Artikel 1                Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

 

1.       plan: het bestemmingsplan Buitengebied 2010, partiële herziening 2012 van de gemeente Rhenen;

 

2.       bestemmingsplan: de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0340.BPParaplBuiteng12-oh01 met de bijbehorende regels en bijlagen;

 

3.       aanduiding: een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

 

4.       aanduidingsgrens: de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

 

5.       aan- en uitbouw: een bijbehorend bouwwerk, zijnde een aan een hoofdgebouw gebouwd en vanuit een hoofdgebouw rechtstreeks toegankelijke ruimte, die in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw, maar ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is. Het gebouw bestaat uit maximaal één bouwlaag al dan niet met kap. Onder een aan- en uitbouw wordt mede begrepen een keuken en/of werkkamer. Een aanbouw is een toevoeging van een afzonderlijke ruimte, terwijl een uitbouw een vergroting van een bestaande ruimte is;

 

6.       achtergevel: gevel aan de achterkant van een gebouw;

 

7.       agrarisch bedrijf: een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van agrarische producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

 

8.       agrarisch medegebruik: een agrarisch gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit agrarisch gebruik is toegestaan;

 

9.       ambulante handel: de verkoop en het te koop aanbieden, alsmede de uitstalling daarvan, van waren aan consumenten buiten vestigingen. Onder ambulante handel wordt mede verstaan (week)markten, standplaatsen buiten de markten en het venten;

 

10.    bebouwing: één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

 

11.    bebouwingspercentage: een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de oppervlakte van het deel van een bestemmings- of bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen;

 

12.    bed and breakfast: een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, waarbij de bed and breakfast ondergeschikte is aan de hoofdfunctie;

 

13.    bedrijfsgebouw: een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten;

 

14.    bedrijfswoning/dienstwoning: een woning in of bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, in overeenstemming is;

 

15.    bedrijf aan huis: het verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende bedrijfsactiviteiten een ruimtelijke uitstraling hebben die in overeenstemming is met de woonfunctie;

 

16.    beroep aan huis: de uitoefening van een beroep aan huis op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen terrein, alsmede een beroep op het terrein van persoonlijke verzorging, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt;

 

17.    bestaand:

a.        ten aanzien van bebouwing: bebouwing, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;

b.       ten aanzien van gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

 

18.    bestemmingsgrens: de grens van een bestemmingsvlak;

 

19.    bestemmingsvlak: een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

 

20.    bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde bouwperceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

 

21.    bijgebouw: een bijbehorend bouwwerk, zijnde een vrijstaand of aan het hoofdgebouw gebouwd gebouw, dat zowel ruimtelijk (door zijn constructie of afmeting) als functioneel ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en ten dienste staat van dat hoofdgebouw, zoals bijvoorbeeld garages, bergingen, hobbyruimtes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen. Hierin zijn niet begrepen gebouwen die blijkens hun aard en indeling bestemd zijn voor woonvertrek (ook keuken en/of werkkamer) en overkappingen of carports met een open constructie (minder dan 2 wanden);

 

22.    binnenrijbaan: overdekte piste voorzien van een bewerkte of aangepaste bodem waar training en africhting van het paard, instructie aan derden en toetsing van prestaties van paarden in diverse disciplines plaatsvinden;

 

23.    bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

 

24.    bouwgrens: de grens van een bouwvlak;

 

25.    bouwlaag: een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en kapverdieping;

 

26.    bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolgde de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

 

27.    bouwperceelgrens: de grens van een bouwperceel;

 

28.    bouwvlak: een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

 

29.    bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

 

30.    buitenrijbaan: niet-overdekte piste voorzien van een bewerkte of aangepaste bodem waar training en africhting, instructie aan derden en toetsing van prestaties van paarden in diverse disciplines plaatsvinden;

 

31.    detailhandel: het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; onder detailhandel wordt ook gerekend verkoop via internet waarbij de goederen ter plaatse worden opgeslagen;

 

32.    Ecologische Hoofdstructuur: samenhangend netwerk van natuurgebieden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden;

 

33.    erfbeplanting: opgaande beplanting ten behoeve van de landschappelijke inpassing van bedrijven met een schaal en een type vegetatie die eigen zijn aan het gebied waarin zij is gelegen;

 

34.    extensief recreatief medegebruik: vorm van recreatief gebruik ondergeschikt aan de bestemming, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals fiets-, voet-, en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeerplaatsen, speelweiden, watersport en naar aard, omvang en schaal daarmee gelijk te stellen voorzieningen;

 

35.    garagebedrijf: een bedrijf, waarin of van waaruit onderhouds- en/of reparatiewerkzaamheden worden aan motorvoertuigen worden verricht, dan wel waarin of van waaruit detailhandel in motorvoertuigen plaatsvindt, een en ander met uitsluiting van een transportbedrijf;

 

36.    gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

 

37.    gebruiksgerichte paardenhouderij: paardenhouderij die is gericht op het africhten en trainen van paarden, het bieden van stalruimte voor paarden, het geven van instructie aan derden, het trainen van paarden en uitbrengen in de sport, verhuur van diensten met behulp van paarden en de in- en verkoop van paarden met een omvang van ten minste 20 Nederlandse grootte-eenheid;

