediend. Ook hier geldt dat bij een hogere verwachtingswaarde de vergunning vereist is bij een kleine ingreep, terwijl bij een lagere verwachtingswaarde pas bij een forsere ingreep een omgevingsvergunning is vereist.

Aan zowel de omgevingsvergunning voor ondergronds bouwen als de omgevingsvergunning voor ondergrondse werken kunnen voorschriften worden verbonden met het oog op de archeologische monumentenzorg. De dubbelbestemming is primair ten opzichte van de andere aan de gronden gegeven bestemmingen.

7.4.11 Bestemming Waarde- cultuurhistorie     

Op 29 januari 1999 is het besluit tot aanwijzing van de Amsterdamse Binnenstad tot beschermd stadsgezicht genomen. In Hoofdstuk 4 is uitvoerig aandacht besteed aan de cultuurhistorische ontwikkeling. Het beleid over de waardering van gebouwen is opgenomen in paragraaf 5.4. Alle gronden in het plangebied hebben deze bestemming. Behoud van de cultuurhistorische- en architectuurhistorische waarden staat bij gronden met deze bestemming voorop. Om die reden is de bestemming primair gemaakt aan de overige aan deze gronden gegeven bestemmingen, met uitzondering van de bestemmingen Waarde - archeologie. Dit betekent dat aanvragen om omgevingsvergunning altijd eerst dienen te worden getoetst aan de regels van de bestemming.

Het bestemmingsplan beoogt de karakteristiek van het stadsgezicht te behouden, te herstellen en/of te versterken. De karakteristiek is in de verbeelding geïntegreerd door middel van specifieke bouwaanduidingen die de architectonische waardering weergeven. In de regels is het beleid ten aanzien van de diverse waarderingen neergelegd. De omgevingsvergunning, in het bijzonder artikel 2.1 lid 1 onder h van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (sloop binnen beschermd stadsgezicht), is het juridische handvat om afbraak te voorkomen. De regels die zijn gegeven over de wijze van herstel, materiaalgebruik, maatvoering, detaillering en dergelijke, gelden als toetsingskader bij aanvragen om omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (bouwen van een bouwwerk).

7.4.12 Bestemming Waterstaat/Waterkering     

In het plangebied is een waterkering aanwezig. Deze heeft de bestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Dat betekent dat de bestemming geldt, naast de andere bestemmingen die aan de gronden zijn gegeven. De regels die gelden voor deze bestemming gaan voor die van de andere bestemmingen, met uitzondering van de regels voor de bestemmingen Waarde - archeologie, die voorrang hebben op de regels voor 'Waterstaat/Waterkering'. Op en in de tot ' Waterstaat/Waterkering' bestemde gronden mogen uitsluitend waterstaatkundige bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht die noodzakelijk zijn in verband met de waterhuishouding.

7.5 De aanduidingen     

Bijna alle bestemmingen hebben wel een of meer functieaanduidingen of bouwaanduidingen. Bijvoorbeeld aanduidingen die aangeven waar welk type horeca is toegestaan. Daarnaast zijn er bijvoorbeeld bouwaanduidingen voor onderdoorgangen en voor de architectonische waardering.

7.6 Bouw- en gebruiksregels     

Bij alle bestemmingen zijn bouwregels opgenomen. Deze regels vloeien grotendeels voort uit de ruimtelijke en functionele beschrijving van het gebied en het gemeentelijke beleid zoals verwoord in de hoofdstukken 2, 5 en 6. Enkele bepalingen worden nader toegelicht.

De regeling voor goot- en bouwhoogten en de ligging van de achtergevelrooilijn is in hoofdstuk 5 toegelicht. Om te voorkomen dat zogenaamde onderstukken (bebouwing in één bouwlaag) ontstaan, waardoor het gewenste gevelbeeld verstoord zou worden, bedraagt de bouwhoogte van gebouwen minimaal 9 meter. Deze bepaling geldt niet voor aan- en uitbouwen en daar waar op de verbeelding een lagere bouwhoogte is aangeduid. Een belangrijke bepaling is voorts de gegarandeerde ontsluiting van hogere bouwlagen. Het samenvoegen van panden is niet toegestaan. Bij nieuwbouw moet de gebouwbreedte van de te slopen bebouwing worden gehandhaafd.

Het geheel aan bouwregels wordt gecompleteerd door een stelsel van nadere eisen. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering en afmeting van bebouwing. Hieronder zijn het aantal bouwlagen en de dakconstructie mede begrepen. Nadere eisen kunnen worden gesteld indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht of in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

Bij de diverse bestemmingen zijn bevoegdheden van het bevoegd gezag tot het bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels opgenomen, met objectieve criteria waaraan wordt getoetst. De criteria zijn nader beschreven in de toelichting. Toepassing van een afwijkingsmogelijkheid mag in elk geval niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of dat aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied onevenredige afbreuk wordt gedaan.

De specifieke gebruiksregels die gelden voor de verschillende functies zijn eveneens opgenomen. Het gaat dan bijvoorbeeld om maximale vloeroppervlaktematen van functies, of regels waaruit blijkt in welke bouwlaag functies zich mogen bevinden. Het bestemmingsplan beoogt het dynamische karakter van het plangebied te behouden en te versterken en de functiemenging te handhaven.

7.7 Algemene regels     

Naast een standaard antidubbeltelbepaling is in de algemene regels in een algemene bouwregel geregeld dat bepaalde geringe overschrijdingen van bestemmingsgrenzen en bebouwingsregels zijn toegestaan.

Voorts is een aantal algemene regels opgenomen met betrekking tot het bij omgevingsvergunning afwijken, zoals voor balkons, voor bergbezinkbassins en elektronische communicatiemiddelen.

Ook kan worden afgeweken bij omgevingsvergunning voor de plaatsing van een scootmobielstalling. Dit kan uitsluitend wanneer het dient voor het veilig stallen van scootmobiels voor ouderen en gehandicapten. De stalling mag niet groter zijn dan strikt noodzakelijk voor het stallen van de scootmobiel. De afwijking wordt toegestaan voor de duur van het noodzakelijke gebruik door de aanvrager. Nadien dient de stalling te worden verwijderd.

In de algemene regels is ook de algemene gebiedsaanduiding ondergronds railtracé opgenomen met de daarbij behorende bouwregels.

Voorts is hier een algemene afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Het betreft de mogelijkheid om de 'Staat van Inrichtingen' te wijzigen in die zin dat hieraan functies kunnen worden toegevoegd of de daarin opgenomen functies kunnen worden ingedeeld bij een andere milieucategorie.

7.8 Algemeen gebruiksverbod     

Met het van kracht worden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 1 oktober 2010 is het verbod om in strijd met het bestemmingsplan te handelen (of in termen van de Wabo 'projecten uit te voeren') in artikel 2.1, aanhef en onder c, van die wet opgenomen. Het bestemmingsplan is met andere woorden niet langer de plaats voor een algemeen gebruiksverbod. Deze zijn derhalve dan ook niet meer in het bestemmingsplan opgenomen.

7.9 Overgangsrecht     

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor hoe de overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik in bestemmingsplannen dienen te luiden. Kort samengevat zijn hieronder de belangrijkste punten vermeld.

Voor bouwwerken die aanwezig zijn op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan of die nog gebouwd kunnen worden op basis van een bouwvergunning en die afwijken van het bestemmingsplan geldt, dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd. De overgangsbepalingen voor bouwwerken bevat een calamiteitenregeling en een regeling op grond waarvan het bevoegd gezag eenmalig kan afwijken voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk dat onder de overgangsbepalingen valt met maximaal 10%.

De overgangsregels voor het gebruik bepalen dat het gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is, mag worden voortgezet. Het met het bestemmingsplan strijdige gebruik mag niet worden veranderd in een ander strijdig gebruik, tenzij daardoor de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. Indien het strijdige gebruik langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten.

De overgangsbepalingen zijn niet van toepassing op bestaande bouwwerken die zijn gebouwd zonder vergunning en bestaand gebruik in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Hoofdstuk 8 Milieu-aspecten     

8.1 Geluidhinder     

In de Wet geluidhinder zijn normen voor toelaatbare geluidniveaus opgenomen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in buitennormen (geluidbelasting op de gevel) en binnennormen (binnenwaarde). De geluidhindernormen gelden voor woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen (zoals een kinderdagverblijf) gelegen binnen de geluidzone van een (spoor)weg of gezoneerd industrieterrein. Onder een geluidzone wordt een aandachtsgebied verstaan aan weerszijden van een (spoor)weg en rondom een industrieterrein waar de geluidhindernormen van de Wet geluidhinder van toepassing zijn. Omdat voor trams wettelijk geen snelheidsbeperking geldt, hebben ook deze autovrije wegen een geluidzone. Wegen met een snelheidsbeperking van 30 km/uur kennen daarentegen volgens de Wet geluidhinder geen zone. Als een bestemmingsplan nieuwe geluidgevoelige bestemmingen in een zone mogelijk maakt, is toetsing aan geluidnormen van de Wet geluidhinder noodzakelijk.

8.1.1 Wegverkeer     

Het bestemmingsplangebied Groot Waterloo ligt binnen de geluidzones van (combinaties van) wegen en van een hoofdspoorweg. Het betreft de volgende (spoor-)wegen:

  • IJtunnel/(nieuwe) Foeliestraat, Valkenburgerstraat, Meester Visserplein, Jonas Daniel Meijerplein, Weesperstraat;
  • Blauwbrug 256, Waterlooplein, Muiderstraat, Plantage Middenlaan;
  • Amstel;
  • Prins Hendrikkade, Kattenburgerstraat;
  • Kattenburgergracht;
  • Anne Frankstraat;
  • Spoorweg Amsterdam Centraal- Amsterdam Muiderpoort.

De normstelling in de Wet geluidhinder bestaat uit een voorkeursgrenswaarde en een maximale toelaatbare geluidwaarde. Voor wegverkeerslawaai zijn deze 48 respectievelijk 63 dB. Voor railverkeer ligt de voorkeursgrenswaarde op 55 dB en de maximale toelaatbare waarde op 68 dB. Als de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden en geluidreducerende maatregelen redelijkerwijs niet of onvoldoende mogelijk zijn, kan het college van burgemeester en wethouders hogere grenswaarden vaststellen. In het bouwbesluit is opgenomen dat nieuwe woningen geïsoleerd moeten worden tot een binnenwaarde van 33 dB.

Voor de bebouwing in het plangebied Groot Waterloo zijn in het bestemmingsplan bestemmingen opgenomen die het mogelijk maken om nieuwe geluidgevoelige functies, waaronder woningen, te realiseren. Ten behoeve van mogelijke nieuwe geluidgevoelige functies is akoestisch onderzoek verricht (Onderzoek omgevingsgeluid, bestemmingsplan Groot Waterloo, DPA/Cauberg-Huygen, 25 oktober 2017), zie Bijlage 5 Onderzoek omgevingsgeluid.



De resultaten uit het onderzoek tonen het volgende aan:

  • Ten gevolge van wegverkeer op de wegtracés IJtunnel tot en met Weesperstraat, Blauwbrug 256-Waterlooplein en de Anne Frankstraat vinden overschrijdingen plaats van de voorkeursgrenswaarde en ook van de maximale ontheffingswaarde van 63dB. Daarom zijn voor sommige mogelijke woningen dove gevels nodig.
  • Ten gevolge van wegverkeer op de Amstel en op de Prins Hendrikkade vinden overschrijdingen plaats van de voorkeursgrenswaarde maar niet van de maximale ontheffingswaarde van 63dB.
  • Ten gevolge van wegverkeer op de Kattenburgergracht wordt overal voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

8.1.2 Spoorwegverkeer     

Een stukje van het plangebied bevindt zich binnen de geluidzone van het spoortraject Amsterdam Centraal - Amsterdam Muiderpoort. In de normstelling van de Wet geluidhinder ligt voor railverkeer de voorkeursgrenswaarde op 55 dB en de maximale toelaatbare waarde op 68 dB. Ten gevolge van de spoorlijn Amsterdam Centraal-Amsterdam Muiderpoort wordt overal voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB.

8.1.3 Gecumuleerde geluidbelastingen     

Omdat delen van het plangebied binnen de zone van meer dan één geluidbron liggen, is ook onderzoek gedaan naar de effecten van de samenloop van de verschillende geluidbronnen. Volgens gemeentelijk geluidbeleid is sprake van onaanvaardbare geluidbelasting als de gecumuleerde geluidbelasting meer dan 3 dB hoger is dan de hoogste van de maximaal toelaatbare ontheffingswaarde. De gecumuleerde geluidbelasting LVL,cum is op geen van de onderzochte locaties meer dan 3 dB hoger dan de hoogste van de maximaal toelaatbare ontheffingswaarde (63 dB bij wegverkeerslawaai). Op basis van de gecumuleerde geluidbelasting zijn geen extra maatregelen nodig.

8.1.4 Advies TAVGA     

Het ontwerpbesluit hogere waarde en het akoestisch onderzoek is voor advies voorgelegd aan het TAVGA (Technisch Ambtelijk Vooroverleg Gemeente Amsterdam). Het TAVGA adviseert positief met in achtneming van het volgende:

  1. Ten aanzien van het toestaan van nieuwe woningen/transformatie zal op pandniveau beschouwd moeten worden of de stille zijde mogelijk is. Wanneer hogere waarde wordt vastgesteld is een stille zijde in principe verplicht (ook bij transformatie). Van deze verplichting kan gemotiveerd worden afgeweken;
  2. Het toestaan van nieuwe woningen zonder verplichte stille zijde dient nader gemotiveerd te worden en vervolgens moet de verplichting van een stille zijde bij transformatie hier uitgesloten worden. Aangezien een stille zijde belangrijk is voor de gezondheid van bewoners in een woning, kan ook worden overwogen in dergelijke panden geen woningen toe te staan.

Aan deze voorwaarden is in het bestemmingsplan voldaan.

8.1.5 Conclusie     

Om geluidgevoelige functies, zoals woningen mogelijk te maken, is het vaststellen van hogere waarden noodzakelijk. Hiertoe is een ontwerpbesluit hogere waarden opgesteld, dat tegelijk met het ontwerpbestemmingsplan in procedure is gebracht. Voor de panden waar dove gevels nodig zijn is in de planregels bepaald dat woningen ter plaatse alleen mogen worden gerealiseerd als er een dove gevel wordt toegepast.

8.2 Duurzaam bouwen     

De gemeente Amsterdam wil de verduurzaming van de hoofdstad versnellen. Concrete plannen zijn er voor energiebesparing en het versneld aardgasloos maken van de stad. De markt wordt uitgedaagd om nog duurzamer te bouwen.

In de Agenda Duurzaamheid (vastgesteld door de gemeenteraad op 11 maart 2015) zijn deze doelstellingen/ambities verwoord. De Agenda zet in op: duurzame energie, schone lucht, een circulaire economie en een klimaatbestendige stad.

Duurzame energie

Een duurzame stad heeft een laag energieverbruik en draait op hernieuwbare bronnen. De energievraag wordt zoveel mogelijk beperkt door het ontwikkelen van energiezuinige gebouwen. Onderzocht kan worden of op een duurzame wijze kan worden voorzien in de (over­ blijvende) warmte­ en koudevraag. Gedachten gaan uit naar energieopslag gecombineerd met warmtepompen op lucht/water en zonnepanelen voor de opwekking van elektriciteit.

Energieprestatiecoëfficiënt (EPC)

De energieprestatiecoëfficiënt (EPC) drukt de energetische prestatie van een woning/gebouw uit. Een woning/gebouw met een EPC van 0,6 gebruikt nog maar 60 % van de energie die zo'n woning 20 jaar terug zou hebben gebruikt. Vanaf 2015 is de EPC­norm voor woningen veranderd naar 0,4 (eis van het Bouwbesluit). Amsterdam streeft naar energieneutraal bouwen (EPC van 0,15).

Aardgasloos

Amsterdam gebruikt veel aardgas. Ongeveer 90% van de warmte in bedrijven en woningen is afkomstig van deze energiebron. Het gemeentebestuur wil dat de stad overstapt naar andere, duurzamere energiebronnen.

Aardgas is verantwoordelijk voor een belangrijk deel van de CO2­uitstoot en dus voor de klimaatverandering. In december 2016 heeft de gemeenteraad daarom de 'Strategie Naar een stad zonder aardgas' vastgesteld. Hierin wordt de strategie beschreven hoe de stad in 2050 aardgasloos kan zijn.

Schone lucht

De ambitie voor het thema schone lucht gaat verder dan de wettelijke eisen voor luchtkwaliteit en is gericht op een gezonde luchtkwaliteit. Het gaat daarbij met name om aan mobiliteit gerelateerde maatregelen en een (stedenbouwkundig) ontwerp, met bijvoorbeeld autoluwe gebieden, dat bijdraagt aan een gezonde leefomgeving.

Circulaire economie

In een circulaire economie wordt slim omgegaan met energie, water, grondstoffen en voedsel. Het is een economie waar 'afval' een grondstof is en energie komt van duurzame bronnen. De gemeente Amsterdam wil een koploperspositie verwerven in deze transitie naar een circulaire economie en een actieve rol innemen in het stimuleren hiervan. Hiervoor heeft het college van burgemeester en wethouders in november 2016 een aanpak vastgesteld Amsterdam Circulair, leren door te doen waarin staat dat de gemeentelijke inzet zich vooral richt op de waardeketens bouw en organische reststromen.

Circulair en flexibel bouwen

Circulair bouwen is het zo lang mogelijk hoogwaardig in de keten houden van grondstoffen en bouwmaterialen: in Amsterdam wordt daarom breed ingezet op hergebruik van grondstoffen en bouwmaterialen. Daarnaast wordt ingezet op flexibel bouwen. Gebouwen moeten flexibel kunnen worden heringericht en zich in de tijd voor nieuwe functies kunnen aanpassen.

8.3 Bedrijfshinder     

Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot het vestigen van nieuwe bedrijven. De uitgangspunten met betrekking tot nieuwe bedrijfsvestigingen worden in dit bestemmingsplan bepaald aan de hand van de Staat van Inrichtingen. De Staat van Inrichtingen is een categorale indeling, waarbij per bedrijfssoort de mate van milieuhygiënische hinderlijkheid (geur, gevaar, geluid, stof ) wordt aangegeven. In de Staat van Inrichtingen behorende bij dit bestemmingsplan zijn vijf milieuhindercategorieën opgenomen: 1 tot en met 5.

Categorie 1 en 2 betreffen bedrijfsactiviteiten die vanwege hun aard toelaatbaar zijn tussen of onmiddellijk naast woonbebouwing. Categorie 3 t/m 5 betreft kleine tot (middel)grote industrie. Deze categorieën betreffen bedrijfsactiviteiten die vanwege hun aard slechts toelaatbaar zijn op afstand van woonbebouwing.

Binnen de diverse bestemmingen 'Gemengd' zijn daarom nieuwe bedrijven in de milieu- hindercategorieën 1 of 2 toegestaan. De bedrijfssoorten met bijbehorende milieuhinder- categorie worden genoemd in de Staat van Inrichtingen behorende bij dit bestemmingsplan (zie verder bijlage 1 bij de regels van het plan).

In het plangebied is een aantal bedrijven gevestigd die in milieuhindercategorie 3 of hoger vallen. Deze zijn als zodanig opgenomen in bijlage 2 bij de regels. Bestaande bedrijven die de maximale milieuhindercategorieën overschrijden hebben dus een maatbestemming gekregen, dat wil zeggen dat alleen deze met naam genoemde bedrijven op de genoemde locaties zijn toegestaan.

Met een algemene afwijkingsbevoegdheid wordt de mogelijkheid geboden om bedrijven uit een hogere milieuhindercategorie te vestigen. Ook is het toestaan van een afwijking mogelijk voor bedrijfssoorten die niet op de lijst voorkomen. Voorwaarden voor het verlenen van een afwijking is dat het bedrijf in vergelijking met de bedrijfssoorten die volgens de Staat van Inrichtingen zijn toegestaan, geen blijvende, onevenredige afbreuk doet aan het woon- en leefmilieu door hinder en/of gevaar. In samenhang hiermee kan als aanvullende eis worden gesteld dat het bedrijf de nodige voorzieningen treft.

8.4 Luchtkwaliteit     

8.4.1 Toetsingskader     

In de Wet Milieubeheer is het toetsingskader voor luchtkwaliteit vastgelegd. De manier waarop de luchtkwaliteit in acht moet worden genomen bij planvorming is geregeld in lid 1 van artikel 5.16 van de Wet Milieubeheer. Hierin wordt gesteld dat luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor doorgang van een project als:

  • aannemelijk is gemaakt dat grenswaarden niet worden overschreden bij realisatie van het plan, zelfs indien het voorgenomen plan leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • het plan, bij één of meerdere overschrijdingen van grenswaarden, niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentraties van fijn stof en stikstofdioxide;
  • als gevolg van positieve effecten van het plan en/of als gevolg van met het plan samenhangende maatregelen de kwaliteit van de lucht (elders) zodanig verbetert dat per saldo geen verslechtering optreedt (de zogenaamde saldobenadering), zelfs als bij realisatie van het plan één of meerder overschrijdingen van grenswaarden plaatsvinden en het plan wel in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentraties van fijn stof en stikstofdioxide.

Grenswaarden zijn daarbij gedefinieerd als een niveau dat op basis van wetenschappelijke kennis is vastgesteld teneinde schadelijke gevolgen voor de gezondheid en/of het milieu in zijn geheel te voorkomen, te verhinderen of te verminderen en dat binnen een bepaalde termijn moet worden bereikt en, als het eenmaal is bereikt, niet meer mag worden overschreden. In de ministeriële regeling “Regeling Beoordeling Luchtkwaliteit” (2007) zijn algemene regels opgenomen voor de wijze waarop de gevolgen van projecten op de luchtkwaliteit moet worden berekend.

In stedelijke gebieden vormt het verkeer een belangrijke bron van luchtverontreinigende stoffen. Conform de regeling dient langs wegen in een stedelijke omgeving de concentraties van de verschillende stoffen te worden berekend met behulp van standaard rekenmethodes. In de regeling is ook per gemeente vastgelegd met welke getalswaarde de jaargemiddelde concentratie van fijn stof moet worden gecorrigeerd voor de aanwezigheid van zeezout. Voor de gemeente Amsterdam bedraagt deze correctie 6 µg/m³. Conform de regeling wordt het voor zeezout gecorrigeerde aantal overschrijdingen van de 24 uurgemiddelde concentratie fijn stof verkregen door het aantal berekende overschrijdingsdagen met zes dagen te verminderen.

Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) een bijdrage leveren aan de luchtverontreiniging, hoeven op grond van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer niet individueel getoetst te worden aan de genoemde grenswaarden. Het is in dat geval voldoende om aan te tonen dat een voorgenomen ontwikkeling 'niet in betekenende mate' is. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Met de inwerkingtreding van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate' (tijdelijk) gedefinieerd als 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor NO2 en PM10. Dit komt neer op een bijdrage van 1,2 µg /m³ voor beide componenten. Dit betekent dat als aangetoond kan worden dat een voorgenomen ontwikkeling niet meer dan 1,2 µg/m³ bijdraagt aan de jaargemiddelde concentratie van zowel PM10 als NO2, het project niet getoetst hoeft te worden aan de grenswaarden en inpasbaar is vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit.

8.4.2 Gemeentelijk Actieplan Schone Lucht     

In april 2019 heeft de gemeente Amsterdam het Actieplan Luchtkwaliteit aangenomen.

De gemeente Amsterdam werkt al meer dan tien jaar aan het verbeteren van de luchtkwaliteit in de stad. Dat heeft resultaat. De afgelopen jaren werd de luchtkwaliteit steeds verbeterd. Amsterdam voldoet mede daardoor op de meeste plekken aan de Europese norm voor stikstofdioxide (NO2) en overal in de stad aan de normen voor fijnstof (PM10 en nog kleiner: PM2,5). Volgens deze Europese normen mag de gemiddelde jaarconcentratie van stikstofdioxide (NO2) op knelpunten niet boven de grenswaarde van 40,5 µg/m3 (40,5 microgram per kubieke meter) uitkomen. Voor fijnstof geldt een gemiddelde jaarconcentratie van maximaal 40,0 µg/m3 (voor PM10) en 25 µg/m3 (voor PM2,5). Wetenschappelijk onderzoek wijst echter uit dat de Europese normen onvoldoende bescherming bieden voor de gezondheid. De World Health Organization (WHO) streeft mede daarom naar lagere advieswaarden: een gemiddelde jaarconcentratie van fijnstof onder 20 µg/m3 (PM10) en 10 µg/m3 (PM2,5). De WHO-advieswaarde voor stikstofdioxide (NO2) is gelijk aan de EU-grenswaarde.

Ambitieuze doelstelling

Het actieplan gaat uit van een nieuwe mijlpaal: voldoen aan de WHO-advieswaarde voor luchtkwaliteit in 2030 voor fijnstof PM2,5, waarmee tevens wordt voldaan aan de (minder strenge) WHO-advieswaarde voor PM10. De doelstelling is ambitieus, want de WHO-advieswaarde voor fijnstof is twee keer zo streng als de EU-grenswaarde voor fijnstof. Met de juiste gezamenlijke inzet is het mogelijk om deze ambitie te halen.

De missie: minder, slimmer en schoon

Amsterdam groeit. Meer bewoners, bezoekers en bedrijven betekent meer forenzen, meer auto's, fietsers en scooters. Voorspelling is dat het toenemend aantal bewoners, bedrijven, forenzen en bezoekers in de stad kan leiden tot 40% meer verplaatsingen in 2040. De druk van verkeer en vervoer heeft gevolgen voor de leefomgeving. De ruimte voor rust, stilte, ontspanning, voor groen of spelen op straat neemt steeds verder af. De balans tussen levendigheid en leefbaarheid wordt verstoord. Amsterdammers leven een jaar korter door de vaak ongezonde lucht in de stad.

Zonder verkeer kan de stad niet. Bijvoorbeeld voor de bevoorrading van de stad. Anders kan het wel. De Gemeente stimuleert verkeer en vervoer dat minder impact heeft op ruimte en gezondheid. Ze staat daarin niet alleen. Voor 70% van de reizen gebruiken bewoners, bezoekers en bedrijven hun benen, de fiets of het openbaar vervoer. In de stad is dat meestal de slimme en gezonde keuze. Voor die andere 30% van de verplaatsingen zet gemeente in op minder, slimmer en schoon verkeer.

Minder voertuigen en kilometers in de stad en meer ruimte voor groen, spelen, recreatie en gezond verkeer. Dat streven leidt ertoe dat de auto minder ruimte krijgt en dat er parkeerplaatsen vervallen. Maar ook dat er ruimte blijft voor de noodzakelijke verkeersstromen in de stad als de bevoorrading van winkels. De Agenda autoluw, het Programma fiets en ook het gemeentelijke parkeerbeleid geven hier invulling aan.

Slimmer inrichten van de verkeersstromen maakt het makkelijker over te stappen van auto naar ov, fiets of e-brommer, bijvoorbeeld aan de rand van de stad. Amsterdammers en bezoekers worden verleid tot ander reisgedrag. Ze kunnen daarbij kiezen voor schone en volwaardige alternatieven als eBuurtHubs en Mobility as a Service. Zo beschikt iedere Amsterdammer over een vloot aan verkeersmogelijkheden, van deelauto tot deelfiets. Met goed geplaatste logistieke hubs worden vrachtwagens gestimuleerd goederen over te laden naar elektrische bestelwagens of e-vervoer per water. De programma's stedelijke logistiek en smart mobility kennen verschillende projecten om hier met innovatieve concepten invulling aan te geven.

Schoon verkeer zet in op het verschonen van het resterende verkeer in de stad. Vanuit het centrum worden steeds meer delen van de stad en steeds meer vervoersoorten uitstootvrij. In praktijk zijn dat personenauto's, vracht- en bestelwagens en scooters die gebruik maken van accu's of van waterstof in combinatie met brandstofcellen. De berijders worden voor de overstap geholpen met subsidies en privileges. De jaren 2020, 2022 en 2025 zijn belangrijke mijlpalen daarbij. Uitstootvrij leidt tot een aanzienlijke winst op de luchtkwaliteit en CO2. Dit Actieplan Schone Lucht geeft invulling aan deze laatste stap: schoon verkeer.

Het Actieplan Schone Lucht leidt met de Agenda Autoluw en het programma smart mobility Amsterdam naar een samenhangend plan voor minder, slimmer en schoon verkeer in Amsterdam.

8.4.3 Het bestemmingsplan     

Het bestemmingsplan Groot Waterloo is conserverend van aard, Het plan gaat uit van flexibele bestemmingen. Deze flexibiliteit wordt echter begrensd door de juridische vertaling van het ruimtelijk beleid en door andere regelgeving De belangrijkste functies die het bestemmingsplan mogelijk maakt zijn: woningen, kantoren, voorzieningen, winkels en voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening, hotels, horeca en bedrijven.

Eén van de toetsingscriteria in het bestemmingsplan is dat door een ontwikkeling geen overmatige verkeersaantrekkende werking mag ontstaan. Zo zijn nieuwe parkeervoorzieningen daarom uitsluitend na toepassing van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk. Omdat het beleid van de gemeente is gericht op een autoluwe binnenstad gaat het bestuur terughoudend om met deze bevoegdheid. Bovendien zal elke nieuwe inpandige parkeerplaats leiden tot het verdwijnen van een parkeerplaats op straat. Per saldo zal het verkeer dus niet toenemen, mede gelet op het ervaringsgegevens dat een parkeerplaats op straat vaker wordt gebruikt.

Uit de berekeningen voor het plangebied Groot Waterloo (Onderzoek luchtkwaliteitseisen, bestemmingsplan Groot Waterloo, DPA/Cauberg-Huygen, 28 november 2017) volgt dat bij mogelijke ontwikkelingen de beschouwde luchtverontreinigende stoffen NO2(stikstofdioxide), PM10 (fijn stof) en PM2,5 (zeer fijn stof) niet worden overschreden. Op grond van de voorgenoemde bevindingen vormt de Wet luchtkwaliteit geen belemmering voor het plan. Het onderzoek is als bijlage bij deze toelichting gevoegd, zie Bijlage 8 Onderzoek luchtkwaliteit.

8.5 Externe veiligheid     

Bij externe veiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico's voor de omgeving bij de productie, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico is een getal dat aangeeft hoe groot de kans is, dat iemand overlijdt ten gevolge van een calamiteit met een gevaarlijke stof. De plaats (contour) waar deze kans 1 op de miljoen (10-6) bedraagt, is maatgevend voor waar nieuwe bebouwing of functies zijn toegestaan. Het groepsrisico geeft de kans weer op een ramp waarbij meerdere personen omkomen. Daarbij wordt dan getoetst aan de zogenaamde oriënterende waarde van het groepsrisico.

Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedgebied van risicobedrijven, wegtransport en hogedrukgasleidingen.

Hoofdstuk 9 Archeologie     

9.1 Algemeen     

Het archeologische erfgoed bestaat uit voorwerpen, structuren, landschappelijke- en infrastructurele elementen die in de bodem bewaard zijn gebleven. Dit bodemarchief levert een bijdrage aan de cultuurhistorie van de stad en maakt de beleving van het verleden bovendien tastbaar.

Om het archeologische erfgoed beter te beschermen, is in 1992 het Verdrag van Malta opgesteld. Het verdrag stelt dat behoud van archeologisch erfgoed in de bodem, in iedere fase van planontwikkeling moet worden meegewogen. Als behoud in de bodem geen optie is, dan worden archeologische resten opgegraven. De initiatiefnemer van een ruimtelijk plan dat bodemverstoring tot gevolg heeft, is verantwoordelijk voor de planologische en financiële inpassing van het archeologisch onderzoek. Een bouwplan dient te voorzien in maatregelen om archeologische overblijfselen volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie te documenteren en de informatie en vondsten te behouden.

