Woongebied Haaften-Noord
Gemeente Neerijnen
Inhoudsopgave regels
Artikel 9 Waarde – Archeologie 4
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Artikel 11 Algemene
bouwregels
Artikel 12 Algemene
gebruiksregels
Artikel 13 Algemene
aanduidingsregels
Artikel 14 Algemene
afwijkingsregels
Bijlagen
Bijlage A: Staat van bedrijfsactiviteiten
In deze regels wordt verstaan onder:
het wijzigingsplan ‘Woongebied
Haaften-Noord’ met identificatienummer
NL.IMRO.0304.BPWHaahaaftennoord-1703
van de gemeente Neerijnen
de geometrisch bepaalde planobjecten
met de bijbehorende regels en de daarbij
behorende bijlage.
een aan het hoofdgebouw gebouwd
gebouw, bestaande uit één bouwlaag -gemeten vanaf het peil -, dat bouwkundig
ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en in functioneel opzicht deel uitmaakt
van het hoofdgebouw.
een geometrisch bepaald vlak of
figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden
gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
een (para)medisch, juridisch,
administratief, therapeutisch, verzorgend, ontwerptechnisch, kunstzinnig of
daarmee gelijk te stellen beroep of bedrijf dat in een woonruimte wordt uitgeoefend,
inclusief ondergeschikte productiegebonden detailhandel.
een bijgebouw bij een woning, dat qua
ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waar een gedeelte van
de huishouding, zoals gehuisvest in die woning, uit een oogpunt van mantelzorg
is ondergebracht.
het verrichten van een onderzoek naar
archeologische waarden, in de zin van de KNA. Een archeologisch onderzoek mag
enkel worden verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK), beschikkend
over een opgravingsvergunning ex artikel 39 van de Monumentenwet en werkend
volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).
De aan een gebied toegekende
verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische
relicten.
één of meer gebouwen en/of bouwwerken
geen gebouwen zijnde.
een inrichting of instelling gericht
op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren
en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten,
aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;
bestaand op het tijdstip van
inwerkingtreding van het bestemmingsplan
een niet voor bewoning bestemd, vrijstaand of aangebouwd gebouw,
dat zowel bouwkundig als functioneel ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en
ten dienste staat van het hoofdgebouw.
uitbreiding
van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel
bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of
ander bouwwerk, met een dak
het
plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het
vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten,
vernieuwen of veranderen van een standplaats.
een aaneengesloten stuk grond, waarop
ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is
toegelaten.
de grens van een bouwvlak.
een geometrisch bepaald vlak, waarmee
gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en
bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
elke constructie van enige omvang van
hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met
de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
detailhandel:
het
bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop,
het
verkopen of bewaren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor
gebruik,
verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps-of
bedrijfsactiviteit;
dienstverlening door een horecabedrijf wordt hieronder niet begrepen.
evenement:
alle
tot vermaak en recreatie bedoelde tijdelijke al dan niet periodiek terugkerende
activiteiten op of aan de openbare weg, dan wel voor publiek toegankelijk,
zoals feesten,
markten, braderieën, sportwedstrijden, voorstellingen, optochten en dergelijke.
escortbedrijf:
de
natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of
in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een
andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservices
en bemiddelingsbureaus.
gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen
toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte
vormt.
hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door
zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming
als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
inrichting:
elke door de mens bedrijfsmatig, of in
een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een
zekere begrenzing pleegt te worden verricht.
maaiveld:
de
bovenkant van het aansluitende afgewerkte terrein dat een bouwwerk omgeeft, met
dien verstande dat in geaccidenteerd terrein het gemiddelde van die bovenkanten
wordt
aangehouden.
mantelzorg:
het
anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan een of meer leden van een
huishouding, die hulpbehoevend is of zijn op het fysieke, psychische en/of
sociale vlak.
nevengeschikte activiteit:
activiteit waarvoor maximaal 50% van de
vloeroppervlakte van de bebouwing als zodanig mag worden gebruikt.
