Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
b. cultuurgrond;
met daaraan ondergeschikt:
c. het behoud van kavelsloten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - kavelsloot';
d. doeleinden van natuurontwikkeling en agrarisch natuurbeheer;
e. openbare nutsvoorzieningen;
f. infrastructurele voorzieningen;
g. waterhuishoudkundige voorzieningen;
met de daarbij behorende:
h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
a. Het op of in deze gronden bouwen van gebouwen is niet toegestaan.
b. Ten aanzien van het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 1 m.
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
1. het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas al dan niet aanwezig als erfbeplanting, wegbeplanting of schuilgelegenheid voor vee, niet zijnde bomen en/of houtgewas deel uitmakend van een grondgebonden agrarische teelt;
2. het aanplanten van bomen en/of houtgewas ten behoeve van erfbeplanting, wegbeplanting of schuilgelegenheid voor vee;
3. het aanplanten van bomen en/of houtgewas ten behoeve van een opgaande teeltvorm, indien de uiteindelijke oogstbare hoogte van de bomen en/of het houtgewas meer dan 2 m bedraagt;
4. het verharden van perceel- en/of kavelontsluitingswegen ten behoeve van het agrarisch gebruik buiten het bouwperceel met een grotere breedte dan 4 m;
5. het graven/verbreden van erf- en/of bermsloten;
6. het wijzigen van de grondsamenstelling en/of het aanbrengen van voorzieningen, waaronder afschermende materialen, ten behoeve van de aanleg van paardrijbakken en/of tennisbanen.
b. Het sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
1. het normale onderhoud betreffen;
2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
c. De in sub a genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de ruimtelijke kwaliteiten van het terrein.
3.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening ten behoeve van een gecombineerde ontwikkeling van de functies recreatie, sociaal-cultureel, landschappelijke inrichting alsmede natuur en wonen, met dien verstande dat:
- het aantal wooneenheden niet meer mag bedragen dan 10;
- de bebouwing zowel vrijstaand als aaneen gebouwd gerealiseerd mag worden;
- de inhoud van één wooneenheid niet meer bedragen mag dan 1.000 m3;
- de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 12 m;
- er per 1,4 ha ontwikkelde natuur en/of landschappelijke inpassing één wooneenheid mag worden gerealiseerd,
mits:
a. de geluidsbelasting op de gevel niet meer bedraagt dan 48 dB;
b. een door burgemeester en wethouders goedgekeurd inrichtingsplan de basis vormt voor de ontwikkeling;
c. de ontwikkelingen geen negatieve gevolgen hebben voor de archeologie of dat er mitigerende maatregelen worden genomen om negatieve gevolgen voor de archeologie te voorkomen;
d. de wijziging geen negatief effect heeft op de milieusituatie van het aangrenzende agrarische bedrijf;
e. voorafgaande aan de uitvoering van de wijzigingsbevoegdheid onderzoek is verricht in het kader van de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998. De uitvoering van de wijzigingsbevoegdheid kan slechts plaatsvinden indien geen afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke waarden;
f. de bebouwing niet ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' plaatsvindt.
Artikel 4 Bedrijf - Jachtwerf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf – Jachtwerf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. jachthaven,
met daaraan ondergeschikt:
b. de verkoop en verbouw/afbouw van boten;
c. detailhandel, gerelateerd aan het genoemde in sub a;
met de daarbij behorende:
c. voorzieningen gerelateerd aan het genoemde in sub a waaronder in ieder geval een botenberging, onderhoudswerkplaats, kantoor, botenlift, ligplaatsen, mastenkraan, mastenberging, spuitplaats en loswal worden verstaan;
d. bouwwerken;
e. terreinen en erven;
f. wegen en paden.
4.2 Bouwregels
a. Ten aanzien van het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:
1. de gebouwen en de botenlift dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
2. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan aangegeven;
3. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 10 m en 15 m;
b. Ten aanzien van het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
1. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan 1;
2. de bouwhoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 8,5 m;
3. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3.
c. Indien de bestaande bebouwing op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan afwijkt van het bepaalde in lid 4.2, sub a en b, dan is de bestaande maatvoering maatgevend, mits deze maatvoering op een legale wijze tot stand is gekomen.
4.3 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening ten behoeve van het verruimen van het bebouwingspercentage van het bouwvlak tot maximaal 80%, met dien verstande dat:
- de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 15 m;
- de goothoogte niet meer mag bedragen dan 10 m, tenzij uit het beeldkwaliteitsplan blijkt dat een hogere goothoogte toelaatbaar is;
mits:
a. voorafgaand aan de uitvoering van de wijzigingsbevoegdheid onderzoek is verricht in het kader van de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 met name met betrekking tot de ecologische verbindingzones. De uitvoering van de wijzigingsbevoegdheid kan slechts plaatsvinden indien geen afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke waarden;
b. een zorgvuldige landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing wordt verkregen door middel van een beeldkwaliteitsplan;
c. de bedrijfsontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de archeologie of dat er mitigerende maatregelen worden genomen om negatieve gevolgen voor archeologie te voorkomen;
d. bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid een watertoets wordt uitgevoerd;
e. er geen verkeerstechnische problemen ontstaan;
f. de economische uitvoerbaarheid is gewaarborgd door middel van een exploitatieplan of –overeenkomst.
Artikel 5 Bedrijf - Agrarisch droogbedrijf
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Agrarisch droogbedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. mestverwerking-/korrelfabriek, alsmede het drogen, verwerken en bewaren van meststoffen;
b. ondergeschikte kantoorfunctie,
met de daarbij behorende:
c. bouwwerken;
d. terreinen en erven;
e. wegen en paden.
5.2 Bouwregels
a. Ten aanzien van het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:
1. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
2. de bouwhoogte van bouwwerken mag niet meer bedragen dan 4 m, tenzij anders is aangegeven;
3. de bouwhoogte van ondergeschikte bouwonderdelen (zoals schoorstenen) en de hoogte van silo's mogen niet meer bedragen dan de bestaande bouwhoogte op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.
b. Indien de bestaande bebouwing op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan afwijkt van het bepaalde in lid 5.2, sub a, dan is de bestaande maatvoering maatgevend, mits deze maatvoering op een legale wijze tot stand is gekomen.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2 ten behoeve van:
- het verhogen van de bouwhoogte van gebouwen, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 15 m;
- de bouw van een schoorsteen, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 70 m;
- het buiten het bouwvlak realiseren van duurzame technieken ten behoeve van het drogingsproces,
mits:
a. de milieusituatie wordt verbeterd;
b. het leefmilieu wordt verbeterd.
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening ten behoeve van de functie wonen, met dien verstande dat:
- niet meer dan 120 wooneenheden worden gerealiseerd;
- de inhoud van één wooneenheid niet meer bedraagt dan 600 m³ per woning;
- de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 30 m,
mits:
1. de geluidsbelasting op de gevel niet meer bedraagt dan 53 dB;
2. een zorgvuldige landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing wordt verkregen door middel van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd inrichtingsplan;
3. het bedrijf duurzaam beëindigd is;
4. bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid een watertoets wordt uitgevoerd;
5. voorafgaande aan de uitvoering van de wijzigingsbevoegdheid onderzoek is verricht in het kader van de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998. De uitvoering van de wijzigingsbevoegdheid kan slechts plaatsvinden indien geen afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke waarden;
6. de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid wordt afgestemd met het woonbeleid zoals dat is vastgelegd in de op dat moment van kracht zijnde Woonvisie Dronten, van de gemeente Dronten.
Artikel 6 Bos
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. bosbouw;
b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke waarden van het bosgebied;
c. het dagrecreatief medegebruik en het educatief medegebruik;
d. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein' voor sanitaire voorzieningen, groenvoorzieningen en standplaatsen voor kampeermiddelen met uitzondering van stacaravans,
met daaraan ondergeschikt:
e. infrastructurele voorzieningen;
f. openbare nutsvoorzieningen;
g. waterhuishoudkundige voorzieningen;
h. sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen water,
met de daarbij behorende:
i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2 Bouwregels
a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.
c. Ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein' gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan
3 m;
2. het bebouwde gedeelte mag niet meer dan 50 m2 van het bouwperceel bedragen.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
1. het aanbrengen van paden en/of andere oppervlakteverhardingen;
2. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het dagrecreatief medegebruik en/of het educatief medegebruik;
3. het ontgronden, afgraven, ophogen en/of egaliseren van de gronden;
4. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen;
5. het kappen en/of aanplanten van bomen.
b. Het sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
1. het normale onderhoud betreffen;
2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
c. De in sub a genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de ruimtelijke kwaliteiten van het terrein.