Het Verdrag van Malta is vastgelegd in de Wet op de archeologische monumentenzorg, die sinds 1 september 2007 van kracht is. De wet schrijft voor dat in elk bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

In dit kader heeft Monumenten & Archeologie van de gemeente Amsterdam een archeologisch bureauonderzoek (2017) uitgevoerd voor het plangebied. Het onderzoek is als bijlage bij de toelichting gevoegd. De waardestelling in het bureauonderzoek is gebaseerd op een historisch topografische inventarisatie van kaartmateriaal, publicaties en archiefbronnen, in samenhang met archeologische informatie over al bekende vindplaatsen in het plangebied. In het onderzoek komen het nationale, provinciale en het gemeentelijke archeologiebeleid aan de orde. De historische- en archeologische achtergronden en de archeologische verwachting van het plangebied zijn gekoppeld aan een beleidskaart waarmee wordt gespecificeerd of, en in welke mate archeologische maatregelen binnen (toekomstige) planontwikkeling vereist zijn.

De archeologische beleidskaart is in navolgende paragraaf beschreven. Voor de volledige weergave van het onderzoek wordt verwezen naar de bijlage bij deze toelichting op het bestemmingsplan.

9.2 Archeologische beleidskaart     

De archeologische beleidskaart van het plangebied Groot Waterloo is bedoeld als een ruimtelijk schema van de maatregelen die nodig zijn voor de zorg voor het archeologisch erfgoed binnen bepaalde zones of locaties in het plangebied. De verwachtingen worden gekoppeld aan de huidige toestand van het terrein, reeds opgegraven locaties en mogelijk opgetreden bodemverstoringen. De clustering van de verwachtingszones resulteert in een beleidskaart met daarop vier zones met bijbehorende specifieke beleidsmaatregel (Appendix: beleidsvarianten, stroomschema).

  • Beleidsvariant 2: voor deze zone geldt een uitzondering van archeologisch vervolgonderzoek bij bodemingrepen kleiner dan 50 m2 of ondieper dan 0,5 m.
  • Beleidsvariant 8: voor deze zone geldt uitzondering van archeologisch vervolgonderzoek bij ingrepen in de waterbodem : kleiner dan 500 m2.
  • Beleidsvariant 9: voor deze zone geldt uitzondering van archeologisch vervolgonderzoek bij bodemingrepen kleiner dan 10.000 m2 of ondieper dan 2,2 m - NAP.
  • Beleidsvariant 11: Voor deze zone geldt uitzondering van archeologisch vervolgonderzoek bij alle bodemingrepen

verplicht

Voor het gehele plangebied geldt conform de Erfgoedwet een meldingsplicht. Indien tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden vondsten worden gedaan waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat deze van archeologische waarde zijn, wordt dit aan Monumenten en Archeologie, Gemeente Amsterdam gemeld zodat in overleg met de opdrachtgever maatregelen getroffen worden tot documentatie en berging van de vondsten.

9.3 Vertaling in bestemmingsplan     

De archeologische zones 2, 8 en 9 van het archeologisch bureau onderzoek zijn als bestemming op de planverbeelding en in de planregels opgenomen.

  1. voor beleidsvariant 2 is de bestemming Waarde - Archeologie 1 aangehouden;
  2. voor beleidsvariant 8 is de bestemming Waarde - Archeologie 1 aangehouden;
  3. voor beleidsvariant 9 is de bestemming Waarde - Archeologie 2 aangehouden.

Voor grondroerende werkzaamheden (verschillend per bestemming qua omvang en diepte) is een omgevingsvergunning nodig. In dat kader is een nader archeologisch rapport nodig en het bevoegde gezag kan nadere voorschriften aan de omgevingsvergunning stellen.

Hoofdstuk 10 Water     

10.1 Beleid     

Binnen de gemeente Amsterdam is het algemene beleid voor de waterhuishouding, waaronder naast het grondwater ook de verwerking van schoon- en vuilwater wordt begrepen, beschreven in het Waterplan Amsterdam.

Het beheer van het water in de Amsterdamse binnenstad is in handen van Waternet, namens het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Het plangebied maakt deel uit van de Keur AGV 2011. Zonder ontheffing op de keur zijn werkzaamheden aan/op of in waterstaatkundige werken, watergangen en keringen verboden. De keur AGV is van toepassing op alle wateren, keringen en waterstaatkundige werken. Waternet, waarin de Dienst Waterbeheer en Riolering en het Waterleidingbedrijf zijn samengegaan, is de uitvoerende dienst voor dit Hoogheemraadschap. Voor de gemeente Amsterdam voert Waternet de grondwaterzorgtaak uit, alsmede de afvalwaterinzameling, de drinkwaterlevering en het nautisch toezicht in de Amsterdamse grachten.

10.2 Oppervlaktewater     

Het water en de grachten zijn opgenomen in het bestemmingsplan Water. In dat bestemmingsplan zijn het water en de grachten onder meer bestemd voor waterberging, waterwegen, de waterhuishouding en waterstaatsdoeleinden. Ook zijn de ligplaatsen voor woonboten en bedrijfsvaartuigen vastgelegd. In het plangebied zijn geen grootschalige uitbreidingsmogelijkheden opgenomen voor bebouwing. Nieuwbouw wordt vaak gerealiseerd nadat de bestaande bebouwing is gesloopt. Het bebouwd oppervlak blijft per saldo vrijwel gelijk. De waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied zullen derhalve niet aan veel veranderingen onderhevig zijn.

10.3 Waterkering     

Door het plangebied Groot Waterloo loopt een waterkering. De waterkerende functie mag niet worden verminderd of tenietgedaan. Werkzaamheden in en om deze kering zijn alleen mogelijk na het toestaan van een afwijking. Bovendien geldt dat alle activiteiten getoetst moeten worden aan de keur en beleidsregels van AGV.

Op de afbeelding is de ligging van de waterkering inclusief de vereiste bufferzone langs de waterkering aangegeven die is voorzien van de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering".

verplicht

10.4 Grondwater     

Het bestemmingsplan maakt ondergronds bouwen mogelijk. In procedures is vastgelegd dat, alvorens met de bouw kan worden begonnen, eerst uitgebreid onderzoek wordt gedaan naar de effecten van de bouw op de stand, de kwaliteit en de stroming van het grondwater (geohydrologisch onderzoek). In de omgeving van de nieuwbouw mag de grondwaterstand ten opzichte van de huidige situatie niet verslechteren. Ook voor de definitieve nieuwe situatie dient dit door onderzoek inzichtelijk te worden gemaakt. De geohydrologische onderzoeken moeten ter toetsing aan Waternet worden voorgelegd.

Nieuw te realiseren bouwlocaties dienen te voldoen aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam: daar waar zonder kruipruimte gebouwd wordt mag de grondwater- stand niet vaker dan gemiddeld eens per twee jaar, niet langer dan 5 dagen achtereen minder dan 0,5 meter onder het maaiveld staan. Waar met kruipruimtes wordt gebouwd geldt een norm van 0,9 meter. Door middel van een grondwaterstandsberekening dient men aan te tonen dat voldaan wordt aan de grondwaternorm en dat in de omliggende bestaande wijken de grondwaterstand niet verslechtert. Ondergronds bouwen in de vorm van een parkeergarage of anderszins mag dan ook geen belemmering vormen voor de vrije afstroming van grondwater naar het oppervlaktewater. Wanneer blijkt dat niet aan de grondwaternorm voldaan kan worden, moeten maatregelen genomen worden, waarbij de voorkeursvolgorde uitgaat naar: aanpassen van het stedenbouwkundig grid, ophogen van het maaiveld, integrale grondverbetering, kruipruimteloos bouwen of ontwatering door nieuw te graven waterlopen. In de Amsterdamse Bouwverordening zijn regelingen opgenomen om te voorkomen dat de grondwaterstand door ondergronds bouwen negatief wordt beïnvloed en voorts is voor dergelijke ondergrondse activiteiten overleg met de waterbeheerder nodig.

Kelderbouw

Om ervoor te zorgen dat grondwater vanuit de veelal gesloten binnentuinen onder de woning door weg kan, wordt geadviseerd om bij kelderbouw standaard te eisen dat grondverbetering wordt toegepast rondom de kelderbak wat aan voor- en achterzijde in goed contact staat met het maaiveld, en door geen gebruik van verloren damwanden te maken. Als het verwijderen van damwanden niet mogelijk is, dan is het alternatief om een ervoor te zorgen dat damwanden niet over de gehele perceelsbreedte worden aangebracht en door in de ruimte tussen kelderwand en perceelsgrens, grondverbetering toe te passen, zodat grondwater om de kelderbak heen kan stromen.

10.5 Riolering     

In het Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam (GRP) 2016 - 2021 staat hoe de gemeente Amsterdam haar gemeentelijke watertaken uitvoert en hoe zij dit in de toekomst wil blijven doen.

In het plangebied bevindt zich een gemengd rioleringsstelsel. Hierbij wordt ál het in het gebied vrijkomende afvalwater, inclusief regenwater, door middel van één type leiding ingezameld en getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (rwzi). Het beleid van AGV/Waternet is daar waar mogelijk erop gericht schoon hemelwater te scheiden van de vuilwater- stromen. Hierdoor wordt de rzwi ontlast en het aantal overstorten van vuilwater op het oppervlaktewater verminderd. Voor het duurzaam omgaan met regenwater wordt verwezen naar de betreffende beslisbomen, opgenomen in de beleidsnotitie "Handreiking hemelwater" opgesteld door AGV/Waternet. Bij nieuwbouw of het renoveren van bestaande bebouwing moet rekening worden gehouden met een toekomstig gescheiden rioolstelsel waarbij het hemelwater apart van het vuilwater wordt aangeboden. Mocht die mogelijkheid zich in de toekomst voordoen dan zal hier aandacht aan besteed moeten worden.

Waternet/AGV stimuleert het afkoppelen van verharde oppervlakken. Dit draagt bij aan de doelstellingen zoals die zijn gesteld in het Waterbeheer 21e eeuw (vasthouden - bergen - afvoeren). Voor het afkoppelen van wegen en overig verhard oppervlak geldt de 'handreiking hemelwater' als beleidsuitgangspunt.

Rainproof

Rainproof is een initiatief om samen met bewoners, bedrijven, kennisinstellingen en overheid de stad bestand te maken tegen de vaker voorkomende hoosbuien.

Wat betreft de opvang van regenwater zijn de volgende algemene uitgangspunten in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016 - 2021 opgenomen:

De gemeente houdt bij de inrichting van de openbare ruimte rekening met het tijdelijk opvangen van extreme buien.

  • De ambitie van de gemeente is om 60 mm per uur te kunnen verwerken zonder dat er schade ontstaat aan huizen en vitale infrastructuur.
  • Bij nieuwbouw, herbouw, uitbouw of bijvoorbeeld de aanleg van een dakterras wordt geadviseerd om per m2 (toename) verharding 60mm hemelwater vast te kunnen houden. Om voldoende buffer te hebben voor de volgende bui moet het vastgehouden water vertraagd binnen 24 uur worden afgevoerd of worden geborgen voor later gebruik, bijvoorbeeld voor koeling van dakoppervlak, of besproeien tuin.
  • De perceeleigenaar is in principe verantwoordelijk voor de verwerking van het regenwater op eigen terrein. (Her)gebruik van regenwater heeft de voorkeur boven direct lozen in het riool.

10.6 Materiaalkeuze     

Voor het afkoppelen van schoon hemelwater van dakoppervlakken en bij (nieuw)- bouwactiviteiten wordt hier gewezen op de uitgangspunten in de Nationale Pakketten Duurzame Stedenbouw en Duurzaam Bouwen. Volgens deze uitgangspunten dient de toepassing van uitloogbare bouwmetalen - zoals koper, zink en lood - voor dakbedekking, gevelbekleding, regenwaterafvoer, drinkwaterleidingen of straatmeubilair te worden voor- komen, zodat minder verontreinigende stoffen in het watersysteem terechtkomen. Bij het gebruik van uitloogbare materialen is het niet toegestaan de oppervlakken waarop deze materialen zijn gebruikt, af te koppelen van het rioleringssysteem. Emissies naar het oppervlaktewater van PAK (teer- en bitumeuze materialen, verduurzaamd hout), lood, zink en koper (via regenwaterafvoer) moeten worden tegengegaan.

Hoofdstuk 11 Flora en fauna     

11.1 Wettelijk kader     

Voor de bescherming van diersoorten is per 1 januari 2017 de Wet Natuurbescherming in werking getreden. In deze wet zijn de Natuurbeschermingswet 98, Flora en faunawet en Boswet geïntegreerd tot één wet. Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van nieuwe bouwwerken en/of andere activiteiten zal rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten en diersoorten. Indien uit gegevens of onderzoek blijkt dat er sprake is van (een) beschermde soort(en) en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de betreffende bouwwerkzaamheid c.q. activiteit pas kunnen plaatsvinden na ontheffing c.q. vergunning.

Naast wettelijke regelgeving zijn er een aantal beleidskaders (die ten doel hebben de biodiversiteit te behouden en bijzondere soorten te beschermen. Het gaat bijvoorbeeld om landelijk- en provinciaals beleid zoals de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en de vertaalslag daarvan op Amsterdams niveau. In de Structuurvisie Amsterdam 2040 (2011) zijn de Ecologische structuur en Hoofdgroenstructuur voor Amsterdam vastgesteld. Het plangebied Groot Waterloo ligt volledig buiten de hoofdgroenstructuur.

11.2 Natuurtoets     

Ruimte & Duurzaamheid van de gemeente Amsterdam heeft in mei 2017 een natuurwaardenonderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 6 Natuurwaardenonderzoek. In dit natuurwaardenonderzoek is nagegaan wat vanuit de natuurwetgeving, de consequenties zijn voor het plangebied. De volledige tekst van dit natuurwaardenonderzoek is als bijlage bij de toelichting op het bestemmingsplan gevoegd. Een korte samenvatting is hierna opgenomen.

Natuurwaarden

De natuurwaarden in het plangebied zijn beperkt. Het plangebied is niet aangesloten op een ecologische structuur. Grondgebonden soorten kunnen het plangebied niet of nauwelijks bereiken. In het plangebied komen wel door de Wet Natuurbescherming beschermde soorten voor. Ook relatief kleine ingrepen kunnen negatieve effecten hebben op deze soorten.

Vleermuizen

Veel gebouwen in het plangebied zijn geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen of vogels. Bij sloop of renovatie van gebouwen is dan ook vrijwel altijd nader onderzoek nodig. Onderzoek naar aan- of afwezigheid van vleermuizen dient volgens een vastgesteld onderzoeksprotocol plaats te vinden. Dit betekent dat er in de periode dat vleermuizen actief zijn - van april tot oktober - meerdere keren gekeken moet worden. Bij de planning van een ingreep moet met deze onderzoeksperiode rekening worden gehouden. Indien er verblijfplaatsen van vleermuizen in gebouwen worden aangetroffen zijn mitigerende en compenserende maatregelen om de populatie in stand te houden nodig. Als het vleermuizenonderzoek aan de voorwaarden voldoet en de maatregelen om de populaties in stand te houden voldoende zijn, wordt naar verwachting een ontheffing van de Flora- en faunawet verleend.

Broedvogels

Voor de meeste broedvogels geldt dat de nesten alleen gedurende de broedperiode beschermd zijn. Nesten van gierzwaluwen en huismussen zijn echter het hele jaar beschermd. Voor vogels is het niet mogelijk om een ontheffing voor het verwijderen van vaste verblijfplaatsen te krijgen. Dit betekent dat er voldoende mitigerende en compenserende maatregelen moeten worden getroffen om de populaties in stand te houden. Voor gierzwaluwen en huismussen is dat goed mogelijk.

In het plangebied is er slechts één verblijfplaats van een gierzwaluw bekend, huismussen zijn er niet aangetroffen. Verblijfplaatsen van gierzwaluwen en huismussen worden regelmatig geïnventariseerd en op kaart gezet (http://maps.amsterdam.nl/vogels/?LANG=nl).

Flora

Op een aantal kademuren groeien muurplanten. Hiervan waren tongvaren, zwartsteel en steenbreekvaren beschermd door de Flora- en faunawet (voor 1 januari 2017). Deze soorten zijn onder de nieuwe wet (vanaf 1 januari 2017) niet meer beschermd. Zolang er geen nieuwe gedragscode van de Gemeente Amsterdam is vastgesteld blijft de oude geldig en moet er volgens deze gedragscode gewerkt worden.

Stikstof

Ten noorden van Amsterdam liggen voor stikstof gevoelige natuurgebieden. Het bestemmingsplan maakt slechts beperkt nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Toename van verkeer en daardoor toename van stikstofdepositie wordt uitgesloten.

Hoofdstuk 12 Luchthavenindelingsbesluit     

12.1 Inleiding     

Op 1 november 2002 heeft het kabinet zijn definitieve goedkeuring verleend aan nieuwe milieu-en veiligheidsregels voor Schiphol. De regels zijn vastgelegd in twee uitvoeringsbesluiten, behorend bij de in 2001 goedgekeurde Schipholwet: het luchthavenindelingbesluit en luchthavenverkeersbesluit. Het luchthavenverkeersbesluit is gericht op de beheersing van de milieubelasting door het luchthavenluchtverkeer rondom Schiphol. In het besluit zijn regels opgenomen ten aanzien van luchtverkeerswegen, vlieghoogtes rondom de luchthaven, regels ten aanzien uitstoot van stoffen, maximale risicogewicht van vliegtuigen, maximale geluidbelasting gedurende de nacht en etmaal.

Het luchthavenindelingbesluit bevat (ruimtelijke) regels voor de omgeving ten behoeve van het functioneren van Schiphol. Voor ruimtelijke plannen is dus hoofdzakelijk het luchthavenindelingbesluit van belang. Voor bepaalde gebieden rondom Schiphol is een "beperkingengebied" aangewezen. Het plangebied ligt buiten de gebieden waar beperkingen ten aanzien van gevoelige functies en vogelaantrekkende functies worden gesteld.

12.2 Bouwhoogte     

De maximale toetshoogte voor Groot Waterloo bedraagt 136 tot 145 metermeter. De maximale bouwhoogte (vanwege de radar) bedraagt 62 tot 66 meter. Op de onderstaande afbeelding is dit weergegeven. De bouwhoogte van de bebouwing in dit bestemmingsplan is veel lager, er kan worden voldaan aan het LIB op dit punt.

verplicht

Hoofdstuk 13 Economische uitvoerbaarheid     

Het plan

Het bestemmingsplan maakt geen grote ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Het bestemmingsplan is bovenal gericht op behoud van de bestaande situatie waarbij hooguit op pandniveau functewijzigingen of op- en aanbouwen worden toegestaan. De kosten die de gemeente moet maken voor dergelijke vergunningsaanvragen worden gedekt door de bouwleges die worden geheven.

Exploitatieplan

Op grond van artikel 6.12, lid 1 Wro moet voor een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld. Afdeling 6 van de Wro (grondexploitatie) is erop gericht dat de gemeente kosten kan verhalen die gemaakt worden naar aanleiding van een bouwplan. Indien geen kosten gemaakt worden, kunnen deze ook niet worden verhaald. Een exploitatieplan is verbonden aan het bestemmingsplan en gaat mee in het besluitvormingstraject van een bestemmingsplan. Een bestemmingsplan kan één of meerdere exploitatieplannen omvatten.

De verplichting tot vaststelling van een exploitatieplan geldt niet als het kostenverhaal van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is (zoals bedoeld in artikel 6.12 lid 2 Wro). Dat is bijvoorbeeld het geval als de gemeente zelf eigenaar is van de grond of als de gemeente over het kostenverhaal anterieure overeenkomsten heeft gesloten met eigenaren van de binnen het exploitatiegebied gelegen gronden. In dat geval moet de gemeenteraad bij het vaststellen van het bestemmingsplan expliciet besluiten dat geen exploitatieplan wordt vastgesteld.

Het achteraf vaststellen van een exploitatieplan is niet mogelijk. Bij het opstellen van een bestemmingsplan is het daarom van belang om te weten of het plangebied particuliere gronden bevat en of in het bestemmingsplan op deze gronden de realisatie van bouwplannen mogelijk wordt gemaakt. De Grondexploitatiewet heeft alleen gevolgen voor particuliere grondeigenaren die een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) kunnen realiseren en hiervoor een omgevingsvergunning aanvragen. Volgens artikel 6.2.1 van het Bro betreft een bouwplan onder andere:

  • de bouw van één of meer woningen of hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een gebouw met minimaal 1.000 m2 of één of meer woningen;
  • de verbouwing van één of meer gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden mits tenminste 10 woningen worden gerealiseerd of voor detailhandel/dienstverlening/kantoor of horecadoeleinden mits de cumulatieve oppervlakte minimaal 1.500 m2 bedraagt.

Het bestemmingsplan beoogt niet om bij recht nieuwe bouwplannen als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro mogelijk te maken die aanleiding zouden geven tot het vaststellen van een exploitatieplan. Voorts is het, zoals in elk bestemmingsplan, mogelijk om binnen bestaande bebouwingscontouren sloop-nieuwbouwplannen te ontwikkelen. In die gevallen zijn er geen kosten voor de gemeente, waardoor kostenverhaal niet aan de orde is. Op grond van het voorgaande wordt geconcludeerd dat gekoppeld aan dit bestemmingsplan het vaststellen van een exploitatieplan niet nodig is.

Bij de vaststelling van het bestemmingsplan zal tevens het besluit worden genomen om geen exploitatieplan vast te stellen.

Planschade

Op grond van artikel 6.1 Wro kennen burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden ten gevolge van onder meer een wijziging van het bestemmingsplan, op aanvraag een tegemoetkoming toe. Daarbij geldt dat de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende is anderszins wordt vergoed.

Binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade blijft voor rekening van de aanvrager. Daarnaast wordt ook een waardevermindering van maximaal 2%, ontstaan door een verandering in het planologische regime binnen het normale maatschappelijke risico, gerekend.

Het voorliggend bestemmingsplan is overwegend conserverend van aard. De bestaande situatie wordt vastgelegd. Daar waar functies niet zijn toegestaan, is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om die functies alsnog toe te staan. Het ligt niet in de rede dat planschade zal worden geleden.

Hoofdstuk 14 Rapportage overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening     

Hierna is een lijst opgenomen van instanties die het concept-ontwerpbestemmingsplan Groot Waterloo toegestuurd hebben gekregen. Onder deze lijst is aangegeven welke instanties een reactie hebben ingediend. Het concept van het ontwerpbestemmingsplan Groot Waterloo is toegezonden aan:

  1. Waternet, afdeling Planadvies en Vergunningen;
  2. Brandweer Amsterdam-Amstelland, sector Expertise en Regie;
  3. Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.
  4. Liander Assetmanagement, Regio randstad
  5. Provincie Noord-Holland
  6. Ministerie van defensie voor Noord Holland

De onder 1 en 5 genoemde partners hebben schriftelijke gereageerd. Van de onder 2, 3, 4 en 6 genoemde partners is geen reactie ontvangen.

Reactie van Waternet

a. Waterkering

Waternet merkt op dat de waterkering onvolledig op de verbeelding opgenomen is. De waterkering bestaat uit een kernzone en een beschermingszone. Waternet verzoekt om niet alleen de waterkering zelf maar ook de volledige beschermingszone op de verbeelding op te nemen. Alternatief is dat de beschermingszone wordt opgenomen als signaleringsfunctie met een verwijzing naar de Keur en de legger van waterschap Amstel, Gooi en Vecht.

Antwoord: aan het verzoek is voldaan. Naast de kernzone is ook de beschermingszone van de waterkering op de verbeelding opgenomen.

b. Rainproof

In het bestemmingsplan ontbreekt een verwijzing naar Rainproof. Het uitgangspunt van Rainproof is dat hemelwater zoveel mogelijk op eigen terrein wordt vastgehouden. Bij nieuwbouw, herbouw, uitbouw of bijvoorbeeld de aanleg van een dakterras wordt geadviseerd om per m2 (toename) verharding 60mm hemelwater vast te kunnen houden. Om voldoende buffer te hebben voor de volgende bui moet het vastgehouden water vertraagd binnen 24 uur worden afgevoerd of worden geborgen voor later gebruik, bijvoorbeeld voor koeling van dakoppervlak, of besproeien tuin.

Antwoord: in de toelichting op bestemmingsplan is een verwijzing opgenomen naar Rainproof. Tevens is kort toegelicht wat de uitgangspunten van Rainproof zijn.

c. Grondwater

In hoofdstuk 10.4 van de toelichting op het bestemmingsplan wordt ingegaan op grondwater. De tekst over de grondwaternorm geldt voor nieuwe gebieden en is niet van toepassing op bestaand gebied. Waternet merkt op dat het van belang is om aan te geven dat bouwwerkzaamheden (herbouw, nieuwbouw uitbouw of kelderbouw) niet mogen leiden tot grondwaterproblemen.

Antwoord: de door Waternet aangeleverde tekstvoorstellen voor zowel de toelichting als de regels, zijn overgenomen in het bestemmingsplan.

Reactie provincie

De provincie geeft aan dat artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening in mei 2017 gewijzigd is. De wijziging is op 1 juli 2017 in werking getreden. De wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening ziet toe op de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt als volgt:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien".

Antwoord: de tekst van paragraaf 2.2.2 van de Toelichting is hierop aangepast.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan     

het bestemmingsplan Groot Waterloo met identificatienummer NL.IMRO.0363.A1702BPSTD-VG01 van de gemeente Amsterdam, stadsdeel Centrum.

1.2 Bestemmingsplan     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit     

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijk uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.4 Aanbouw     

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.5 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 Additionele horeca     

horeca-activiteiten die ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie die ter plaatse is toegestaan en welke tot de hoofdfunctie worden gerekend. De horeca-activiteit vindt plaats in het verlengde van en ten behoeve van de hoofdfunctie. De horeca-activiteit mag niet zelfstandig worden uitgeoefend of toegankelijk zijn los van de hoofdfunctie. Wanneer de ruimte waarin de horeca-activiteit plaatsvindt is afgescheiden van de hoofdfunctie, mag deze maximaal 20 % van het totale vloeroppervlak bedragen, waarbij toiletruimte, keuken en opslag ten behoeve van horeca niet wordt meegerekend;

1.8 Archeologisch rapport     

een rapportage waarin de archeologische waarden van een terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate wordt vastgelegd, en naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoet aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);

1.9 Archeologische waarde     

waarde van terreinen wegens daar aanwezige of naar verwachting aanwezige vóór tenminste vijftig jaar vervaardigde zaken welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde;

1.10 Automatenhal     

iedere besloten ruimte waarin meer dan drie speelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen zijn opgesteld ten behoeve van het publiek;

1.11 Bebouwing     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.12 Bedrijfsvloeroppervlakte     

de totale bruto vloeroppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.13 Bedrijfswoning/dienstwoning     

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op het gebruik van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.14 Bestaande bouwhoogte     

de daadwerkelijk aanwezige bouwhoogte van de bebouwing per geografisch meetpunt, meetlocatie; een bebouwing heeft over het algemeen meerdere bestaande bouwhoogtes;

1.15 Bestaande goothoogte     

de daadwerkelijk aanwezige goothoogte van de bebouwing per geografisch meetpunt, meetlocatie;

1.16 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak.