ondergeschikte functie:
een
functie waarvoor maximaal 40% van de vloeroppervlakte, en de bijhorende
gronden, van het hoofdgebouw als zodanig gebruikt mag worden en waarbij voor
het overige geldt dat de ondergeschikte functie qua uitstraling en ruimtelijke
effect duidelijk kleiner is de uitstraling en het ruimtelijke effect van de
hoofdfunctie.
patiowoning:
een woning met een geheel of
gedeeltelijk omsloten binnenplaats of binnentuin, gevormd
door de gevels van belendende dan wel
op het eigen bouwperceel aanwezige bouwwerken.
seksinrichting:
een
voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een
omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of
vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een
seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop,
seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en
een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
voorgevellijn:
de
lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen alsmede het verlengde
daarvan.
de
grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is
georiënteerd.
woning:
een
besloten ruimte, die al dan niet tezamen met één of meer andere ruimten,
bestemd is voor de bewoning door één huishouden.
Bij de toepassing van deze regels
wordt als volgt gemeten:
afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de kortste afstand van het verticale
vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende
bouwwerk.
bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een
bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.
het bebouwingspercentage:
het oppervlak dat met bouwwerken is
bebouwd, uitgedrukt in procenten van de opper- vlakte van het bouwperceel, voor
zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de planregels nader
aan te duiden gedeelte van die bestemming.
de breedte, diepte c.q. lengte van een
bouwwerk:
tussen de buitenwerkse
hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.
de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant
van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen
constructiedeel.
de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane
grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de
scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste
punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering
van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoor- stenen, antennes, en naar de
aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken
en/of het hart van de scheidingsmuren, neer- waarts geprojecteerd op het
gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
peil:
a voor
bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte
van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang vermeerderd met 0,20 m;
b in
andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het af-
gewerkte bouwterrein vermeerderd met 0,20 m.
Ondergeschikte bouwdelen:
Bij toepassing van het bepaalde ten
aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten,
pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel-
en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten
beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden
zijn bestemd voor:
a.
groenvoorzieningen;
b. water en waterhuishoudkundige
voorzieningen;
c. voorzieningen voor langzaam verkeer;
d. speelvoorzieningen;
e. nutsvoorzieningen
Op deze gronden mogen geen gebouwen
worden gebouwd.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a.
De
bouwhoogte van erfscheidingen mag niet meer 2 m bedragen.
b.
De
(nok)hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer
bedragen dan 4 m.
De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn
bestemd voor:
a.
tuinen,
behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
b. erkers, behorende bij de op de
aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
c. verhardingen voor in-en uitritten;
d. water en waterhuishoudkundige
voorzieningen.
a.
De
horizontale diepte van een erker mag niet meer bedragen dan 1,5 m.
b. De erker mag over ten hoogste 50% van
de breedte van de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw worden
gebouwd.
c.
De
bouwhoogte van de erker mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste
bouwlaag van het hoofdgebouw.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a.
Op de
gronden gelegen achter de voorgevelrooilijn mag de bouwhoogte niet meer dan 2 m
bedragen, met uitzondering van:
1. pergola’s
waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2,50 m mag bedragen;
2. kinderspeelwerktuigen waarvan de bouwhoogte
maximaal 3 m mag bedragen;
3. verlichtingsarmaturen, antennes en
vlaggenmasten (met uitsluiting van reclamemasten), waarvan de bouwhoogte niet
meer dan 5 m mag bedragen.
b. Op de gronden gelegen vóór de
voorgevelrooilijn mag de bouwhoogte niet meer dan 1 m bedragen, met
uitzondering van:
1. pergola’s waarvan de bouwhoogte niet meer
dan 2,50 m mag bedragen;
2. overig tuinmeubilair, waarvan de bouwhoogte
niet meer dan 2 m mag bedragen;
3. verlichtingsarmaturen, antennes en
vlaggenmasten (met uitzondering van reclamemasten), waarvan de bouwhoogte niet
meer dan 5 m mag bedragen.
De voor ‘Verkeer' aangewezen gronden
zijn bestemd voor:
a. voorzieningen voor verkeer en
verblijf;
b. parkeervoorzieningen;
c. groenvoorzieningen;
d. speelvoorzieningen;
e. water en waterhuishoudkundige
voorzieningen.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a.
