Regels wijzigingsplan

Woongebied Haaften-Noord

Gemeente Neerijnen

 

 


Inhoudsopgave regels

 

 

1 Inleidende regels  1

Artikel 1 Begrippen  1

Artikel 2 Wijze van meten  5

2 Bestemmingsregels  6

Artikel 3 Groen  6

Artikel 4 Tuin  6

Artikel 5 Verkeer  7

Artikel 6 Water  7

Artikel 7  Wonen  8

Artikel 8  Woongebied  10

Artikel 9  Waarde – Archeologie 4  14

3 Algemene regels  16

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel 16

Artikel 11 Algemene bouwregels  16

Artikel 12 Algemene gebruiksregels  16

Artikel 13 Algemene aanduidingsregels  16

Artikel 14 Algemene afwijkingsregels  17

4 Overgangs- en slotregels  18

Artikel 15 Overgangsrecht 18

Artikel 16 Slotregel 19

 

 

Bijlagen

Bijlage A: Staat van bedrijfsactiviteiten

 

 

 

1       Inleidende regels

 

 

Artikel 1     Begrippen

 

In deze regels wordt verstaan onder:

 

plan:

het wijzigingsplan ‘Woongebied Haaften-Noord’ met identificatienummer

NL.IMRO.0304.BPWHaahaaftennoord-1703 van de gemeente Neerijnen

 

bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij

behorende bijlage.

 

aanbouw:

een aan het hoofdgebouw gebouwd gebouw, bestaande uit één bouwlaag -gemeten vanaf het peil -, dat bouwkundig ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw.

 

aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

aan-huis-verbonden beroep:

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ontwerptechnisch, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen beroep of bedrijf dat in een woonruimte wordt uitgeoefend, inclusief ondergeschikte productiegebonden detailhandel.

 

afhankelijke woonruimte:

een bijgebouw bij een woning, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waar een gedeelte van de huishouding, zoals gehuisvest in die woning, uit een oogpunt van mantelzorg is ondergebracht.

 

archeologisch onderzoek:

het verrichten van een onderzoek naar archeologische waarden, in de zin van de KNA. Een archeologisch onderzoek mag enkel worden verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend  door het College voor de  Archeologische Kwaliteit (CvAK), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 van de Monumentenwet en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

 

archeologische verwachting:

De aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten.

 

archeologische waarde:

De aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten.

 

bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 

bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;

 

bestaand:

bestaand op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan

 

bijgebouw:

een niet voor bewoning bestemd, vrijstaand of aangebouwd gebouw, dat zowel bouwkundig als functioneel ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en ten dienste staat van het hoofdgebouw.

 

bijbehorende  bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak

 

bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

 

bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke
hoogte liggende vloeren is begrensd

 

bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

 

bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

 

bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

 

bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

 

detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop, het
verkopen of bewaren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik,
verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps-of bedrijfsactiviteit;
dienstverlening door een horecabedrijf wordt hieronder niet begrepen.

evenement:
alle tot vermaak en recreatie bedoelde tijdelijke al dan niet periodiek terugkerende
activiteiten op of aan de openbare weg, dan wel voor publiek toegankelijk, zoals feesten,
markten, braderieën, sportwedstrijden, voorstellingen, optochten en dergelijke.

escortbedrijf:

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.

 

gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

 

inrichting:

elke door de mens bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht.

 

kinderdagverblijf:
opvang van kinderen in een crèche of daarmee vergelijkbaar verblijf, gedurende één of
meer dagdelen per week, het hele jaar door.

 

maaiveld:
de bovenkant van het aansluitende afgewerkte terrein dat een bouwwerk omgeeft, met
dien verstande dat in geaccidenteerd terrein het gemiddelde van die bovenkanten wordt
aangehouden.

mantelzorg:
het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan een of meer leden van een
huishouding, die hulpbehoevend is of zijn op het fysieke, psychische en/of sociale vlak.

nevengeschikte activiteit:

activiteit waarvoor maximaal 50% van de vloeroppervlakte van de bebouwing als zodanig mag worden gebruikt.

 

ondergeschikte functie:

een functie waarvoor maximaal 40% van de vloeroppervlakte, en de bijhorende gronden, van het hoofdgebouw als zodanig gebruikt mag worden en waarbij voor het overige geldt dat de ondergeschikte functie qua uitstraling en ruimtelijke effect duidelijk kleiner is de uitstraling en het ruimtelijke effect van de hoofdfunctie.

 

patiowoning:

een woning met een geheel of gedeeltelijk omsloten binnenplaats of binnentuin, gevormd

door de gevels van belendende dan wel op het eigen bouwperceel aanwezige bouwwerken.

 

seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

 

voorgevellijn:
de lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen alsmede het verlengde
daarvan
.

 

voorgevelrooilijn:

de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.

 

woning:
een besloten ruimte, die al dan niet tezamen met één of meer andere ruimten, bestemd is voor de bewoning door één huishouden.

 

 

Artikel 2          Wijze van meten

 

2.1          Algemeen

 

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

 

bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.

het bebouwingspercentage:

het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de opper- vlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de planregels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.

 

de breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

 

de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoor- stenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neer- waarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

peil:

a    voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang vermeerderd met 0,20 m;

b    in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het af- gewerkte bouwterrein vermeerderd met 0,20 m.

 

Ondergeschikte bouwdelen:

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.

 

 

 

2       Bestemmingsregels

 

 

Artikel 3     Groen

 

3.1          Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     groenvoorzieningen;

b.     water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

c.     voorzieningen voor langzaam verkeer;

d.     speelvoorzieningen;

e.     nutsvoorzieningen

 

3.2          Bouwregels

3.2.1       Gebouwen

Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

3.2.2       Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a.     De bouwhoogte van erfscheidingen mag niet meer 2 m bedragen.

b.     De (nok)hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

 

Artikel 4     Tuin

 

4.1          Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     tuinen, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;

b.     erkers, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;

c.     verhardingen voor in-en uitritten;

d.     water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

4.2          Bouwregels

4.2.1       Gebouwen

Op deze gronden mogen uitsluitend erkers worden gebouwd ten behoeve van de aangrenzende hoofdgebouwen. Hiervoor gelden de volgende bepalingen:

a.     De horizontale diepte van een erker mag niet meer bedragen dan 1,5 m.

b.     De erker mag over ten hoogste 50% van de breedte van de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw worden gebouwd.

c.     De bouwhoogte van de erker mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.

 

4.2.2       Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a.     Op de gronden gelegen achter de voorgevelrooilijn mag de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedragen, met uitzondering van:

1.   pergola’s waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2,50 m mag bedragen;

2.   kinderspeelwerktuigen waarvan de bouwhoogte maximaal 3 m mag bedragen;

3.   verlichtingsarmaturen, antennes en vlaggenmasten (met uitsluiting van reclamemasten), waarvan de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen.

b.     Op de gronden gelegen vóór de voorgevelrooilijn mag de bouwhoogte niet meer dan 1 m bedragen, met uitzondering van:

1.   pergola’s waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2,50 m mag bedragen;

2.   overig tuinmeubilair, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2 m mag bedragen;

3.   verlichtingsarmaturen, antennes en vlaggenmasten (met uitzondering van reclamemasten), waarvan de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen.

 

 

Artikel 5     Verkeer

 

5.1          Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     voorzieningen voor verkeer en verblijf;

b.     parkeervoorzieningen;

c.     groenvoorzieningen;

d.     speelvoorzieningen;

e.     water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

5.2          Bouwregels

5.2.1       Gebouwen

Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd

 

5.2.2       Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a.     De bouwhoogte van palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer bedragen dan 12 m.

b.     De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

 

Artikel 6     Water

 

6.1          Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     waterstaatkundige doeleinden ten behoeve van waterbeheersing en waterberging;

b.     water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder duikers en bruggen;

c.     verhardingen voor in-en uitritten;

alsmede daaraan ondergeschikt:

d.     groenvoorzieningen.

e.     voorzieningen voor langzaam verkeer

 

6.2          Bouwregels

6.2.1       Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

6.2.2       Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a.    De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

 

Artikel 7     Wonen

 

7.1          Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     wonen;

b.     aan-huis-verbonden beroepen;

c.     tuinen, erven en verhardingen;

d.     water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

7.2          Bouwregels

7.2.1          Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a.     Ter plaatse van de aanduiding ’vrijstaand’ mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd.

b.     Hoofdgebouwen dienen binnen het aangeduide bouwvlak worden gebouwd.

c.     De goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)’ is aangegeven.

d.     bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)’ is aangegeven.

 

7.2.2       Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan-en uitbouwen en bijgebouwen bij woningen gelden de volgende bepalingen:

a.     Aan-en uitbouwen en bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.

b.     Aan-en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd.

c.     De gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, mag niet meer bedragen dan:

1.     40 m2, indien het bouwperceel kleiner is van 160 m2;

2.     25% van de oppervlakte van het bouwperceel, indien het bouwperceel een oppervlakte heeft van meer dan 160 m2 en minder dan 240 m2;

3.     60 m2, indien het bouwperceel groter is dan 240 m2;

4.     75 m2, indien het bouwperceel groter is dan 1.500 m2;

en met dien verstande, dat de bovengenoemde maten niet mogen worden overschreden, met uitzondering van een hobbykas van maximaal 6 m2 en onder de voorwaarde dat achter de woning een eigen buitenruimte aanwezig moet blijven van minimaal 25 m2.

d.     De goothoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer bedragen dan 3 m.

e.     De goothoogte van een aanbouw of aangebouwd bijgebouw mag niet meer bedragen

dan de hoogte van de begane-grondlaag van het hoofdgebouw.

f.      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de bouwhoogte van de woning.

g.     De afstand van een vrijstaand bijgebouw tot de woning mag niet minder bedragen dan 3 m.

h.     In afwijking van het bepaalde onder a en b, mag op de gronden behorende tot de voortuin per woning één aanbouw, zoals een portaal of erker worden gebouwd, met dien verstande dat:

1.     de oppervlakte niet meer mag bedragen dan maximaal 6 m2;

2.     de diepte niet meer mag bedragen dan 1,5 m;

3.     de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m.

 

7.2.3       Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken,  geen gebouwen zijnde gelden de  volgende bepalingen:

a.     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.

b.     De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, achter de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat:

1.   de bouwhoogte van pergola’s niet meer dan 2,5 m mag bedragen;

2.   de bouwhoogte van overkappingen niet meer dan 2,5 m mag bedragen;

3.   de bouwhoogte van kinderspeelwerktuigen mag maximaal 3 m mag bedragen;

4.   de bouwhoogte van verlichtingsarmaturen, antennes en vlaggenmasten (met uitsluiting van reclamemasten) niet meer dan 5 m mag bedragen;

c.     De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, vóór de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 1 m bedragen, met dien verstande dat:

1.   de bouwhoogte van pergola’s niet meer dan 2,5 m mag bedragen;

2.   de bouwhoogte van verlichtingsarmaturen, antennes en vlaggenmasten (met uitsluiting van reclamemasten) niet meer dan 5 m mag bedragen.

 

7.3          Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken:

van het bepaalde in lid 7.2.2 onder d voor een goothoogte tot maximaal 5 m, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

1.     er mag geen tweede bouwlaag ontstaan;

2.     de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en gebouwen mogen niet onevenredig worden aangetast;

 

7.4          Specifieke gebruiksregels

7.4.1       Aan-huis-verbonden beroepen

Binnen de  bestemming ‘Wonen’ is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen toegestaan als nevengeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

a.     De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing.

b.     Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.

c.     Detailhandel is niet toegestaan.

d.     De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.

 

7.5          Afwijken van de gebruiksregels

7.5.1       Lichte bedrijvigheid

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 7.1 voor het toestaan van lichte bedrijvigheid als nevengeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

a.     De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing.

b.     Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.

c.     Detailhandel is niet toegestaan.

d.     De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving waarbij geldt dat deze past in milieucategorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten.

e.     De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.

 

 

Artikel 8     Woongebied

 

8.1          Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Woongebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     wonen;

b.     aan-huis-verbonden beroepen;

c.     tuinen, erven en verhardingen;

d.     voorzieningen voor verkeer en verblijf;

e.     parkeervoorzieningen;

f.      groenvoorzieningen;

g.     speelvoorzieningen;

h.     nutsvoorzieningen

i.       water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

8.2          Bouwregels

8.2.1       Algemeen

a.     Het totaal aantal woningen binnen deze bestemming mag niet meer bedragen dan 75;

b.     Binnen deze bestemming mogen uitsluitend grondgebonden woningen worden gebouwd, in de vorm van vrijstaande woningen, halfvrijstaande woningen, aaneengebouwde woningen en patiowoningen.

