1. Voor het bouwen gelden de aangegeven aanduidingen en het bepaalde in deze regels.
2. Voor de ten hoogste toelaatbare bouwhoogte van gebouwen dienen - onverminderd hetgeen in lid 5 of hoofdstuk 2 van de regels is bepaald - de aangegeven bouwhoogten in acht te worden genomen.
3. De ten hoogste toelaatbare bouwhoogten mogen worden overschreden door antenne-installaties, mits deze voldoen aan het bepaalde in lid 5 en door schoorstenen, liftkokers, trappenhuizen en andere ondergeschikte bouwdelen, tenzij in hoofdstuk 2 anders is bepaald. Voor zover is bepaald in lid 4 of de goothoogte is aangegeven, mag de ten hoogste toelaatbare goothoogte tevens worden overschreden door hellende dakvlakken, topgevels en dakkapellen.
4. Voor zover noch aangegeven noch in de regels regels zijn opgenomen ten aanzien van de afdekking van gebouwen, mogen de gebouwen zowel met een kap als plat worden afgedekt. Voor zover een platte afdekking wordt toegepast, geeft de ten hoogste toelaatbare aangegeven goothoogte de ten hoogste toelaatbare hoogte van het boeibord van het platte dak aan.
5. Tenzij -door middel van het gelijkstellen van de goot- en bouwhoogte - is aangegeven dat plat moet worden afgedekt, mag van een gebouw waarvoor de maximum goothoogte is bepaald, geen deel uitsteken buiten de denkbeeldige vlakken die de gevels snijden ter hoogte van de maximum goothoogte en die terugvallen onder hoeken van 60° met de horizon, uitgezonderd schoorstenen, dakkapellen en antennemasten tot een maximum van 3 m. Voor bijgebouwen geldt dat de dakvorm van het bijgebouw gelijk dient te zijn aan de dakvorm van het hoofdgebouw.
6. De op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande afstand, hoogte-, breedte, diepte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen, die meer dan wel minder bedragen dan in het plan is voorgeschreven, mogen als ten hoogste respectievelijk ten minste toelaatbaar worden aangehouden.