1.17 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.18 Bijzondere bouwlaag     

kelders, souterrains en kappen;

1.19 Bodemverstoring     

elke vorm van grondverzet;

1.20 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.21 Bouwhoogte     

de hoogte van de bebouwing vanaf het peil;

1.22 Bouwlaag     

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van bijzondere bouwlagen;

1.23 Bouwperceel     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.24 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.25 Bouwwerk     

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.26 Bruto vloeroppervlakte     

de totale oppervlakte van de bouwlagen met inbegrip van de bouwconstructies, magazijnen, dienstruimten, bergingen etc.;

1.27 Consumentverzorgende dienstverlening     

een ambachtelijk c.q. dienstverlenend bedrijf dat zijn goederen en diensten rechtstreeks levert aan de consument, zoals een goudsmid, schoenmaker, kapper en dergelijke;

1.28 Cultuurhistorische waarde     

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat ontstaan is door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of gebied heeft gemaakt;

1.29 Dak     

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.30 Detailhandel     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt worden begrepen;

1.31 Dove gevel     

een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidbelasting van die constructie en 35 dB(A), alsmede

een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidgevoelige ruimte;

1.32 Galerie     

een ruimte uitsluitend bestemd voor tentoonstelling en verkoop van kunstwerken;

1.33 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.34 Gebouwd terras     

een zelfstandig gebouw, dat uitsluitend dienst doet als zitgelegenheid voor bezoekers van de aangrenzende horecavestiging;

1.35 Geldwisselkantoor     

een gelegenheid waarin de hoofdactiviteit of één van de activiteiten wordt gevormd door het bedrijfsmatig wisselen van geld of waardepapieren;

1.36 Geluidsgevoelige functie     

a. het gebruik van een geluidsgevoelige ruimte zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet

geluidhinder;

b. het gebruik van een ander geluidsgevoelig gebouw zoals bedoeld in artikel 1.2

(sub 1 t/m 3) van het Besluit geluidhinder;

1.37 Gevelverkoop     

het verkopen van goederen of eetwaren vanuit de gevel van een gebouw gelegen aan de openbare weg;

1.38 Goothoogte     

de hoogte vanaf het peil tot de snijlijn tussen het verticaal gevelvlak en het al dan niet hellend dakvlak;

1.39 Growshop     

een detailhandelsvestiging waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door de handel in artikelen ten behoeve van het kweken van cannabis (binnenshuis, niet voor beroepsmatige teelt). Een growshop verkoopt onder meer verwarming- en watersystemen, verlichting, kweekpotten, aarde en meststoffen ten behoeve van het kweken van cannabis;

1.40 Headshop     

een detailhandelsvestiging waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door de handel in artikelen voor het gebruiken van drugs, maar waar geen psychoactieve stoffen worden verkocht. Een headshop verkoopt onder meer producten die zijn gerelateerd aan het roken van cannabis, aan het gebruik van (water)pijpen en verdampers;

1.41 Horeca 1     

fastfoodbedrijven, zijnde horecabedrijven die tot hoofddoel hebben het in hoofdzaak voor consumptie ter plaatse verstrekken van vooral op gemaksvoeding gerichte, eenvoudige en snel bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het voor consumptie ter plaatse verstrekken van zwak- en niet-alcoholische dranken. Onder fastfoodbedrijven worden in elk geval begrepen automatieken, snackbars en fastfoodrestaurants;

1.42 Horeca 2     

horecabedrijven, al dan niet met een besloten karakter, die tot hoofddoel hebben het voor consumptie ter plaatse verstrekken van dranken, waarbij het gelegenheid bieden tot dansen op en tot het beluisteren van overwegend mechanische muziek een wezenlijk onderdeel vormt. Horeca 2 bedrijven zijn in elk geval discotheken en sociëteiten;

1.43 Horeca 3     

horecabedrijven, die tot doel hebben het voor consumptie ter plaatse verstrekken van dranken en (kleine) etenswaren en/of maaltijden, waarbij het accent ligt op het verstrekken van dranken. Onder horeca 3 bedrijven worden in elk geval begrepen: cafés en eetcafés;

1.44 Horeca 4     

horecabedrijven die tot hoofddoel hebben het voor consumptie ter plaatse verstrekken van in hoofdzaak ter plaatse bereide maaltijden en van in hoofdzaak ter plaatse bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische, zwak- en niet-alcoholische dranken. Onder horeca 4 worden in elk geval begrepen restaurants, lunchrooms, koffiehuizen en ijssalons;

1.45 Horeca 5     

hotels;

1.46 Horeca 6     

de uitoefening van horeca-activiteiten in een gebouw dat primair voor culturele of museale activiteiten wordt gebruikt (culturele horeca);

1.47 Kantoor met baliefunctie     

een kantoor met een publieksaantrekkende hoofdfunctie, zoals een bank, postkantoor, gemeentehuis en dergelijke, met uitzondering van geldwisselkantoren en telefoneerinrichtingen;

1.48 Kantoor     

een gebouw dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden alsmede voor congres- en vergaderruimte;

1.49 Kelder     

één of meer bijzondere bouwlagen, waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 0,50 meter boven het gemiddeld aangrenzende straatpeil is gelegen;

1.50 Kinderopvang     

een voorziening voor opvang van kinderen van 0 tot 12 jaar in bedrijfsmatig georganiseerd verband, waaronder in elk geval begrepen kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en buitenschoolse opvang;

1.51 Mengformule     

In een detailhandelsvestiging, niet zijnde een warenhuis, of in een vestiging voor consumentverzorgende dienstverlening tegen betaling verstrekken van etenswaren en/of dranken voor gebruik ter plaatse, waarbij:

  • de openingstijden van het eet- en/of drinkgedeelte van de mengformule overeenkomen met de openingstijden van de detailhandel of vestiging van consumentverzorgende dienstverlening;
  • het netto verkoopvloeroppervlak van het eet-en/of drinkgedeelte ten hoogste 20% bedraagt, met een maximum van 20 m3. (Dit maximum brengt met zich mee dat het schenken van alcohol is uitgesloten);
  • het eet- en/of drinkgedeelte niet is geplaatst aan de gevel waar de ingang van de detailhandel of vestiging voor consumentverzorgende dienstverlening zich bevindt;
  • het eet- en/of drinkgedeelte past binnen de categorie koffie- en theeschenkerij, lunchroom en dergelijke;
  • het eet- en/of drinkgedeelte geen eigen ingang aan de straat heeft;
  • het eet- en/of drinkgedeelte geen terras heeft;

geen (gevel)reclame mag worden aangebracht of geuit voor de mengformule;

1.52 Minisupermarkt     

een detailhandelsvestiging waar voedingsmiddelen en huishoudelijke artikelen worden verkocht. Een minisupermarkt onderscheidt zich van een supermarkt door het oppervlak. In de binnenstad spreken we van een minisupermarkt wanneer het bruto bedrijfsvloeroppervlak niet meer dan 400 m2 bedraagt;

1.53 Netto verkoopvloeroppervlakte     

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;

1.54 Nutsvoorziening     

een voorziening ten behoeve van de elektronische communicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse leidingen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en ondergrondse afvalcontainers;

1.55 Open puiverkoop     

het exploiteren van een winkel of horecabedrijf, waarvan de voorgevel op straatniveau geheel of gedeeltelijk ontbreekt, dan wel geheel of grotendeels bestaat uit een afsluiting die tijdens de openingstijden kan worden geopend;

1.56 Pand     

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.57 Peil     

  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de (hoofd)toegang direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die (hoofd)toegang;
  2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de (hoofd)toegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het gemiddelde aangrenzende terrein ter hoogte van de (hoofd)toegang bij voltooiing van de bouw;
  3. indien op het water wordt gebouwd: het waterpeil;

1.58 Perceel     

een kavel al dan niet bebouwd, welke als één geheel is ingeschreven in het Kadaster;

1.59 Prostitutie     

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.60 Prostitutiebedrijf     

een ruimte waar prostitutie wordt bedreven;

1.61 Samenvoegen     

het maken, toevoegen of vergroten van enige verbinding door middel van verwijdering van een of meer (delen van) muren tussen twee of meer panden;

1.62 Seedshop     

een detailhandelsvestiging waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door de handel in zaden met een psychoactieve werking en zaden van planten met een psychoactieve werking. Vaak bestaat het grootste deel van het assortiment uit cannabiszaden;

1.63 Seksinrichting     

een gebouw of gedeelte van een gebouw waarin de bedrijfsvoering geheel of voor een aanmerkelijk deel is gericht op vertoningen van seksuele en/of seksgerelateerde aard;

Hieronder wordt in ieder geval niet begrepen een darkroom, dat wil zeggen een donkere ontmoetingsruimte die deel uitmaakt van een horecagelegenheid of sauna, waarin uitsluitend op vrijwillige basis en zonder materiële vergoeding seksuele handelingen kunnen plaatsvinden;

Onder een seksinrichting wordt tevens begrepen detailhandel waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door handel in seksartikelen;

1.64 Short stay     

het structureel aanbieden van een zelfstandige woning voor tijdelijke bewoning aan een huishouden voor een aaneensluitende periode van tenminste een (1) week en maximaal zes (6) maanden. Voor het overige wordt de woning als woonruimte gebruikt;

1.65 Smartshop     

een detailhandelsvestiging waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door de handel in producten die psychoactieve stoffen bevatten;

1.66 Souterrain     

een bijzondere bouwlaag waarvan de vloer onder het gemiddeld aangrenzende straatpeil is gelegen en waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 1,20 meter boven het gemiddeld aangrenzende straatpeil is gelegen;

1.67 Souvenirwinkel     

een detailhandelsvestiging waarin de hoofdactiviteit of één van de activiteiten wordt gevormd door de handel in producten die in het teken staan van nationale-, streek- of stadssymbolen en/of namen. Een detailhandelsvestiging is geen souvenirwinkel wanneer niet meer dan 5% van het netto winkelvloeroppervlak wordt gebruikt voor de verkoop van producten die in het teken staan van nationale-, streek- of stadssymbolen en/of namen. Deze producten mogen uitsluitend achter in de vestiging worden uitgestald.

Gespecialiseerde winkels die producten verkopen die weliswaar in het teken staan van nationale-, streek- of stadssymbolen worden niet gezien als souvenirwinkels. Hierbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan kaaswinkels, winkels gespecialiseerd in Delftsblauw aardewerk of bloemenzaken/tuinierswinkels die tulpen(bollen) en klompen verkopen;

1.68 Stille zijde     

Een gevel of geveldeel, niet zijnde een plat dak of een vliesgevel, die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht of een afgeschermde buitenruimte, met een maximale geluidsbelasting per geluidsbron vanwege:

  1. wegverkeerslawaai van 48 dB;
  2. industrielawaai van 50 dB(A);
  3. spoorweglawaai van 55 dB;

1.69 Telefoneerinrichting     

een gelegenheid waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door het bedrijfsmatig gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, waaronder mede begrepen het verzenden van faxen;

1.70 Toeristenwinkel     

vormen van detailhandel die zich blijkens hun reclame-uiting, presentatie, assortiment en/of bedrijfsvoering richten op dagjesmensen en/of toeristen, niet zijnde een souvenirwinkel;

1.71 Toeristische dienstverlening     

vestigingen voor consumentverzorgende dienstverlening die zich blijkens hun reclame-uiting, presentatie, aanbod, assortiment en/of bedrijfsvoering richten op dagjesmensen en/of toeristen;

1.72 Kantoor met baliefunctie gericht op toeristen     

kantoren met baliefunctie, die zich blijkens hun reclame-uiting, presentatie, aanbod en/of bedrijfsvoering richten op dagjesmensen en/of toeristen;

1.73 Eetwinkel     

vormen van detailhandel die zich richten op de verkoop van etenswaren en/of drankjes die in hoofdzaak worden meegegeven om direct te worden geconsumeerd;

1.74 Voorzieningen gericht op entertainment     

bijzondere voorzieningen die zich richten op de wens van bezoekers tot (smaak)beleving, sensatie en/of (groeps)entertainment, waarbij het eventuele artistieke, historische of educatieve karakter ondergeschikt is en die zich kenmerken door een bedrijfsvoering met winstoogmerk;

1.75 Dagjesmensen en toeristen     

mensen die niet werken en/of wonen in Amsterdam, maar die als vrijetijdsbesteding gebruik maken van de recreatieve mogelijkheden van de stad, en al dan niet in de stad overnachten;

1.76 Voorzieningen     

openbare voorzieningen die voorzien in een basisbehoefte zoals onderwijs, gezondheidszorg, politie/brandweer en welzijnsvoorzieningen, en bijzondere voorzieningen zoals sport-, recreatieve en culturele voorzieningen. Voorzieningen kunnen zowel commercieel zijn als niet-commercieel;

1.77 Waterkering     

een strook grond die het achterliggende gebied beschermt tegen inundatie (onder water lopen).

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De bouwhoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 De goothoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 De dakhelling:     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 De hoogte van een kap:     

vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap;

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk:     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 Het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:     

de bruto oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Centrum - 2     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Centrum - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 3.5.1 en 3.5.9;
  2. kantoren, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.5.3;
  3. kantoren met baliefunctie met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.5.2;
  4. voorzieningen met inbegrip van additionele horeca met uitzondering van automatenhallen, en met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.5.4;
  5. kinderopvang, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.5.5;
  6. galeries;
  7. detailhandel, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van smartshops, minisupermarkten, souvenirwinkels, headshops, seedshops en growshops, tenzij op de verbeelding aangeduid en met inachtneming van artikel 3.5.6;
  8. consumentverzorgende dienstverlening, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van geldwisselkantoren, telefoneerinrichtingen en massagesalons, tenzij op de verbeelding aangeduid en met inachtneming van artikel 3.5.6;
  9. bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.5.7;
  10. inpandige en ondergrondse fietsenstallingen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.2.14;
  11. inpandige en ondergrondse niet-openbare parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, met maximaal het aantal voertuigen zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
  12. nutsvoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
  13. tuin, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.5.8;
  14. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag;

alsmede voor:

  1. opslag marktstallen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "opslag";
  2. horeca 3 in de eerste bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - horeca 3 in de eerste bouwlaag';
  3. horeca 4 in de eerste bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - horeca 4 in de eerste bouwlaag';
  4. inpandige en ondergrondse openbare parkeervoorzieningen met bijbehorende in- en uitritten, toegangsvoorzieningen, technische ruimten, bergingen en andere nevenruimten, ter plaatse van de aanduiding "parkeergarage".

3.2 Bouwregels     

Op de tot 'Centrum - 2' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bouwregels.

3.2.1 Situering bebouwing     

De voorgevel van gebouwen mag aan de straatzijde bovengronds uitsluitend op de bestemmingsgrens (voorgevelrooilijn) worden gesitueerd.

3.2.2 Minimale bouwhoogte     
  1. De bouwhoogte van de eerste bouwlaag bedraagt minimaal 3,50 meter gemeten vanaf de vloer van de eerste bouwlaag tot aan de bovenkant van de vloer van de tweede bouwlaag, met dien verstande dat deze bouwhoogte tot een diepte van minimaal 5 meter, gemeten vanaf de voorgevel, gehandhaafd dient te worden. Indien de vloer van de eerste bouwlaag onder het aangrenzend straatpeil ligt, bedraagt de bouwhoogte van de eerste bouwlaag minimaal 3,50 meter gemeten vanaf het aangrenzend straatpeil tot aan de bovenkant vloer van de tweede bouwlaag, met dien verstande dat deze bouwhoogte tot een diepte van minimaal 5 meter, gemeten vanaf de voorgevel, gehandhaafd dient te worden.
  2. De bouwhoogte van gebouwen bedraagt minimaal 9 meter, met dien verstande dat deze bepaling niet geldt voor aanbouwen en ter plaatse waar op de verbeelding een lagere minimale bouwhoogte is aangegeven.
3.2.3 Maximale goot- en bouwhoogte van gebouwen orde 1 en 2     
  1. De goothoogte van gebouwen op gronden die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' bedraagt ten hoogste de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande goothoogte.
  2. De bouwhoogte van gebouwen op gronden die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' bedraagt ten hoogste de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande bouwhoogte.
  3. Lichthoven die aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan mogen niet worden bebouwd.
3.2.4 Maximale goot- en bouwhoogte overige gebouwen     
  1. De goothoogte van gebouwen op gronden die op de verbeelding niet zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' bedraagt ten hoogste de op de verbeelding aangegeven goothoogte, dan wel de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande grotere goothoogte.
  2. De bouwhoogte van gebouwen op gronden die op de verbeelding niet zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' bedraagt ten hoogste de op de verbeelding aangegeven bouwhoogte, dan wel de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande grotere bouwhoogte.
3.2.5 Uitbreiding in diepte van bebouwing     

Uitbreiding van bebouwing, zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, is toegestaan met inachtneming van het volgende:

  1. Onder uitbreiding van bebouwing wordt niet het realiseren van een vrijstaand gebouw begrepen.
  2. De diepte van de uitbreiding bedraagt maximaal 2,50 meter, gemeten vanaf de achtergevel van de direct aangrenzende belendingen.
  3. In afwijking van het voorgaande is uitbreiding in de diepte van gebouwen niet toegestaan in hoeken van bouwblokken en daar waar de tot 'Centrum - 2' bestemde gronden niet grenzen aan tot tuin bestemde gronden.
  4. De maximale goothoogte van de uitbreiding is in geval van een uitbreiding van een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2', gelijk aan de hoogste goothoogte van dat gebouw.
  5. De maximale bouwhoogte van de uitbreiding is in geval van een uitbreiding van een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2', gelijk aan de hoogste goothoogte van dat gebouw danwel indien sprake is van verlenging van de bestaande kap, de hoogste bouwhoogte van dat gebouw.
3.2.6 Sloop-nieuwbouw     
  1. In geval van sloop-nieuwbouw mag de nieuwbouw tot maximaal 2,50 meter dieper zijn dan de achtergevel van de direct aangrenzende belendingen.
  2. In afwijking van het voorgaande mag de nieuwbouw in hoeken van bouwblokken en daar waar de tot 'Centrum - 2' bestemde gronden niet grenzen aan tot tuin bestemde gronden niet dieper zijn dan de bebouwing zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
  3. De maximale goothoogte in geval van nieuwbouw na sloop van een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2', is gelijk aan de in artikel 3.2.3 sub a bepaalde goothoogte; voorzover de nieuwbouw dieper is dan het te slopen of gesloopte gebouw is de maximale goothoogte gelijk aan de hoogste goothoogte van het te slopen of gesloopte gebouw.
  4. De maximale bouwhoogte in geval van nieuwbouw na sloop van een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2', is gelijk aan de in artikel 3.2.3 sub b bepaalde bouwhoogte; voorzover de nieuwbouw dieper is dan het te slopen of gesloopte gebouw is de maximale bouwhoogte gelijk aan de hoogste goothoogte van het te slopen of gesloopte gebouw danwel indien sprake is van verlenging van de kap, de hoogste bouwhoogte van dat gebouw.
3.2.7 Geen bouwvolume ondergronds     

Het is niet toegestaan om bouwvolume ondergronds uit te breiden of te creëren.

3.2.8 Dakvorm     
  1. De bovenste bouwlaag van een gebouw dient vanaf de maximale goothoogte binnen een hellingshoek van ten hoogste 60 graden, gemeten vanaf de zijgevels of van de voor- en achtergevel, te worden gebouwd.
  2. In geval van nieuwbouw of ingrijpende verbouw dient, wanneer een kap wordt geconstrueerd, de afstand tussen de goot- en bouwhoogte van het gebouw minimaal 2 meter te bedragen. In geval het gebouw plat wordt afgedekt, geldt de maximale goothoogte als maximale bouwhoogte.
  3. In afwijking van het gestelde onder a en b is de dakvorm bij gebouwen die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding orde - 2' de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande dakvorm.
3.2.9 Dakkapellen     

Dakkapellen zijn toegestaan, mits:

  1. de dakkapel niet meer dan 30% van de lengte van het hellend dakvlak in gebruik neemt;
  2. de (oorspronkelijke) kapconstructie en de noklijn duidelijk herkenbaar blijven;
  3. boven de dakkapel minimaal 1 meter dakvlak resteert;
  4. de dakkapel ten minste 1 meter uit de voor- en achtergevel (ingeval van een dwarskap) of uit de zijgevels (ingeval van een langskap) wordt geplaatst;
  5. ingeval de grootte van een dak meerdere dakkapellen mogelijk maakt, deze niet boven elkaar worden geplaatst.

In afwijking van het bepaalde in artikel 3.2.3 zijn dakkapellen die aan bovenstaande voorwaarden voldoen ook toegestaan bij gebouwen die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding orde - 2' .

3.2.10 Geen dakterrassen     

Dakterrassen zijn niet toegestaan.

3.2.11 Geen installaties     

Installaties op daken zijn niet toegestaan.

3.2.12 Onderdoorgang     

Op de als 'onderdoorgang' aangeduide gronden mag niet worden gebouwd tot een hoogte van 4 meter, met uitzondering van de voor de hoger opgaande bebouwing benodigde verticale ondersteuningsconstructies.

3.2.13 Geen open gevels     

Het is niet toegestaan de gevel te construeren of te wijzigen ten behoeve van gevelverkoop of open puiverkoop dan wel op een dusdanige wijze te construeren of te wijzigen dat -de mogelijkheid tot het maken van- een open gevel ontstaat.

3.2.14 Geen gesloten plinten     

Het is niet toegestaan de gevel te construeren of te wijzigen op een zodanige wijze dat gesloten plinten (eerste bouwlaag) ontstaan; bergingen mogen niet aan de straatzijde worden gesitueerd. Deze bepaling geldt niet voor souterrains en kelders.

3.2.15 Geen loggia's aan de straatzijde     

Loggia's zijn aan de straatzijde niet toegestaan.

3.2.16 Ontsluiting van hogere bouwlagen     

In geval van verbouwing, restauratie, verbetering en/of verandering van gebouwen dienen de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan aanwezige, al dan niet zelfstandige, ontsluitingen naar de tweede en hogere bouwlagen te worden gehandhaafd.

3.2.17 Samenvoegen niet toegestaan     
  1. Samenvoegen van panden is niet toegestaan.
  2. In geval van sloop-nieuwbouw dient de pandbreedte van de te slopen bebouwing te worden teruggebracht.
  3. In afwijking van het bepaalde onder a, mogen doorbraken die aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en die tevens onherroepelijk vergund zijn, worden gehandhaafd, maar niet worden vergroot. Indien doorbraken nadien zijn dichtgezet mogen die niet opnieuw worden aangebracht.
3.2.18 Maximale bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde     

De bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 2 meter.

3.2.19 Wet geluidhinder     
  1. Daar waar een hogere waarde als bedoeld in de Wet geluidhinder is vastgesteld, dienen woningen te beschikken over minimaal één stille zijde.
  2. Daar waar de maximale ontheffingswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder wordt overschreden, mogen woningen alleen worden gerealiseerd indien zij worden voorzien van een dove gevel, vliesgevel of een ander gebouwgebonden geluidscherm. Woningen met een dove gevel, vliesgevel of een ander gebouwgebonden geluidscherm dienen te beschikken over minimaal één stille zijde.

3.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en afmetingen, waaronder begrepen het aantal bouwlagen en de dakconstructie van de in artikel 3.2 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht, dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

3.4 Afwijken van de bouwregels     

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit en/of stedenbouwkundige structuur van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. Hierbij is het bepaalde in artikel 16 onverkort van toepassing.

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende bouwregels:

3.4.1 Minimale bouwhoogte     
  1. het bepaalde in artikel 3.2.2 onder a;
  2. het bepaalde in artikel 3.2.2 onder b;
3.4.2 Maximale goothoogte     

het bepaalde in artikel 3.2.4 onder a, voor het overschrijden van de op de verbeelding aangegeven goothoogte met maximaal 1 meter. Bij omgevingsvergunning afwijken is alleen mogelijk voor zover het straatbeeld dit toelaat;

3.4.3 Maximale goot- en bouwhoogte orde 1 en 2     

het bepaalde in artikel 3.2.3 in geval van gebouwen en gronden die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' en 'specifieke bouwaanduiding - orde 2'

  1. tot ten hoogste de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande goothoogte aan de straatzijde ten behoeve van het ophogen van lagere bouwdelen en/of het bebouwen van onbebouwde gronden binnen het bestemmingsvlak, met inachtneming van de overige bouwregels;
  2. tot aan de bouwhoogte van de oorspronkelijke kap indien uit onderzoek blijkt dat de oorspronkelijke kap wordt hersteld;
3.4.4 Maximale bouwhoogte     
  1. het daklandschap niet onevenredig wordt aangetast. Het bepaalde in artikel 3.2.3 onder b en artikel 3.2.4 onder b en c en artikel 3.2.11, voor het overschrijden van de bouwhoogte voor liften, trappenhuizen, tot ten hoogste 4 meter en voor schoorstenen en ventilatie-afvoerkanalen tot ten hoogste 5 meter. Bij omgevingsvergunning afwijken voor lift- en trappenhuizen is alleen mogelijk indien aantoonbare redenen uitwijzen dat de bedoelde onderdelen niet (geheel) inpandig kunnen worden gerealiseerd en onder de voorwaarde dat het daklandschap niet onevenredig wordt aangetast;
  2. het bepaalde in artikel 3.2.3 onder b en artikel 3.2.4 onder b en c en artikel 3.2.11, voor het overschrijden van de maximale bouwhoogte voor condensatoren, koel- en luchtbehandelinginstallaties, centrale verwarmingsinstallaties en andere technische ruimten uitsluitend indien aantoonbare redenen uitwijzen dat de bedoelde onderdelen niet (geheel) inpandig kunnen worden gerealiseerd. Bij omgevingsvergunning afwijken voor het overschrijden van de maximale bouwhoogte voor condensatoren, koel- en luchtbehandelinginstallaties, centrale verwarmingsinstallaties en andere technische ruimten is alleen mogelijk indien aantoonbare redenen uitwijzen dat de bedoelde onderdelen niet (geheel) inpandig kunnen worden gerealiseerd en onder de voorwaarden dat:
    1. deze installaties zo klein als technisch mogelijk dienen te zijn;
    2. deze installaties zoveel mogelijk uit het zicht vanaf de openbare ruimte worden geplaatst;
    3. het daklandschap niet onevenredig wordt aangetast;
3.4.5 Uitbreiding van bebouwing     

het bepaalde in de artikelen 3.2.5 onder b en c en 3.2.6 onder a en b voor zover de lichttoetreding in de belendende bebouwing niet in onevenredige mate wordt aangetast;

3.4.6 Ondergrondse bouwlagen     

het bepaalde in artikel 3.2.7 en, voor zover van toepassing, het bepaalde in de artikelen 3.2.5 onder b en c en 3.2.6 onder a en b, voor de bouw van een kelder tot een maximum van twee bouwlagen, indien en voor zover dat uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat de kelder geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en water) tot gevolg heeft;

3.4.7 Dakterrassen     
  1. het bepaalde in artikel 3.2.3 onder b, artikel 3.2.4 onder b en c, artikel 3.2.5 onder e, artikel 3.2.6 onder d en artikel 3.2.10, voor een dakterras met bijbehorende afrastering, waarvan de hoogte ten hoogste 1,20 meter bedraagt ten opzichte van het desbetreffende dak. De afwijking kan alleen worden verleend voor dakterrassen ten behoeve van de woonfunctie. Het dakterras mag op de tot 'Centrum - 2' bestemde gronden alleen aan de achterzijde van het hoofdgebouw worden gerealiseerd, tot een diepte van maximaal de helft van het gebouw, mits:
    1. de kapvorm wordt gerespecteerd en het dakterras geen aantasting van het daklandschap oplevert;
    2. het dakterras niet zichtbaar is vanaf de straat of vanaf de openbare ruimte.

Het dakterras mag tevens op een aanbouw of een bijgebouw worden gerealiseerd mits deze niet zichtbaar is vanaf de straat of vanaf de openbare ruimte;

  1. het bepaalde in artikel 3.2.3 onder b, artikel 3.2.4 onder b, artikel 3.2.5 onder e, artikel 3.2.6 onder d en artikel 3.2.10 voor een dakterras met bijbehorende afrastering waarvan de hoogte ten hoogste 1,40 meter bedraagt ten opzichte van het desbetreffende dak, indien een hulpconstructie aantoonbaar noodzakelijk is voor het realiseren van een dakterras. De afwijking kan alleen worden verleend voor dakterrassen ten behoeve van de woonfunctie;

    Het dakterras mag op de tot 'Centrum - 2' bestemde gronden alleen aan de achterzijde van het hoofdgebouw worden gerealiseerd, tot een diepte van maximaal de helft van het gebouw, mits:
    1. de kapvorm wordt gerespecteerd en het dakterras geen aantasting van het daklandschap oplevert;
    2. het dakterras niet zichtbaar is vanaf de straat of vanaf de openbare ruimte;
    3. het dakterras niet wordt gerealiseerd op een hellend dak (de helling die nodig is voor het afschot wordt niet als hellend dak beschouwd);
    4. de hulpconstructie niet groter in oppervlakte is dan het dakterras;
    5. de hoogte van de hulpconstructie niet meer dan 0,20 meter bedraagt;
    6. de hoogte van de bijbehorende afrastering niet meer dan 1,20 meter bedraagt ten opzichte van de terrasvloer;
3.4.8 Gesloten plinten     
  1. het bepaalde in artikel 3.2.14 ten behoeve van voorzieningen;
  2. het bepaalde in artikel 3.2.14 ten behoeve van een berging, indien het om aantoonbare reden niet mogelijk is om de berging op een andere plek te situeren;
3.4.9 Loggia's     
  1. het bepaalde in artikel 3.2.15 indien een buitenruimte aan de achterzijde van een gebouw niet mogelijk is, met dien verstande dat de diepte van de loggia maximaal 1,30 meter bedraagt;
  2. het bepaalde in artikel 3.2.15 in het kader van de noodzakelijke geluidsreductie op grond van de Wet geluidhinder;
3.4.10 Ontsluiting hogere bouwlagen     

het bepaalde in artikel 3.2.16 mits de tweede en hogere bouwlagen van het desbetreffende gebouw in voldoende mate bereikbaar blijven;

3.4.11 Samenvoegen van panden     

het bepaalde in artikel 3.2.17 onder c ten behoeve van het verplaatsen van bestaande - en onherroepelijk vergunde doorbraken, mits de stedenbouwkundige- en/of bouwhistorische structuur niet verslechtert.

3.5 Specifieke gebruiksregels     

Op de tot 'Centrum - 2' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

3.5.1 Wonen     
  1. In afwijking van het bepaalde in artikel 3.1 zijn woningen in de eerste bouwlaag niet toegestaan.
  2. Voor zover woningen in de eerste bouwlaag voorkomen ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, mogen deze worden gehandhaafd tot aan het moment dat deze functie is beëindigd en één van de toegestane functies is gerealiseerd.
3.5.2 Kantoren met baliefunctie     

Kantoren met baliefunctie zijn uitsluitend in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag (kelder, souterrain) toegestaan.

3.5.3 Kantoren     
  1. In afwijking van het bepaalde in artikel 3.1 zijn kantoren zonder baliefunctie in de eerste bouwlaag niet toegestaan.
  2. Voor zover kantoren zonder baliefunctie in de eerste bouwlaag voorkomen ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, mogen deze worden gehandhaafd tot aan het moment dat deze functie is beëindigd en één van de toegestane functies is gerealiseerd.
3.5.4 Voorzieningen     
  1. Het bedrijfsvloeroppervlak van voorzieningen mag per vestiging niet meer dan 1.000 m2 bedragen.
  2. In afwijking van het bepaalde in artikel 3.1 zijn voorzieningen in de eerste bouwlaag niet toegestaan.
  3. Voor zover voorzieningen in de eerste bouwlaag voorkomen ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, mogen deze worden gehandhaafd tot aan het moment dat deze functie is beëindigd en één van de toegestane functies is gerealiseerd.
  4. Voor zover voorzieningen ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan een groter bedrijfsvloeroppervlak hebben dan onder a bepaald, mag dit grotere bedrijfsvloeroppervlak worden gehandhaafd.
3.5.5 Kinderopvang     
  1. Kinderopvang is niet toegestaan in de eerste bouwlaag.
  2. Voor zover kinderopvang in de eerste bouwlaag van bebouwing voorkomt ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, mag deze worden gehandhaafd tot aan het moment dat deze functie is beëindigd en één van de toegestane functies is gerealiseerd.
  3. Per bouwblok is één kinderopvang met eigen buitenruimte toegestaan.
  4. In bouwblokken waar al een school met buitenruimte aanwezig is, is kinderopvang met eigen buitenruimte uitsluitend toegestaan indien deze is gelegen direct naast de school.
  5. Kinderopvang is niet toegestaan in bebouwing gelegen in een zone van 50 meter gemeten vanaf de rand van de weg van de 50 km p/u wegen in het plangebied.
3.5.6 Detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening     
  1. Detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening zijn uitsluitend in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag (kelder, souterrain) toegestaan.
  2. Het bedrijfsvloeroppervlak van detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening mag per vestiging niet meer dan 300 m2 bedragen.
  3. Voor zover detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan een groter bedrijfsvloeroppervlak heeft dan onder b bepaald, mag dit grotere bedrijfsvloeroppervlak worden gehandhaafd.
3.5.7 Bedrijven     
  1. Bedrijven zijn uitsluitend toegestaan voor zover deze in de van deze regels deel uitmakende 'Staat van inrichtingen vallen in milieucategorie 1 of 2, met dien verstande dat:
    1. garagebedrijven niet zijn toegestaan;
    2. in kelders en souterrains, voor zover deze niet onder bedrijven zijn gelegen, uitsluitend bedrijven behorende tot categorie 1 zijn toegestaan;
    3. vuurwerkopslag niet is toegestaan.
  2. In afwijking van het bepaalde in artikel 3.1 zijn bedrijven in de eerste bouwlaag niet toegestaan.
  3. Voor zover een bedrijf in de eerste bouwlaag voorkomt ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, mag deze worden gehandhaafd tot aan het moment dat deze functie is beëindigd en één van de toegestane functies is gerealiseerd.
  4. In afwijking van het bepaalde onder a zijn op de van deze regels deel uitmakende Bijlage 2 genoemde adressen de aldaar met name genoemde bedrijven die vallen in een hogere milieucategorie toegestaan.
3.5.8 Gebruik als tuin, verkeer     
  1. De onbebouwd blijvende gedeelten van de tot 'Centrum - 2' bestemde gronden worden gebruikt als 'Tuin - 1', met inachtneming van het bepaalde in artikel 10.
  2. In afwijking van het gestelde onder a worden de onbebouwd blijvende gedeelten van de tot ' Centrum - 2' bestemde gronden die aan de bestemming 'Verkeer' grenzen, gebruikt als 'Verkeer', met inachtneming van het bepaalde in artikel 13.
  3. Ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' worden de ongebouwde gedeelten gebruikt als 'Verkeer', met inachtneming van het bepaalde artikel 13.
3.5.9 Geen short stay     

Short stay is niet toegestaan.

3.5.10 Geen mengformule in winkel met voedselwarenassortiment     

Daar waar op de Kaart met straten is aangegeven die als bijlage bij deze regels is gevoegd, is het verboden een mengformule te hebben in een winkel met een voedselwarenassortiment.

3.5.11 Uitzondering     

Het bepaalde in artikel 3.5.10 geldt niet voor zover de mengformule reeds aanwezig was ten tijde van de inwerkingtreding van het Voorbereidingsbesluit 1012 (6 oktober 2018).

3.5.12 Gebruiksvormen     

Daar waar op de Kaart met straten is aangegeven die als bijlage bij deze regels is gevoegd, is het verboden gronden en bouwwerken te gebruiken ten behoeve van een automatenhal, geldwisselkantoor, smartshop, growshop, headshop, seedshop, souvenirwinkel, massagesalon, minisupermarkt, telefoneerinrichting, toeristenwinkel, toeristische dienstverlening, kantoor met baliefunctie gericht op toeristen, eetwinkel en een voorziening gericht op entertainment.

3.5.13 Uitzondering     

Het bepaalde in artikel 3.5.12 geldt niet voor de eetwinkel die is toegestaan in de eerste bouwlaag van Jodenbreestraat 52.

Het bepaalde in artikel 3.5.12 geldt evenmin voor de souvenirwinkel die is toegestaan in de eerste bouwlaag van Jodenbreestraat 18.

Het bedrijfsvloeroppervlak van deze functies, zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, mag niet worden vergroot.

3.5.14 Verboden combinaties     

Elke combinatie van de in de artikelen 3.5.10 en 3.5.12 verboden gebruiksvormen is eveneens verboden. Dit verbod omvat mede combinaties met een smartshop, die niet is toegestaan op basis van artikel 3.1.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels     

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag geen afbreuk doen aan de gewenste functiemenging van de binnenstad. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende gebruiksregels:

3.6.1 Voorzieningen     

Het bepaalde in artikel 3.5.4 voor vestiging of uitbreiding van een voorziening met een groter vloeroppervlak dan 1000 m2.

Bij omgevingsvergunning afwijken is alleen mogelijk wanneer:

  1. de uitbreiding/vestiging het woon- en leefmilieu niet in onevenredige mate aantast;
  2. de uitbreiding/vestiging geen overmatige verkeersaantrekkende werking tot gevolg heeft.
3.6.2 Bedrijven     
  1. het bepaalde in artikel 3.5.7 onder a, voor het bouwen en het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een functie die niet in de 'Staat van inrichtingen' voorkomt en die niet meer milieuhinder veroorzaakt dan functies die vallen in de toegestane categorieën.
  2. het bepaalde in artikel 3.5.7 onder a, voor het bouwen en het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een functie die, al dan niet na uitbreiding of wijziging van de 'Staat van inrichtingen' valt onder één of meer categorieën hoger dan toegestaan, mits de desbetreffende functie niet meer milieuhinder veroorzaakt dan functies die vallen in de toegestane categorieën;
3.6.3 Detailhandel     

het bepaalde in artikellid 3.1 onder g. voor vestiging van een minisupermarkt, souvenirwinkel, headshop, seedshop of growshop.

3.6.4 Consumentverzorgende dienstverlening     

het bepaalde in artikellid 3.1 onder h. voor vestiging van een massagesalon.

3.6.5 Gebruiksvormen     

gebruiksvormen die zijn verboden op grond van de artikelen 3.5.10 en 3.5.12. De vergunning kan worden verleend indien dit naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet leidt tot een onevenwichtig aanbod in een straal van 500 meter. Beoordeeld wordt het reeds aanwezige aantal automatenhallen, geldwisselkantoren, smartshops, growshops, headshops, seedshops, souvenirwinkels, massagesalons, minisupermarkten, telefoneerinrichtingen, toeristenwinkels, toeristische dienstverlening, kantoren met baliefunctie gericht op toeristen, eetwinkels en voorzieningen gericht op entertainment, alsmede het aandeel horeca en hotels ten opzichte van het totale aanbod van detailhandel, consumentverzorgende dienstverlening, voorzieningen, horeca en hotels.

Artikel 4 Centrum - 3     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Centrum - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 4.5.1 en 4.5.10;
  2. kantoren, met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.5.3;
  3. kantoren met baliefunctie met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.5.2;
  4. voorzieningen met inbegrip van additionele horeca met uitzondering van automatenhallen, en met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.5.4;
  5. kinderopvang, met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.5.5;
  6. galeries;
  7. detailhandel, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van smartshops, minisupermarkten, souvenirwinkels, headshops, seedshops en growshops, tenzij op de verbeelding aangeduid en met inachtneming van artikel 4.5.6;
  8. consumentverzorgende dienstverlening, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van geldwisselkantoren, telefoneerinrichtingen en massagesalons, tenzij op de verbeelding aangeduid en met inachtneming van artikel 4.5.6;
  9. bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.5.8;
  10. inpandige en ondergrondse fietsenstallingen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.2.13;
  11. inpandige en ondergrondse niet-openbare parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, met maximaal het aantal voertuigen zoals ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
  12. nutsvoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
  13. tuin, met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.5.9;
  14. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag;

alsmede voor:

  1. souvenirwinkel in de eerste bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de specifieke aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - souvenirwinkel' en met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.5.7;

4.2 Bouwregels     

Op de tot 'Centrum - 3' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bouwregels.

4.2.1 Situering bebouwing     

De voorgevel van gebouwen mag aan de straatzijde bovengronds uitsluitend op de bestemmingsgrens (voorgevelrooilijn) worden gesitueerd.

4.2.2 Minimale bouwhoogte     
  1. De bouwhoogte van de eerste bouwlaag bedraagt minimaal 3,50 meter gemeten vanaf de vloer van de eerste bouwlaag tot aan de bovenkant van de vloer van de tweede bouwlaag, met dien verstande dat deze bouwhoogte tot een diepte van minimaal 5 meter, gemeten vanaf de voorgevel, gehandhaafd dient te worden. Indien de vloer van de eerste bouwlaag onder het aangrenzend straatpeil ligt, bedraagt de bouwhoogte van de eerste bouwlaag minimaal 3,50 meter gemeten vanaf het aangrenzend straatpeil tot aan de bovenkant vloer van de tweede bouwlaag, met dien verstande dat deze bouwhoogte tot een diepte van minimaal 5 meter, gemeten vanaf de voorgevel, gehandhaafd dient te worden.
  2. De bouwhoogte van gebouwen bedraagt minimaal 9 meter, met dien verstande dat deze bepaling niet geldt voor aanbouwen en ter plaatse waar op de verbeelding een lagere minimale bouwhoogte is aangegeven.
4.2.3 Maximale goot- en bouwhoogte van gebouwen orde 1 en 2     
  1. De goothoogte van gebouwen op gronden die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' bedraagt ten hoogste de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande goothoogte.
  2. De bouwhoogte van gebouwen op gronden die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' bedraagt ten hoogste de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande bouwhoogte.
  3. Lichthoven die aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan mogen niet worden bebouwd.
4.2.4 Maximale goot- en bouwhoogte overige gebouwen     
  1. De goothoogte van gebouwen op gronden die op de verbeelding niet zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' bedraagt ten hoogste de op de verbeelding aangegeven goothoogte, dan wel de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande grotere goothoogte.
  2. De bouwhoogte van gebouwen op gronden die op de verbeelding niet zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' bedraagt ten hoogste de op de verbeelding aangegeven bouwhoogte, dan wel de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande grotere bouwhoogte.
4.2.5 Uitbreiding in diepte van bebouwing     

Uitbreiding van bebouwing, zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, is toegestaan met inachtneming van het volgende:

  1. Onder uitbreiding van bebouwing wordt niet het realiseren van een vrijstaand gebouw begrepen.
  2. De diepte van de uitbreiding bedraagt maximaal 2,50 meter, gemeten vanaf de achtergevel van de direct aangrenzende belendingen.
  3. In afwijking van het voorgaande is uitbreiding in de diepte van gebouwen niet toegestaan in hoeken van bouwblokken en daar waar de tot 'Centrum - 3' bestemde gronden niet grenzen aan tot tuin bestemde gronden.
  4. De maximale goothoogte van de uitbreiding is in geval van een uitbreiding van een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2', gelijk aan de hoogste goothoogte van dat gebouw.
  5. De maximale bouwhoogte van de uitbreiding is in geval van een uitbreiding van een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2', gelijk aan de hoogste goothoogte van dat gebouw danwel indien sprake is van verlenging van de bestaande kap, de hoogste bouwhoogte van dat gebouw.
4.2.6 Sloop-nieuwbouw     
  1. In geval van sloop-nieuwbouw mag de nieuwbouw tot maximaal 2,50 meter dieper zijn dan de achtergevel van de direct aangrenzende belendingen.
  2. In afwijking van het voorgaande mag de nieuwbouw in hoeken van bouwblokken en daar waar de tot 'Centrum - 3' bestemde gronden niet grenzen aan tot tuin bestemde gronden niet dieper zijn dan de bebouwing zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
  3. De maximale goothoogte in geval van nieuwbouw na sloop van een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2', is gelijk aan de in artikel 4.2.3 sub a bepaalde goothoogte; voor zover de nieuwbouw dieper is dan het te slopen of gesloopte gebouw is de maximale goothoogte gelijk aan de hoogste goothoogte van het te slopen of gesloopte gebouw.
  4. De maximale bouwhoogte in geval van nieuwbouw na sloop van een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2', is gelijk aan de in artikel 4.2.3 sub b bepaalde bouwhoogte; voor zover de nieuwbouw dieper is dan het te slopen of gesloopte gebouw is de maximale bouwhoogte gelijk aan de hoogste goothoogte van het te slopen of gesloopte gebouw danwel indien sprake is van verlenging van de kap, de hoogste bouwhoogte van dat gebouw.
4.2.7 Geen bouwvolume ondergronds     

Het is niet toegestaan om bouwvolume ondergronds uit te breiden of te creëren.

4.2.8 Dakvorm     
  1. De bovenste bouwlaag van een gebouw dient vanaf de maximale goothoogte binnen een hellingshoek van ten hoogste 60 graden, gemeten vanaf de zijgevels of van de voor- en achtergevel, te worden gebouwd.
  2. In geval van nieuwbouw of ingrijpende verbouw dient, wanneer een kap wordt geconstrueerd, de afstand tussen de goot- en bouwhoogte van het gebouw minimaal 2 meter te bedragen. In geval het gebouw plat wordt afgedekt, geldt de maximale goothoogte als maximale bouwhoogte.
  3. In afwijking van het gestelde onder a en b is de dakvorm bij gebouwen die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding orde - 2' de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande dakvorm.
4.2.9 Dakkapellen     

Dakkapellen zijn toegestaan, mits:

  1. de dakkapel niet meer dan 30% van de lengte van het hellend dakvlak in gebruik neemt;
  2. de (oorspronkelijke) kapconstructie en de noklijn duidelijk herkenbaar blijven;
  3. boven de dakkapel minimaal 1 meter dakvlak resteert;
  4. de dakkapel ten minste 1 meter uit de voor- en achtergevel (ingeval van een dwarskap) of uit de zijgevels (ingeval van een langskap) wordt geplaatst
  5. ingeval de grootte van een dak meerdere dakkapellen mogelijk maakt, deze niet boven elkaar worden geplaatst.

In afwijking van het bepaalde in artikel 4.2.3 zijn dakkapellen die aan bovenstaande voorwaarden voldoen ook toegestaan bij gebouwen die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding orde - 2' .

4.2.10 Geen dakterrassen     

Dakterrassen zijn niet toegestaan.

4.2.11 Geen installaties     

Installaties op daken zijn niet toegestaan.

4.2.12 Geen open gevels     

Het is niet toegestaan de gevel te construeren of te wijzigen ten behoeve van gevelverkoop of open puiverkoop dan wel op een dusdanige wijze te construeren of te wijzigen dat -de mogelijkheid tot het maken van- een open gevel ontstaat.

4.2.13 Geen gesloten plinten     

Het is niet toegestaan de gevel te construeren of te wijzigen op een zodanige wijze dat gesloten plinten (eerste bouwlaag) ontstaan; bergingen mogen niet aan de straatzijde worden gesitueerd. Deze bepaling geldt niet voor souterrains en kelders.

4.2.14 Geen loggia's aan de straatzijde     

Loggia's zijn aan de straatzijde niet toegestaan.

4.2.15 Ontsluiting van hogere bouwlagen     

In geval van verbouwing, restauratie, verbetering en/of verandering van gebouwen dienen de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan aanwezige, al dan niet zelfstandige, ontsluitingen naar de tweede en hogere bouwlagen te worden gehandhaafd.

4.2.16 Samenvoegen niet toegestaan     
  1. Samenvoegen van panden is niet toegestaan.
  2. In geval van sloop-nieuwbouw dient de pandbreedte van de te slopen bebouwing te worden teruggebracht.
  3. In afwijking van het bepaalde onder a, mogen doorbraken die aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en die tevens onherroepelijk vergund zijn, worden gehandhaafd, maar niet worden vergroot. Indien doorbraken nadien zijn dichtgezet mogen die niet opnieuw worden aangebracht.
4.2.17 Maximale bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde     

De bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 2 meter.

4.2.18 Wet geluidhinder     
  1. Daar waar een hogere waarde als bedoeld in de Wet geluidhinder is vastgesteld, dienen woningen te beschikken over minimaal één stille zijde.
  2. Daar waar de maximale ontheffingswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder wordt overschreden, mogen woningen alleen worden gerealiseerd indien zij worden voorzien van een dove gevel, vliesgevel of een ander gebouwgebonden geluidscherm. Woningen met een dove gevel, vliesgevel of een ander gebouwgebonden geluidscherm dienen te beschikken over minimaal één stille zijde.

4.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en afmetingen, waaronder begrepen het aantal bouwlagen en de dakconstructie van de in artikel 4.2 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht, dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

4.4 Afwijken van de bouwregels     

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit en/of stedenbouwkundige structuur van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. Hierbij is het bepaalde in artikel16 onverkort van toepassing.

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende bouwregels.

4.4.1 Minimale bouwhoogte     
  1. het bepaalde in artikel 4.2.2 onder a;
  2. het bepaalde in artikel 4.2.2 onder b.
4.4.2 Maximale goothoogte     

het bepaalde in artikel 4.2.4 onder a, voor het overschrijden van de op de verbeelding aangegeven goothoogte met maximaal 1 meter. Bij omgevingsvergunning afwijken is alleen mogelijk voor zover het straatbeeld dit toelaat;

4.4.3 Maximale goot- en bouwhoogte orde 1 en 2     

het bepaalde in artikel 4.2.3 in geval van gebouwen en gronden die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' en 'specifieke bouwaanduiding - orde 2'

  1. tot ten hoogste de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande goothoogte aan de straatzijde ten behoeve van het ophogen van lagere bouwdelen en/of het bebouwen van onbebouwde gronden binnen het bestemmingsvlak, met inachtneming van de overige bouwregels;
  2. tot aan de bouwhoogte van de oorspronkelijke kap indien uit onderzoek blijkt dat de oorspronkelijke kap wordt hersteld;
4.4.4 Maximale bouwhoogte     
  1. het bepaalde in artikel 4.2.3 onder b en artikel 4.2.4 onder b en c en artikel 4.2.11, voor het overschrijden van de bouwhoogte voor liften, trappenhuizen, tot ten hoogste 4 meter en voor schoorstenen en ventilatie-afvoerkanalen tot ten hoogste 5 meter; Bij omgevingsvergunning afwijken voor lift- en trappenhuizen, is alleen mogelijk indien aantoonbare redenen uitwijzen dat de bedoelde onderdelen niet (geheel) inpandig kunnen worden gerealiseerd en onder de voorwaarde dat het daklandschap niet onevenredig wordt aangetast;
  2. het bepaalde in artikel 4.2.3 onder b en artikel 4.2.4 onder b en c en artikel 4.2.11, voor het overschrijden van de maximale bouwhoogte voor condensatoren, koel- en luchtbehandelinginstallaties, centrale verwarmingsinstallaties en andere technische ruimten uitsluitend indien aantoonbare redenen uitwijzen dat de bedoelde onderdelen niet (geheel) inpandig kunnen worden gerealiseerd. Bij omgevingsvergunning afwijken voor het overschrijden van de maximale bouwhoogte voor condensatoren, koel- en luchtbehandelinginstallaties, centrale verwarmingsinstallaties en andere technische ruimten is alleen mogelijk indien aantoonbare redenen uitwijzen dat de bedoelde onderdelen niet (geheel) inpandig kunnen worden gerealiseerd en onder de voorwaarden dat:
    1. deze installaties zo klein als technisch mogelijk dienen te zijn;
    2. deze installaties zoveel mogelijk uit het zicht vanaf de openbare ruimte worden geplaatst;
    3. het daklandschap niet onevenredig wordt aangetast;
4.4.5 Uitbreiding van bebouwing     

het bepaalde in de artikelen 4.2.5 onder b en c en 4.2.6 onder a en b voor zover de lichttoetreding in de belendende bebouwing niet in onevenredige mate wordt aangetast;

4.4.6 Ondergrondse bouwlagen     

het bepaalde in artikel 4.2.7 en, voor zover van toepassing, het bepaalde in de artikelen 4.2.5 onder b en c en 4.2.6 onder a en b, voor de bouw van een kelder tot een maximum van twee bouwlagen, indien en voor zover dat uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat de kelder geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en water) tot gevolg heeft;

4.4.7 Dakterrassen     
  1. het bepaalde in artikel 4.2.3 onder b, artikel 4.2.4 onder b en c, artikel 4.2.5 onder e, artikel 4.2.6 onder d en artikel 4.2.10, voor een dakterras met bijbehorende afrastering, waarvan de hoogte ten hoogste 1,20 meter bedraagt ten opzichte van het desbetreffende dak. De afwijking kan alleen worden verleend voor dakterrassen ten behoeve van de woonfunctie. Het dakterras mag op de tot 'Centrum - 3' bestemde gronden alleen aan de achterzijde van het hoofdgebouw worden gerealiseerd, tot een diepte van maximaal de helft van het gebouw, mits:
    1. de kapvorm wordt gerespecteerd en het dakterras geen aantasting van het daklandschap oplevert;
    2. het dakterras niet zichtbaar is vanaf de straat of vanaf de openbare ruimte;

Het dakterras mag tevens op een aanbouw of een bijgebouw worden gerealiseerd mits deze niet zichtbaar is vanaf de straat of vanaf de openbare ruimte;

  1. het bepaalde in artikel 4.2.3 onder b, artikel 4.2.4 onder b, artikel 4.2.5 onder e, artikel 4.2.6 onder d en artikel 4.2.10 voor een dakterras met bijbehorende afrastering waarvan de hoogte ten hoogste 1,40 meter bedraagt ten opzichte van het desbetreffende dak, indien een hulpconstructie aantoonbaar noodzakelijk is voor het realiseren van een dakterras. De afwijking kan alleen worden verleend voor dakterrassen ten behoeve van de woonfunctie;

    Het dakterras mag op de tot 'Centrum - 3' bestemde gronden alleen aan de achterzijde van het hoofdgebouw worden gerealiseerd, tot een diepte van maximaal de helft van het gebouw, mits:
    1. de kapvorm wordt gerespecteerd en het dakterras geen aantasting van het daklandschap oplevert;
    2. het dakterras niet zichtbaar is vanaf de straat of vanaf de openbare ruimte;
    3. het dakterras niet wordt gerealiseerd op een hellend dak (de helling die nodig is voor het afschot wordt niet als hellend dak beschouwd);
    4. de hulpconstructie niet groter in oppervlakte is dan het dakterras;
    5. de hoogte van de hulpconstructie niet meer dan 0,20 meter bedraagt;
    6. de hoogte van de bijbehorende afrastering niet meer dan 1,20 meter bedraagt ten opzichte van de terrasvloer;
4.4.8 Gesloten plinten     
  1. het bepaalde in artikel 4.2.13 ten behoeve van voorzieningen;
  2. het bepaalde in artikel 4.2.13 ten behoeve van een berging, indien het om aantoonbare reden niet mogelijk is om de berging op een andere plek te situeren;
4.4.9 Loggia's     
  1. het bepaalde in artikel 4.2.14 indien een buitenruimte aan de achterzijde van een gebouw niet mogelijk is, met dien verstande dat de diepte van de loggia maximaal 1,30 meter bedraagt;
  2. het bepaalde in artikel 4.2.14 in het kader van de noodzakelijke geluidsreductie op grond van de Wet geluidhinder;
4.4.10 Ontsluiting hogere bouwlagen     

het bepaalde in artikel 4.2.15 mits de tweede en hogere bouwlagen van het desbetreffende gebouw in voldoende mate bereikbaar blijven;

4.4.11 Samenvoegen van panden     

het bepaalde in artikel 4.2.16 onder c ten behoeve van het verplaatsen van bestaande - en onherroepelijk vergunde doorbraken, mits de stedenbouwkundige- en/of bouwhistorische structuur niet verslechtert.

4.5 Specifieke gebruiksregels     

Op de tot 'Centrum - 3' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

4.5.1 Wonen     
  1. In afwijking van het bepaalde in artikel 4.1 zijn woningen in de eerste bouwlaag niet toegestaan.
  2. Voor zover woningen in de eerste bouwlaag voorkomen ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, mogen deze worden gehandhaafd tot aan het moment dat deze functie is beëindigd en één van de toegestane functies is gerealiseerd.
4.5.2 Kantoren met baliefunctie     

Kantoren met baliefunctie zijn uitsluitend in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag (kelder, souterrain) toegestaan.

4.5.3 Kantoren     
  1. In afwijking van het bepaalde in artikel 4.1 zijn kantoren zonder baliefunctie in de eerste bouwlaag niet toegestaan.
  2. Voor zover kantoren zonder baliefunctie in de eerste bouwlaag voorkomen ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, mogen deze worden gehandhaafd tot aan het moment dat deze functie is beëindigd en één van de toegestane functies is gerealiseerd.
4.5.4 Voorzieningen     
  1. Het bedrijfsvloeroppervlak van voorzieningen mag per vestiging niet meer dan 1.000 m2 bedragen.
  2. In afwijking van het bepaalde in artikel 4.1 zijn voorzieningen in de eerste bouwlaag niet toegestaan.
  3. Voor zover voorzieningen in de eerste bouwlaag voorkomen ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, mogen deze worden gehandhaafd tot aan het moment dat deze functie is beëindigd en één van de toegestane functies is gerealiseerd.
  4. Voor zover voorzieningen groter dan 1000 m2 voor komen ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, mogen deze worden gehandhaafd.
4.5.5 Kinderopvang     
  1. Kinderopvang is niet toegestaan in de eerste bouwlaag;
  2. Voor zover kinderopvang in de eerste bouwlaag van bebouwing voorkomt ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, mag deze worden gehandhaafd tot aan het moment dat deze functie is beëindigd en één van de toegestane functies is gerealiseerd.
  3. Per bouwblok is één kinderopvang met eigen buitenruimte toegestaan.
  4. In bouwblokken waar al een school met buitenruimte aanwezig is, is kinderopvang met eigen buitenruimte uitsluitend toegestaan indien deze is gelegen direct naast de school.
  5. Kinderopvang is niet toegestaan in bebouwing gelegen in een zone van 50 meter gemeten vanaf de rand van de weg van de 50 km p/u wegen in het plangebied.
4.5.6 Detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening     
  1. Detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening zijn uitsluitend in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag (kelder, souterrain) toegestaan.
  2. Het bedrijfsvloeroppervlak van detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening mag per vestiging niet meer dan 300 m2 bedragen.
  3. Voor zover detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan een groter bedrijfsvloeroppervlak heeft dan onder b bepaald, mag dit grotere bedrijfsvloeroppervlak worden gehandhaafd.
4.5.7 Souvenirwinkel     
  1. Het bedrijfsvloeroppervlak van deze functie, zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, mag niet worden vergroot.
  2. Een mengformule is niet toegestaan.
4.5.8 Bedrijven     
  1. Bedrijven zijn uitsluitend toegestaan voor zover deze in de van deze regels deel uitmakende 'Staat van inrichtingen vallen in milieucategorie 1 of 2, met dien verstande dat:
    1. garagebedrijven niet zijn toegestaan;
    2. in kelders en souterrains, voor zover deze niet onder bedrijven zijn gelegen, uitsluitend bedrijven behorende tot categorie 1 zijn toegestaan;
    3. vuurwerkopslag niet is toegestaan.
  2. In afwijking van het bepaalde in artikel 4.1 zijn bedrijven in de eerste bouwlaag niet toegestaan.
  3. Voor zover een bedrijf in de eerste bouwlaag voorkomt ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, mag deze worden gehandhaafd tot aan het moment dat deze functie is beëindigd en één van de toegestane functies is gerealiseerd.
  4. In afwijking van het bepaalde onder a zijn op de van deze regels deel uitmakende Bijlage 2 genoemde adressen de aldaar met name genoemde bedrijven die vallen in een hogere milieucategorie toegestaan.
4.5.9 Gebruik als tuin, verkeer     
  1. De onbebouwd blijvende gedeelten van de tot 'Centrum - 3' bestemde gronden worden gebruikt als 'Tuin - 1', met inachtneming van het bepaalde in artikel 10.
  2. In afwijking van het gestelde onder a worden de onbebouwd blijvende gedeelten van de tot 'Centrum - 3' bestemde gronden die aan de bestemming 'Verkeer' grenzen, gebruikt als 'Verkeer', met inachtneming van het bepaalde in artikel 13.
  3. Ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' worden de ongebouwde gedeelten gebruikt als 'Verkeer', met inachtneming van artikel13.
4.5.10 Geen short stay     

Short stay is niet toegestaan.

4.5.11 Geen mengformule in winkel met voedselwarenassortime     

Daar waar op de Kaart met straten is aangegeven die als bijlage bij deze regels is gevoegd, is het verboden een mengformule te hebben in een winkel met een voedselwarenassortiment.

4.5.12 Uitzondering     

Het bepaalde in artikel 4.5.11 geldt niet voor zover de mengformule reeds aanwezig was ten tijde van de inwerkingtreding van het Voorbereidingsbesluit 1012 (6 oktober 2018).

4.5.13 Gebruiksvormen     

Daar waar op de Kaart met straten is aangegeven die als bijlage bij deze regels is gevoegd, is het verboden gronden en bouwwerken te gebruiken ten behoeve van een automatenhal, geldwisselkantoor, smartshop, growshop, headshop, seedshop, souvenirwinkel, massagesalon, minisupermarkt, telefoneerinrichting, toeristenwinkel, toeristische dienstverlening, kantoor met baliefunctie gericht op toeristen, eetwinkel en een voorziening gericht op entertainment.

4.5.14 Verboden combinaties     

Elke combinatie van de in de artikelen 4.5.11 en 4.5.13 verboden gebruiksvormen is eveneens verboden. Dit verbod omvat mede combinaties met een smartshop, die niet is toegestaan op basis van artikel 4.1.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels     

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag geen afbreuk doen aan de gewenste functiemenging van de binnenstad. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende gebruiksregels:

4.6.1 Gebruiksvormen     
4.6.2 Voorzieningen     

Het bepaalde in artikel 4.5.4 voor vestiging of uitbreiding van een voorziening met een groter vloeroppervlak dan 1000 m2;

Bij omgevingsvergunning afwijken is alleen mogelijk wanneer:

  1. de uitbreiding/vestiging het woon- en leefmilieu niet in onevenredige mate aantast;
  2. de uitbreiding/vestiging geen overmatige verkeersaantrekkende werking tot gevolg heeft;
4.6.3 Bedrijven     
  1. het bepaalde in artikel 4.5.8 onder a, voor het bouwen en het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een functie die niet in de 'Staat van inrichtingen' voorkomt en die niet meer milieuhinder veroorzaakt dan functies die vallen in de toegestane categorieën;
  2. het bepaalde in artikel 4.5.8 onder a, voor het bouwen en het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een functie die, al dan niet na uitbreiding of wijziging van de 'Staat van inrichtingen' valt onder één of meer categorieën hoger dan toegestaan, mits de desbetreffende functie niet meer milieuhinder veroorzaakt dan functies die vallen in de toegestane categorieën;
4.6.4 Detailhandel     

het bepaalde in artikellid 4.1 onder g. voor vestiging van een minisupermarkt, souvenirwinkel, headshop, seedshop of growshop;

4.6.5 Consumentverzorgende dienstverlening     

het bepaalde in artikellid 4.1 onder h. voor vestiging van een massagesalon;

4.6.6 Gebruiksvormen     

gebruiksvormen die zijn verboden op grond van de artikelen 4.5.11 en 4.5.13. De vergunning kan worden verleend indien dit naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet leidt tot een onevenwichtig aanbod in een straal van 500 meter. Beoordeeld wordt het reeds aanwezige aantal automatenhallen, geldwisselkantoren, smartshops, growshops, headshops, seedshops, souvenirwinkels, massagesalons, minisupermarkten, telefoneerinrichtingen, toeristenwinkels, toeristische dienstverlening, kantoren met baliefunctie gericht op toeristen, eetwinkels en voorzieningen gericht op entertainment, alsmede het aandeel horeca en hotels ten opzichte van het totale aanbod van detailhandel, consumentverzorgende dienstverlening, voorzieningen, horeca en hotels.

Artikel 5 Gemengd - 1     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 5.5.7;
  2. kantoor;
  3. kantoor met baliefunctie;
  4. voorzieningen met inbegrip van additionele horeca, met uitzondering van kinder(dag)opvang en automatenhallen, en met inachtneming van het bepaalde in artikel 5.5.1;
  5. kinderopvang, met inachtneming van het bepaalde in artikel 5.5.2;
  6. galeries;
  7. consumentverzorgende dienstverlening, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van geldwisselkantoren, telefoneerinrichtingen en massagesalons, tenzij op de verbeelding aangeduid en met inachtneming van artikel 5.5.3;
  8. bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in artikel 5.5.5;
  9. inpandige en ondergrondse fietsenstallingen met inachtneming van het bepaalde in artikel 5.2.13;
  10. inpandige en ondergrondse niet-openbare parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, met maximaal het aantal voertuigen zoals ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
  11. nutsvoorzieningen;
  12. tuin, met inachtneming van het bepaalde in artikel 5.5.6;
  13. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag;

alsmede voor:

  1. opslag marktstallen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "opslag";
  2. detailhandel, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van smartshops, minisupermarkten, souvenirwinkels, growshops, headshops en seedshops, tenzij op de verbeelding aangeduid en met inachtneming van artikel 5.5.3;
  3. horeca 1 in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag (kelder, souterrain), ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - horeca 1 in de eerste bouwlaag' en met inachtneming van het bepaalde in artikel 5.5.4;
  4. horeca 3 in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag (kelder, souterrain), ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - horeca 3 in de eerste bouwlaag' en met inachtneming van het bepaalde in artikel 5.5.4;
  5. horeca 3 in de alle bouwlagen, ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven aanduiding 'specifieke vorm van horeca - horeca 3 in alle bouwlagen' en met inachtneming van het bepaalde in artikel 5.5.4;
  6. horeca 4 in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag (kelder, souterrain), ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven aanduiding 'specifieke vorm van horeca - horeca 4 in de eerste bouwlaag' en met inachtneming van het bepaalde in artikel 5.5.4;
  7. horeca 5 in de tweede tot en met de zesde bouwlaag, ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven aanduiding 'specifieke vorm van horeca - horeca 5 in de tweede tot en met zesde bouwlaag';
  8. inpandige en ondergrondse openbare parkeervoorzieningen met bijbehorende in- en uitritten, toegangsvoorzieningen, technische ruimten, bergingen en andere nevenruimten, ter plaatse van de aanduiding "parkeergarage".

5.2 Bouwregels     

Op de tot 'Gemengd - 1' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bouwregels.

5.2.1 Situering bebouwing     

De voorgevel van gebouwen mag aan de straatzijde bovengronds uitsluitend op de bestemmingsgrens (voorgevelrooilijn) worden gesitueerd.

5.2.2 Minimale bouwhoogte     
  1. De bouwhoogte van de eerste bouwlaag bedraagt minimaal 3,50 meter gemeten vanaf de vloer van de eerste bouwlaag tot aan de bovenkant van de vloer van de tweede bouwlaag, met dien verstande dat deze bouwhoogte tot een diepte van minimaal 5 meter, gemeten vanaf de voorgevel, gehandhaafd dient te worden. Indien de vloer van de eerste bouwlaag onder het aangrenzend straatpeil ligt, bedraagt de bouwhoogte van de eerste bouwlaag minimaal 3,50 meter gemeten vanaf het aangrenzend straatpeil tot aan de bovenkant vloer van de tweede bouwlaag, met dien verstande dat deze bouwhoogte tot een diepte van minimaal 5 meter, gemeten vanaf de voorgevel, gehandhaafd dient te worden.
  2. De bouwhoogte van gebouwen bedraagt minimaal 9 meter, met dien verstande dat deze bepaling niet geldt voor aanbouwen en ter plaatse waar op de verbeelding een lagere minimale bouwhoogte is aangegeven.
5.2.3 Maximale goot- en bouwhoogte van gebouwen orde 1 en 2     
  1. De goothoogte van gebouwen die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' bedraagt ten hoogste de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande goothoogte.
  2. De bouwhoogte van gebouwen die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' bedraagt ten hoogste de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande bouwhoogte.
  3. Lichthoven die aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan mogen niet worden bebouwd.
5.2.4 Maximale goot- en bouwhoogte overige gebouwen     
  1. De goothoogte van gebouwen op gronden die op de verbeelding niet zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' bedraagt ten hoogste de op de verbeelding aangegeven goothoogte, dan wel de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande grotere goothoogte.
  2. De bouwhoogte van gebouwen op gronden die op de verbeelding niet zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' bedraagt ten hoogste de op de verbeelding aangegeven bouwhoogte, dan wel de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande grotere bouwhoogte.
5.2.5 Uitbreiding in diepte van bebouwing     

Uitbreiding van bebouwing, zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, is toegestaan met inachtneming van het volgende:

  1. Onder uitbreiding van bebouwing wordt niet het realiseren van een vrijstaand gebouw begrepen.
  2. De diepte van de uitbreiding bedraagt maximaal 2,50 meter, gemeten vanaf de achtergevel van de direct aangrenzende belendingen.
  3. In afwijking van het voorgaande is uitbreiding in de diepte van gebouwen niet toegestaan in hoeken van bouwblokken en daar waar de tot 'Gemengd - 1' bestemde gronden niet grenzen aan tot tuin bestemde gronden.
  4. De maximale goothoogte van de uitbreiding is in geval van een uitbreiding van een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2', gelijk aan de hoogste goothoogte van dat gebouw;
  5. De maximale bouwhoogte van de uitbreiding is in geval van een uitbreiding van een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2', gelijk aan de hoogste goothoogte dan wel indien sprake is van verlenging van de bestaande kap, de hoogste bouwhoogte van dat gebouw.
5.2.6 Sloop-nieuwbouw     
  1. In geval van sloop-nieuwbouw mag de nieuwbouw tot maximaal 2,50 meter dieper zijn dan de achtergevel van de direct aangrenzende belendingen.
  2. In afwijking van het voorgaande mag de nieuwbouw in hoeken van bouwblokken en daar waar de tot 'Gemengd - 1' bestemde gronden niet grenzen aan tot tuin bestemde gronden niet dieper zijn dan de bebouwing zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
  3. De maximale goothoogte in geval van nieuwbouw na sloop van een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2', is gelijk aan de in artikel 5.2.3 sub a bepaalde goothoogte; voor zover de nieuwbouw dieper is dan het te slopen of gesloopte gebouw is de maximale goothoogte gelijk aan de hoogste goothoogte van het te slopen of gesloopte gebouw.
  4. De maximale bouwhoogte in geval van nieuwbouw na sloop van een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2', is gelijk aan de in artikel 5.2.3 sub b bepaalde bouwhoogte; voor zover de nieuwbouw dieper is dan het te slopen of gesloopte gebouw is de maximale bouwhoogte gelijk aan de hoogste goothoogte van het te slopen of gesloopte gebouw danwel indien sprake is van verlenging van de kap, de hoogste bouwhoogte van dat gebouw.
5.2.7 Geen ondergrondse bouwlagen     

Het construeren van ondergrondse bouwlagen is niet toegestaan.

5.2.8 Dakvorm     
  1. De bovenste bouwlaag van een gebouw dient vanaf de maximale goothoogte binnen een hellingshoek van ten hoogste 60 graden, gemeten vanaf de zijgevels of van de voor- en achtergevel, te worden gebouwd.
  2. In geval van nieuwbouw of ingrijpende verbouw dient, wanneer een kap wordt geconstrueerd, de afstand tussen de goot- en bouwhoogte van het gebouw minimaal 2 meter te bedragen. In geval het gebouw plat wordt afgedekt, geldt de maximale goothoogte als maximale bouwhoogte.
  3. In afwijking van het gestelde onder a en b is de dakvorm bij gebouwen die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding orde - 2' de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande dakvorm.
5.2.9 Dakkapellen     

Dakkapellen zijn toegestaan, mits:

  1. de dakkapel niet meer dan 30% van de lengte van het hellend dakvlak in gebruik neemt;
  2. de (oorspronkelijke) kapconstructie en de noklijn duidelijk herkenbaar blijven;
  3. boven de dakkapel minimaal 1 meter dakvlak resteert;
  4. de dakkapel ten minste 1 meter uit de voor- en achtergevel (ingeval van een dwarskap) of uit de zijgevels (ingeval van een langskap) wordt geplaatst;
  5. ingeval de grootte van een dak meerdere dakkapellen mogelijk maakt, deze niet boven elkaar worden geplaatst.

In afwijking van het bepaalde in artikel 5.2.3 zijn dakkapellen die aan bovenstaande voorwaarden voldoen ook toegestaan bij gebouwen die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding orde - 2' .

5.2.10 Geen dakterrassen     

Dakterrassen zijn niet toegestaan.

5.2.11 Geen installaties     

Installaties op daken zijn niet toegestaan.

5.2.12 Geen open gevels     

Het is niet toegestaan de gevel te construeren of te wijzigen ten behoeve van gevelverkoop of open puiverkoop dan wel op een dusdanige wijze te construeren of te wijzigen dat -de mogelijkheid tot het maken van- een open gevel ontstaat.

5.2.13 Geen gesloten plinten     

Het is niet toegestaan de gevel te construeren of te wijzigen op een zodanige wijze dat gesloten plinten (eerste bouwlaag) ontstaan; bergingen mogen niet aan de straatzijde worden gesitueerd. Deze bepaling geldt niet voor souterrains en kelders.

5.2.14 Geen loggia's aan de straatzijde     

Loggia's zijn aan de straatzijde niet toegestaan.

5.2.15 Ontsluiting van hogere bouwlagen     

In geval van verbouwing, restauratie, verbetering en/of verandering van gebouwen dienen de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan aanwezige, al dan niet zelfstandige, ontsluitingen naar de tweede en hogere bouwlagen te worden gehandhaafd.

5.2.16 Samenvoegen niet toegestaan     
  1. Samenvoegen van panden is niet toegestaan.
  2. In geval van sloop-nieuwbouw dient de pandbreedte van de te slopen bebouwing te worden teruggebracht.
  3. In afwijking van het bepaalde onder a, mogen doorbraken die aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en die tevens onherroepelijk vergund zijn, worden gehandhaafd, maar niet worden vergroot. Indien doorbraken nadien zijn dichtgezet mogen die niet opnieuw worden aangebracht.
5.2.17 Maximale bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde     

De bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde, bedraagt ten hoogste 2 meter.

5.2.18 Wet geluidhinder     
  1. Daar waar een hogere waarde als bedoeld in de Wet geluidhinder is vastgesteld, dienen woningen te beschikken over minimaal één stille zijde.
  2. Daar waar de maximale ontheffingswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder wordt overschreden, mogen woningen alleen worden gerealiseerd indien zij worden voorzien van een dove gevel, vliesgevel of een ander gebouwgebonden geluidscherm. Woningen met een dove gevel, vliesgevel of een ander gebouwgebonden geluidscherm dienen te beschikken over minimaal één stille zijde.

5.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en afmetingen, waaronder begrepen het aantal bouwlagen en de dakconstructie van de in de artikel 5.2 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht, dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

5.4 Afwijken van de bouwregels     

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit en/of stedenbouwkundige structuur van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. Hierbij is het bepaalde in artikel 16 onverkort van toepassing.

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende bouwregels:

5.4.1 Minimale bouwhoogte     
  1. het bepaalde in artikel 5.2.2 onder a;
  2. het bepaalde in artikel 5.2.2 onder b.
5.4.2 Maximale goothoogte     

het bepaalde in artikel 5.2.4 onder a, voor het overschrijden van de op de verbeelding aangegeven goothoogte met maximaal 1 meter. Bij omgevingsvergunning afwijken is alleen mogelijk voor zover het straatbeeld dit toelaat;

5.4.3 Maximale bouw- en goothoogte orde 1 en 2     

het bepaalde in artikel 5.2.3 in geval van gebouwen en gronden die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' en 'specifieke bouwaanduiding - orde 2'

  1. tot ten hoogste de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande goothoogte aan de straatzijde ten behoeve van het ophogen van lagere bouwdelen en/of het bebouwen van onbebouwde gronden binnen het bestemmingsvlak, met inachtneming van de overige bouwregels;
  2. tot aan de bouwhoogte van de oorspronkelijke kap indien uit onderzoek blijkt dat de oorspronkelijke kap wordt hersteld;
5.4.4 Maximale bouwhoogte     
  1. het bepaalde in artikel 5.2.3 onder b en artikel 5.2.4 onder b en c en artikel 5.2.11, voor het overschrijden van de bouwhoogte voor liften, trappenhuizen, tot ten hoogste 4 meter en voor schoorstenen en ventilatie-afvoerkanalen tot ten hoogste 5 meter; Bij omgevingsvergunning afwijken voor lift- en trappenhuizen, is alleen mogelijk indien aantoonbare redenen uitwijzen dat de bedoelde onderdelen niet (geheel) inpandig kunnen worden gerealiseerd en onder de voorwaarde dat het daklandschap niet onevenredig wordt aangetast;
  2. het bepaalde in artikel 5.2.3 onder b en artikel 5.2.4 onder b en c en artikel 5.2.11 voor het overschrijden van de maximale bouwhoogte voor condensatoren, koel- en luchtbehandelinginstallaties, centrale verwarmingsinstallaties en andere technische ruimten uitsluitend indien aantoonbare redenen uitwijzen dat de bedoelde onderdelen niet (geheel) inpandig kunnen worden gerealiseerd. Bij omgevingsvergunning afwijken voor het overschrijden van de maximale bouwhoogte voor condensatoren, koel- en luchtbehandelinginstallaties, centrale verwarmingsinstallaties en andere technische ruimten is alleen mogelijk indien aantoonbare redenen uitwijzen dat de bedoelde onderdelen niet (geheel) inpandig kunnen worden gerealiseerd en onder de voorwaarden dat:
    1. deze installaties zo klein als technisch mogelijk dienen te zijn;
    2. deze installaties zoveel mogelijk uit het zicht vanaf de openbare ruimte worden geplaatst;
    3. het daklandschap niet onevenredig wordt aangetast;
5.4.5 Uitbreiding van bebouwing     

het bepaalde in de artikelen 5.2.5 onder b en c en 5.2.6 onder a en b voor zover de lichttoetreding in de belendende bebouwing niet in onevenredige mate wordt aangetast;

5.4.6 Ondergrondse bouwlagen     

het bepaalde in artikel 5.2.7 en, voor zover van toepassing, het bepaalde in de artikelen 5.2.5 onder b en c en 5.2.6 onder a en b, voor de bouw van een kelder tot een maximum van twee bouwlagen, indien en voor zover uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat de kelder geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en water) tot gevolg heeft;

5.4.7 Dakterrassen     
  1. het bepaalde in artikel 5.2.3 onder b, artikel 5.2.4 onder b en c, artikel 5.2.5 onder e, artikel 5.2.6 onder d en artikel 5.2.10, voor een dakterras met bijbehorende afrastering, waarvan de hoogte ten hoogste 1,20 meter bedraagt ten opzichte van het desbetreffende dak. De afwijking kan alleen worden verleend voor dakterrassen ten behoeve van de woonfunctie. Het dakterras mag op de tot 'Gemengd - 1' bestemde gronden alleen aan de achterzijde van het hoofdgebouw worden gerealiseerd, tot een diepte van maximaal de helft van het gebouw, mits:
    1. de kapvorm wordt gerespecteerd en het dakterras geen aantasting van het daklandschap oplevert;
    2. het dakterras niet zichtbaar is vanaf de straat of vanaf de openbare ruimte;

Het dakterras mag tevens op een aanbouw of een bijgebouw worden gerealiseerd mits deze niet zichtbaar is vanaf de straat of vanaf de openbare ruimte;

  1. het bepaalde in artikel 5.2.3 onder b, artikel 5.2.4 onder b, artikel 5.2.5 onder e, artikel 5.2.6 onder d en artikel 5.2.10 voor een dakterras met bijbehorende afrastering waarvan de hoogte ten hoogste 1,40 meter bedraagt ten opzichte van het desbetreffende dak, indien een hulpconstructie aantoonbaar noodzakelijk is voor het realiseren van een dakterras. De afwijking kan alleen worden verleend voor dakterrassen ten behoeve van de woonfunctie;

    Het dakterras mag op de tot 'Gemengd - 1' bestemde gronden alleen aan de achterzijde van het hoofdgebouw worden gerealiseerd, tot een diepte van maximaal de helft van het gebouw, mits:
    1. de kapvorm wordt gerespecteerd en het dakterras geen aantasting van het daklandschap oplevert;
    2. het dakterras niet zichtbaar is vanaf de straat of vanaf de openbare ruimte;
    3. het dakterras niet wordt gerealiseerd op een hellend dak (de helling die nodig is voor het afschot wordt niet als hellend dak beschouwd);
    4. de hulpconstructie niet groter in oppervlakte is dan het dakterras;
    5. de hoogte van de hulpconstructie niet meer dan 0,20 meter bedraagt;
    6. de hoogte van de bijbehorende afrastering niet meer dan 1,20 meter bedraagt ten opzichte van de terrasvloer;
5.4.8 Gesloten plinten     
  1. het bepaalde in artikel 5.2.13 ten behoeve van voorzieningen;
  2. het bepaalde in artikel 5.2.13 ten behoeve van een berging, indien het om aantoonbare reden niet mogelijk is om de berging op een andere plek te situeren;
5.4.9 Loggia's     
  1. het bepaalde in artikel 5.2.14 indien een buitenruimte aan de achterzijde van een gebouw niet mogelijk is, met dien verstande dat de diepte van de loggia maximaal 1,30 meter bedraagt;
  2. het bepaalde in artikel 5.2.14 in het kader van de noodzakelijke geluidsreductie op grond van de Wet geluidhinder;
5.4.10 Ontsluiting hogere bouwlagen     

het bepaalde in artikel 5.2.15 mits de tweede en hogere bouwlagen van het desbetreffende gebouw in voldoende mate bereikbaar blijven;

5.4.11 Samenvoegen van panden     

het bepaalde in artikel 5.2.16 onder c ten behoeve van het verplaatsen van bestaande - en onherroepelijk vergunde doorbraken, mits de stedenbouwkundige- en/of bouwhistorische structuur niet verslechtert.

5.4.12 Inpandige parkeervoorzieningen     

het bepaalde inartikel 5.2.7, met uitzondering van bebouwing aan waterwegen/grachten, tenzij gebruik kan worden gemaakt van een bestaande entree, teneinde in de kelder en het souterrain van gebouwen inpandige parkeervoorzieningen te realiseren en in de eerste bouwlaag een toegang tot deze parkeervoorziening, met dien verstande dat:

  1. de breedte van de toegang tot de parkeervoorziening ten hoogste 3,50 meter bedraagt, tenzij gebruik kan worden gemaakt van een bestaande entree;
  2. de parkeervoorziening geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat tot gevolg heeft;
  3. de parkeervoorziening voldoet aan het algemene verkeers- en parkeerbeleid van de gemeente Amsterdam en de hogere overheden;
  4. uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat een ondergrondse parkeervoorziening geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en kwaliteit) tot gevolg heeft.

5.5 Specifieke gebruiksregels     

Op de tot 'Gemengd - 1' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

5.5.1 Voorzieningen     
  1. Het bedrijfsvloeroppervlak van voorzieningen mag per vestiging niet meer dan 1.000 m2 bedragen.
  2. Voor zover voorzieningen ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan een groter bedrijfsvloeroppervlak hebben dan onder a. bepaald, mag dit grotere bedrijfsvloeroppervlak worden gehandhaafd.
5.5.2 Kinderopvang     
  1. Per bouwblok is één kinderopvangvoorziening met eigen buitenruimte toegestaan;
  2. In bouwblokken waar al een school met buitenruimte aanwezig is, is kinderopvang met eigen buitenruimte uitsluitend toegestaan indien deze is gelegen direct naast de school en met inachtneming van artikel 5.5.2.
  3. Kinderopvang is niet toegestaan in bebouwing gelegen in een zone van 50 meter gemeten vanaf de rand van de weg van de 50 km p/u wegen in het plangebied.
5.5.3 Detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening     
  1. Detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening zijn in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag (kelder, souterrain) van bebouwing toegestaan, met uitzondering van bebouwing langs grachten en waterwegen'.
  2. In afwijking van het bepaalde onder a zijn detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening toegestaan in de eerste bouwlaag van bebouwing op hoeken van grachten/waterwegen met straten en op hoeken van grachten/waterwegen met doorgaande stegen.
  3. In afwijking van het bepaalde onder a zijn detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening toegestaan in de eerste bouwlaag ter plaatse van de aanduiding "detailhandel".
  4. Het bedrijfsvloeroppervlak van detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening mag per vestiging niet meer dan 300 m2 bedragen.
  5. Voor zover detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan een groter bedrijfsvloeroppervlak heeft dan onder d bepaald, mag dit grotere bedrijfsvloeroppervlak worden gehandhaafd.
5.5.4 Horeca     
  1. In de bouwlagen waar horeca 3 is toegestaan zijn naast horeca 3- ook horeca 4-gelegenheden toegestaan.
  2. In de bouwlagen waar horeca 1 is toegestaan zijn naast horeca 1- ook horeca 4-gelegenheden toegestaan.
5.5.5 Bedrijven     

Bedrijven zijn uitsluitend toegestaan voor zover deze in de van deze regels deel uitmakende 'Staat van inrichtingen' vallen in milieucategorie 1 of 2, met dien verstande dat:

  1. garagebedrijven niet zijn toegestaan;
  2. in kelders en souterrains, voor zover deze niet onder bedrijven zijn gelegen, uitsluitend bedrijven behorende tot categorie 1 zijn toegestaan;
  3. vuurwerkopslag niet is toegestaan;
  4. in afwijking van het bepaalde in de aanhef zijn op de van deze regels deel uitmakende Bijlage 2 genoemde adressen de aldaar met name genoemde bedrijven die vallen in een hogere milieucategorie toegestaan.
5.5.6 Gebruik als tuin, verkeer     
  1. De onbebouwd blijvende gedeelten van de tot 'Gemengd - 1' bestemde gronden worden gebruikt als 'Tuin - 1', met inachtneming van het bepaalde in artikel 5.5.2.
  2. In afwijking van het gestelde onder a worden de onbebouwd blijvende gedeelten van de tot 'Gemengd - 1' bestemde gronden die aan de bestemming 'Verkeer' grenzen, gebruikt als 'Verkeer', met inachtneming van het bepaalde in artikel 13.
5.5.7 Geen short stay     

Het gebruik ten behoeve van short stay is niet toegestaan.

5.5.8 Geen mengformule in winkel met voedselwarenassortiment     

Daar waar op de Kaart met straten is aangegeven die als bijlage bij deze regels is gevoegd, is het verboden een mengformule te hebben in een winkel met een voedselwarenassortiment.

5.5.9 Uitzondering     

Het bepaalde in artikel 5.5.8 geldt niet voor zover de mengformule reeds aanwezig was ten tijde van de inwerkingtreding van het Voorbereidingsbesluit 1012 (6 oktober 2018).

5.5.10 Gebruiksvormen     

Daar waar op de Kaart met straten is aangegeven die als bijlage bij deze regels is gevoegd, is het verboden gronden en bouwwerken te gebruiken ten behoeve van een automatenhal, geldwisselkantoor, smartshop, growshop, headshop, seedshop, souvenirwinkel, massagesalon, minisupermarkt, telefoneerinrichting, toeristenwinkel, toeristische dienstverlening, kantoor met baliefunctie gericht op toeristen, eetwinkel en een voorziening gericht op entertainment.

5.5.11 Uitzondering     

Het bepaalde in artikel 5.5.10 geldt niet voor de toeristische dienstverlening die is toegestaan in de eerste bouwlaag van Waterlooplein 199 en van Waterlooplein 309.

Het bedrijfsvloeroppervlak van deze functies, zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, mag niet worden vergroot.

5.5.12 Verboden combinatie     

Elke combinatie van de in de artikelen 5.5.8 en 5.5.10 verboden gebruiksvormen is eveneens verboden. Dit verbod omvat mede combinaties met een smartshop, die niet is toegestaan op basis van artikel 5.1.

5.6 Afwijken van de gebruiksregels     

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag geen afbreuk doen aan de gewenste functiemenging van de binnenstad.

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende gebruiksregels:

5.6.1 Voorzieningen     

het bepaalde in artikel 5.5.1, voor vestiging of uitbreiding van een voorziening met een groter vloeroppervlak dan 1.000 m2;

Bij omgevingsvergunning afwijken is alleen mogelijk wanneer:

  1. de uitbreiding/vestiging het woon- en leefmilieu niet in onevenredige mate aantast;
  2. de uitbreiding/vestiging geen overmatige verkeersaantrekkende werking tot gevolg heeft;
5.6.2 Bedrijven     
  1. het bepaalde in artikel 5.5.5, voor het bouwen en het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een functie die niet in de 'Staat van inrichtingen' voorkomt en die niet meer milieuhinder veroorzaakt dan functies die vallen in de toegestane categorieën;
  2. het bepaalde in artikel 5.5.5, voor het bouwen en het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een functie die, al dan niet na uitbreiding of wijziging van de 'Staat van inrichtingen' valt onder één of meer categorieën hoger dan toegestaan, mits de desbetreffende functie niet meer milieuhinder veroorzaakt dan functies die vallen in de toegestane categorieën;
5.6.3 Detailhandel     

Het bepaalde in artikellid 5.1 onder o voor vestiging van een minisupermarkt, souvenirwinkel, headshop, seedshop of growshop;

5.6.4 Consumentverzorgende dienstverlening     

Het bepaalde in artikellid 5.1 onder g voor vestiging van een massagesalon;

5.6.5 Gebruiksvormen     

gebruiksvormen die zijn verboden op grond van de artikelen 5.5.8 en 5.5.10. De vergunning kan worden verleend indien dit naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet leidt tot een onevenwichtig aanbod in een straal van 500 meter. Beoordeeld wordt het reeds aanwezige aantal automatenhallen, geldwisselkantoren, smartshops, growshops, headshops, seedshops, souvenirwinkels, massagesalons, minisupermarkten, telefoneerinrichtingen, toeristenwinkels, toeristische dienstverlening, kantoren met baliefunctie gericht op toeristen, eetwinkels en voorzieningen gericht op entertainment, alsmede het aandeel horeca en hotels ten opzichte van het totale aanbod van detailhandel, consumentverzorgende dienstverlening, voorzieningen, horeca en hotels.

Artikel 6 Gemengd - 2     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Gemengd - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. kantoren;
  2. kantoren met baliefunctie;
  3. voorzieningen met inbegrip van additionele horeca, met uitzondering van kinderopvang en automatenhallen, en met inachtneming van het bepaalde in artikel 6.5.1;
  4. kinderopvang, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6.5.4;
  5. galeries;
  6. detailhandel, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van smartshops, minisupermarkten, souvenirwinkels, headshops, seedshops en growshops, tenzij op de verbeelding aangeduid en met inachtneming van artikel 6.5.2;
  7. consumentverzorgende dienstverlening, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van geldwisselkantoren, telefoneerinrichtingen en massagesalons, tenzij op de verbeelding aangeduid en met inachtneming van artikel 6.5.2;
  8. bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6.5.5;
  9. bedrijfswoningen/dienstwoningen;
  10. inpandige en ondergrondse fietsenstallingen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6.2.14;
  11. inpandige en ondergrondse niet-openbare parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, met maximaal het aantal voertuigen zoals ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
  12. nutsvoorzieningen;
  13. tuin, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6.5.6;
  14. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag;

alsmede voor:

  1. horeca 3 in de eerste bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - horeca 3 in de eerste bouwlaag', met inachtneming van het bepaalde in artikel 6.5.3;
  2. horeca 4 in de eerste bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - horeca 4 in de eerste bouwlaag';
  3. inpandige en ondergrondse openbare parkeervoorzieningen met bijbehorende in- en uitritten, toegangsvoorzieningen, technische ruimten, bergingen en andere nevenruimten, ter plaatse van de aanduiding "parkeergarage (pg)";

6.2 Bouwregels     

Op de tot 'Gemengd - 2' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen.

6.2.1 Situering bebouwing     

De voorgevel van gebouwen mag aan de straatzijde bovengronds uitsluitend op de bestemmingsgrens (voorgevelrooilijn) worden gesitueerd.

6.2.2 Minimale bouwhoogte     
  1. De bouwhoogte van de eerste bouwlaag bedraagt minimaal 3,50 meter gemeten vanaf de vloer van de eerste bouwlaag tot aan de bovenkant van de vloer van de tweede bouwlaag, met dien verstande dat deze bouwhoogte tot een diepte van minimaal 5 meter, gemeten vanaf de voorgevel, gehandhaafd dient te worden. Indien de vloer van de eerste bouwlaag onder het aangrenzend straatpeil ligt, bedraagt de bouwhoogte van de eerste bouwlaag minimaal 3,50 meter gemeten vanaf het aangrenzend straatpeil tot aan de bovenkant vloer van de tweede bouwlaag, met dien verstande dat deze bouwhoogte tot een diepte van minimaal 5 meter, gemeten vanaf de voorgevel, gehandhaafd dient te worden.
  2. De bouwhoogte van gebouwen bedraagt minimaal 9 meter, met dien verstande dat deze bepaling niet geldt voor aanbouwen en ter plaatse waar op de verbeelding een lagere maximale bouwhoogte is aangegeven.
6.2.3 Maximale goot- en bouwhoogte van gebouwen orde 1 en 2     
  1. De goothoogte van gebouwen die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' bedraagt ten hoogste de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande goothoogte.
  2. De bouwhoogte van gebouwen die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' bedraagt ten hoogste de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande bouwhoogte.
  3. Lichthoven die aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan mogen niet worden bebouwd.
6.2.4 Maximale goot- en bouwhoogte overige gebouwen     
  1. De goothoogte van gebouwen op gronden die op de verbeelding niet zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' bedraagt ten hoogste de op de verbeelding aangegeven goothoogte, dan wel de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande grotere goothoogte.
  2. De bouwhoogte van gebouwen op gronden die op de verbeelding niet zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' bedraagt ten hoogste de op de verbeelding aangegeven bouwhoogte, dan wel de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande grotere bouwhoogte.
6.2.5 Uitbreiding in diepte van bebouwing     

Uitbreiding van bebouwing, zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, is toegestaan met inachtneming van het volgende:

  1. Onder uitbreiding van bebouwing wordt niet het realiseren van een vrijstaand gebouw begrepen.
  2. De diepte van de uitbreiding bedraagt maximaal 2,50 meter, gemeten vanaf de achtergevel van de direct aangrenzende belendingen.
  3. In afwijking van het voorgaande is uitbreiding in de diepte van gebouwen niet toegestaan in hoeken van bouwblokken en daar waar de tot 'Gemengd - 2' bestemde gronden niet grenzen aan tot tuin bestemde gronden.
  4. De maximale goothoogte van de uitbreiding is in geval van een uitbreiding van een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2', gelijk aan de hoogste goothoogte van dat gebouw.
  5. De maximale bouwhoogte van de uitbreiding is in geval van een uitbreiding van een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2', gelijk aan de hoogste goothoogte danwel indien sprake is van verlenging van de bestaande kap, de hoogste bouwhoogte van dat gebouw.
6.2.6 Sloop-nieuwbouw     
  1. In geval van sloop-nieuwbouw mag de nieuwbouw tot maximaal 2,50 meter dieper zijn dan de achtergevel van de direct aangrenzende belendingen.
  2. In afwijking van het voorgaande mag de nieuwbouw in hoeken van bouwblokken en daar waar de tot 'Gemengd - 2' bestemde gronden niet grenzen aan tot tuin bestemde gronden niet dieper zijn dan de bebouwing zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
  3. De maximale goothoogte in geval van nieuwbouw na sloop van een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2', is gelijk aan de in artikel 6.2.3 sub a bepaalde goothoogte; voor zover de nieuwbouw dieper is dan het te slopen of gesloopte gebouw is de maximale goothoogte gelijk aan de hoogste goothoogte van het te slopen of gesloopte gebouw.
  4. De maximale bouwhoogte in geval van nieuwbouw na sloop van een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2', is gelijk aan de in artikel 6.2.3 sub b bepaalde bouwhoogte; voor zover de nieuwbouw dieper is dan het te slopen of gesloopte gebouw is de maximale bouwhoogte gelijk aan de hoogste goothoogte van het te slopen of gesloopte gebouw danwel indien sprake is van verlenging van de kap, de hoogste bouwhoogte van dat gebouw.
6.2.7 Geen bouwvolume ondergronds     

Het is niet toegestaan om bouwvolume ondergronds uit te breiden of te creëren.

6.2.8 Dakvorm     
  1. De bovenste bouwlaag van een gebouw dient vanaf de maximale goothoogte binnen een hellingshoek van ten hoogste 60 graden, gemeten vanaf de zijgevels of van de voor- en achtergevel, te worden gebouwd.
  2. In geval van nieuwbouw of ingrijpende verbouw dient, wanneer een kap wordt geconstrueerd, de afstand tussen de goot- en bouwhoogte van het gebouw minimaal 2 meter te bedragen. In geval het gebouw plat wordt afgedekt, geldt de maximale goothoogte als maximale bouwhoogte.
  3. In afwijking van het gestelde onder a en b is de dakvorm bij gebouwen die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding orde - 2' de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande dakvorm.
6.2.9 Dakkapellen     

Dakkapellen zijn toegestaan, mits:

  1. de dakkapel niet meer dan 30% van de lengte van het hellend dakvlak in gebruik neemt;
  2. de (oorspronkelijke) kapconstructie en de noklijn duidelijk herkenbaar blijven;
  3. boven de dakkapel minimaal 1 meter dakvlak resteert;
  4. de dakkapel ten minste 1 meter uit de voor- en achtergevel (ingeval van een dwarskap) of uit de zijgevels (ingeval van een langskap) wordt geplaatst
  5. ingeval de grootte van een dak meerdere dakkapellen mogelijk maakt, deze niet boven elkaar worden geplaatst.

In afwijking van het bepaalde in artikel 6.2.3 zijn dakkapellen die aan bovenstaande voorwaarden voldoen ook toegestaan bij gebouwen die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding orde - 2' .

6.2.10 Geen dakterrassen     

Dakterrassen zijn niet toegestaan.

6.2.11 Geen installaties     

Installaties op daken zijn niet toegestaan.

6.2.12 Onderdoorgang     

Op de als 'onderdoorgang' aangeduide gronden mag niet worden gebouwd tot een hoogte van 4 meter, met uitzondering van de voor de hoger opgaande bebouwing benodigde verticale ondersteuningsconstructies.

6.2.13 Geen open gevels     

Het is niet toegestaan de gevel te construeren of te wijzigen ten behoeve van gevelverkoop of open puiverkoop dan wel op een dusdanige wijze te construeren of te wijzigen dat -de mogelijkheid tot het maken van- een open gevel ontstaat.

6.2.14 Geen gesloten plinten     

Het is niet toegestaan de gevel te construeren of te wijzigen op een zodanige wijze dat gesloten plinten (eerste bouwlaag) ontstaan; bergingen mogen niet aan de straatzijde worden gesitueerd. Deze bepaling geldt niet voor souterrains en kelders.

6.2.15 Geen loggia's aan de straatzijde     

Loggia's zijn aan de straatzijde niet toegestaan.

6.2.16 Ontsluiting van hogere bouwlagen     

In geval van verbouwing, restauratie, verbetering en/of verandering van gebouwen dienen de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan aanwezige, al dan niet zelfstandige, ontsluitingen naar de tweede en hogere bouwlagen te worden gehandhaafd.