 

8.2.2       Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a.     De afstand van een hoofdgebouw tot de voorste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 3 m.

b.     De diepte van een hoofdgebouw mag voor:

1.     vrijstaande en halfvrijstaande woningen niet meer bedragen dan 12 m;

2.     aaneengebouwde woningen niet meer bedragen dan 10 m.

c.     De goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 6 m.

d.     De bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 11 m.

e.     De afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens mag voor:

1.     vrijstaande woningen aan beide zijden niet minder bedragen dan 3 m;

2.     halfvrijstaande woningen aan één zijde niet minder bedragen dan 3 m;

3.     eindwoningen van een rij aaneengebouwde woningen niet minder bedragen dan 1m.

 

8.2.3       Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woningen gelden de volgende bepalingen:

a.     Aan-en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd.

b.     Bij hoekwoningen mogen geen aan-en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd vóór de voorgevellijn van de om de hoek gelegen hoofdgebouwen.

c.     Uitsluitend er plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding-afwijkende regeling bijgebouwen [sba-arb]’ mogen bij hoekwoningen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd vóór de voorgevellijn van de om de hoek gelegen hoofdgebouwen.

d.     De gezamenlijke oppervlakte van aan-en uitbouwen en bijgebouwen, mag niet meer bedragen dan:

1.     40 m², indien het bouwperceel kleiner is dan 160 m²;

2.     25% van de oppervlakte van het bouwperceel, indien het bouwperceel een oppervlakte heeft van meer dan 160 m² en minder dan 240 m²;

3.     60 m², indien het bouwperceel groter is dan 240 m²;

4.     75 m², indien het bouwperceel groter is dan 1.500 m²;

en met dien verstande, dat de bovengenoemde maten niet mogen worden overschreden, met uitzondering van een hobbykas van maximaal 6 m² en onder de voorwaarde dat achter de woning een eigen buitenruimte aanwezig moet blijven van minimaal 25 m².

e.     De goothoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer bedragen dan 3 m.

f.      De goothoogte van een aanbouw of aangebouwd bijgebouw mag niet meer bedragen dan de hoogte van de begane-grondlaag van het hoofdgebouw.

g.     De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw.

h.     De afstand van een vrijstaand bijgebouw tot het hoofdgebouw mag niet minder bedragen dan 3 m.

i.       In afwijking van het bepaalde onder a en b, mag op de gronden behorende tot de voortuin per hoofdgebouw één aanbouw, zoals een portaal of erker worden gebouwd, met dien verstande dat:

1.     de oppervlakte niet meer mag bedragen dan maximaal 6 m²;

2.     de diepte niet meer mag bedragen dan 1,5 m;

3.     de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m.

 

8.2.4       Patiowoningen

In afwijking van het bepaalde in lid 8.2.2 en lid 8.2.3 gelden voor het bouwen van patiowoningen de volgende bepalingen:

a.     Het bebouwingspercentage van het bouwperceel mag niet meer bedragen dan 75%.

b.     De afstand van gebouwen tot de voorste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 3 m.

c.     De afstand van de eindwoningen van een rij patiowoningen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 1 m.

d.     De bouwhoogte van de voorste 10 meter van de bebouwing, gemeten vanaf de voorgevellijn, mag niet meer bedragen dan 6 meter; de bouwhoogte van het overige deel van de bebouwing mag niet meer bedragen dan de hoogte van de begane-grondlaag van het voorste deel van de bebouwing;

e.     op de gronden behorende tot de voortuin mag per patiowoning één aanbouw, zoals een portaal of erker worden gebouwd, met dien verstande dat:

1.     de oppervlakte niet meer mag bedragen dan maximaal 6 m²;

2.     de diepte niet meer mag bedragen dan 1,5 m;

3.     de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de begane grondlaag van de woning.

 

8.2.5       Voorwaardelijke verplichting

Ter  plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting 1 [sba – vv 1]' is het in  gebruik  nemen van geluidgevoelige objecten, zoals bedoeld in artikel 8.1, alleen dan toegestaan als blijkens akoestisch onderzoek binnenwaarden de noodzakelijke geluidoverdrachtbeperkende  voorziening(en) is/zijn gerealiseerd.  