 

38.    grondgebonden agrarisch bedrijf: een agrarisch bedrijf dat overwegend afhankelijk is van de bij het bedrijf behorende gronden als agrarisch productiemiddel;

 

39.    grondverzetbedrijf: een bedrijf, dat is gericht op grondverzet en graafwerkzaamheden;

 

40.    groothandel: het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, instellingen, dan wel aan personen, die deze goederen in een door hen gedreven onderneming aanwenden;

 

41.    hoofdgebouw: een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een bouwperceel en, indien meer gebouwen op het bouwperceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

 

42.    hoofdverblijf: het adres waar betrokkene woont of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten; het adres waar, bij ontbreken van een adres als bedoeld onder bovenstaand punt, betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden tenminste twee derde van de tijd zal overnachten;

 

43.    houtwal: cultuurhistorisch en landschappelijk waardevol landschapselement van meer dan 5 m breed, bestaande uit onder meer kreupelhout, keien, zand, struiken, bomen en inheemse planten, waarvan bomen het hoofdbestanddeel vormen, al dan niet dienende ter eigendomsmarkering en/of perceelscheiding;

 

44.    huishouden: de leefvorm of samenlevingsvorm van een alleenstaande of een gezin, waaronder mede wordt begrepen:

a.        een met een gezin gelijk te stellen samenlevingsverband, daaronder begrepen een woongroep van mensen met een lichamelijke of verstandelijke beperking;

b.       de gezamenlijke huisvesting van een groep van maximaal 4 personen die gebruik maken van de gemeenschappelijke voorzieningen in de woning;

 

45.    inwoning: twee of meer huishoudens die één woning bewonen met gemeenschappelijk gebruik van één of meer voorzieningen of (verblijfs)ruimten van die woning en waarbij de woning één hoofdtoegang behoudt en de voorzieningen c.q. (verblijfs)ruimten onderling vrij toegankelijk zijn;

 

46.    intensieve kwekerij: een agrarisch bedrijf gericht op het telen, kweken en verzorgen van sierteeltgewassen (bomen, heesters, planten en bloemen) of tuinbouwzaden, waarbij de exploitatie van het bedrijf geheel of grotendeels gebonden is aan ter plaatse of in de nabijheid aanwezige gronden;

 

47.    intensieve veehouderij: een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf voor het houden van vee en pluimvee –zelfstandig of als neventak- waarbij dit houden van vee en pluimvee geheel of nagenoeg geheel plaatsvindt in gebouwen;

 

48.    kampeermiddel: een voorziening ten behoeve van recreatief nachtverblijf;

 

49.    lage teeltondersteunende voorzieningen met een tijdelijk karakter: teeltondersteunende voorzieningen voor plantaardige teelten, ter bescherming van zaaisels en planten tegen onkruid en wildschade en tegen weersinvloeden, zolang de teelt dat vereist. Hieronder worden tenminste verstaan: insectengaas, afdekfolies, vlakveldfolies en lage tunnels, bestaande uit halfronde bogen waarover plastic of gaasdoek wordt gespannen tot maximaal 1,5 m hoogte;

 

50.    loonbedrijf: een bedrijf, dat is gericht op het verlenen van diensten aan (agrarische) bedrijven met behulp van werktuigen, zoals agrarische werkzaamheden, sloopwerkzaamheden en onderhoudswerkzaamheden aan sloten en bermen, alsmede het leveren en transporteren van agrarische producten aan agrarische bedrijven;

 

51.    maatschappelijke voorzieningen: educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening;

 

52.    magneetveldbeoordelingsplichtig object:

a.        bij magneetveldgevoelige objecten behorende erven, schoolpleinen en speelplaatsen;

b.       inrichtingen en bijbehorende terreinen voor cultuur, horeca, sport, entertainment, educatie, verblijfs- en dagrecreatie, logiesverstrekking, kerkgebouwen, buurt- en clubhuizen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, klinieken, dagverblijven;

 

53.    magneetveldgevoelig object: woningen (daaronder begrepen dienstwoningen), woonwagenstandplaatsen, scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs, crèches, kinderopvangplaatsen;

 

54.    magneetveldongevoelig object: overige niet-magneetgevoelige of niet-magneetongevoelige objecten;

 

55.    manegebedrijf: paardenhouderij, bestaande uit één of meerdere binnenrijbanen dat uitsluitend is gericht op het bieden van paardrijmogelijkheden en het geven van instructie aan derden met gebruik van paarden in eigendom van het bedrijf, al dan niet met een horecavoorziening die is gericht op het verstrekken van dranken en etenswaren aan bezoekers van het managebedrijf;

 

56.    mantelzorg:
tijdelijke zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;

 

57.    mobiel kampeermiddel: een tent, een tentwagen, een kampeerauto, of een caravan ten behoeve van recreatief nachtverblijf;

 