6.2.17 Samenvoegen niet toegestaan     
  1. Samenvoegen van panden is niet toegestaan.
  2. In geval van sloop-nieuwbouw dient de pandbreedte van de te slopen bebouwing te worden teruggebracht.
  3. In afwijking van het bepaalde onder a, mogen doorbraken die aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en die tevens onherroepelijk vergund zijn, worden gehandhaafd, maar niet worden vergroot. Indien doorbraken nadien zijn dichtgezet mogen die niet opnieuw worden aangebracht.
6.2.18 Maximale bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde     

De bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 2 meter.

6.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en afmetingen, waaronder begrepen het aantal bouwlagen en de dakconstructie van de in artikel 6.2 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht, dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

6.4 Afwijken van de bouwregels     

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het beschermd stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit en/of stedenbouwkundige structuur van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. Hierbij is het gestelde in artikel 16 onverkort van toepassing.

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende bouwregels:

6.4.1 Minimale bouwhoogte     
  1. het bepaalde in artikel 6.2.2 onder a;
  2. het bepaalde in artikel 6.2.2 onder b;
6.4.2 Maximale goothoogte     

het bepaalde in artikel 6.2.4 onder a, voor het overschrijden van de op de verbeelding aangegeven goothoogte met maximaal 1 meter. Bij omgevingsvergunning afwijken is alleen mogelijk voor zover het straatbeeld dit toelaat;

6.4.3 Maximale bouw- en goothoogte orde 1 en 2     

het bepaalde in artikel 6.2.3 in geval van gebouwen en gronden die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' en 'specifieke bouwaanduiding - orde 2'

  1. tot ten hoogste de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande goothoogte aan de straatzijde ten behoeve van het ophogen van lagere bouwdelen en/of het bebouwen van onbebouwde gronden binnen het bestemmingsvlak, met inachtneming van de overige bouwregels;
  2. tot aan de bouwhoogte van de oorspronkelijke kap indien uit onderzoek blijkt dat de oorspronkelijke kap wordt hersteld;
6.4.4 Maximale bouwhoogte     
  1. het bepaalde in artikel 6.2.3 onder b en artikel 6.2.4 onder b en c en artikel 6.2.11, voor het overschrijden van de bouwhoogte voor liften, trappenhuizen, tot ten hoogste 4 meter en voor schoorstenen en ventilatie-afvoerkanalen tot ten hoogste 5 meter; Bij omgevingsvergunning afwijken voor lift- en trappenhuizen, is alleen mogelijk indien aantoonbare redenen uitwijzen dat de bedoelde onderdelen niet (geheel) inpandig kunnen worden gerealiseerd en onder de voorwaarde dat het daklandschap niet onevenredig wordt aangetast;
  2. het bepaalde in artikel 6.2.3 onder b en artikel 6.2.4 onder b en c en artikel 6.2.11, voor het overschrijden van de maximale bouwhoogte voor condensatoren, koel- en luchtbehandelinginstallaties, centrale verwarmingsinstallaties en andere technische ruimten uitsluitend indien aantoonbare redenen uitwijzen dat de bedoelde onderdelen niet (geheel) inpandig kunnen worden gerealiseerd. Bij omgevingsvergunning afwijken voor het overschrijden van de maximale bouwhoogte voor condensatoren, koel- en luchtbehandelinginstallaties, centrale verwarmingsinstallaties en andere technische ruimten is alleen mogelijk indien aantoonbare redenen uitwijzen dat de bedoelde onderdelen niet (geheel) inpandig kunnen worden gerealiseerd en onder de voorwaarden dat:
    1. deze installaties zo klein als technisch mogelijk dienen te zijn;
    2. deze installaties zoveel mogelijk uit het zicht vanaf de openbare ruimte worden geplaatst;
    3. het daklandschap niet onevenredig wordt aangetast;
6.4.5 Uitbreiding van bebouwing     

het bepaalde in de artikelen 6.2.5 onder b en c en 6.2.6 onder a en b voor zover de lichttoetreding in de belendende bebouwing niet in onevenredige mate wordt aangetast;

6.4.6 Ondergrondse bouwlagen     

het bepaalde in artikel 6.2.7 en, voor zover van toepassing, het bepaalde in de artikelen 6.2.5 onder b en c en 6.2.6 onder a en b , voor de bouw van een kelder tot een maximum van twee bouwlagen, indien en voor zover uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat de kelder geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en water) tot gevolg heeft;

6.4.7 Dakterrassen     
  1. het bepaalde in artikel 6.2.3 onder b, artikel 6.2.4 onder b en c, artikel 6.2.5 onder e, artikel 6.2.6 onder d en artikel 5.2.10, voor een dakterras met bijbehorende afrastering, waarvan de hoogte ten hoogste 1,20 meter bedraagt ten opzichte van het desbetreffende dak. De afwijking kan alleen worden verleend voor dakterrassen ten behoeve van de woonfunctie.Het dakterras mag op de tot 'Gemengd - 2' bestemde gronden alleen aan de achterzijde van het hoofdgebouw worden gerealiseerd, tot een diepte van maximaal de helft van het gebouw, mits:
    1. de kapvorm wordt gerespecteerd en het dakterras geen aantasting van het daklandschap oplevert.
    2. het dakterras niet zichtbaar is vanaf de straat of vanaf de openbare ruimte;

Het dakterras mag tevens op een aanbouw of een bijgebouw worden gerealiseerd mits deze niet zichtbaar is vanaf de straat of vanaf de openbare ruimte.

  1. het bepaalde in artikel 6.2.3 onder b, artikel 6.2.4 onder b, artikel 6.2.5 onder e, artikel 6.2.6 onder d en artikel 6.2.10 voor een dakterras met bijbehorende afrastering waarvan de hoogte ten hoogste 1,40 meter bedraagt ten opzichte van het desbetreffende dak, indien een hulpconstructie aantoonbaar noodzakelijk is voor het realiseren van een dakterras. De afwijking kan alleen worden verleend voor dakterrassen ten behoeve van de woonfunctie.

    Het dakterras mag op de tot 'Gemengd - 2' bestemde gronden alleen aan de achterzijde van het hoofdgebouw worden gerealiseerd, tot een diepte van maximaal de helft van het gebouw, mits:
    1. de kapvorm wordt gerespecteerd en het dakterras geen aantasting van het daklandschap oplevert;
    2. het dakterras niet zichtbaar is vanaf de straat of vanaf de openbare ruimte;
    3. het dakterras niet wordt gerealiseerd op een hellend dak (de helling die nodig is voor het afschot wordt niet als hellend dak beschouwd);
    4. de hulpconstructie niet groter in oppervlakte is dan het dakterras;
    5. de hoogte van de hulpconstructie niet meer dan 0,20 meter bedraagt;
    6. de hoogte van de bijbehorende afrastering niet meer dan 1,20 meter bedraagt ten opzichte van de terrasvloer;
6.4.8 Gesloten plinten     
  1. het bepaalde in artikel 6.2.14 ten behoeve van voorzieningen;
  2. het bepaalde in artikel 6.2.14 ten behoeve van een berging, indien het om aantoonbare reden niet mogelijk is om de berging op een andere plek te situeren;
6.4.9 Loggia's     
  1. het bepaalde in artikel 6.2.15 indien een buitenruimte aan de achterzijde van een gebouw niet mogelijk is, met dien verstande dat de diepte van de loggia maximaal 1,30 meter bedraagt;
  2. het bepaalde in artikel 6.2.15 in het kader van de noodzakelijke geluidsreductie op grond van de Wet geluidhinder;
6.4.10 Ontsluiting hogere bouwlagen     

het bepaalde in artikel 6.2.16 mits de tweede en hogere bouwlagen van het desbetreffende gebouw in voldoende mate bereikbaar blijven;

6.4.11 Samenvoegen van panden     

het bepaalde in artikel 6.2.17 onder c ten behoeve van het verplaatsen van bestaande - en onherroepelijk vergunde doorbraken, mits de stedenbouwkundige- en/of bouwhistorische structuur niet verslechtert.

6.4.12 Inpandige parkeervoorzieningen     

het bepaalde in artikel 6.2.7, met uitzondering van bebouwing aan waterwegen/grachten, tenzij gebruik kan worden gemaakt van een bestaande entree, teneinde in de kelder en het souterrain van gebouwen inpandige parkeervoorzieningen te realiseren en in de eerste bouwlaag een toegang tot deze parkeervoorziening, met dien verstande dat:

  1. de breedte van de toegang tot de parkeervoorziening ten hoogste 3,50 meter bedraagt, tenzij gebruik kan worden gemaakt van een bestaande entree;
  2. de parkeervoorziening geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat tot gevolg heeft;
  3. de parkeervoorziening voldoet aan het algemene verkeers- en parkeerbeleid van de gemeente Amsterdam en de hogere overheden;
  4. uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat een ondergrondse parkeervoorziening geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en kwaliteit) tot gevolg heeft.

6.5 Specifieke gebruiksregels     

Op de tot 'Gemengd - 2' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

6.5.1 Voorzieningen     
  1. Het bedrijfsvloeroppervlak van voorzieningen mag per vestiging niet meer dan 1.000 m2 bedragen.
  2. Voor zover voorzieningen groter dan 1000 m2 voor komen ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, mogen deze worden gehandhaafd
6.5.2 Detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening     
  1. Detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening zijn in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag (kelder, souterrain) van bebouwing toegestaan, met uitzondering van bebouwing langs grachten en waterwegen.
  2. In afwijking van het bepaalde onder a zijn detailhandel en voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening toegestaan in de eerste bouwlaag van bebouwing op hoeken van grachten/waterwegen met straten en op hoeken van grachten/waterwegen met doorgaande stegen.
  3. Het bedrijfsvloeroppervlak van detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening mag per vestiging niet meer dan 300 m2 bedragen.
  4. Voor zover detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan een groter bedrijfsvloeroppervlak heeft dan onder c bepaald, mag dit grotere bedrijfsvloeroppervlak worden gehandhaafd.
6.5.3 Horeca     

In de bouwlagen waar horeca 3 is toegestaan, zijn naast horeca 3- ook horeca 4 gelegenheden toegestaan.

6.5.4 Kinderopvang     
  1. Per bouwblok is één kinderopvangvoorziening met eigen buitenruimte toegestaan.
  2. In bouwblokken waar al een school met buitenruimte aanwezig is, is kinderopvang met eigen buitenruimte uitsluitend toegestaan indien deze is gelegen direct naast de school.
  3. Kinderopvang is niet toegestaan in bebouwing gelegen in een zone van 50 meter gemeten vanaf de rand van de weg van de 50 km p/u wegen in het plangebied.
6.5.5 Bedrijven     

Bedrijven zijn uitsluitend toegestaan voor zover deze in de van deze regels deel uitmakende 'Staat van inrichtingen' vallen in milieucategorie 1 of 2, met dien verstande dat:

  1. garagebedrijven niet zijn toegestaan;
  2. in kelders en souterrains, voor zover deze niet onder bedrijven zijn gelegen, uitsluitend bedrijven, behorende tot categorie I toegestaan;
  3. vuurwerkopslag niet is toegestaan;
  4. in afwijking van het bepaalde in de aanhef zijn op de van deze regels deel uitmakende Bijlage 2 genoemde adressen de aldaar met name genoemde bedrijven die vallen in een hogere milieucategorie toegestaan.
6.5.6 Gebruik als tuin, verkeer     
  1. De onbebouwd blijvende gedeelten van de tot 'Gemengd - 2' bestemde gronden worden gebruikt als 'Tuin - 1', met inachtneming van het bepaalde in artikel 10.
  2. In afwijking van het gestelde onder a worden de onbebouwd blijvende gedeelten van de tot 'Gemengd - 2' bestemde gronden die aan de bestemming 'Verkeer' grenzen, gebruikt als 'Verkeer', met inachtneming van het bepaalde in artikel 13.
6.5.7 Geen short stay     

Short stay is niet toegestaan.

6.5.8 Geen mengformule in winkel met voedselwarenassortiment     

Daar waar op de Kaart met straten is aangegeven die als bijlage bij deze regels is gevoegd, is het verboden een mengformule te hebben in een winkel met een voedselwarenassortiment.

6.5.9 Uitzondering     

Het bepaalde in artikel 6.5.8 geldt niet voor zover de mengformule reeds aanwezig was ten tijde van de inwerkingtreding van het Voorbereidingsbesluit 1012 (6 oktober 2018).

6.5.10 Gebruiksvormen     

Daar waar op de Kaart met straten is aangegeven die als bijlage bij deze regels is gevoegd, is het verboden gronden en bouwwerken te gebruiken ten behoeve van een automatenhal, geldwisselkantoor, smartshop, growshop, headshop, seedshop, souvenirwinkel, massagesalon, minisupermarkt, telefoneerinrichting, toeristenwinkel, toeristische dienstverlening, kantoor met baliefunctie gericht op toeristen, eetwinkel en een voorziening gericht op entertainment.

6.5.11 Verboden combinaties     

Elke combinatie van de in de artikelen 6.5.8 en 6.5.10 verboden gebruiksvormen is eveneens verboden. Dit verbod omvat mede combinaties met een smartshop, die niet is toegestaan op basis van artikel 6.1.

6.6 Afwijken van de gebruiksregels     

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag geen afbreuk doen aan de gewenste functiemenging van de binnenstad.

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende gebruiksregels:

6.6.1 Voorzieningen     

Het bepaalde in artikel 6.5.1, voor vestiging of uitbreiding van een voorziening met een groter vloeroppervlak dan 1.000 m2;

Bij omgevingsvergunning kan alleen worden verleend wanneer:

  1. de uitbreiding/vestiging het woon- en leefmilieu niet in onevenredige mate aantast;
  2. de uitbreiding/vestiging geen overmatige verkeersaantrekkende werking tot gevolg heeft;
6.6.2 Bedrijven     
  1. Het bepaalde in artikel 6.5.5, voor het bouwen en het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een functie die niet in de 'Staat van inrichtingen' voorkomt en die niet meer milieuhinder veroorzaakt dan functies die vallen in de toegestane categorieën;
  2. Het bepaalde in artikel 6.5.5, voor het bouwen en het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een functie die, al dan niet na uitbreiding of wijziging van de 'Staat van inrichtingen' valt onder één of meer categorieën hoger dan toegestaan, mits de desbetreffende functie niet meer milieuhinder veroorzaakt dan functies die vallen in de toegestane categorieën;
6.6.3 Detailhandel     

Het bepaalde in artikel 6.1 onder f voor vestiging van een minisupermarkt, souvenirwinkel, headshop, seedshop of growshop;

6.6.4 Consumentverzorgende dienstverlening     

Het bepaalde in artikel 6.1 onder g voor vestiging van een massagesalon;

6.6.5 Gebruiksvormen     

gebruiksvormen die zijn verboden op grond van de artikelen 6.5.8 en 6.5.10. De vergunning kan worden verleend indien dit naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet leidt tot een onevenwichtig aanbod in een straal van 500 meter. Beoordeeld wordt het reeds aanwezige aantal automatenhallen, geldwisselkantoren, smartshops, growshops, headshops, seedshops, souvenirwinkels, massagesalons, minisupermarkten, telefoneerinrichtingen, toeristenwinkels, toeristische dienstverlening, kantoren met baliefunctie gericht op toeristen, eetwinkels en voorzieningen gericht op entertainment, alsmede het aandeel horeca en hotels ten opzichte van het totale aanbod van detailhandel, consumentverzorgende dienstverlening, voorzieningen, horeca en hotels.

6.6.6 Wonen     

van het bepaalde in artikel 6.1 opdat wonen wordt mogelijk gemaakt in een of meer panden met de bestemming 'Gemengd - 2', onder de voorwaarde dat:

  1. het bruto vloeroppervlak van het resterende pand of de resterende combinatie van panden niet onder de 1.000 m2 komt;
  2. de samenvoeging met de panden die voor 'Gemengd - 2' bestemd blijven ongedaan wordt gemaakt;
  3. de architectonische eenheid van de combinatie niet wordt aangetast.

Artikel 7 Gemengd - 2.5     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Gemengd - 2.5' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. kantoren;
  2. kantoren met baliefunctie;
  3. voorzieningen met inbegrip van additionele horeca, met uitzondering van kinderopvang en automatenhallen, en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 7.5.1;
  4. kinderopvang, met inachtneming van het bepaalde in artikel 7.5.2;
  5. galeries;
  6. detailhandel, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van smartshops, minisupermarkten, souvenirwinkels, headshops, seedshops en growshops, tenzij op de vebeelidng aangeduid en met inachtneming van artikel 7.5.3;
  7. consumentverzorgende dienstverlening, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van geldwisselkantoren, telefoneerinrichtingen en massagesalons, tenzij op de verbeelding angeduid en met inachtneming van artikel 7.5.3;
  8. horeca 5 (hotel) in alle bouwlagen en bijzondere bouwlagen, uitsluitend voor zover deze bijzondere bouwlagen aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
  9. bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in artikel 7.5.4;
  10. bedrijfswoningen/dienstwoningen;
  11. inpandige en ondergrondse fietsenstallingen met inachtneming van het bepaalde in artikel 7.2.14;
  12. inpandige en ondergrondse niet-openbare parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, met maximaal het aantal voertuigen zoals ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
  13. nutsvoorzieningen;
  14. tuin, met inachtneming van het bepaalde in artikel 7.5.5;
  15. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag;

alsmede voor:

  1. horeca 4 in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag (kelder, souterrain), ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven aanduiding 'specifieke vorm van horeca - horeca 4 in de eerste bouwlaag'.

7.2 Bouwregels     

Op de tot 'Gemengd - 2.5' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen.

7.2.1 Situering bebouwing     

De voorgevel van gebouwen mag aan de straatzijde bovengronds uitsluitend op de bestemmingsgrens (voorgevelrooilijn) worden gesitueerd.

7.2.2 Minimale bouwhoogte     
  1. De bouwhoogte van de eerste bouwlaag bedraagt minimaal 3,50 meter gemeten vanaf de vloer van de eerste bouwlaag tot aan de bovenkant van de vloer van de tweede bouwlaag, met dien verstande dat deze bouwhoogte tot een diepte van minimaal 5 meter, gemeten vanaf de voorgevel, gehandhaafd dient te worden. Indien de vloer van de eerste bouwlaag onder het aangrenzend straatpeil ligt, bedraagt de bouwhoogte van de eerste bouwlaag minimaal 3,50 meter gemeten vanaf het aangrenzend straatpeil tot aan de bovenkant vloer van de tweede bouwlaag, met dien verstande dat deze bouwhoogte tot een diepte van minimaal 5 meter, gemeten vanaf de voorgevel, gehandhaafd dient te worden.
  2. De bouwhoogte van gebouwen bedraagt minimaal 9 meter, met dien verstande dat deze bepaling niet geldt voor aanbouwen en ter plaatse waar op de verbeelding een lagere minimale bouwhoogte is aangegeven.
7.2.3 Maximale goot- en bouwhoogte van gebouwen orde 1 en 2     
  1. De goothoogte van gebouwen die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' bedraagt ten hoogste de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande goothoogte.
  2. De bouwhoogte van gebouwen die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' bedraagt ten hoogste de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande bouwhoogte.
  3. Lichthoven die aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan mogen niet worden bebouwd.
7.2.4 Maximale goot- en bouwhoogte overige gebouwen     
  1. De goothoogte van gebouwen op gronden die op de verbeelding niet zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' bedraagt ten hoogste de op de verbeelding aangegeven goothoogte, dan wel de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande grotere goothoogte.
  2. De bouwhoogte van gebouwen op gronden die op de verbeelding niet zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' bedraagt ten hoogste de op de verbeelding aangegeven bouwhoogte, dan wel de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande grotere bouwhoogte.
7.2.5 Uitbreiding in diepte van bebouwing     

Uitbreiding van bebouwing, zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, is toegestaan met inachtneming van het volgende:

  1. Onder uitbreiding van bebouwing wordt niet het realiseren van een vrijstaand gebouw begrepen.
  2. De diepte van de uitbreiding bedraagt maximaal 2,50 meter, gemeten vanaf de achtergevel van de direct aangrenzende belendingen.
  3. In afwijking van het voorgaande is uitbreiding in de diepte van gebouwen niet toegestaan in hoeken van bouwblokken en daar waar de tot 'Gemengd - 2.5' bestemde gronden niet grenzen aan tot tuin bestemde gronden.
  4. De maximale goothoogte van de uitbreiding is in geval van een uitbreiding van een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2', gelijk aan de hoogste goothoogte van dat gebouw.
  5. De maximale bouwhoogte van de uitbreiding is in geval van een uitbreiding van een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2', gelijk aan de hoogste goothoogte danwel indien sprake is van verlenging van de bestaande kap, de hoogste bouwhoogte van dat gebouw.
7.2.6 Sloop-nieuwbouw     
  1. In geval van sloop-nieuwbouw mag de nieuwbouw tot maximaal 2,50 meter dieper zijn dan de achtergevel van de direct aangrenzende belendingen.
  2. In afwijking van het voorgaande mag de nieuwbouw in hoeken van bouwblokken en daar waar de tot 'Gemengd - 2.5' bestemde gronden niet grenzen aan tot tuin bestemde gronden niet dieper zijn dan de bebouwing zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
  3. De maximale goothoogte in geval van nieuwbouw na sloop van een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2', is gelijk aan de in artikel 7.2.3 sub a bepaalde goothoogte; voor zover de nieuwbouw dieper is dan het te slopen of gesloopte gebouw is de maximale goothoogte gelijk aan de hoogste goothoogte van het te slopen of gesloopte gebouw.
  4. De maximale bouwhoogte in geval van nieuwbouw na sloop van een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2', is gelijk aan de in artikel 7.2.3 sub b bepaalde bouwhoogte; voor zover de nieuwbouw dieper is dan het te slopen of gesloopte gebouw is de maximale bouwhoogte gelijk aan de hoogste goothoogte van het te slopen of gesloopte gebouw danwel indien sprake is van verlenging van de kap, de hoogste bouwhoogte van dat gebouw.
7.2.7 Geen bouwvolume ondergronds     

Het is niet toegestaan om bouwvolume ondergronds uit te breiden of te creëren.

7.2.8 Dakvorm     
  1. De bovenste bouwlaag van een gebouw dient vanaf de maximale goothoogte binnen een hellingshoek van ten hoogste 60 graden, gemeten vanaf de zijgevels of van de voor- en achtergevel, te worden gebouwd.
  2. In geval van nieuwbouw of ingrijpende verbouw dient, wanneer een kap wordt geconstrueerd, de afstand tussen de goot- en bouwhoogte van het gebouw minimaal 2 meter te bedragen. In geval het gebouw plat wordt afgedekt, geldt de maximale goothoogte als maximale bouwhoogte.
  3. In afwijking van het gestelde onder a en b is de dakvorm bij gebouwen die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding orde - 2' de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande dakvorm.
7.2.9 Dakkapellen     

Dakkapellen zijn toegestaan, mits:

  1. de dakkapel niet meer dan 30% van de lengte van het hellend dakvlak in gebruik neemt;
  2. de (oorspronkelijke) kapconstructie en de noklijn duidelijk herkenbaar blijven;
  3. boven de dakkapel minimaal 1 meter dakvlak resteert;
  4. de dakkapel ten minste 1 meter uit de voor- en achtergevel (ingeval van een dwarskap) of uit de zijgevels (ingeval van een langskap) wordt geplaatst;
  5. ingeval de grootte van een dak meerdere dakkapellen mogelijk maakt, deze niet boven elkaar worden geplaatst.

In afwijking van het bepaalde in artikel 7.2.3 zijn dakkapellen die aan bovenstaande voorwaarden voldoen ook toegestaan bij gebouwen die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding orde - 2' .

7.2.10 Geen dakterrassen     

Dakterrassen zijn niet toegestaan.

7.2.11 Geen installaties     

Installaties op daken zijn niet toegestaan.

7.2.12 Onderdoorgang     

Op de als 'onderdoorgang' aangeduide gronden mag niet worden gebouwd tot een hoogte van 4 meter, met uitzondering van de voor de hoger opgaande bebouwing benodigde verticale ondersteuningsconstructies.

7.2.13 Geen open gevels     

Het is niet toegestaan de gevel te construeren of te wijzigen ten behoeve van gevelverkoop of open puiverkoop dan wel op een dusdanige wijze te construeren of te wijzigen dat -de mogelijkheid tot het maken van- een open gevel ontstaat.

7.2.14 Geen gesloten plinten     

Het is niet toegestaan de gevel te construeren of te wijzigen op een zodanige wijze dat gesloten plinten (eerste bouwlaag) ontstaan; bergingen mogen niet aan de straatzijde worden gesitueerd. Deze bepaling geldt niet voor souterrains en kelders.

7.2.15 Geen loggia's aan de straatzijde     

Loggia's zijn aan de straatzijde niet toegestaan.

7.2.16 Ontsluiting van hogere bouwlagen     

In geval van verbouwing, restauratie, verbetering en/of verandering van gebouwen dienen de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan aanwezige, al dan niet zelfstandige, ontsluitingen naar de tweede en hogere bouwlagen te worden gehandhaafd.

7.2.17 Samenvoegen niet toegestaan     
  1. Samenvoegen van panden is niet toegestaan.
  2. In geval van sloop-nieuwbouw dient de pandbreedte van de te slopen bebouwing te worden teruggebracht.
  3. In afwijking van het bepaalde onder a, mogen doorbraken die aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en die tevens onherroepelijk vergund zijn, worden gehandhaafd, maar niet worden vergroot. Indien doorbraken nadien zijn dichtgezet mogen die niet opnieuw worden aangebracht.
7.2.18 Maximale bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde     

De bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 2 meter.

7.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en afmetingen, waaronder begrepen het aantal bouwlagen en de dakconstructie van de in artikel 7.2 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht, dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

7.4 Afwijken van de bouwregels     

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het beschermd stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit en/of stedenbouwkundige structuur van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. Hierbij is het bepaalde in artikel 16 onverkort van toepassing.

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende bouwregels:

7.4.1 Minimale bouwhoogte     
  1. het bepaalde in artikel 7.2.2 onder a;
  2. het bepaalde in artikel 7.2.2 onder b;
7.4.2 Maximale goothoogte     

het bepaalde in artikel 7.2.4 onder a, voor het overschrijden van de op de verbeelding aangegeven goothoogte met maximaal 1 meter. Bij omgevingsvergunning afwijken is alleen mogelijk voor zover het straatbeeld dit toelaat;

7.4.3 Maximale bouw- en goothoogte orde 1 en 2     

het bepaalde in artikel 7.2.3 in geval van gebouwen en gronden die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' en 'specifieke bouwaanduiding - orde 2'

  1. tot ten hoogste de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande goothoogte aan de straatzijde ten behoeve van het ophogen van lagere bouwdelen en/of het bebouwen van onbebouwde gronden binnen het bestemmingsvlak, met inachtneming van de overige bouwregels;
  2. tot aan de bouwhoogte van de oorspronkelijke kap indien uit onderzoek blijkt dat de oorspronkelijke kap wordt hersteld;
7.4.4 Maximale bouwhoogte     
  1. het bepaalde in artikel 7.2.3 onder b en artikel 7.2.4 onder b en c en artikel 7.2.11 voor het overschrijden van de bouwhoogte voor liften, trappenhuizen, tot ten hoogste 4 meter en voor schoorstenen en ventilatie-afvoerkanalen tot ten hoogste 5 meter; Bij omgevingsvergunning afwijken voor lift- en trappenhuizen, is alleen mogelijk indien aantoonbare redenen uitwijzen dat de bedoelde onderdelen niet (geheel) inpandig kunnen worden gerealiseerd en onder de voorwaarde dat het daklandschap niet onevenredig wordt aangetast;
  2. het bepaalde in artikel 7.2.3 onder b en artikel 7.2.4 onder b en c en artikel 7.2.11 voor het overschrijden van de maximale bouwhoogte voor condensatoren, koel- en luchtbehandelinginstallaties, centrale verwarmingsinstallaties en andere technische ruimten uitsluitend indien aantoonbare redenen uitwijzen dat de bedoelde onderdelen niet (geheel) inpandig kunnen worden gerealiseerd. Bij omgevingsvergunning afwijken voor het overschrijden van de maximale bouwhoogte voor condensatoren, koel- en luchtbehandelinginstallaties, centrale verwarmingsinstallaties en andere technische ruimten is alleen mogelijk indien aantoonbare redenen uitwijzen dat de bedoelde onderdelen niet (geheel) inpandig kunnen worden gerealiseerd en onder de voorwaarden dat:
    1. het deze installaties zo klein als technisch mogelijk dienen te zijn;
    2. deze installaties zoveel mogelijk uit het zicht vanaf de openbare ruimte worden geplaatst;
    3. het daklandschap niet onevenredig wordt aangetast;
7.4.5 Uitbreiding van bebouwing     

het bepaalde in de artikelen 7.2.5 onder b en c en 7.2.6 onder a en b voor zover de lichttoetreding in de belendende bebouwing niet in onevenredige mate wordt aangetast;

7.4.6 Ondergrondse bouwlagen     

het bepaalde in artikel 7.2.7 en, voor zover van toepassing, het bepaalde in de artikelen 7.2.5 onder b en c en 7.2.6 onder a en b, voor de bouw van een kelder tot een maximum van twee bouwlagen, indien en voor zover uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat de kelder geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en water) tot gevolg heeft, met dien verstande dat een te bouwen kelder niet mag worden gebruikt ten behoeve van horeca 5;

7.4.7 Gesloten plinten     
  1. het bepaalde in artikel 7.2.14 ten behoeve van voorzieningen;
  2. het bepaalde in artikel 7.2.14 ten behoeve van een berging, indien het om aantoonbare reden niet mogelijk is om de berging op een andere plek te situeren;
7.4.8 Loggia's     
  1. het bepaalde in artikel 7.2.15 indien een buitenruimte aan de achterzijde van een gebouw niet mogelijk is, met dien verstande dat de diepte van de loggia maximaal 1,30 meter bedraagt;
  2. het bepaalde in artikel 7.2.15 in het kader van de noodzakelijke geluidsreductie op grond van de Wet geluidhinder;
7.4.9 Ontsluiting hogere bouwlagen     

het bepaalde in artikel 7.2.16, mits de tweede en hogere bouwlagen van het desbetreffende gebouw in voldoende mate bereikbaar blijven;

7.4.10 Samenvoegen van panden     

het bepaalde in artikel 7.2.17 onder c ten behoeve van het verplaatsen van bestaande - en onherroepelijk vergunde doorbraken, mits de stedenbouwkundige- en/of bouwhistorische structuur niet verslechtert.

7.4.11 Inpandige parkeervoorzieningen     

van het bepaalde in artikel 7.4.6, met uitzondering van bebouwing aan waterwegen/grachten, tenzij gebruik kan worden gemaakt van een bestaande entree, teneinde in de kelder en het souterrain van gebouwen inpandige parkeervoorzieningen te realiseren en in de eerste bouwlaag een toegang tot deze parkeervoorziening, met dien verstande dat:

  1. de breedte van de toegang tot de parkeervoorziening ten hoogste 3,50 meter bedraagt, tenzij gebruik kan worden gemaakt van een bestaande entree;
  2. de parkeervoorziening geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat tot gevolg heeft;
  3. de parkeervoorziening voldoet aan het algemene verkeers- en parkeerbeleid van de gemeente Amsterdam en de hogere overheden;
  4. uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat een ondergrondse parkeervoorziening geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en kwaliteit) tot gevolg heeft.