 

8.2.6       Bouwwerken, geen gebouwen zijnde op woonpercelen

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde op woonpercelen gelden de volgende bepalingen:

a.     De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, achter de voorgevellijn mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat:

1.     de bouwhoogte van pergola’s niet meer dan 2,5 m mag bedragen;

2.     de bouwhoogte van overkappingen niet meer dan 2,5 m mag bedragen;

3.     de bouwhoogte van verlichtingsarmaturen, antennes en vlaggenmasten niet meer dan 5 m mag bedragen.

b.     De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, vóór de voorgevellijn mag niet meer dan 1 m bedragen, met dien verstande dat:

1.     de bouwhoogte van pergola’s niet meer dan 2,5 m mag bedragen;

2.     de bouwhoogte van verlichtingsarmaturen, antennes en vlaggenmasten niet meer dan 5 m mag bedragen.

 

8.2.7       Bouwwerken, geen gebouwen zijnde in de openbare ruimte

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde in de openbare ruimte gelden de volgende bepalingen:

a.     De bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.

b.     De bouwhoogte van palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer bedragen dan 12 m.

c.     De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

8.3          Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken:

a.     van het bepaalde in lid 8.2.2 onder a en 8.2.4 onder b, voor het verkleinen van de afstand van hoofdgebouwen tot de voorste perceelsgrens, met dien verstande dat:

1.     de afstand van het hoofdgebouw tot de voorste perceelsgrens niet minder mag bedragen dan 1,5 m;

2.     het verkleinen van de afstand past in de stedenbouwkundige opzet van het gebied.

b.     van het bepaalde in lid 8.2.2 onder b, voor het toestaan van een hoofdgebouw met een grotere diepte, met dien verstande dat:

1.     de diepte van het hoofdgebouw voor een vrijstaande of halfvrijstaande woning niet  meer mag bedragen dan 15 m;

2.     de diepte van het hoofdgebouw voor een aaneengebouwde woning niet meer mag bedragen dan 12 m;

3.     de uitbreiding wat betreft de situering en afmetingen past in de stedenbouwkundige opzet van het gebied;

4.     geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Dit betekent onder andere dat de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen percelen niet onevenredig mogen worden geschaad;

c.     van het bepaalde in lid 8.2.3 onder a, voor bouwen van een aanbouw, bijgebouw of overkapping tot op minder dan 3 m van de voorgevellijn dan wel geheel of gedeeltelijk vóór de voorgevellijn, met dien verstande dat:

1.     het aan-en/of bijgebouw of de overkapping wat betreft de situering en afmetingen past in de stedenbouwkundige opzet van het gebied;

2.     door de bouw van het aan-en/of bijgebouw of de overkapping geen onevenredige gronden aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Dit betekent onder andere dat de bezonning van het uitzicht van de naastgelegen percelen niet onevenredig mogen worden geschaad;

3.     het aan-en/of bijgebouw of de overkapping is verbonden met het hoofdgebouw aan de voorgevel respectievelijk zijgevel dan wel met de voorgevel respectievelijk de zijgevel van het hoofdgebouw één geheel vormt;

4.     de oppervlakte van het aan-en/of bijgebouw of de overkapping ten hoogste 20 m² bedraagt;

5.     de goothoogte van het aan-en/of bijgebouw of de overkapping ten hoogste 2,75 m bedraagt;

6.     het gedeelte van het gebouw dat voor de voorgevellijn wordt gebouwd, geen (geheel of nagenoeg geheel) gesloten wanden mag hebben;

7.     de afstand tot de weg, indien de bouwgrens overschreden wordt, minimaal 3 m bedraagt;

d.     van het bepaalde in lid 8.2.3 onder d voor het vergroten van de gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen en bijgebouwen tot maximaal:

1.     55 m², indien het bouwperceel kleiner is dan 160 m²;

2.     35% van de oppervlakte van het bouwperceel, indien het bouwperceel een oppervlakte heeft van meer dan 160 m² en minder dan 240 m²;

3.     75 m², indien het bouwperceel groter is dan 240 m²;

4.     90 m², indien het bouwperceel groter is dan 1.500 m²;

e.     van het bepaalde in lid 8.2.3 onder e voor een goothoogte tot maximaal 5 m, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

1.     er mag geen tweede bouwlaag ontstaan;

2.     de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en gebouwen mogen niet onevenredig worden aangetast;

f.      van het bepaalde in lid 8.2.3 onder h voor een afstand van een vrijstaand bijgebouw tot het hoofdgebouw van minder dan 3 m, met dien verstande dat de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en gebouwen niet onevenredig worden aangetast.

