15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie 4’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden.
15.2 Bouwregels
-
Op de in lid 15.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende bestemming worden gebouwd, mits op basis van archeologisch onderzoek is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden niet worden geschaad.
-
het bepaalde in sub a is niet van toepassing op:
-
aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen die betrekking hebben op plangebieden die niet groter zijn dan 1,7 hectare;
-
aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen die betrekking hebben op bodemingrepen welke minder diep zijn dan 100 cm -mv.
-
15.3 Afwijken van de bouwregels
-
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 15.2 sub a ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende bestemming, indien is gebleken dat het oprichten van het bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning wordt gevraagd, niet zal leiden tot een verstoring van archeologische waarden;
-
De omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld. Dit rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de archeologische beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en –criteria.
-
Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kan het bevoegd gezag een afwijking bij een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde in lid 15.2 sub a, indien aan de vergunning een, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
-
de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
-
15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
-
In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige of verwachte archeologische waarden, is het verboden op of in de gronden als bedoeld in lid 15.1 zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
-
het ophogen en ontgraven van de bodem;
-
het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
-
het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
-
het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
-
het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
-
het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van inwerkingtreding van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
-
het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
-
het aanleggen van bos of boomgaard;
-
het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
-
het scheuren van grasland;
-
het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.
-
-
Sub a is niet van toepassing op:
-
werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
-
werken of werkzaamheden die betrekking hebben op plangebieden die niet groter zijn dan 1,7 hectare;
-
werken of werkzaamheden die betrekking hebben op bodemingrepen welke minder diep zijn dan 100 cm -mv.
-
-
De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden kan slechts worden verleend, indien:
-
door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en
-
vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate blijkt dat:
-
de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
-
er geen archeologische waarden aanwezig zijn, of
-
de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.
-
-
-
Voor zover de in sub a genoemde werken en werkzaamheden kunnen leiden tot onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde in sub g indien aan de vergunning een of een combinatie van de volgende voorschriften wordt verbonden:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988; of
-
de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
-
-
Het in sub a gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:
-
in het kader van archeologisch vooronderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe erkende partij;
-
waar mee is of mag worden begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
-
-
Alvorens een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden te verlenen als bedoeld in sub a, wint het bevoegd gezag advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.
15.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen in die zin dat de bestemming ‘Waarde – Archeologie 4’ kan worden gewijzigd, indien uit deskundig archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden.