Regels

 

Inhoudsopgave

1.         Inleidende regels  1

Artikel 1               Begrippen  1

Artikel 2               Wijze van meten  5

2.         Bestemmingsregels  6

Artikel 3               Agrarisch met waarden  6

Artikel 4               Natuur 8

Artikel 5               Wonen  10

3.         Algemene regels  14

Artikel 6               Anti-dubbeltelregel 14

Artikel 7               Algemene bouwregels  15

Artikel 8               Algemene gebruiksregels  17

Artikel 9               Algemene afwijkingsregels  18

Artikel 10             Algemene wijzigingsregels  19

Artikel 11             Algemene procedureregels  20

Artikel 12             Overige regels  21

4.         Overgangs- en slotregels  22

Artikel 13             Overgangsrecht 22

Artikel 14             Slotregel 23

 

 

 

 


1. Inleidende regels

Artikel 1     Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1       plan:
het bestemmingsplan 'Klein Wolfswinkel' van de gemeente Renswoude.

1.2       bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0339.BPUtrechtseweg3-vg01 met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3       verbeelding:
de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied' bestaande uit het GML-bestand NL.IMRO.0339.BPUtrechtseweg3-vg01.

1.4       aan- en uitbouw:
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van en ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5       aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6       aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7       aan-huis-gebonden beroep:
het door de bewoner van de woning, in diens woning, uit te oefenen dienstverlenend beroep, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.8       antennedrager:
antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.9       antenne-installatie:
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.10     bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.11     bedrijf:
een onderneming gericht op het (bedrijfsmatig) produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.

1.12     Besluit omgevingsrecht (Bor):
Besluit van 25 maart 2010, houdende regels ter uitvoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Besluit omgevingsrecht), Staatsblad 2010, 143.

1.13     bestaand gebruik:
gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan in werking is getreden.

1.14     bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen:
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand kunnen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.

1.15     bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.

1.16     bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.17     bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.18     bijgebouw:
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.19     bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.20     bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.

1.21     bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22     bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.

1.23     bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.24     bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.25     detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan diegenen die goederen kopen en huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.26     dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureau, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.

1.27     extensieve dagrecreatie:
niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.

1.28     gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.29     hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.30     kantoor:
voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.31     kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen vergunningplicht op grond van Bijlage I van het Bor geldt, en voor zover de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt en voor zover deze activiteiten een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.32     landschapswaarde:
de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.

1.33     mantelzorg:
langdurende zorg die wordt geboden aan ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, door personen uit diens sociale omgeving, waarbij de zorgverlening de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt, op vrijwillige, niet afdwingbare basis en buiten organisatorisch verband.

1.34     natuurwaarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.

1.35     nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.36     openbaar toegankelijk gebied:
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.37     opslag:
opslag van goederen die naar hun aard geen regelmatige verplaatsing behoeven, zonder dat deze een bewerking ondergaan en zonder dat deze verhandeld worden.

1.38     overkapping:
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport.

1.39     peil:

a.   voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg of de kruin van een dijk grenzen: de hoogte van die weg respectievelijk kruin van de dijk;
b.   in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

1.40     perceelgrens:
een grenslijn tussen bouwpercelen onderling.

1.41     praktijkruimte:
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.42     prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.43     seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.44     voorgevellijn:
de lijn gelegen:

a.   evenwijdig aan de weg en in het verlengde van de dichtst bij de weg gelegen gevel van een gebouw;
b.   dan wel (indien deze gevel niet evenwijdig is aan de weg): evenwijdig aan de weg door het dichtst bij de weg gelegen hoekpunt van gevels van een gebouw.

1.45     woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

 

 

Artikel 2     Wijze van meten

2.1       Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

a.   afstand:
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.
b.   bouwhoogte van een antenne-installatie:
1.   ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
2.   ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel) antenne-installatie.
c.   bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
d.   breedte, lengte en diepte van een bouwwerk:
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
e.   goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
f.    inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren)en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
g.   ondergeschikte bouwonderdelen:
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, stofkappen en andere onderdelen van technische installaties, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan
1 meter bedraagt.
h.   oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
i.    oppervlakte van een overkapping:
tussen de buitenste verticale projecties van het dakvlak, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
j.    vloeroppervlakte:
de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.

 

 

 

2. Bestemmingsregels

Artikel 3     Agrarisch met waarden

Bestemmingsomschrijving

3.1       De voor "Agrarisch met waarden" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.   grondgebonden agrarische bedrijven;
b.   het behoud, herstel en de ontwikkeling van het waterhuishoudkundig systeem;
c.   het behoud, herstel en de ontwikkeling van de landschapsstructuur;
d.   behoud en herstel van het aanwezige reliëf;
alsmede voor de bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals wegen en paden, tuinen, erven, groenelementen, (natuurvriendelijke) oevers, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.

 

Bouwregels

3.2       Op deze gronden mogen uitsluitend erf- en terreinafscheidingen en bouwwerken, geen gebouwen, teeltondersteunende voorzieningen worden gebouwd met een maximale hoogte van 2 meter.

 

Gebruiksregels

3.3       Als verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor:

a.   detailhandel, anders dan het verkopen van streekeigen producten of ter plaatse geproduceerde producten met een oppervlakte van ten hoogste 150 m² ;
b.   niet-agrarische bedrijfsmatige nevenactiviteiten;
c.   fokkerijen en mesterijen van eenden, ganzen en kalkoenen in de open lucht alsmede pelsdierhouderijen, vis-, wormen- en madenkwekerijen;
d.   de opslag van goederen en materialen;
e.   het gebruik van afdekfolie;
f.    containervelden;
g.   waterbassins;
h.    mestbassins, niet zijnde bouwwerken;
i.    het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval , behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
j.    het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen , behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

 

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.4       Het is verboden op of in de gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden" zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a.   het aanleggen, vergraven, verruimen, uitdiepen of dempen van sloten, greppels, vijvers en andere wateren;
b.   het planten, verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting;
c.   het aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen;
d.   uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 30 cm, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en ophogen van gronden;
e.   het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

 

3.5       Het verbod van lid 3.4 geldt niet voor het uitvoeren van werken, of werkzaamheden die:

a.   behoren tot normaal onderhoud en beheer waaronder begrepen worden de normale agrarische exploitatie ten dienste van de bestemming;
b.   reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
c.   reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.

 

3.6       Werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.4 zijn slechts toelaatbaar indien daardoor de in lid 3.1 sub b, c en d genoemde waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

 

3.7       Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.4 winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in van de waterbeheerder, omtrent de voorwaarden zoals genoemd in lid 3.6.

 

Wijzigingsbevoegdheid

3.8       Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming "Agrarisch met waarden" wijzigen in de bestemming "Natuur", mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a.   het terrein is verworven voor de inrichting als natuurgebied, dan wel hebben de eigenaar en gebruiker schriftelijk ingestemd met de natuurontwikkeling;
b.    wijziging leidt niet tot:
1.   een onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
2.   negatieve effecten op de waterhuishouding; alvorens de wijziging toe te passen vragen burgemeester en wethouders hierover schriftelijk advies van de waterbeheerder.

 

 

Artikel 4     Natuur

Bestemmingsomschrijving

4.1       De voor "Natuur" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.   het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van landschappelijke en/of ecologische waarden;
b.   water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
alsmede voor:
c.   ondergeschikt agrarisch medegebruik;
d.   ondergeschikt extensief dagrecreatief medegebruik en ondergeschikt educatief medegebruik;
e.   bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals wegen en paden, zitbanken, informatieborden en nutsvoorzieningen.

 

Bouwregels

4.2       Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

a.   op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden gebouwd;
b.   de maximale hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 2 meter.

 

Afwijking van de bouwregels

4.3       Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 voor het bouwen van gebouwen, zoals schuilgelegenheden en observatieposten, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a.   de oppervlakte van het gebouw bedraagt maximaal 30 m²;
b.   de goothoogte van het gebouw bedraagt maximaal 2,5 meter;
c.   de bouwhoogte van een observatiepost bedraagt maximaal 15 meter.

 

Specifieke gebruiksregels

4.4       Als verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor:

a.   het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens ;
b.   het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
c.   het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen , behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

 

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.5       Het is verboden op of in de gronden met de bestemming "Natuur" zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a.   het aanleggen of verharden van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
b.   het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
c.   het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
d.   het planten, verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting.

 

4.6       Het verbod van lid 4.5 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

a.   normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
b.   reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
c.   reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.

 

4.7       De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 4.5 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de natuur-en/of landschapswaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

 

 

Artikel 5     Wonen

Bestemmingsomschrijving

5.1       De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.   wonen, daaronder begrepen de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten,

          alsmede voor:

b.   de bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals tuinen, erven, paden, parkeervoorzieningen en groenelementen.