De
bouwhoogte van palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en
regeling van het verkeer mag niet meer bedragen dan 12 m.
b. De bouwhoogte van overige bouwwerken,
geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 m.
De voor ‘Water’ aangewezen gronden
zijn bestemd voor:
a.
waterstaatkundige
doeleinden ten behoeve van waterbeheersing en waterberging;
b. water en waterhuishoudkundige
voorzieningen, waaronder duikers en bruggen;
c.
verhardingen
voor in-en uitritten;
alsmede
daaraan ondergeschikt:
d.
groenvoorzieningen.
e.
voorzieningen
voor langzaam verkeer
Op of in deze gronden mogen geen
gebouwen worden gebouwd.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a.
De
bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4
m.
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden
zijn bestemd voor:
a.
wonen;
b. aan-huis-verbonden beroepen;
c. tuinen, erven en verhardingen;
d.
water
en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Voor het bouwen van hoofdgebouwen
gelden de volgende bepalingen:
a.
Ter
plaatse van de aanduiding ’vrijstaand’ mogen uitsluitend vrijstaande woningen
worden gebouwd.
b. Hoofdgebouwen dienen binnen het
aangeduide bouwvlak worden gebouwd.
c. De goothoogte van een hoofdgebouw mag
niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m),
maximum bouwhoogte (m)’ is aangegeven.
d.
bouwhoogte
van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding
‘maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)’ is aangegeven.
Voor het bouwen van aan-en uitbouwen
en bijgebouwen bij woningen gelden de volgende bepalingen:
a. Aan-en uitbouwen en bijgebouwen mogen
zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
b. Aan-en uitbouwen en bijgebouwen dienen
op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw
te worden gebouwd.
c. De gezamenlijke oppervlakte van aan-
en uitbouwen en bijgebouwen, mag niet meer bedragen dan:
1. 40 m2, indien het bouwperceel kleiner
is van 160 m2;
2. 25% van de oppervlakte van het
bouwperceel, indien het bouwperceel een oppervlakte heeft van meer dan 160 m2
en minder dan 240 m2;
3. 60 m2, indien het bouwperceel groter
is dan 240 m2;
4. 75 m2, indien het bouwperceel groter
is dan 1.500 m2;
en met dien verstande, dat de
bovengenoemde maten niet mogen worden overschreden, met uitzondering van een
hobbykas van maximaal 6 m2 en onder de voorwaarde dat achter de woning een
eigen buitenruimte aanwezig moet blijven van minimaal 25 m2.
d. De goothoogte van een vrijstaand
bijgebouw mag niet meer bedragen dan 3 m.
e. De goothoogte van een aanbouw of
aangebouwd bijgebouw mag niet meer bedragen
dan de hoogte van de begane-grondlaag
van het hoofdgebouw.
f. De bouwhoogte mag niet meer bedragen
dan de bouwhoogte van de woning.
g. De afstand van een vrijstaand
bijgebouw tot de woning mag niet minder bedragen dan 3 m.
h. In afwijking van het bepaalde onder a
en b, mag op de gronden behorende tot de voortuin per woning één aanbouw, zoals
een portaal of erker worden gebouwd, met dien verstande dat:
1. de oppervlakte niet meer mag bedragen
dan maximaal 6 m2;
2. de diepte niet meer mag bedragen dan
1,5 m;
3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen
dan 4 m.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
a.
Bouwwerken,
geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden
gebouwd.
b. De bouwhoogte van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, achter de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 2 m bedragen,
met dien verstande dat:
1. de bouwhoogte van pergola’s niet meer dan 2,5
m mag bedragen;
2. de bouwhoogte van overkappingen niet meer dan
2,5 m mag bedragen;
3. de bouwhoogte van kinderspeelwerktuigen mag
maximaal 3 m mag bedragen;
4. de bouwhoogte van verlichtingsarmaturen,
antennes en vlaggenmasten (met uitsluiting van reclamemasten) niet meer dan 5 m
mag bedragen;
c. De bouwhoogte van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, vóór de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 1 m bedragen, met
dien verstande dat:
1. de bouwhoogte van pergola’s niet meer dan 2,5
m mag bedragen;
2. de bouwhoogte van verlichtingsarmaturen,
antennes en vlaggenmasten (met uitsluiting van reclamemasten) niet meer dan 5 m
mag bedragen.