7.5 Specifieke gebruiksregels     

Op de tot 'Gemengd - 2.5' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

7.5.1 Voorzieningen     
  1. Het bedrijfsvloeroppervlak van voorzieningen mag per vestiging niet meer dan 1000 m2 bedragen.
  2. Voor zover voorzieningen groter dan 1000 m2 voor komen ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, mogen deze worden gehandhaafd.
7.5.2 Kinderopvang     
  1. Per bouwblok is één kinderopvangvoorziening met eigen buitenruimte toegestaan.
  2. In bouwblokken waar al een school met buitenruimte aanwezig is, is kinderopvang met eigen buitenruimte uitsluitend toegestaan indien deze is gelegen direct naast de school.
  3. Kinderopvang is niet toegestaan in bebouwing gelegen in een zone van 50 meter gemeten vanaf de rand van de weg van de 50 km p/u wegen in het plangebied.
7.5.3 Detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening     
  1. Detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening zijn in de eerste bouwlaag van bebouwing toegestaan, met uitzondering van bebouwing langs grachten en waterwegen.
  2. In afwijking van het bepaalde onder a zijn detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening wel toegestaan in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag (kelder, souterrain) van bebouwing op hoeken van grachten/waterwegen met straten.
  3. Het bedrijfsvloeroppervlak van detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening mag per vestiging niet meer dan 300 m2 bedragen.
  4. Voor zover detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan een groter bedrijfsvloeroppervlak heeft dan onder c. bepaald, mag dit grotere bedrijfsvloeroppervlak worden gehandhaafd.
7.5.4 Bedrijven     

Bedrijven zijn uitsluitend toegestaan voor zover deze in de van deze regels deel uitmakende 'Staat van inrichtingen' vallen in milieucategorie 1 of 2, met dien verstande dat:

  1. garagebedrijven niet zijn toegestaan;
  2. in kelders en souterrains, voor zover deze niet onder bedrijven zijn gelegen, uitsluitend bedrijven, behorende tot categorie I toegestaan;
  3. vuurwerkopslag niet is toegestaan;
  4. in afwijking van het bepaalde in de aanhef zijn op de van deze regels deel uitmakende Bijlage 2 genoemde adressen de aldaar met name genoemde bedrijven die vallen in een hogere milieucategorie toegestaan.
7.5.5 Gebruik als tuin, verkeer     
  1. De onbebouwd blijvende gedeelten van de tot 'Gemengd - -2.5' bestemde gronden worden gebruikt als 'Tuin - 1', met inachtneming van het bepaalde in artikel Tuin - 1.
  2. In afwijking van het gestelde onder a worden de onbebouwd blijvende gedeelten van de tot 'Gemengd - 2.5' bestemde gronden die aan de bestemming 'Verkeer' grenzen, gebruikt als 'Verkeer', met inachtneming van het bepaalde in artikel 13.
  3. Ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' worden de ongebouwde gedeelten gebruikt als 'Verkeer', met inachtneming van het bepaalde in artikel 13.
7.5.6 Geen short stay     

Short stay is niet toegestaan.

7.5.7 Geen mengformule in winkel met voedselwarenassortiment     

Daar waar op de Kaart met straten is aangegeven die als bijlage bij deze regels is gevoegd, is het verboden een mengformule te hebben in een winkel met een voedselwarenassortiment.

7.5.8 Uitzondering     

Het bepaalde in artikel 7.5.7 geldt niet voor zover de mengformule reeds aanwezig was ten tijde van de inwerkingtreding van het Voorbereidingsbesluit 1012 (6 oktober 2018).

7.5.9 Gebruiksvormen     

Daar waar op de Kaart met straten is aangegeven die als bijlage bij deze regels is gevoegd, is het verboden gronden en bouwwerken te gebruiken ten behoeve van een automatenhal, geldwisselkantoor, smartshop, growshop, headshop, seedshop, souvenirwinkel, massagesalon, minisupermarkt, telefoneerinrichting, toeristenwinkel, toeristische dienstverlening, kantoor met baliefunctie gericht op toeristen, eetwinkel en een voorziening gericht op entertainment.

7.5.10 Verboden combinaties     

Elke combinatie van de in de artikelen 7.5.7 en 7.5.9 verboden gebruiksvormen is eveneens verboden. Dit verbod omvat mede combinaties met een smartshop, die niet is toegestaan op basis van artikel 7.1.

7.6 Afwijken van de gebruiksregels     

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag geen afbreuk doen aan de gewenste functiemenging van de binnenstad.

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende gebruiksregels:

7.6.1 Voorzieningen     

het bepaalde in artikel 7.5.1, voor vestiging of uitbreiding van een voorziening met een groter vloeroppervlak dan 1.000 m2;

De omgevingsvergunning kan alleen worden verleend wanneer:

  1. de uitbreiding/vestiging het woon- en leefmilieu niet in onevenredige mate aantast;
  2. de uitbreiding/vestiging geen overmatige verkeersaantrekkende werking tot gevolg heeft;
7.6.2 Bedrijven     
  1. het bepaalde in artikel 7.5.4, voor het bouwen en het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een functie die niet in de 'Staat van inrichtingen' voorkomt en die niet meer milieuhinder veroorzaakt dan functies die vallen in de toegestane categorieën;
  2. het bepaalde in artikel 7.5.4, voor het bouwen en het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een functie die, al dan niet na uitbreiding of wijziging van de 'Staat van inrichtingen' valt onder één of meer categorieën hoger dan toegestaan, mits de desbetreffende functie niet meer milieuhinder veroorzaakt dan functies die vallen in de toegestane categorieën;
7.6.3 Detailhandel     

het bepaalde in artikel 7.1 onder f voor vestiging van een minisupermarkt, souvenirwinkel, headshop, seedshop of growshop;

7.6.4 Consumentverzorgende dienstverlening     

het bepaalde in artikel 7.1 onder g voor vestiging van een massagesalon;

7.6.5 Gebruiksvormen     

gebruiksvormen die zijn verboden op grond van de artikelen 7.5.7 en 7.5.9. De vergunning kan worden verleend indien dit naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet leidt tot een onevenwichtig aanbod in een straal van 500 meter. Beoordeeld wordt het reeds aanwezige aantal automatenhallen, geldwisselkantoren, smartshops, growshops, headshops, seedshops, souvenirwinkels, massagesalons, minisupermarkten, telefoneerinrichtingen, toeristenwinkels, toeristische dienstverlening, kantoren met baliefunctie gericht op toeristen, eetwinkels en voorzieningen gericht op entertainment, alsmede het aandeel horeca en hotels ten opzichte van het totale aanbod van detailhandel, consumentverzorgende dienstverlening, voorzieningen, horeca en hotels.

Artikel 8 Groen     

8.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. beplanting
  2. plantsoenen;
  3. parken;
  4. pleinen;
  5. straatmeubilair;
  6. speelplaatsen;
  7. bijbehorende fiets- en voetpaden;
  8. nutsvoorzieningen;
  9. water;
  10. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.

8.2 Bouwregels     

Op de tot 'Groen' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd;

8.2.1 Maximale bouwhoogte bouwwerken geen gebouwen zijnde.     

De bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3,5 meter.

8.3 Afwijken van de bouwregels     

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit en/of stedenbouwkundige structuur van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. Hierbij is het bepaalde in artikel 16 onverkort van toepassing.

Artikel 9 Maatschappelijk     

9.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. maatschappelijke voorzieningen, zoals onderwijsvoorzieningen, welzijnsvoorzieningen, alsmede voor medische- en sociaal-culturele voorzieningen;

b. kinderopvang, daar waar deze functie aanwezig is ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, en met inachtneming van het bepaalde in artikel 9.5.1;

c. inpandige en ondergrondse fietsenstallingen met inachtneming van artikel 9.2.13;

d. tuin, met inachtneming van het bepaalde in artikel 9.5.3;

e. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag;

f. horeca 3 in de eerste bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - horeca 3 in de eerste bouwlaag, met inachtneming van het bepaalde in artikel 9.5.2;

g. kantoren, kantoren met baliefunctie, voorzieningen met inbegrip van additionele horeca, met uitzondering van kinderopvang en automatenhallen, galeries, detailhandel, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van smartshops, minisupermarkten, souvenirwinkels, headshops, seedshops en growshops, tenzij op de verbeelding aangegeven, consumentverzorgende dienstverlening, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van geldwisselkantoren, telefoneerinrichtingen en massagesalons, tenzij op de verbeelding aangegeven en bedrijven in de ondergrondse ruimten ter plaatse van de aanduiding "gemengd";

h. inpandige en ondergrondse openbare parkeervoorzieningen met bijbehorende in- en uitritten, toegangsvoorzieningen, technische ruimten, bergingen en andere nevenruimten, ter plaatse van de aanduiding "parkeergarage";

9.2 Bouwregels     

Op de tot 'Maatschappelijk' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bouwregels.

9.2.1 Situering bebouwing     

De voorgevel van gebouwen mag aan de straatzijde bovengronds uitsluitend op de bestemmingsgrens (voorgevelrooilijn) worden gesitueerd.

9.2.2 Minimale bouwhoogte     
  1. De bouwhoogte van de eerste bouwlaag bedraagt minimaal 3,50 meter gemeten vanaf de vloer van de eerste bouwlaag tot aan de bovenkant van de vloer van de tweede bouwlaag, met dien verstande dat deze bouwhoogte tot een diepte van minimaal 5 meter, gemeten vanaf de voorgevel, gehandhaafd dient te worden. Indien de vloer van de eerste bouwlaag onder het aangrenzend straatpeil ligt, bedraagt de bouwhoogte van de eerste bouwlaag minimaal 3,50 meter gemeten vanaf het aangrenzend straatpeil tot aan de bovenkant vloer van de tweede bouwlaag, met dien verstande dat deze bouwhoogte tot een diepte van minimaal 5 meter, gemeten vanaf de voorgevel, gehandhaafd dient te worden.
  2. De bouwhoogte van gebouwen bedraagt minimaal 9 meter, met dien verstande dat deze bepaling niet geldt voor aanbouwen en ter plaatse waar op de verbeelding een lagere minimale bouwhoogte is aangegeven.
9.2.3 Maximale goot- en bouwhoogte van gebouwen orde 1 en 2     
  1. De goothoogte van gebouwen die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' bedraagt ten hoogste de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande goothoogte.
  2. De bouwhoogte van gebouwen die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' ten hoogste de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande bouwhoogte.
  3. Lichthoven die aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan mogen niet worden bebouwd.
9.2.4 Maximale goot- en bouwhoogte overige gebouwen.     
  1. De goothoogte van gebouwen op gronden die op de verbeelding niet zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' bedraagt ten hoogste de op de verbeelding aangegeven goothoogte, dan wel de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande grotere goothoogte.
  2. De bouwhoogte van gebouwen op gronden die op de verbeelding niet zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' bedraagt ten hoogste de op de verbeelding aangegeven bouwhoogte, dan wel de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande grotere bouwhoogte.
9.2.5 Uitbreiding in diepte van bebouwing     

Uitbreiding van bebouwing, zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, is toegestaan met inachtneming van het volgende:

  1. Onder uitbreiding van bebouwing wordt niet het realiseren van een vrijstaand gebouw begrepen.
  2. De diepte van de uitbreiding bedraagt maximaal 2,50 meter, gemeten vanaf de achtergevel van de direct aangrenzende belendingen.
  3. In afwijking van het voorgaande is uitbreiding in de diepte van gebouwen niet toegestaan in hoeken van bouwblokken en daar waar de tot 'Maatschappelijk' bestemde gronden niet grenzen aan tot tuin bestemde gronden.
  4. De maximale goothoogte van de uitbreiding is in geval van een uitbreiding van een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2', gelijk aan de hoogste goothoogte van dat gebouw.
  5. De maximale bouwhoogte van de uitbreiding is in geval van een uitbreiding van een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2', gelijk aan de hoogste goothoogte danwel indien sprake is van verlenging van de bestaande kap, de hoogste bouwhoogte van dat gebouw.
9.2.6 Sloop-nieuwbouw     
  1. In geval van sloop-nieuwbouw mag de nieuwbouw tot maximaal 2,50 meter dieper zijn dan de achtergevel van de direct aangrenzende belendingen.
  2. In afwijking van het voorgaande mag de nieuwbouw in hoeken van bouwblokken en daar waar de tot 'maatschappelijk' bestemde gronden niet grenzen aan tot tuin bestemde gronden niet dieper zijn dan de bebouwing zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
  3. De maximale goothoogte in geval van nieuwbouw na sloop van een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2', is gelijk aan de in artikel 9.2.3 onder a bepaalde goothoogte; voor zover de nieuwbouw dieper is dan het te slopen of gesloopte gebouw is de maximale goothoogte gelijk aan de hoogste goothoogte van het te slopen of gesloopte gebouw.
  4. De maximale bouwhoogte in geval van nieuwbouw na sloop van een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2', is gelijk aan de in artikel 9.2.3 onder b bepaalde bouwhoogte; voor zover de nieuwbouw dieper is dan het te slopen of gesloopte gebouw is de maximale bouwhoogte gelijk aan de hoogste goothoogte van het te slopen of gesloopte gebouw danwel indien sprake is van verlenging van de kap, de hoogste bouwhoogte van dat gebouw.
9.2.7 Geen ondergrondse bouwlagen     

Het construeren van ondergrondse bouwlagen is niet toegestaan.

9.2.8 Dakvorm     
  1. De bovenste bouwlaag van een gebouw dient vanaf de maximale goothoogte binnen een hellingshoek van ten hoogste 60 graden, gemeten vanaf de zijgevels of van de voor- en achtergevel, te worden gebouwd.
  2. In geval van nieuwbouw of ingrijpende verbouw dient, wanneer een kap wordt geconstrueerd, de afstand tussen de goot- en bouwhoogte van het gebouw minimaal 2 meter te bedragen. In geval het gebouw plat wordt afgedekt, geldt de maximale goothoogte als maximale bouwhoogte.
  3. In afwijking van het gestelde onder a en b is de dakvorm bij gebouwen die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding orde - 2' de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande dakvorm.
9.2.9 Dakkapellen     

Dakkapellen zijn toegestaan, mits:

  1. de dakkapel niet meer dan 30% van de lengte van het hellend dakvlak in gebruik neemt;
  2. de (oorspronkelijke) kapconstructie en de noklijn duidelijk herkenbaar blijven;
  3. boven de dakkapel minimaal 1 meter dakvlak resteert;
  4. de dakkapel ten minste 1 meter uit de voor- en achtergevel (ingeval van een dwarskap) of uit de zijgevels (ingeval van een langskap) wordt geplaatst;
  5. ingeval de grootte van een dak meerdere dakkapellen mogelijk maakt, deze niet boven elkaar worden geplaatst.

In afwijking van het bepaalde in artikel 9.2.3 zijn dakkapellen die aan bovenstaande voorwaarden voldoen ook toegestaan bij gebouwen die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding orde - 2'.

9.2.10 Geen dakterrassen     

Dakterrassen zijn niet toegestaan.

9.2.11 Geen installaties     

Installaties op daken zijn niet toegestaan.

9.2.12 Geen open gevels     

Het is niet toegestaan de gevel te construeren of te wijzigen ten behoeve van gevelverkoop of open puiverkoop dan wel op een dusdanige wijze te construeren of te wijzigen dat -de mogelijkheid tot het maken van- een open gevel ontstaat.

9.2.13 Geen gesloten plinten     

Het is niet toegestaan de gevel te construeren of te wijzigen op een zodanige wijze dat gesloten plinten (eerste bouwlaag) ontstaan; bergingen mogen niet aan de straatzijde worden gesitueerd. Deze bepaling geldt niet voor souterrains en kelders.

9.2.14 Geen loggia's aan de straatzijde     

Loggia's zijn aan de straatzijde niet toegestaan.

9.2.15 Ontsluiting hogere bouwlagen     

In geval van verbouwing, restauratie, verbetering en/of verandering van gebouwen dienen de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan aanwezige, al dan niet zelfstandige, ontsluitingen naar de tweede en hogere bouwlagen te worden gehandhaafd.

9.2.16 Samenvoegen niet toegestaan     
  1. Samenvoegen van panden is niet toegestaan.
  2. In geval van sloop-nieuwbouw dient de pandbreedte van de te slopen bebouwing te worden teruggebracht.
  3. In afwijking van het bepaalde onder a, mogen doorbraken die aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en die tevens onherroepelijk vergund zijn, worden gehandhaafd, maar niet worden vergroot. Indien doorbraken nadien zijn dichtgezet mogen die niet opnieuw worden aangebracht.
9.2.17 Maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.     

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 2 meter.

9.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en afmetingen, waaronder begrepen het aantal bouwlagen en de dakconstructie van de in de artikelen 9.2 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht, dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

9.4 Afwijken van de bouwregels     

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit en/of stedenbouwkundige structuur van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. Hierbij is het bepaalde in artikel 16.

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende bouwregels:

9.4.1 Minimale bouwhoogte     
  1. het bepaalde in artikel 9.2.2 onder a;
  2. het bepaalde in artikel 9.2.2 onder b;
9.4.2 Maximale goothoogte     

het bepaalde in artikel 9.2.4 onder a, voor het overschrijden van de op de verbeelding aangegeven goothoogte met maximaal 1 meter. Bij omgevingsvergunning afwijken is alleen mogelijk voor zover het straatbeeld dit toelaat;

9.4.3 Maximale bouw- en goothoogte orde 1 en 2     

het bepaalde in artikel 9.2.3 in geval van gebouwen en gronden die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' en 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' a. tot ten hoogste de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande goothoogte aan de straatzijde ten behoeve van het ophogen van lagere bouwdelen en/of het bebouwen van onbebouwde gronden binnen het bestemmingsvlak, met inachtneming van de overige bouwregels;

b. tot aan de bouwhoogte van de oorspronkelijke kap indien uit onderzoek blijkt dat de oorspronkelijke kap wordt hersteld;

9.4.4 Maximale bouwhoogte     
  1. het bepaalde in artikel 9.2.3 onder b en artikel 9.2.4 onder b en c en artikel 9.2.11, voor het overschrijden van de bouwhoogte voor liften, trappenhuizen, tot ten hoogste 4 meter en voor schoorstenen en ventilatie-afvoerkanalen tot ten hoogste 5 meter; Bij omgevingsvergunning afwijken voor lift- en trappenhuizen, is alleen mogelijk indien aantoonbare redenen uitwijzen dat de bedoelde onderdelen niet (geheel) inpandig kunnen worden gerealiseerd en onder de voorwaarde dat het daklandschap niet onevenredig wordt aangetast;
  2. het bepaalde in artikel 9.2.3 onder b en artikel 9.2.4 onder b en c en artikel 9.2.11, voor het overschrijden van de maximale bouwhoogte voor condensatoren, koel- en luchtbehandelinginstallaties, centrale verwarmingsinstallaties en andere technische ruimten uitsluitend indien aantoonbare redenen uitwijzen dat de bedoelde onderdelen niet (geheel) inpandig kunnen worden gerealiseerd. Bij omgevingsvergunning afwijken voor het overschrijden van de maximale bouwhoogte voor condensatoren, koel- en luchtbehandelinginstallaties, centrale verwarmingsinstallaties en andere technische ruimten is alleen mogelijk indien aantoonbare redenen uitwijzen dat de bedoelde onderdelen niet (geheel) inpandig kunnen worden gerealiseerd en onder de voorwaarden dat:
    1. deze installaties zo klein als technisch mogelijk dienen te zijn;
    2. deze installaties zoveel mogelijk uit het zicht vanaf de openbare ruimte worden geplaatst;
    3. het daklandschap niet onevenredig wordt aangetast;
9.4.5 Uitbreiding van bebouwing     

het bepaalde in de artikelen 9.2.5 onder b en c en 9.2.6 onder a en b voor zover de lichttoetreding in de belendende bebouwing niet in onevenredige mate wordt aangetast;

9.4.6 Ondergrondse bouwlagen     

het bepaalde in artikel 9.2.7 en, voor zover van toepassing, het bepaalde in de artikelen 9.2.5 onder b en c en 9.2.6 onder a en b, voor de bouw van een kelder tot een maximum van twee bouwlagen, indien en voor zover uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat de kelder geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en water) tot gevolg heeft;

9.4.7 Gesloten plinten     

het bepaalde in artikel 9.2.13 ten behoeve van een berging, indien het om aantoonbare reden niet mogelijk is om de berging op een andere plek te situeren;

9.4.8 Loggia's     

het bepaalde in artikel 9.2.14 indien een buitenruimte aan de achterzijde van een gebouw niet mogelijk is, met dien verstande dat de diepte van de loggia maximaal 1,30 meter bedraagt;

9.4.9 Ontsluiting hogere bouwlagen     

het bepaalde in artikel 9.2.15 mits de tweede en hogere bouwlagen van het desbetreffende gebouw in voldoende mate bereikbaar blijven;

9.4.10 Samenvoegen van panden     

het bepaalde in artikel 9.2.16 onder c ten behoeve van het verplaatsen van bestaande - en onherroepelijk vergunde doorbraken, mits de stedenbouwkundige- en/of bouwhistorische structuur niet verslechtert.

9.4.11 Inpandige parkeervoorzieningen     

van het bepaalde in artikel 9.2.7, met uitzondering van bebouwing aan waterwegen/grachten, tenzij gebruik kan worden gemaakt van een bestaande entree, teneinde in de kelder en het souterrain van gebouwen inpandige parkeervoorzieningen te realiseren en in de eerste bouwlaag een toegang tot deze parkeervoorziening, met dien verstande dat:

  1. de breedte van de toegang tot de parkeervoorziening ten hoogste 3,50 meter bedraagt, tenzij gebruik kan worden gemaakt van een bestaande entree;
  2. de parkeervoorziening geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat tot gevolg heeft;
  3. c.de parkeervoorziening voldoet aan het algemene verkeers- en parkeerbeleid van de gemeente Amsterdam en de hogere overheden;
  4. uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat een ondergrondse parkeervoorziening geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en kwaliteit) tot gevolg heeft.

9.5 Specifieke gebruiksregels     

Op de tot 'Maatschappelijk' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

9.5.1 Kinderopvang     
  1. Per bouwblok is één kinderopvangvoorziening met eigen buitenruimte toegestaan;
  2. In bouwblokken waar al een school met buitenruimte aanwezig is, is kinderopvang met eigen buitenruimte uitsluitend toegestaan indien deze is gelegen direct naast de school;
  3. Kinderopvang is niet toegestaan in bebouwing gelegen in een zone van 50 meter gemeten vanaf de rand van de weg van de 50 km p/u wegen in het plangebied.
9.5.2 Horeca     

In de bouwlagen waar horeca 3 is toegestaan, zijn naast horeca 3- ook horeca 4 gelegenheden toegestaan.

9.5.3 Gebruik als tuin, verkeer     
  1. De onbebouwd blijvende gedeelten van de tot 'Maatschappelijk' bestemde gronden worden gebruikt als 'Tuin - 1', met inachtneming van het bepaalde in artikel 10.
  2. In afwijking van het gestelde onder a worden de onbebouwd blijvende gedeelten van de tot 'Maatschappelijk' bestemde gronden die aan de bestemming 'Verkeer' grenzen, gebruikt als 'Verkeer', met inachtneming van het bepaalde in artikel 13.
9.5.4 Geen mengformule in winkel met voedselwarenassortiment     

Daar waar op de Kaart met straten is aangegeven die als bijlage bij deze regels is gevoegd, is het verboden een mengformule te hebben in een winkel met een voedselwarenassortiment.

9.5.5 Uitzondering     

Het bepaalde in artikel 9.5.4 geldt niet voor zover de mengformule reeds aanwezig was ten tijde van de inwerkingtreding van het Voorbereidingsbesluit 1012 (6 oktober 2018).

9.5.6 Gebruiksvormen     

Daar waar op de Kaart met straten is aangegeven die als bijlage bij deze regels is gevoegd, is het verboden gronden en bouwwerken te gebruiken ten behoeve van een automatenhal, geldwisselkantoor, smartshop, growshop, headshop, seedshop, souvenirwinkel, massagesalon, minisupermarkt, telefoneerinrichting toeristenwinkel, toeristische dienstverlening, kantoor met baliefunctie gericht op toeristen, eetwinkel en een voorziening gericht op entertainment.

9.5.7 Verboden combinaties     

Elke combinatie van de in de artikelen 9.5.4 en 9.5.6 verboden gebruiksvormen is eveneens verboden. Dit verbod omvat mede combinaties met een smartshop, die niet is toegestaan op basis van artikel 9.1.

9.6 Afwijken van de gebruiksregels     

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag geen afbreuk doen aan de gewenste functiemenging van de binnenstad. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende gebruiksregels:

9.6.1 Detailhandel     

Het bepaalde in artikel 9.1 onder g voor vestiging van een minisupermarkt, souvenirwinkel, headshop, seedshop of growshop;

9.6.2 Consumentverzorgende dienstverlening     

Het bepaalde in artikel 9.1 onder g voor vestiging van een massagesalon;

9.6.3 Gebruiksvormen     

gebruiksvormen die zijn verboden op grond van de artikelen 9.5.4 en 9.5.6. De vergunning kan worden verleend indien dit naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet leidt tot een onevenwichtig aanbod in een straal van 500 meter. Beoordeeld wordt het reeds aanwezige aantal automatenhallen, geldwisselkantoren, smartshops, growshops, headshops, seedshops, souvenirwinkels, massagesalons, minisupermarkten, telefoneerinrichtingen, toeristenwinkels, toeristische dienstverlening, kantoren met baliefunctie gericht op toeristen, eetwinkels en voorzieningen gericht op entertainment, alsmede het aandeel horeca en hotels ten opzichte van het totale aanbod van detailhandel, consumentverzorgende dienstverlening, voorzieningen, horeca en hotels.

Artikel 10 Tuin - 1     

10.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Tuin - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor

  1. tuinen en erven, met inachtneming van het bepaalde in artikel 10.4.1;
  2. buitenruimte ten behoeve van kinderopvang en schoolplein, uitsluitend daar waar de bebouwing op hetzelfde perceel als kinderopvang of school in gebruik is, en met inachtneming van het gestelde in artikel 10.4.2;
  3. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag;

alsmede voor:

  1. inpandige en ondergrondse openbare parkeervoorzieningen met bijbehorende in- en uitritten, toegangsvoorzieningen, technische ruimten, bergingen en andere nevenruimten, ter plaatse van de aanduiding "parkeergarage".

10.2 Bouwregels     

10.2.1 Algemeen     

Op de tot 'Tuin - 1' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht, met inachtneming van de volgende bouwregels.

10.2.2 Maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

De bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 meter.

10.2.3 Ondergeschikte delen van gebouwen     

Voor zover balkons, erkers, galerijen, luifels, buitentrappen of andere ondergeschikte delen van gebouwen aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, mogen deze geheel worden vernieuwd, maar niet worden vergroot.

10.2.4 Geen dakterrassen     

Dakterrassen zijn niet toegestaan.

10.3 Afwijken van de bouwregels     

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit en/of stedenbouwkundige structuur van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. Hierbij is het bepaalde in artikel 16 onverkort van toepassing.

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10.2 met inachtneming van de volgende regels:

10.3.1 Schuurtjes     

De bouw van schuurtjes, met dien verstande dat:

  1. de bouwhoogte niet meer dan 2,50 meter bedraagt ten opzichte van het gemiddelde maaiveldniveau van het omringende binnenterrein;
  2. de oppervlakte niet meer dan 6 m2 bedraagt.
10.3.2 Ondergrondse parkeervoorzieningen     

van het bepaalde in artikel 10.2 teneinde onder tuinen en erven parkeervoorzieningen te realiseren, met dien verstande dat:

  1. de parkeervoorziening geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat tot gevolg heeft;
  2. de parkeervoorziening voldoet aan het algemene verkeers- en parkeerbeleid van het stadsdeel en de hogere overheden;
  3. de bovenkant van het dak van de parkeervoorziening ten minste een meter onder het maaiveld is geprojecteerd;
  4. uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat een ondergrondse parkeervoorziening geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en kwaliteit) tot gevolg heeft.
10.3.3 Ondergrondse fietsenstallingen     

van het bepaalde in artikel 10.2 teneinde onder tuinen en erven fietsenstallingen te realiseren, met dien verstande dat:

  1. de fietsenstalling geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat tot gevolg heeft;
  2. de bovenkant van het dak van de fietsenstalling tenminste een meter onder het maaiveld is geprojecteerd;
  3. uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat een ondergrondse fietsenstalling geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en kwaliteit) tot gevolg heeft.

10.4 Specifieke gebruiksregels     

Op de tot 'Tuin - 1' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

10.4.1 Geen bedrijfsmatig gebruik of opslag     

Bedrijfsmatig gebruik, waaronder gebruik voor horecadoeleinden, alsmede gebruik voor opslag is niet toegestaan.

10.4.2 Kinderopvang     
  1. Per bouwblok is één buitenruimte ten behoeve van kinderopvang toegestaan.
  2. In bouwblokken waar al een school met buitenruimte aanwezig is, is buitenruimte ten behoeve van kinderopvang niet toegestaan, tenzij de buitenruimte gelegen is direct naast de buitenruimte van de school.
10.4.3 Verharding     

Het aanbrengen van verharding ten behoeve van een ander gebruik dan bedoeld artikel 10.1 is niet toegestaan.

Artikel 11 Tuin - 2     

11.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Tuin - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor

  1. tuinen en erven, met inachtneming van het bepaalde in artikel 11.5.1;
  2. buitenruimte ten behoeve van kinderopvang en schoolplein, uitsluitend daar waar de bebouwing op hetzelfde perceel als kinderopvang of school in gebruik is;
  3. stegen;
  4. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag;

alsmede voor:

  1. een parkeerterrein ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein".

11.2 Bouwregels     

11.2.1 Algemeen     

Op de tot 'Tuin - 2' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht, met inachtneming van de volgende bouwregels.

11.2.2 Erfafscheidingen     

In afwijking van het bepaalde in artikel 11.2.1 zijn erfafscheidingen toegestaan met een maximum bouwhoogte van 1 meter. Erfafscheidingen met een grotere bouwhoogte die aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan mogen worden gehandhaafd.

11.2.3 Ondergeschikte delen van gebouwen     

Voor zover balkons, erkers, galerijen, luifels, buitentrappen of andere ondergeschikte delen van gebouwen aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, mogen deze geheel worden vernieuwd, maar niet worden vergroot.

11.2.4 Geen dakterrassen     

Dakterrassen zijn niet toegestaan.

11.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en afmetingen van de in de artikel 11.2 bedoelde bouwwerken, indien dit noodzakelijk is vanwege de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing, dan wel vanwege de kwaliteit van het leefmilieu.

11.4 Afwijken van de bouwregels     

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit en/of stedenbouwkundige structuur van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. Hierbij is het bepaalde in artikel 16 onverkort van toepassing.

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11.2 met inachtneming van de volgende regels:

11.4.1 Erfafscheidingen     

Erfafscheidingen tot een maximum bouwhoogte van 2 meter.

11.4.2 Ondergrondse parkeervoorzieningen     

van het bepaalde in artikel 11.2 teneinde onder tuinen en erven parkeervoorzieningen te realiseren, met dien verstande dat:

  1. de parkeervoorziening geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat tot gevolg heeft;
  2. de parkeervoorziening voldoet aan het algemene verkeers- en parkeerbeleid van het stadsdeel en de hogere overheden;
  3. de bovenkant van het dak van de parkeervoorziening ten minste een meter onder het maaiveld is geprojecteerd;
  4. uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat een ondergrondse parkeervoorziening geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en kwaliteit) tot gevolg heeft.
11.4.3 Ondergrondse fietsenstallingen     

van het bepaalde in artikel 11.2 teneinde onder tuinen en erven fietsenstallingen te realiseren, met dien verstande dat:

  1. de fietsenstalling geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat tot gevolg heeft;
  2. de bovenkant van het dak van de fietsenstalling tenminste een meter onder het maaiveld is geprojecteerd;
  3. uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat een ondergrondse fietsenstalling geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en kwaliteit) tot gevolg heeft.