 

8.4          Specifieke gebruiksregels

8.4.1       Aan-huis-verbonden beroepen

Binnen de  bestemming ‘Woongebied’ is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen toegestaan als nevengeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

a.     De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing.

b.     Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.

c.     Detailhandel is niet toegestaan.

d.     De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.

 

8.4.2       Parkeren

Er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij geldt dat per woning minimaal 2 parkeerplaatsen dienen te worden aangelegd.

 

8.4.3       Geluidgevoelige objecten

In aanvulling op het bepaalde in lid 8.2.2 geldt dat voor zover een geluidsgevoelige functie/ ruimte is voorzien van een dove gevel dan wel in andere geluidoverdrachtbeperkende voorziening(en) is/zijn voorzien, deze dove gevel dan wel geluidoverdrachtbeperkende voorziening(en) ook bij aanpassingen of veranderingen van dan wel aan het gebouw in stand moet worden gehouden;

 

8.5          Afwijken van de gebruiksregels

8.5.1       Lichte bedrijvigheid

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 8.1 voor het toestaan van lichte bedrijvigheid als nevengeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

a.     De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing.

b.     Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.

c.     Detailhandel is niet toegestaan.

d.     De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving waarbij geldt dat deze past in milieucategorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten.

e.      De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.

 

8.5.2       Kinderdagverblijf

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het uitoefenen van een kinderdagverblijf bij een woning, mits:

a.     de hoofdfunctie gehandhaafd blijft, waarbij de oppervlakte die wordt gebruikt voor het kinderdagverblijf maximaal 40% van het vloeroppervlakte van de bestaande bebouwing bedraagt, met een maximum van 50 m².

b.     het kinderdagverblijf binnen de vigerende bouwregeling wordt ingepast;

c.     de verkeersintensiteit en inrichting van de weg, waaraan het kinderdagverblijf is gelegen, van dien aard zijn, dat het gebruik voor het brengen en halen van de kinderen de verkeersveiligheid niet in de weg staat;

d.     ten behoeve van het kinderdagverblijf in voldoende parkeergelegenheid en bergingsmogelijkheden op het eigen perceel wordt voorzien;

e.     er geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woon-en leefklimaat van omwonenden en de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven ontstaan;

f.      uit de noodzakelijke milieu-en/of andere onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het gebruik als kinderdagverblijf.

 

 

Artikel 9     Waarde – Archeologie 4

 

9.1          Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

 

9.2          Bouwregels

a.     Waar een hoofdbestemming samenvalt met een medebestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de medebestemming. De bepalingen met betrekking tot de hoofdbestemming zijn alsdan uitsluitend van toepassing voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de medebestemming.

b.     Binnen voor ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden is het niet toegestaan te bouwen met uitzondering van:

1.   verbouw en/of nieuwbouw van (bestaande) gebouwen en bouwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover bij de bouw  geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 2,8 m ten opzichte van het maaiveld;

2.   het bouwen van gebouwen op gronden waar blijkens uitgevoerd archeologisch onderzoek de gronden reeds verstoord zijn en waar geen archeologische waarden meer in situ worden verwacht.

c.     Voor zover de betreffende bouwwerken toelaatbaar zijn volgens de overige voor deze gronden geldende bepalingen, kan de omgevingsvergunning voor het bouwen worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende regels worden verbonden:

1.     de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

2.     de verplichting tot het doen van opgravingen, of;

3.     de verplichting de uitvoering van de bouwwerken te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

d.     De omgevingsvergunning voor het bouwen wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

 

9.3          Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

a.     het is verboden op of in deze gronden, zonder of in afwijking van een omgevings-vergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

1.     grondwerkzaamheden dieper dan 2,80 m waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;

2.     het verlagen van het waterpeil;

3.     het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;

4.     het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur over een diepte van meer dan 2,80 meter;

5.     het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en andere detectieapparatuur) gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten.

b.     De werken of werkzaamheden, waarvoor het verbod van sub a geldt, zijn slechts toelaatbaar, indien mede op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

c.     Het verbod, zoals in sub a bedoeld, is niet van toepassing, indien:

1.     het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;

 

9.4          Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming ‘Waarde – Archeologie 4’ geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat in het aangewezen gebied geen archeologische waarden zijn aangetroffen.

 

 

 

3       Algemene regels

 

 

Artikel 10   Anti-dubbeltelregel

 

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Artikel 11   Algemene bouwregels

 

11.1       Maatvoering

In die gevallen dat de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, horizontale dan wel verticale diepte en/of de afstand tot enige aanduiding van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, horizontale dan wel verticale diepte en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.

 

Artikel 12   Algemene gebruiksregels

 

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

a.     het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;

b.     het gebruik van bijgebouwen bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte.

 

Artikel 13   Algemene aanduidingsregels

 

13.1       Milieuzone- zone wet milieubeheer

13.1.1    beperking van het gebruik

Gebouwen ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘milieuzone-zone wet milieubeheer’ mogen niet worden gebruikt ten dienste van langdurig menselijk verblijf.

 

13.1.2    Wijzigen of verwijderen aanduiding 'milieuzone – zone wet milieubeheer'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de ligging van de aanduiding 'milieuzone – zone wet milieubeheer' te wijzigingen of de aanduiding 'milieuzone – zone wet milieubeheer' te verwijderen, mits is aangetoond dat handhaving van de milieuzone niet nodig is voor de bescherming van het woon-en leefklimaat.

 

Artikel 14   Algemene afwijkingsregels

 

14.1       Algemene afwijkingen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

a.     van de in deze regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages.

b.     van deze regels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;

c.     van deze regels en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;

d.     van deze regels ten behoeve van de overschrijding van de voorgevelrooilijn voor de bouw van een luifel aan de voorgevel van een hoofdgebouw, geen woning zijnde, met dien verstande dat:

1.     de overschrijding van de voorgevelrooilijn niet meer mag bedragen dan 2 m;

2.     de bouwhoogte van de luifel niet meer mag bedragen dan de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;

3.     er geen bezwaren bestaan vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid.

e.     van deze regels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening

van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes

worden gebouwd, met dien verstande dat:

1.     de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m3 mag bedragen;

2.     de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen;

f.      van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:

1.     ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 40 m;

2.     ten behoeve van waarschuwings-en/of communicatiemasten tot niet meer dan

3.     50 m;

4.     ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 10 m;

g.     van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:

1.     de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;

2.     de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw.

 

14.2       Afwijking mantelzorgvoorzieningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het in artikel 12 onder b vervatte verbod ten behoeve van de realisering van een mantelzorgvoorziening in een bijbehorend bouwwerk, dat gebruikt gaat worden als een afhankelijke woonruimte bij de woning, mits:

a.     de behoefte aan mantelzorg is aangetoond;

b.     de mantelzorgvoorziening is bedoeld voor de huisvesting van een huishouden;

c.     de waarden en belangen van derden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;

d.     de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake aan-en uitbouwen en bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 60 m²;

e.     er geen zelfstandige woning ontstaat. Na beëindiging van de mantelzorgsituatie dient de tijdelijke woonunit weer verwijderd te worden;

f.      bij de mantelzorgvoorziening geen afzonderlijke bijgebouwen worden opgericht.

 

4.3          Afwijking bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het uitoefenen van een bed & breakfast, mits:

a.     de woonfunctie als hoofdfunctie gehandhaafd blijft, waarbij de oppervlakte die wordt

gebruikt ten behoeve van de bed & breakfast maximaal 40% van het vloeroppervlak van de woning bedraagt, met een maximum van 50 m²;

b.     de bed & breakfast binnen de bestaande woning wordt gerealiseerd;

c.     de bed & breakfast in parkeergelegenheid en bergingsmogelijkheden volledig op het eigen perceel voorziet;

d.     er geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woon-en leefklimaat van omwonenden en de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven ontstaan.

 

 

 

4       Overgangs- en slotregels

 

 

Artikel 15   Overgangsrecht

 

15.1       Overgangsrecht bouwwerken

a.     Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

1      gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2      na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

b.     Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.

c.     Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

               

15.2        Overgangsrecht gebruik

a.     Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

b.     Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

c.     Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

d.     Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

 

Artikel 16   Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

 

‘Regels van het wijzigingsplan Woongebied Haaften-Noord'.