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken:
van het bepaalde in lid 7.2.2 onder d
voor een goothoogte tot maximaal 5 m, met inachtneming van de volgende
voorwaarden:
1.
er
mag geen tweede bouwlaag ontstaan;
2.
de
gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en gebouwen mogen niet
onevenredig worden aangetast;
Binnen de bestemming ‘Wonen’ is de uitoefening van
aan-huis-verbonden beroepen toegestaan als nevengeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende
bepalingen van toepassing zijn:
a.
De
omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke
vloeroppervlakte van de bebouwing.
b. Het gebruik mag geen nadelige invloed
hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige
toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
c. Detailhandel is niet toegestaan.
d.
De
activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
a.
De
omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke
vloeroppervlakte van de bebouwing.
b. Het gebruik mag geen nadelige invloed
hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige
toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
c. Detailhandel is niet toegestaan.
d. De activiteit dient milieuhygiënisch
inpasbaar te zijn in de woonomgeving waarbij geldt dat deze past in
milieucategorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten.
e. De activiteit wordt uitgeoefend door
de bewoner.
De voor ‘Woongebied’ aangewezen
gronden zijn bestemd voor:
a.
wonen;
b. aan-huis-verbonden beroepen;
c. tuinen, erven en verhardingen;
d. voorzieningen voor verkeer en
verblijf;
e. parkeervoorzieningen;
f. groenvoorzieningen;
g. speelvoorzieningen;
h. nutsvoorzieningen
i.
water
en waterhuishoudkundige voorzieningen.
a.
Het
totaal aantal woningen binnen deze bestemming mag niet meer bedragen dan 75;
b. Binnen deze bestemming mogen
uitsluitend grondgebonden woningen worden gebouwd, in de vorm van vrijstaande
woningen, halfvrijstaande woningen, aaneengebouwde woningen en patiowoningen.
a.
De
afstand van een hoofdgebouw tot de voorste perceelsgrens mag niet minder
bedragen dan 3 m.
b. De diepte van een hoofdgebouw mag
voor:
1. vrijstaande en halfvrijstaande
woningen niet meer bedragen dan 12 m;
2. aaneengebouwde woningen niet meer
bedragen dan 10 m.
c. De goothoogte van een hoofdgebouw mag
niet meer bedragen dan 6 m.
d. De bouwhoogte van een hoofdgebouw mag
niet meer bedragen dan 11 m.
e. De afstand van een hoofdgebouw tot de
zijdelingse perceelsgrens mag voor:
1. vrijstaande woningen aan beide zijden
niet minder bedragen dan 3 m;
2. halfvrijstaande woningen aan één zijde
niet minder bedragen dan 3 m;
3. eindwoningen van een rij
aaneengebouwde woningen niet minder bedragen dan 1m.
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen
en bijgebouwen bij woningen gelden de volgende bepalingen:
a.
Aan-en
uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de
voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd.
b. Bij hoekwoningen mogen geen aan-en
uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd vóór de voorgevellijn van de om de hoek
gelegen hoofdgebouwen.
c. Uitsluitend er plaatse van de
aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding-afwijkende regeling bijgebouwen [sba-arb]’
mogen bij hoekwoningen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd vóór de
voorgevellijn van de om de hoek gelegen hoofdgebouwen.
d. De gezamenlijke oppervlakte van aan-en
uitbouwen en bijgebouwen, mag niet meer bedragen dan:
1. 40 m², indien het bouwperceel kleiner
is dan 160 m²;
2. 25% van de oppervlakte van het
bouwperceel, indien het bouwperceel een oppervlakte heeft van meer dan 160 m²
en minder dan 240 m²;
3. 60 m², indien het bouwperceel groter
is dan 240 m²;
4. 75 m², indien het bouwperceel groter
is dan 1.500 m²;
en met dien verstande, dat de
bovengenoemde maten niet mogen worden overschreden, met uitzondering van een
hobbykas van maximaal 6 m² en onder de voorwaarde dat achter de woning een
eigen buitenruimte aanwezig moet blijven van minimaal 25 m².
e.
De
goothoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer bedragen dan 3 m.
f. De goothoogte van een aanbouw of
aangebouwd bijgebouw mag niet meer bedragen dan de hoogte van de begane-grondlaag
van het hoofdgebouw.
g. De bouwhoogte mag niet meer bedragen
dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw.
h. De afstand van een vrijstaand
bijgebouw tot het hoofdgebouw mag niet minder bedragen dan 3 m.
i. In afwijking van het bepaalde onder a
en b, mag op de gronden behorende tot de voortuin per hoofdgebouw één aanbouw,
zoals een portaal of erker worden gebouwd, met dien verstande dat:
1. de oppervlakte niet meer mag bedragen
dan maximaal 6 m²;
2. de diepte niet meer mag bedragen dan
1,5 m;
3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen
dan 4 m.
In afwijking van het bepaalde in lid 8.2.2
en lid 8.2.3 gelden voor het bouwen van patiowoningen de volgende bepalingen:
a.
Het
bebouwingspercentage van het bouwperceel mag niet meer bedragen dan 75%.
b. De afstand van gebouwen tot de voorste
perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 3 m.
c. De afstand van de eindwoningen van een
rij patiowoningen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan
1 m.
d. De bouwhoogte van de voorste 10 meter
van de bebouwing, gemeten vanaf de voorgevellijn, mag niet meer bedragen dan 6
meter; de bouwhoogte van het overige deel van de bebouwing mag niet meer
bedragen dan de hoogte van de begane-grondlaag van het voorste deel van de
bebouwing;
e. op de gronden behorende tot de
voortuin mag per patiowoning één aanbouw, zoals een portaal of erker worden gebouwd,
met dien verstande dat:
1. de oppervlakte niet meer mag bedragen
dan maximaal 6 m²;
2. de diepte niet meer mag bedragen dan
1,5 m;
3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen
dan de hoogte van de begane grondlaag van de woning.
Ter
plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke
verplichting 1 [sba – vv 1]' is het in
gebruik nemen van geluidgevoelige
objecten, zoals bedoeld in artikel 8.1, alleen dan toegestaan als blijkens akoestisch
onderzoek binnenwaarden de noodzakelijke geluidoverdrachtbeperkende voorziening(en) is/zijn gerealiseerd.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde op woonpercelen gelden de volgende bepalingen:
a.
De
bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, achter de voorgevellijn mag
niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat:
1. de bouwhoogte van pergola’s niet meer
dan 2,5 m mag bedragen;
2. de bouwhoogte van overkappingen niet
meer dan 2,5 m mag bedragen;
3. de bouwhoogte van
verlichtingsarmaturen, antennes en vlaggenmasten niet meer dan 5 m mag
bedragen.
b. De bouwhoogte van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, vóór de voorgevellijn mag niet meer dan 1 m bedragen, met dien
verstande dat:
1. de bouwhoogte van pergola’s niet meer
dan 2,5 m mag bedragen;
2. de bouwhoogte van
verlichtingsarmaturen, antennes en vlaggenmasten niet meer dan 5 m mag
bedragen.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen
gebouw zijnde in de openbare ruimte gelden de volgende bepalingen:
a.
De
bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.
b. De bouwhoogte van palen, masten en
portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer
bedragen dan 12 m.
c. De bouwhoogte van overige bouwwerken,
geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken:
a.
van
het bepaalde in lid 8.2.2 onder a en 8.2.4 onder b, voor het verkleinen van de
afstand van hoofdgebouwen tot de voorste perceelsgrens, met dien verstande dat:
1. de afstand van het hoofdgebouw tot de
voorste perceelsgrens niet minder mag bedragen dan 1,5 m;
2. het verkleinen van de afstand past in
de stedenbouwkundige opzet van het gebied.
