Artikel 27 Waterstaat – Waterkering
De voor 'Waterstaat
- Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve
voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor waterkering
en doeleinden ten behoeve
van de waterhuishouding.
2.
Bouwregels
Op of in deze gronden mogen uitsluitend
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voldoen aan de volgende regels:
a.
de bebouwing mag niet strijdig
zijn met de belangen van de
waterkering;
b.
de bouwhoogte mag niet meer
bedragen dan 3,5 m.
3.
Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 27, lid 2 voor het bouwen van bouwwerken die op grond van het
elders in deze regels bepaalde zijn toegestaan,
mits dit niet strijdig is met de belangen van de waterkering, in welk kader de waterbeheerder
wordt gehoord.
4.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken
zijnde, of werkzaamheden
a.
Het is verboden
zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in gronden de volgende werken, geen bouwwerken
zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
i.
het bebossen of anderszins beplanten met diepwortelende en/of hoogopgaande
beplanting, waaronder rietbeplanting en het kweken en telen van bomen, struiken en heesters;
ii.
het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen
van andere oppervlakteverhardingen,
uitgezonderd ten aanzien
van agrarische bouwvlakken;
iii.
het aanbrengen van bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
iv.
het bewerken van en graven, boren of roeren in de bodem dieper dan 0,5 m;
v.
het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van de dagrecreatie in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen en parkeerplaatsen;
vi.
het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen;
vii.
het verlagen van de bodem en afgraven van gronden, tenzij daarvoor een vergunning
krachtens de Ontgrondingenwet
is vereist en het egaliseren
van gronden;
viii.
het verrichten van grondwerkzaamheden tot op het niveau van de grondwaterstand;
ix.
het kappen en rooien van houtgewas.
b.
Een omgevingsvergunning
als bedoeld in artikel 27, lid 4, sub a mag alleen worden verleend
indien door de uitvoering
van het werk, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen,
geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan
de waarden en/of functies
die het plan beoogt te beschermen, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden
gekomen. Bij deze beoordeling dient advies ingewonnen
te worden bij de waterbeheerder. Bij de beoordeling wordt mede getoetst
op natuurlijke en cultuurhistorische
aspecten ten aanzien van begroeiing en dijkprofiel alsmede de aansluiting op het veenweidegebied.
c.
Bij de afweging
als bedoeld in artikel 27, lid 4, sub b wordt in
ieder geval betrokken de bestemmingsomschrijving
van de ter plaatse geldende bestemming.
d.
Geen omgevingsvergunning
als bedoeld in artikel 27, lid 4, sub a is vereist
voor:
i.
werken, geen
bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
ii.
werken, geen
bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die op het moment van inwerkingtreding
van het plan in uitvoering waren
of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat
tijdstip geldende of aangevraagde vergunning.
<<< Terug naar de inhoudsopgave
< art. 26 Waterstaat – Waterberging
> art. 28 Anti-dubbeltelbepaling