 

Bouwregels

5.2       Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

 

          Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde

a.   per bouwvlak mag één woning, inclusief aan- en uitbouwen, worden gebouwd;
b.   de inhoud van de woning inclusief aan- en uitbouwen bedraagt voor zover dat is aangegeven, maximaal de met de maatvoeringsaanduiding 'maximum volume (m³)' aangegeven inhoud;
c.   in afwijking van het bepaalde sub a en b mogen ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' twee woningen worden gebouwd, met dien verstande dat:
1.   de gezamenlijke inhoud van beide woningen de met de maatvoeringsaanduiding 'maximum volume (m³)' niet mag overschrijden;
2.   de inhoudsmaat per woning niet minder bedraagt dan 600 m³;
3.   de afstand van een hoofdgebouw tot de perceelsgrens minimaal 5 meter bedraagt;
d.   de goothoogte van woningen bedraagt maximaal 6 meter en de bouwhoogte maximaal 10 meter;
e.   bijgebouwen, overkappingen, erf - en terreinafscheidingen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd;
f.    in afwijking van het bepaalde sub e, zijn ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen uitgesloten' geen bijgebouwen en overkappingen toegestaan;
g.   de maximale oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen bedraagt 80 m² per woning;
h.   de goothoogte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt maximaal 3 meter en de bouwhoogte maximaal 6 meter;
i.    de maximale hoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, bedraagt 3 meter;
j.    de maximale hoogte van erf- of terreinafscheidingen voor de voorgevellijn van de woning bedraagt 1 meter;
k.   de maximale hoogte van erf- of terreinafscheidingen achter de voorgevellijn van de woning bedraagt 2 meter.

 

Afwijking van de bouwregels

Het vergroten van de oppervlakte van bijgebouwen

5.3       Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 5.2, sub g voor het vergroten van bijgebouwen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a.   er is sprake van de sloop van gebouwen die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet;
b.   ten hoogste 50% van de gesloopte bebouwing mag als het meerdere van 80 m² aan bijgebouw(en) worden teruggebouwd, tot een totaal aan bijgebouwen van maximaal 200 m².

 

Gebruiksregels

5.4       Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

a.   de oppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt maximaal 50 m² van het vloeroppervlak van de betrokken woning inclusief de bijgebouwen;
b.   de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep of een aan-huis-gebonden bedrijf ondergeschikt aan het wonen is uitsluitend toegestaan indien deze activiteit wordt uitgeoefend door de hoofdbewoner;
c.   uitsluitend ten behoeve van de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is beperkte verkoop van artikelen toegestaan.

 

5.5       Als verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor:

a.   opslag van goederen en materialen voor de voorgevellijn;
b.   permanente of tijdelijke bewoning van bijgebouwen;
c.   het gebruiken van een bijgebouw bij de woning, ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg;
d.   bewoning anders dan door één afzonderlijk huishouden;
e.   het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
f.    het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

 

Afwijking van de gebruiksregels

Afwijking ten behoeve van mantelzorg

5.6       Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.5 sub c voor het bieden van mantelzorg in een bijgebouw of een tijdelijke unit, met in achtneming van het volgende:

a.   de omgevingsvergunning wordt slechts verleend ter plaatse van een bouwperceel waarop krachtens het plan een woning is toegestaan en ook feitelijk aanwezig is;
b.   de omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien sprake is van een goed woon- en leefklimaat;
c.   de omgevingsvergunning wordt slechts verleend als een zorgindicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) wordt overgelegd voor Awbz-zorg thuis;
d.   uit de indicatie van het CIZ moet blijken dat sprake is van mantelzorg voor minimaal zes maanden;
e.   de indicatie moet na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan zijn afgegeven voor minimaal zes maanden en geldig zijn op het moment van de aanvraag om omgevingsvergunning;
f.    de oppervlakte in gebruik voor mantelzorg bedraagt maximaal 80 m²;
g.   indien sprake is van een tijdelijke unit dient deze te voldoen aan de volgende voorwaarden:
1.   een tijdelijke unit wordt geplaatst aan de achterzijde of zijgevel van de bestaande woning, waarbij plaatsing aan de zijgevel slechts is toegestaan als de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 3 meter bedraagt;
2.   de afstand van een tijdelijke unit tot de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen bedraagt ten minste 2 meter;
h.   de omgevingsvergunning leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
i.    de omgevingsvergunning wordt verleend voor de duur van de periode waarin mantelzorg wordt geboden.

 

Wijzigingsbevoegdheden

Verplaatsen van de woning

5.7       Burgemeester en wethouders kunnen het bouwvlak wijzigen voor het verplaatsen van de woning binnen het bestemmingsvlak, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a.   de woning wordt op maximaal 10 meter van de bestaande woning gebouwd;
b.   de bestaande woning wordt gesloopt;
c.   de maatvoeringseisen voor woningen worden in acht genomen;
d.   de woning wordt landschappelijk goed ingepast in de omgeving;
e.   het landschap wordt niet onevenredig aangetast;
f.    wijziging leidt niet tot een onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.

 

Wijzigen van het bouwvlak

5.8       Burgemeester en wethouders kunnen het bouwvlak wijzigen in combinatie met de vergroting van de inhoud van de woning, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a.   het landschap wordt niet onevenredig aangetast;
b.   de maatvoeringseisen voor woningen worden in acht genomen;
c.   wijziging leidt niet tot een onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.