b. van het bepaalde in lid 8.2.2 onder b,
voor het toestaan van een hoofdgebouw met een grotere diepte, met dien
verstande dat:
1. de diepte van het hoofdgebouw voor een
vrijstaande of halfvrijstaande woning niet meer mag bedragen dan 15 m;
2. de diepte van het hoofdgebouw voor een
aaneengebouwde woning niet meer mag bedragen dan 12 m;
3. de uitbreiding wat betreft de
situering en afmetingen past in de stedenbouwkundige opzet van het gebied;
4. geen onevenredige aantasting
plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Dit
betekent onder andere dat de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen
percelen niet onevenredig mogen worden geschaad;
c. van het bepaalde in lid 8.2.3 onder a,
voor bouwen van een aanbouw, bijgebouw of overkapping tot op minder dan 3 m van
de voorgevellijn dan wel geheel of gedeeltelijk vóór de voorgevellijn, met dien
verstande dat:
1. het aan-en/of bijgebouw of de
overkapping wat betreft de situering en afmetingen past in de stedenbouwkundige
opzet van het gebied;
2. door de bouw van het aan-en/of
bijgebouw of de overkapping geen onevenredige gronden aantasting plaatsvindt
van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Dit betekent onder
andere dat de bezonning van het uitzicht van de naastgelegen percelen niet
onevenredig mogen worden geschaad;
3. het aan-en/of bijgebouw of de
overkapping is verbonden met het hoofdgebouw aan de voorgevel respectievelijk
zijgevel dan wel met de voorgevel respectievelijk de zijgevel van het
hoofdgebouw één geheel vormt;
4. de oppervlakte van het aan-en/of
bijgebouw of de overkapping ten hoogste 20 m² bedraagt;
5. de goothoogte van het aan-en/of
bijgebouw of de overkapping ten hoogste 2,75 m bedraagt;
6. het gedeelte van het gebouw dat voor
de voorgevellijn wordt gebouwd, geen (geheel of nagenoeg geheel) gesloten
wanden mag hebben;
7. de afstand tot de weg, indien de
bouwgrens overschreden wordt, minimaal 3 m bedraagt;
d. van het bepaalde in lid 8.2.3 onder d voor
het vergroten van de gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen en bijgebouwen tot
maximaal:
1. 55 m², indien het bouwperceel kleiner
is dan 160 m²;
2. 35% van de oppervlakte van het
bouwperceel, indien het bouwperceel een oppervlakte heeft van meer dan 160 m²
en minder dan 240 m²;
3. 75 m², indien het bouwperceel groter
is dan 240 m²;
4. 90 m², indien het bouwperceel groter
is dan 1.500 m²;
e. van het bepaalde in lid 8.2.3 onder e
voor een goothoogte tot maximaal 5 m, met inachtneming van de volgende
voorwaarden:
1. er mag geen tweede bouwlaag ontstaan;
2. de gebruiksmogelijkheden van
aangrenzende gronden en gebouwen mogen niet onevenredig worden aangetast;
f. van het bepaalde in lid 8.2.3 onder h
voor een afstand van een vrijstaand bijgebouw tot het hoofdgebouw van minder
dan 3 m, met dien verstande dat de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende
gronden en gebouwen niet onevenredig worden aangetast.
Binnen de bestemming ‘Woongebied’ is de uitoefening van
aan-huis-verbonden beroepen toegestaan als nevengeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende
bepalingen van toepassing zijn:
a.
De
omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke
vloeroppervlakte van de bebouwing.
b. Het gebruik mag geen nadelige invloed
hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige
toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
c. Detailhandel is niet toegestaan.
d.
De
activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
Er dient te worden voorzien in
voldoende parkeergelegenheid, waarbij geldt dat per woning minimaal 2
parkeerplaatsen dienen te worden aangelegd.
In aanvulling op het bepaalde in
lid 8.2.2 geldt dat voor zover een
geluidsgevoelige functie/ ruimte is voorzien van een dove gevel dan wel in
andere geluidoverdrachtbeperkende voorziening(en) is/zijn voorzien, deze dove
gevel dan wel geluidoverdrachtbeperkende voorziening(en) ook bij aanpassingen
of veranderingen van dan wel aan het gebouw in stand moet worden gehouden;
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 8.1 voor het
toestaan van lichte bedrijvigheid als nevengeschikte activiteit bij de
woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
a.