58.    natuurkampeerterrein: terrein of een deel van terrein ten behoeve van recreatief nachtverblijf in een tent, tentwagen, kampeerauto en/of caravan, niet zijnde een stacaravan, met de daarbij behorende kleinschalige centrale voorzieningen zoals een wasgelegenheid en toiletvoorziening;

 

59.    natuurlijk struweel: specifieke (zelfstandige) begroeiing bestaande uit lichtminnende struiken, inheemse planten, grassoorten en/of houtopstanden al dan niet dienende ter eigendomsmarkering en/of perceelscheiding;

 

60.    nevenactiviteit: activiteit die uitsluitend uitgeoefend kan worden naast de feitelijk aanwezige hoofdfunctie, en die wat betreft vloeroppervlak en inkomensvorming ondergeschikt is aan die hoofdfunctie;

 

61.    nutsvoorziening: een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;

 

62.    opslag: het opslaan of opgeslagen hebben van goederen en materialen, niet zijnde puin, afvalstoffen en aan hun gebruik onttrokken, gerede dan wel onklare machines, vaar-, vlieg-, en voertuigen, dan wel onderdelen daarvan;

 

63.    productiegerichte paardenhouderij: grondgebonden paardenhouderij die is gericht op het fokken van paarden, het bieden van leefruimte aan opgroeiende paarden met daarbij behorende trainingsfaciliteiten of het voortbrengen van producten door middel van het houden van paarden, zoals een paardenmelkerij of een daarmee gelijk te stellen bedrijfsvorm, eventueel in combinatie met (en daaraan ondergeschikte) trainingsfaciliteiten ten behoeve van de eigen gefokte paarden;

 

64.    peil:

a.        voor een bouwwerk op een bouwperceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

b.       voor een bouwwerk op een bouwperceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het aansluitende, afgewerkte maaiveld ter hoogte van het hoofdgebouw;

 

65.    recreatieappartement: een complex van ruimten in bestaande (bedrijfs)bebouwing, dat dient voor recreatief verblijf, waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

 

66.    recreatief medegebruik: een recreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming;

 

67.    recreatiewoning: een complex van ruimten, dat dient voor recreatief verblijf, waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

 

68.    regulier kampeerterrein: een terrein geheel of gedeeltelijk ingericht voor het plaatsen of geplaatst houden van mobiele kampeermiddelen voor recreatief nachtverblijf tot 50 mobiele kampeermiddelen per ha, met de daarbij behorende voorzieningen;

 

69.    stacaravan: een kampeermiddel zonder fundering met een maximale oppervlakte van 60 m², waarbij onder fundering wordt verstaan, een bouwwerk in de grond als basis voor een, al dan niet tot de constructie daarvan behorend, kampeermiddel, welke in zijn geheel of gedeeltelijk kan worden verplaatst;

 

70.    tuincentrum: bedrijf met een al dan niet geheel overdekt verkoopvloeroppervlak, waarop artikelen voor de aanleg, de inrichting en het onderhoud van en het verblijf in particuliere tuinen en de daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen ter verkoop worden aangeboden, alsmede kamerplanten en snijbloemen met de bijbehorende potten, vazen, dierbenodigdheden en seizoensgebonden sierproducten (zoals paas- en kerstartikelen en dergelijke);

 

71.    tunnelkas: een kas ten behoeve van wisselteelt, met een bouwhoogte van maximaal 2,5 m, die dient ter ondersteuning van de groente-, fruit-, bloemen-, planten- en/of bollenteelt;

 

72.    volwaardig grondgebonden agrarisch bedrijf: een grondgebonden agrarisch bedrijf waaruit een zelfstandig en reëel inkomen voorkomt voor minimaal één huishouden;

 

73.    voorgevel: de naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

 

74.    waarden: de aan een bouwwerk, gebied of specifiek element in een gebied toegekende kenmerkende waarde op het gebied van cultuurhistorie, archeologie, geografie, aardkunde, natuur en/of ecologie;

 

75.    woning: een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden;

 

76.    wooneenheid: een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van één huishouden;

 

77.    woonschip: elk vaar- en/of drijftuig, dat uitsluitend of in hoofdzaak dient of, te beoordelen naar zijn constructie en/of inrichting, uitsluitend of in hoofdzaak bestemd is tot dag- en/of nachtverblijf van één of meerdere personen of van één huishouden;

 

78.    woonwagen: voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;

 

79.    zorgboerderij: een agrarisch bedrijf waar mensen met een integratieproblematiek omwille van ziekte, handicap, problematische opvoedingssituatie, (licht) delinquent verleden en na professionele beoordeling daartoe in staat te zijn geacht zonder enig ernstig veiligheidsrisico voor derden, gedurende de dag kunnen verblijven om via aangepaste dagbesteding geholpen worden om zich voor zover mogelijk te (re)integreren in de samenleving;

 

80.    zorginstelling: een instelling gericht op het bieden van zorg al dan niet in combinatie met één of meerdere zorgwoning(en);

 

81.    zorgwoning: een woning bestemd voor zelfstandig wonen voor mensen die in lichte dan wel overwegende mate hulpbehoevend zijn.

 

 

 

<<<         Terug naar de inhoudsopgave

 

>             art. 2      Wijze van meten