 

 

 

3. Algemene regels

Artikel 6     Anti-dubbeltelregel

6.1       Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

Artikel 7     Algemene bouwregels

Ondergronds bouwen

Bouwen ondergrondse werken

7.1       Voor het bouwen van geheel of gedeeltelijk beneden het maaiveld gelegen gebouwen gelden, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 2, de volgende bepalingen:

a.   het bouwen van bedoelde ruimten is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak en geheel of gedeeltelijk onder een gebouw dat geheel boven het maaiveld is gelegen;
b.   het bouwen van bedoelde ruimten is uitsluitend toegestaan tot 1 bouwlaag, de bouwdiepte bedraagt maximaal 4 meter onder peil;
c.   externe toegangen zijn gesitueerd in de achtergevel van het gebouw.

 

Omgevingsvergunning bouwen ondergrondse werken

7.2       Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 7.1, sub b voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 meter onder peil onder de voorwaarde dat de waterhuishouding niet wordt verstoord.

7.3       Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 7.1, sub c teneinde de toegangen aan andere zijden van het gebouw toe te staan, met dien verstande dat geen onevenredige aantasting van de ruimtelijke karakteristiek mag plaatsvinden.

 

Bestaande afstanden en andere maten

7.4       Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:

a.   indien afstanden, goot- of bouwhoogte, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
b.   indien afstanden, goot- of bouwhoogte, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten als ten minste toelaatbaar worden gehouden;
c.   in het geval van heroprichting van gebouwen is het bepaalde sub a en b uitsluitend van toepassing indien de heroprichting geschiedt op dezelfde plaats.
d.   op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in lid 13.1 niet van toepassing.

 

Overschrijding bouwgrenzen

7.5       De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van de verbeelding en de regels worden overschreden door:

a.   tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 meter bedraagt;
b.   tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 meter bedraagt;
c.   andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 meter bedraagt.

 

Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

7.6       De regels van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

a.   de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
b.   de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
c.   de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
d.   het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
e.   de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
f.    de ruimte tussen bouwwerken.

 

 

Artikel 8     Algemene gebruiksregels

8.1       Als verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor seksinrichtingen.

 

 

Artikel 9     Algemene afwijkingsregels

9.1       Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, afwijken van:

a.   de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen, mits geen bestemmingsgrenzen zijnde, worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
b.   de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 meter;
c.   de aangegeven maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
d.   de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot maximaal 40 meter indien het niet mogelijk is gebruik te maken van een reeds bestaande mast, onder de volgende voorwaarden:
1.   losse masten met hekwerken, gebouwtjes e.d. zijn alleen toegestaan in landschappelijk minder gevoelige gebieden, langs grote verkeerswegen en dan bij voorkeur bij parkeerplaatsen, benzinestations, knooppunten, viaducten, bedrijventerreinen en horecagelegenheden;
2.   installaties op of aan een gebouw zijn alleen toegestaan:

a.   op hoge gebouwen; bij voorkeur op een plat dak en zo ver mogelijk van een dakrand, met dien verstande dat bijzondere en waardevolle gebouwen in beginsel geheel dienen te worden ontzien, zo nodig in overleg met de monumentencommissie;

b.   tegen gevels aan; wanneer de invloed van die installaties geen afbreuk doen aan de aanwezige kwaliteiten;

e.   het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, anders dan de ondergeschikte bouwonderdelen als bedoeld in lid 2.1, sub g mits:
1.   de maximale oppervlakte van de vergroting maximaal 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;
2.   de hoogte maximaal 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw zal bedragen;
f.    de minimale afstand van de weg voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mits dit geen problemen oplevert voor de verkeersveiligheid.

 

 

Artikel 10  Algemene wijzigingsregels

10.1     Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van:

a.   overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag niet meer dan 10% worden vergroot;
b.   overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

 

 

Artikel 11  Algemene procedureregels

Procedures

11.1     Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging op grond van deze regels is de procedure van artikel 3.9A van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.

 

 

Artikel 12  Overige regels

Werking wettelijke regels

12.1     De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.

 

 

 

4. Overgangs- en slotregels

Artikel 13  Overgangsrecht

Overgangsrecht bouwwerken

13.1     Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

a.   gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b.   na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

 

13.2     Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid 13.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

13.3     Lid 13.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

Overgangsrecht gebruik

13.4     Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

13.5     Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 13.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat bestemmingsplan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

13.6     Indien het gebruik, bedoeld in lid 13.4, na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

13.7     Lid 13.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat bestemmingsplan.

 

 

Artikel 14  Slotregel

14.1     Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Klein Wolfswinkel