De
omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke
vloeroppervlakte van de bebouwing.
b. Het gebruik mag geen nadelige invloed
hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige
toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
c. Detailhandel is niet toegestaan.
d. De activiteit dient milieuhygiënisch
inpasbaar te zijn in de woonomgeving waarbij geldt dat deze past in
milieucategorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten.
e.
De activiteit wordt uitgeoefend door de
bewoner.
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het uitoefenen van een kinderdagverblijf bij
een woning, mits:
a.
de
hoofdfunctie gehandhaafd blijft, waarbij de oppervlakte die wordt gebruikt voor
het kinderdagverblijf maximaal 40% van het vloeroppervlakte van de bestaande
bebouwing bedraagt, met een maximum van 50 m².
b. het kinderdagverblijf binnen de
vigerende bouwregeling wordt ingepast;
c. de verkeersintensiteit en inrichting
van de weg, waaraan het kinderdagverblijf is gelegen, van dien aard zijn, dat
het gebruik voor het brengen en halen van de kinderen de verkeersveiligheid
niet in de weg staat;
d. ten behoeve van het kinderdagverblijf
in voldoende parkeergelegenheid en bergingsmogelijkheden op het eigen perceel
wordt voorzien;
e. er geen onevenredig nadelige gevolgen
voor het woon-en leefklimaat van omwonenden en de bedrijfsvoering van
omliggende bedrijven ontstaan;
f.
uit
de noodzakelijke milieu-en/of andere onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt
zijn voor het gebruik als kinderdagverblijf.
De voor ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
a. Waar een hoofdbestemming samenvalt met een medebestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de medebestemming. De bepalingen met betrekking tot de hoofdbestemming zijn alsdan uitsluitend van toepassing voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de medebestemming.
b. Binnen voor ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden is het niet toegestaan te bouwen met uitzondering van:
1. verbouw en/of nieuwbouw van (bestaande) gebouwen en bouwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 2,8 m ten opzichte van het maaiveld;
2. het bouwen van gebouwen op gronden waar blijkens uitgevoerd archeologisch onderzoek de gronden reeds verstoord zijn en waar geen archeologische waarden meer in situ worden verwacht.
c. Voor zover de betreffende bouwwerken toelaatbaar zijn volgens de overige voor deze gronden geldende bepalingen, kan de omgevingsvergunning voor het bouwen worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende regels worden verbonden:
1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
3. de verplichting de uitvoering van de bouwwerken te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
d. De omgevingsvergunning voor het bouwen wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
a. het is verboden op of in deze gronden, zonder of in afwijking van een omgevings-vergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
1. grondwerkzaamheden dieper dan 2,80 m waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
2. het verlagen van het waterpeil;
3. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur over een diepte van meer dan 2,80 meter;
5. het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en andere detectieapparatuur) gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten.
b. De werken of werkzaamheden, waarvoor het verbod van sub a geldt, zijn slechts toelaatbaar, indien mede op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
c. Het verbod, zoals in sub a bedoeld, is niet van toepassing, indien:
1. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming ‘Waarde – Archeologie 4’ geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat in het aangewezen gebied geen archeologische waarden zijn aangetroffen.
Grond die eenmaal in aanmerking is
genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of
alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen
buiten beschouwing.
In die gevallen dat de goothoogte,
bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, horizontale dan wel verticale diepte en/of de
afstand tot enige aanduiding van bouwwerken, die in overeenstemming met het
bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen,
op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder dan
wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is
voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte,
oppervlakte, inhoud, horizontale dan wel verticale diepte en/of afstand in
afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.
Onder strijdig gebruik wordt in ieder
geval verstaan:
a. het gebruik van gronden, gebouwen,
bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of
escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
b. het gebruik van bijgebouwen bij een
woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte.
Gebouwen ter plaatse van de
gebiedsaanduiding ‘milieuzone-zone wet milieubeheer’ mogen niet worden gebruikt
ten dienste van langdurig menselijk verblijf.