11.5 Specifieke gebruiksregels     

Op de tot 'Tuin - 2' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

11.5.1 Geen bedrijfsmatig gebruik of opslag     

Bedrijfsmatig gebruik, waaronder gebruik voor horecadoeleinden, alsmede gebruik voor opslag is niet toegestaan.

11.5.2 Verharding     

Het aanbrengen van verharding ten behoeve van een ander gebruik dan bedoeld artikel 11.1 is niet toegestaan.

Artikel 12 Tuin - 3     

12.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Tuin - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor

  1. tuinen en erven;
  2. gebouwen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 12.2.2;
  3. buitenruimte ten behoeve van kinderopvang en schoolplein, uitsluitend daar waar bebouwing op hetzelfde perceel als kinderopvang of school in gebruik is;
  4. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.

12.2 Bouwregels     

12.2.1 Algemeen     

Op de tot 'Tuin - 3' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming, worden opgericht, met inachtneming van de volgende bouwregels.

12.2.2 Gebouwen     
  1. Gebouwen die aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan mogen worden gehandhaafd en in zijn geheel worden vernieuwd, maar mogen niet worden vergroot. Dit betekent ook dat bebouwing niet ondergronds mag worden uitgebreid.
  2. De bouw- en goothoogte van gebouwen als bedoeld in artikel 12.2.2 onder a, bedragen ten hoogste de bestaande bouw- en goothoogte, zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
  3. Ingeval van nieuwbouw van de hoofdbebouwing op hetzelfde perceel mogen de onder a genoemde gebouwen, op hetzelfde bouwperceel niet worden gehandhaafd.
12.2.3 Geen dakterrassen     

Dakterrassen zijn niet toegestaan.

12.2.4 Maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 meter.

12.3 Afwijken van de bouwregels     

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit en/of stedenbouwkundige structuur van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. Hierbij is het bepaalde in artikel 16 onverkort van toepassing.

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van:

12.3.1 Dakterrassen     

het bepaalde in artikel 12.2.3 voor een dakterras met bijbehorende afrastering, waarvan de hoogte ten hoogste 1,20 meter bedraagt ten opzichte van het desbetreffende dak. Het dakterras mag niet zichtbaar zijn vanaf de straat of vanaf de openbare ruimte. De afwijking kan alleen worden verleend voor dakterrassen ten behoeve van de woonfunctie.

12.3.2 Ondergrondse parkeervoorzieningen     

van het bepaalde in artikel 12.2 teneinde onder tuinen en erven parkeervoorzieningen te realiseren, met dien verstande dat:

  1. de parkeervoorziening geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat tot gevolg heeft;
  2. de parkeervoorziening voldoet aan het algemene verkeers- en parkeerbeleid van het stadsdeel en de hogere overheden;
  3. de bovenkant van het dak van de parkeervoorziening ten minste een meter onder het maaiveld is geprojecteerd;
  4. uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat een ondergrondse parkeervoorziening geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en kwaliteit) tot gevolg heeft.
12.3.3 Ondergrondse fietsenstallingen     

van het bepaalde in artikel 12.2 teneinde onder tuinen en erven fietsenstallingen te realiseren, met dien verstande dat:

  1. de fietsenstalling geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat tot gevolg heeft;
  2. de bovenkant van het dak van de fietsenstalling tenminste een meter onder het maaiveld is geprojecteerd;
  3. uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat een ondergrondse fietsenstalling geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en kwaliteit) tot gevolg heeft

12.4 Specifieke gebruiksregels     

Op de tot 'Tuin - 3' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

12.4.1 Geen bedrijfsmatig gebruik of opslag     

Bedrijfsmatig gebruik, waaronder gebruik voor horecadoeleinden, alsmede gebruik voor opslag is niet toegestaan.

12.4.2 Gebouwen     

De gebouwen mogen worden gebruikt ten dienste van een van de toegestane functies in de hoofdbebouwing op hetzelfde bouwperceel, met uitzondering van parkeervoorzieningen. De gebouwen mogen geen zelfstandige functie bevatten. De maximale bedrijfsvloeroppervlakten zoals die zijn bepaald voor genoemde bestemmingen zijn onverkort en van overeenkomstige toepassing.

Artikel 13 Verkeer     

13.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. rijwegen;
  2. ongebouwde parkeervoorzieningen;
  3. straatmeubilair;
  4. fiets- en voetpaden;
  5. pleinen;
  6. stegen;
  7. speelvoorzieningen;
  8. beplanting;
  9. nutsvoorzieningen;
  10. behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden van stoepen;
  11. bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van aansluitingen op nutsvoorzieningen zoals elektriciteit, gas en water, alsmede ten behoeve van kabel- en telefonieaansluitingen, een en ander uitsluitend en alleen ten dienste van woonboten;
  12. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag;

alsmede voor:

  1. een markt, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "markt";
  2. kantoren, kantoren met baliefunctie, voorzieningen met inbegrip van additionele horeca, met uitzondering van kinderopvang en automatenhallen, galeries, detailhandel, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van smartshops, minisupermarkten, souvenirwinkels, growshops, headshops en seedshops, consumentverzorgende dienstverlening, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van geldwisselkantoren, telefoneerinrichtingen en massagesalons en bedrijven in de ondergrondse ruimten uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "gemengd";
  3. een gebouwd terras, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van horeca - gebouwd terras";
  4. inpandige en ondergrondse openbare parkeervoorzieningen met bijbehorende in- en uitritten, toegangsvoorzieningen, technische ruimten, bergingen en andere nevenruimten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "parkeergarage";
  5. openbrare toiletten uitsluitende ter plaatse van de aanduiding "markt".

13.2 Bouwregels     

Op de tot 'verkeer' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bouwregels:

13.2.1 Maximale bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde     

De bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3,5 meter.

13.2.2 Ondergeschikte delen van gebouwen     

Voor zover balkons, erkers, bordessen, galerijen, luifels, buitentrappen, pothuizen of andere ondergeschikte delen van gebouwen aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, mogen deze geheel worden vernieuwd, doch niet worden vergroot.

13.2.3 Stoepen     

Stoepen, zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, mogen geheel worden vernieuwd, doch niet worden vergroot.

13.2.4 Markt     

Voor zover op gronden met de aanduiding "markt" gebouwtjes voor opslag ten behoeve van de markt aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, mogen deze geheel worden vernieuwd.

13.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en afmetingen van de in artikel 13.2 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht.

13.4 Afwijken van de bouwregels     

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit en/of stedenbouwkundige structuur van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. Hierbij is het bepaalde in artikel 16 onverkort van toepassing.

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende bouwregels:

13.4.1 Stoepen en andere ondergeschikte delen van gebouwen     

Het bepaalde in de artikelen 13.2.3 en 13.2.2 voor het maken van stoepen, stoeptreden, pothuizen en toegangen tot souterrains en kelders en het vergroten van bordessen en buitentrappen.

13.4.2 Ondergrondse parkeervoorzieningen     

van het bepaalde in artikel 13.1 teneinde ondergrondse parkeervoorzieningen en daarbij behorende bovengrondse toegangsvoorzieningen te realiseren, met dien verstande dat:

  1. de parkeervoorziening geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat tot gevolg heeft;
  2. de parkeervoorziening voldoet aan het algemene verkeers- en parkeerbeleid van het stadsdeel en de hogere overheden;
  3. uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat een ondergrondse parkeervoorziening geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en kwaliteit) tot gevolg heeft.
13.4.3 Ondergrondse fietsenstallingen     

van het bepaalde in artikel 13.1 teneinde ondergrondse fietsenstallingen en daarbij behorende bovengrondse toegangsvoorzieningen te realiseren met dien verstande dat:

  1. de fietsenstalling geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat tot gevolg heeft;
  2. uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat een ondergrondse fietsenstalling geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en kwaliteit) tot gevolg heeft.

13.5 Specifieke gebruiksregels     

Op de tot 'Verkeer' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

13.5.1 Ongebouwd terras     

Het gebruik als ongebouwd terras van de tot 'Verkeer' bestemde gronden is, met inachtneming van andere gemeentelijke regelgeving, toegestaan.

13.5.2 Evenementen     

Het gebruik van de tot 'Verkeer' bestemde gronden ten behoeve van evenementen en daarbij behorende noodzakelijke bouwwerken, is, met inachtneming van andere gemeentelijke regelgeving, toegestaan.

13.5.3 Geen mengformule in winkel met voedselwarenassortiment     

Daar waar op de Kaart met straten is aangegeven die als bijlage bij deze regels is gevoegd, is het verboden een mengformule te hebben in een winkel met een voedselwarenassortiment.

13.5.4 Uitzondering     

Het bepaalde in artikel 13.5.3 geldt niet voor zover de mengformule reeds aanwezig was ten tijde van de inwerkingtreding van het Voorbereidingsbesluit 1012 (6 oktober 2018).

13.5.5 Gebruiksvormen     

Daar waar op de Kaart met straten is aangegeven die als bijlage bij deze regels is gevoegd, is het verboden gronden en bouwwerken te gebruiken ten behoeve van een automatenhal, geldwisselkantoor, smartyshop, growshop, headshop, seedshop, souvenirwinkel, massagesalon, minisupermarkt, telefoneerinrichting, toeristenwinkel, toeristische dienstverlening, kantoor met baliefunctie gericht op toeristen, eetwinkel en een voorziening gericht op entertainment.

13.5.6 Verboden combinatie     

Elke combinatie van de in de artikelen 13.5.3 en 13.5.5 verboden gebruiksvormen is eveneens verboden. Dit verbod omvat mede combinaties met een smartshop, die niet is toegestaan op basis van artikel 13.1.

13.6 Afwijken van de gebruiksregels     

Toepassing van de bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken, mag geen afbreuk doen aan de gewenste functiemening van de binnenstad.

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende gebruiksregels:

13.6.1 Detailhandel     

Het bepaalde in artikel 13.1 onder n voor vestiging van een minisupermarkt, souvenirwinkel, growshop, headshop of seedshop;

13.6.2 Consumentverzorgende dienstverlening     

Het bepaalde in artikel 13.1 onder n voor vestiging van een massagesalon;

13.6.3 Gebruiksvormen     

gebruiksvormen die zijn verboden op grond van de artikelen 13.5.3 en 13.5.5. De vergunning kan worden verleend indien dit naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet leidt tot een onevenwichtig aanbod in een straal van 500 meter. Beoordeeld wordt het reeds aanwezige aantal automatenhallen, geldwisselkantoren, smartshops, growshops, headshops, seedshops, souvenirwinkels, massagesalons, minisupermarkten, telefoneerinrichtingen, toeristenwinkels, toeristische dienstverlening, kantoren met baliefunctie gericht op toeristen, eetwinkels en voorzieningen gericht op entertainment, alsmede het aandeel horeca en hotels ten opzichte van het totale aanbod van detailhandel, consumentverzorgende dienstverlening, voorzieningen, horeca en hotels.

Artikel 14 Waarde - Archeologie 1     

14.1 Bestemmingsomschrijving     

  1. De gronden aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 1'zijn naast de op de verbeelding aangegeven andere bestemming tevens bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.
  2. De bestemming 'Waarde - Archeologie 1' is primair ten opzichte van de andere aan deze gronden toegekende bestemmingen.

14.2 Bouwregels     

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, en werkzaamheden, niet zijnde bouwwerkzaamheden, uit te voeren, in geval de oppervlakte van het project meer dan 50 m2 betreft en de werken of werkzaamheden dieper dan 0,50 meter onder maaiveld plaatsvinden.
  2. De aanvrager om een omgevingsvergunning als bedoeld onder a dient een archeologisch rapport te overleggen.
  3. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  4. Het bepaalde onder a t/m c is niet van toepassing op:
    1. bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die het normale onderhoud betreffen;
    2. bodemverstorende bouwwerken en bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die al in uitvoering zijn genomen ten tijde van het van kracht worden van het plan.

Artikel 15 Waarde - Archeologie 2     

15.1 Bestemmingsomschrijving     

  1. De gronden aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 2' zijn naast de op de verbeelding aangegeven andere bestemming tevens bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.
  2. De bestemming 'Waarde - Archeologie 2' is primair ten opzichte van de andere aan deze gronden toegekende bestemmingen.

15.2 Bouwregels     

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, en werkzaamheden, niet zijnde bouwwerkzaamheden, uit te voeren, in geval de oppervlakte van het project meer dan 10.000 m2 betreft en de werken of werkzaamheden dieper dan 2,20 meter onder maaiveld plaatsvinden.
  2. De aanvrager om een omgevingsvergunning als bedoeld onder a dient een archeologisch rapport te overleggen.
  3. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  4. Het bepaalde onder a t/m c is niet van toepassing op:
    1. bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die het normale onderhoud betreffen;
    2. bodemverstorende bouwwerken en bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die al in uitvoering zijn genomen ten tijde van het van kracht worden van het plan.

Artikel 16 Waarde - Cultuurhistorie     

16.1 Bestemmingsomschrijving     

  1. De gronden aangewezen voor 'waarde - Cultuurhistorie' zijn naast de op de verbeelding aangegeven andere bestemming(en) tevens bestemd voor het behoud, herstel en versterking van de met het beschermde stadsgezicht verbonden stedenbouwkundige structuur en cultuurhistorische- en architectuurhistorische waarden.

    De voor het stadsgezicht bepalende bouwwerken zijn op de verbeelding aangeduid met de specifieke bouwaanduidingen orde 1, orde 2 en orde 3.

    Bouwwerken, die op de verbeelding zijn aangeduid met 'Specifieke bouwaanduiding - orde 1', zijn de rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten. Bouwwerken die op de verbeelding zijn aangeduid met 'Specifieke bouwaanduiding - orde 2' zijn bouwwerken van vóór 1940 die vanwege hun architectonische kwaliteit, hun plaats in de stedenbouwkundige structuur en/of als toonaangevend element in de gevelwand een belangrijke bijdrage leveren aan het stadsbeeld. Van orde 2 zijn tevens panden van na 1940 maar voor 1970 van zeer bijzondere cultuurhistorische, architectuurhistorische of in zeldzame gevallen stedenbouwkundige betekenis. Bouwwerken die op de verbeelding zijn aangeduid met 'Specifieke bouwaanduiding - orde 3' zijn bouwwerken van vóór 1940 die wat schaal en detaillering betreft passen in de gevelwand, of een voor de tijd kenmerkende detaillering dan wel stedenbouwkundige karakteristieken vertonen, maar geen architectonische of stedenbouwkundige meerwaarde hebben. Van orde 3 zijn tevens panden uit de periode tussen 1940 en 1970 die in cultuurhistorisch, architectuurhistorisch of, in zeldzame gevallen, stedenbouwkundig opzicht een positieve bijdrage leveren aan de beeldkwaliteit of op andere wijze een positieve betekenis hebben voor de stad.
  2. De bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' is primair ten opzichte van de bestemmingen Centrum - 2, Centrum - 3, Gemengd - 1, Gemengd - 2, Gemengd - 2.5, Groen, Maatschappelijk, Tuin - 1, Tuin - 2, Tuin - 3 en Verkeer.

16.2 Bouwregels     

  1. Bouwwerken, die op de verbeelding zijn aangeduid met 'Specifieke bouwaanduiding - orde 1' worden beschermd door de Erfgoedwet, respectievelijk de Erfgoedverordening Amsterdam. Een aanvullende bescherming vanuit oogpunt van beschermd stadsgezicht is niet noodzakelijk.
  2. Voor bouwwerken die op de verbeelding zijn aangeduid met 'Specifieke bouwaanduiding - orde 2' geldt dat bij verbouwing dient te worden uitgegaan van een restauratieve aanpak van de straatgevels en de kap. Oorspronkelijke gevelelementen dienen te worden gehandhaafd en indien nodig te worden hersteld. Hierbij is gebruik van niet-authentieke materialen toegestaan, mits deze visueel volledig overeenkomen met de oorspronkelijke vorm, kleur en detaillering. In afwijking hiervan mag de eerste bouwlaag van straten met de bestemming 'Centrum - 2' afwijkend worden vormgegeven, mits de oorspronkelijke, waardevolle karakteristiek van de winkelpui niet wordt verstoord. Wanneer de bouwkundige staat zo slecht is dat de straatgevels en de kap niet meer kunnen worden gerestaureerd of hersteld, is het toegestaan om onder voorwaarden tot herbouw over te gaan. De straatgevels en de dakvorm moeten dan naar het origineel worden teruggebouwd, waarbij oorspronkelijke gevelelementen zo veel mogelijk dienen te worden hergebruikt en teruggeplaatst. Burgemeester en wethouders kunnen aan de omgevingsvergunning voorschriften verbinden die dienen ter financiële zekerstelling hiervan.
  3. Voor bouwwerken die op de verbeelding zijn aangeduid met 'Specifieke bouwaanduiding - orde - 3' geldt dat bij verbouwing dient te worden uitgegaan van behoud en herstel van de oorspronkelijke gevelelementen. Hierbij zijn veranderingen in materiaal, maatvoering en detaillering toegestaan, mits deze de oorspronkelijke karakteristiek van het gebouw niet verstoren. Indien en voor zover de oorspronkelijke kapvorm nog aanwezig is dient deze te worden behouden dan wel te worden teruggebracht.
  4. In geval van ingrijpende verbouwing van een bouwwerk met de aanduiding 'Specifieke bouwaanduiding - orde 3' wordt namens burgemeester en wethouders een bouwhistorische verkenning en een kwaliteitstoets uitgevoerd. Getoetst wordt de mate van bouwhistorische, cultuurhistorische, architectuurhistorische en stedenbouwkundige waarden. Op basis van de bevindingen van de kwaliteitstoets wordt bepaald wat het uitgangspunt dient te zijn: integraal behoud, behoud van bepaalde bouwdelen, behoud van bepaalde waarden -bijvoorbeeld parcellering- of dat sloop mogelijk is gevolgd door nieuwbouw. Ingrijpende verbouwing kan slechts worden toegestaan indien uit de toets naar voren komt dat het kwaliteitsniveau van alle genoemde waarden zodanig laag is dat een omgevingsvergunning voor ingrijpende verbouwing niet hoeft te worden geweigerd.
  5. Voor bouwwerken die op de verbeelding zijn aangeduid met 'Specifieke bouwaanduiding-ensembles' geldt als uitgangspunt een gezamenlijke aanpak van de bouwwerken die tot het ensemble behoren.
  6. Voor bouwwerken die op de verbeelding niet zijn voorzien van een aanduiding als genoemd in a tot en met e gelden geen aan de waarde-cultuurhistorie gerelateerde bouwregels.

16.3 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk     

Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders, zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub h van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen.

Burgemeester en wethouders nemen bij de beoordeling van een aanvraag om omgevingsvergunning het volgende in acht:

  1. Bouwwerken, die op de verbeelding zijn aangeduid met 'Specifieke bouwaanduiding - orde 1' worden beschermd door de Erfgoedwet, respectievelijk de Erfgoedverordening Amsterdam. Een aanvullende bescherming vanuit oogpunt van beschermd stadsgezicht is niet noodzakelijk.
  2. Voor bouwwerken die op de verbeelding zijn aangeduid met 'Specifieke bouwaanduiding - orde 2' , is het uitgangspunt behoud.
  3. In geval van een aanvraag tot sloop voor bouwwerken die op de verbeelding zijn aangeduid met 'Specifieke bouwaanduiding - orde 3' wordt namens burgemeester en wethouders een bouwhistorische verkenning en een kwaliteitstoets uitgevoerd. Getoetst wordt de mate van bouwhistorische, cultuurhistorische, architectuurhistorische en stedenbouwkundige waarden. Op basis van de bevindingen van de kwaliteitstoets wordt bepaald wat het uitgangspunt dient te zijn: integraal behoud, behoud van bepaalde bouwdelen, behoud van bepaalde waarden -bijvoorbeeld parcellering- of dat sloop mogelijk is gevolgd door nieuwbouw. De vergunning tot sloop wordt slechts verleend indien uit de kwaliteitstoets en de bouwhistorische verkenning naar voren komt dat het kwaliteitsniveau van alle genoemde waarden zodanig laag is dat behoud van het bouwwerk niet te rechtvaardigen is.
  4. Voor bouwwerken die op de verbeelding zijn aangeduid met 'Specifieke bouwaanduiding - ensembles', geldt dat voor sloop van slechts één tot een ensemble behorend pand in beginsel geen vergunning wordt verleend.
  5. Bouwwerken die op de verbeelding niet zijn voorzien van een aanduiding als genoemd in a tot en met d, mogen worden vervangen.

16.4 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot de parcellering of andere stedenbouwkundige -, architectuurhistorische -, bouwhistorische - en/of cultuurhistorische waarden, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel of versterking van de met het beschermd stadsgezicht verbonden waarden.

Artikel 17 Waterstaat - Waterkering     

17.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, naast de op de verbeelding aangegeven andere bestemmingen, tevens bestemd voor:

  1. primaire en secundaire waterkeringen;
  2. sluizen;
  3. overige waterstaatkundige werken;

De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' is primair ten opzichte van de andere aan de gronden toegekende bestemmingen, met uitzondering van de bestemming 'Waarde - Archeologie 1'.

17.2 Bouwregels     

17.2.1 Gebouwen     

De bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan aanwezige bouwhoogte.

17.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Op of in de tot dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' bestemde gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van waterstaatkundige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die noodzakelijk zijn in verband met de waterhuishouding. Burgemeester en wethouders winnen daartoe het advies in van Waternet.

17.2.3 Maximale bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde     

De bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde bedraagt ten hoogste 2 meter. Voor de bestaande bouwwerken geldt de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande bouwhoogte.

17.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende bouwregels.

17.3.1 Maximale bouwhoogte     

het bepaalde in artikel 17.2.3, voor het overschrijden van de bouwhoogte voor waterstaatkundige werken, tot ten hoogste 5 meter, indien dat vanuit technische, of waterstaatkundige overwegingen noodzakelijk is en/of vanuit stedenbouwkundige overwegingen gewenst is.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 18 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 19 Algemene bouwregels     

19.1 Toegelaten overschrijdingen     

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bestemmingsgrenzen en bebouwingsregels, waaronder begrepen de maximale bouw- en goothoogten, te overschrijden ten behoeve van:

  1. funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, Franse balkons, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 0,20 meter bedraagt;
  2. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1/20 van de breedte van de aangrenzende straat, met een maximum van 1 meter en deze werken niet lager zijn gelegen dan 4,20 boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 0,60 meter langs een rijweg, 2,40 meter boven een rijwielpad en 2,20 meter boven een voetpad, voor zover dit rijwielpad geen deel uitmaakt van de bedoelde strook van 0,60 meter;
  3. hijsinrichtingen, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt en deze werken niet lager zijn gelegen dan 4,20 meter boven het gemiddeld aangrenzende straatpeil;
  4. overige plaatselijke verhogingen, mits niet breder dan 0,60 meter;
  5. topgevels, mits niet breder dan 6 meter;
  6. bouwen op vlucht.

Artikel 20 Algemene aanduidingsregels     

20.1 Ondergronds railtracé     

  1. Ter plaatse waar op de verbeelding de gebiedsaanduiding 'ondergronds railtracé' is aangegeven, is een ondergronds railtracé en een ondergronds stationsgebouw toegestaan, met inbegrip van de daarbij behorende ondergrondse voorzieningen, zoals ondergrondse perrons, voetgangersverbindingen, toegangstrappen en -gangen, toegangsliften, vluchtschachten, winkels met uitzondering van smartshops, consumentverzorgende dienstverlening, horeca 3, horeca 4, openbare en bijzondere voorzieningen, maatschappelijke voorzieningen, kantoren, galeries, bedrijven, nutsvoorzieningen en andere ondergrondse voorzieningen ten dienste van het railverkeer.
  2. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'ondergronds railtracé' zijn bovengronds voorzieningen ten dienste van het ondergronds railtracé en – stationsgebouw, zoals toegangsliften en toegangstrappen, toegestaan en mogen daarnaast uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht ten dienste van het ondergronds railtracé en -stationsgebouw, met inachtneming van de volgende bepalingen:
    1. De maximale bouwhoogte voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 3,5 meter dan wel de ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan bestaande dan wel vergunde grotere bouwhoogte.
    2. De bouwhoogte van een toegangsvoorziening voor het ondergronds stationsgebouw bedraagt ten hoogste 3,5 meter.
  3. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en afmetingen van de in dit lid bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het beschermd stadsgezicht.

20.2 Aanduidingsregel wetgevingszone - ontheffingsgebied     

Ter plaatse waar de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - ontheffingsgebied' op de verbeelding is aangegeven, bevinden zich gebouwen met een culturele of museale functie die, met inachtneming van het bepaalde in artikel 20.3 in aanmerking kunnen komen voor het bij omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van horeca 6.

20.3 Bij omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van horeca 6     

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van horeca 6 in gebouwen die op de verbeelding zijn aangeduid met de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - ontheffingsgebied' hebben, indien:

  1. de exploitatie van het gebouw geschiedt door een instelling met een culturele of museale doelstelling;
  2. de verlening van de omgevingsvergunning bijdraagt aan een mix van verschillende activiteiten binnen het gebouw, waarbij de horecacomponent ondergeschikt is en blijft aan de culturele activiteiten;
  3. het woon- en leefklimaat in de omgeving van het gebouw niet in onevenredige mate wordt aangetast;
  4. de horeca-activiteiten alleen binnen het gebouw mogen plaatsvinden; het exploiteren van een (dak)terras of het gebruik van (keur)tuinen voor horeca-activiteiten is niet toegestaan.

De toestemming om ten behoeve van horeca 6 af te wijken die bij omgevingsvergunning is gegeven, vervalt van rechtswege wanneer de primair culturele of museale activiteiten geheel of gedeeltelijk worden beëindigd.

Artikel 21 Algemene afwijkingsregels     

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit en/of stedenbouwkundige structuur van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. Hierbij is het bepaalde in artikel 16 onverkort van toepassing.

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken, kunnen burgemeester en wethouders bij omgevingsvergunning afwijken van regels van dit plan, voor:

21.1 Zelfstandige horeca in hotels groter dan 1.000 m2     

Het vestigen van horeca 4 in hotels met een groter bruto vloeroppervlak dan 1.000 m2. met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. De omgevingsvergunning om af te wijken voor zelfstandige horeca zal slechts worden verleend tot een maximale oppervlakte van 150 m² of maximaal 10% van het bruto vloeroppervlak van het hotel;
  2. De vestiging van de horeca 4 mag niet leiden tot een aantasting van het woon- en leefklimaat;
  3. Indien de omgevingsvergunning voor de vestiging van horeca 4 is verleend en de horeca 4 is gevestigd mag de oppervlakte van deze horeca 4 vestiging niet meer worden omgezet naar hotelkamers, wel naar algemene ruimten van een hotel.

21.2 Oprichten gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde voor openbare dienst     

gebouwen voor de openbare dienst met een maximale bouwhoogte van 5 meter en een maximale vloeroppervlakte van 15 m2, kiosken en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals vrijstaande muren, straatmeubilair, geluidwerende voorzieningen, gedenktekens, plastieken, duikers, bruggen en andere waterbouwkundige constructies.

21.3 Betere situering     

geringe afwijkingen in situering die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch betere plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de toestand van het desbetreffende bouwterrein, tot ten hoogste 2 meter.

21.4 Overschrijding van maten met maximaal 10 %     

het overschrijden van minimale en maximale hoogte-, breedte-, diepte- en oppervlaktematen voor bebouwing als aangegeven op de verbeelding, dan wel zoals omschreven in de regels, mits de afwijking van enige maat niet meer dan 10% bedraagt, met dien verstande dat geen extra bouwlaag mag worden gerealiseerd en de bestemmingsgrenzen op de verbeelding niet worden overschreden.

21.5 Overschrijding bestemmingsgrenzen voor ondergeschikte delen van bouwwerken     

het overschrijden van bestemmingsgrenzen voor balkons, (hoek)erkers, bordessen, galerijen, luifels, buitentrappen, reclame, camera's en uitvalschermen of andere ondergeschikte delen van bouwwerken, met inachtneming van het volgende:

  1. in het gehele plangebied is het mogelijk bij omgevingsvergunning af te wijken voor een balkon aan de achtergevel met een diepte van 2 meter. Bij de afweging of bij omgevingsvergunning wordt afgeweken, wordt de relatie tot de belendende panden betrokken;
  2. de omgevingsvergunning om af te wijken ten behoeve van galerijen wordt slechts verleend indien een andere vorm van ontsluiting niet mogelijk is. De overschrijding van de bestemmingsgrens bedraagt ten hoogste 2 meter. Deze afwijking wordt alleen voor de achterzijde van bebouwing verleend;
  3. buitentrappen zijn slechts aan de achterzijde van bebouwing toegestaan;
  4. luifels zijn slechts toegestaan als de samenhang van de onderpui met de hogere bouwlagen niet verloren gaat en mits de overschrijding van de bestemmingsgrens niet meer dan 2 meter bedraagt. Er wordt alleen bij omgevingsvergunning afgeweken voor de functie voorzieningen. Voor luifels aan en/of over gebouwde terrassen wordt niet bij omgevingsvergunning afgeweken;
  5. erkers, koekoeken en andere ondergeschikte delen van bouwwerken zijn slechts toegestaan als ondergeschikt deel van de gevel. De maximale breedte mag niet meer bedragen dan een derde van de breedte van de gevel; de maximale diepte mag niet meer bedragen dan 0,60 meter. Aan de straatzijde wordt voor erkers slechts bij omgevingsvergunning afgeweken vanaf de tweede bouwlaag en mits de erker past binnen de karakteristiek van het deel van de bestaande gevelwand waarin de erker wordt geplaatst. Bij omgevingsvergunning wordt niet afgeweken ten behoeve van erkers en luifels aan straten en stegen met een breedte van minder dan 6 meter;
  6. reclame aan de voorzijde tot ten hoogste 1 meter;
  7. een uitvalscherm aan de voorzijde tot ten hoogste 2 meter. In uitgeklapte vorm dient er een minimale doorloophoogte van 2.10 meter te zijn;

21.6 Ondergrondse voorzieningen     

bergbezinkbassins.

21.7 Elektronische communicatiemiddelen     

elektronische communicatiemiddelen tot een maximale hoogte van 5 meter, gemeten vanaf de voet, indien onderdelen van de antenne-installatie om aantoonbare redenen niet inpandig kunnen worden gerealiseerd. Deze installaties dienen zo centraal mogelijk op het dak te worden geplaatst, aan of nabij de liftschacht, indien aanwezig. Plaatsing op panden met een ' specifieke bouwaanduiding - orde 1' zal niet worden toegestaan, tenzij de karakteristiek van het monument niet wordt aangetast. Plaatsing op panden met een 'specifieke bouwaanduiding - orde 2 kan worden toegestaan, tenzij de karakteristiek van het stadsgezicht wordt verstoord;

21.8 Scootmobielstalling     

het plaatsen van een scootmobielstalling, uitsluitend ten behoeve van het veilig stallen van scootmobiels voor ouderen en gehandicapten. De scootmobielstalling mag niet overbemeten zijn. Bij omgevingsvergunning afwijken is mogelijk voor de duur van het noodzakelijke gebruik door de aanvrager.

21.9 Staat van Inrichtingen     

  1. het toevoegen van functies aan de 'Staat van inrichtingen' ;
  2. het indelen van in de 'Staat van inrichtingen' opgenomen functies bij een andere milieucategorie.

Artikel 22 Algemene procedureregels     

22.1 Besluit omtrent exploitatieplan     

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 6.12.3. van de Wet ruimtelijke ordening, om gelijktijdig met de vaststelling van een wijzigingsplan als bedoeld in dit bestemmingsplan, een met dit besluit samenhangend besluit omtrent een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12.1 of 6.12.2. vaststellen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 23 Overgangsrecht     

23.1 Overgangsrecht bouwwerken     

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

23.2 Overgangsrecht gebruik     

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 24 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Groot Waterloo.