Burgemeester en wethouders zijn
bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de ligging van de aanduiding
'milieuzone – zone wet milieubeheer' te wijzigingen of de aanduiding
'milieuzone – zone wet milieubeheer' te verwijderen, mits is aangetoond dat
handhaving van de milieuzone niet nodig is voor de bescherming van het woon-en
leefklimaat.
Het bevoegd gezag
kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
a. van de in deze regels gegeven maten,
afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en
percentages.
b. van deze regels en toestaan dat het
beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in
geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit
daartoe aanleiding geeft;
c. van deze regels en toestaan dat het
bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe
aanleiding geeft;
d. van deze regels ten behoeve van de
overschrijding van de voorgevelrooilijn voor de bouw van een luifel aan de
voorgevel van een hoofdgebouw, geen woning zijnde, met dien verstande dat:
1. de overschrijding van de
voorgevelrooilijn niet meer mag bedragen dan 2 m;
2. de bouwhoogte van de luifel niet meer
mag bedragen dan de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
3. er geen bezwaren bestaan vanuit het
oogpunt van verkeersveiligheid.
e. van deze regels en toestaan dat
openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer,
telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening
van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en
naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes
worden gebouwd, met dien verstande
dat:
1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan
50 m3 mag bedragen;
2. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag
bedragen;
f. van deze regels ten aanzien van de
maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan
dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
1. ten behoeve van kunstwerken, geen
gebouwen zijnde, tot niet meer dan 40 m;
2. ten behoeve van waarschuwings-en/of
communicatiemasten tot niet meer dan
3. 50 m;
4. ten behoeve van overige bouwwerken,
geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 10 m;
g. van deze regels ten aanzien van de
maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding
van deze maximaal toegestane bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals
schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, met
dien verstande dat:
1. de maximale oppervlakte van de
vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of
de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
2.
de
bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toegestane
bouwhoogte van het betreffende gebouw.
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het in artikel 12 onder b
vervatte verbod ten behoeve van de realisering van een mantelzorgvoorziening in
een bijbehorend bouwwerk, dat gebruikt gaat worden als een afhankelijke
woonruimte bij de woning, mits:
a. de behoefte aan mantelzorg is
aangetoond;
b. de mantelzorgvoorziening is bedoeld
voor de huisvesting van een huishouden;
c. de waarden en belangen van derden niet
onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
d. de afhankelijke woonruimte binnen de
vigerende regeling inzake aan-en uitbouwen en bijgebouwen wordt ingepast met
een maximale oppervlakte van 60 m²;
e. er geen zelfstandige woning ontstaat.
Na beëindiging van de mantelzorgsituatie dient de tijdelijke woonunit weer
verwijderd te worden;
f. bij de mantelzorgvoorziening geen
afzonderlijke bijgebouwen worden opgericht.
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het uitoefenen van een bed &
breakfast, mits:
a. de woonfunctie als hoofdfunctie
gehandhaafd blijft, waarbij de oppervlakte die wordt
gebruikt ten behoeve van de bed &
breakfast maximaal 40% van het vloeroppervlak van de woning bedraagt, met een
maximum van 50 m²;
b. de bed & breakfast binnen de
bestaande woning wordt gerealiseerd;
c. de bed & breakfast in
parkeergelegenheid en bergingsmogelijkheden volledig op het eigen perceel
voorziet;
d. er geen onevenredig nadelige gevolgen
voor het woon-en leefklimaat van omwonenden en de bedrijfsvoering van
omliggende bedrijven ontstaan.
a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van
inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel
kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en
afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt
vergroot,
1
gedeeltelijk worden
vernieuwd of veranderd;
2
na het teniet gaan ten
gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de
aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee
jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in
afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het
vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.
c. Het bepaalde onder a is niet van
toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van
inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd
met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat
plan.
a. Het gebruik van grond en bouwwerken
dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en
hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b. Het is verboden het met het
bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten
veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze
verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c. Indien het gebruik, bedoeld onder a,
na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt
onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten
hervatten.
d. Het bepaalde onder a is niet van
toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende
bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Deze regels worden aangehaald als:
‘Regels van het wijzigingsplan Woongebied
Haaften-Noord'.