Artikel 7 Groen
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. groenvoorzieningen;
b. waterpartijen;
c. het beweiden van vee;
d. opslag en kantoor uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waterstaat - werkterrein';
e. algemene voorzieningen ten behoeve van de bestemming 'Wonen - 3' zoals ontvangstruimte en vergaderruimte uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - 1';
f. opslag ten behoeve van onderhoud en beheer van het park uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - 2';
h. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zwembad' is een zwembad toegestaan;
i. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘nutsvoorziening’ zijn nutsvoorzieningen toegestaan;
j. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen – bergingen’ zijn gebouwen ten behoeve van de uitvoering van de functies van het waterschap en het gebruik ten behoeve van particuliere bergingen toegestaan,
met de daarbij behorende:
k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.van de aanduiding 'tennisbaan' is een tennisbaan
7.2 Bouwregels
a. Op en in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, tenzij de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waterstaat - werkterrein', ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - 1', ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - 2', ter plaatste van de aanduiding ‘nutsvoorziening’ en ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen – bergingen’.
b. Op of in deze gronden geldt voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de volgende regel:
1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.
c. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waterstaat - werkterrein' gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte van bouwwerken mag niet meer dan 4 m bedragen;
2. de oppervlakte van de bouwwerken mag niet meer dan 1.250 m2 bedragen.
d. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - 1' gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan 6 m;
2. de oppervlakte van de bebouwing mag niet meer bedragen dan
120 m2.
e. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - 2' gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan 4 m;
2. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 60 m2.
f. Ter plaatse van de aanduiding ‘nutsvoorziening’ geldt de volgende regel:
1. de bouwhoogte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m;
g. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen – bergingen’ geldt de volgende regel:
1. de bouwhoogte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan 4 m.
7.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt in elk geval begrepen het gebruik van de gronden ten behoeve van parkeren.
7.4 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 7.3 ten behoeve van parkeren ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - ontheffingsgebied', met dien verstande dat:
a. het parkeerterrein landschappelijk wordt ingepast;
b. er geen negatieve effecten zijn voor de in het gebied aanwezige natuurwaarden;
c. er compensatie plaatsvindt in het kader van de Boswet;
d. het terrein ontsloten wordt via de bestaande ontsluitingswegen.
7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren, van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren ter plaatse van de aanduidingen 'tennisbaan’ en ‘zwembad':
1. het verwijderen en aanbrengen van verhardingen.
b. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren, van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
1. het kappen en/of aanplanten van bomen.
c. Het in sub a en sub b vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
1. het normale onderhoud betreffen;
2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
d. De in sub a en sub b genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de ruimtelijke kwaliteiten van het terrein.
Artikel 8 Verkeer
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. (ontsluitings)wegen;
b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van verkeer – fietsenstalling’ is een fietsenstalling toegestaan;
c. paden;
d. bruggen, dammen en/of duikers;
e. viaducten en/of tunnels;
f. sloten, bermen en beplanting;
g. parkeervoorzieningen,
met de daarbij behorende:
h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
8.2 Bouwregels
a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, tenzij de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van verkeer – fietsenstalling’.
b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
1. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer dan 15 m bedragen.
c. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van verkeer - fietsenstalling’ geldt de volgende regel:
1. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 2,5 m.
Artikel 9 Water
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. water en/of waterstaatkundige doeleinden;
b. vervoer te water en de recreatievaart;
c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘sluis’ zijn de gronden bestemd voor een sluis,
met de daarbij behorende bouwwerken, zoals:
d. aanlegsteigers;
e. duikers;
f. stuwen;
g. oeverbeschermingen.
9.2 Bouwregels
a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, tenzij de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding ‘sluis’;
b. Ter plaatse van de aanduiding ‘sluis’ geldt de volgende regel:
1. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 4 m.
c. Op of in deze gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde en andere werken worden uitgevoerd, mits dit ten behoeve van waterstaatkundige doeleinden plaatsvindt. De bouwhoogte van deze bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 10 m.
Artikel 10 Water - Waterkering
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water - Waterkering' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. werken ten behoeve van de waterkering;
b. het behoud van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gemaal' zijn de gronden bestemd voor het gemaal en de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen;
d. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘sluis’ zijn de gronden bestemd voor een sluis;
e. verkeer,
alsmede in beperkte mate voor:
f. wegen en paden;
g. het extensief agrarisch medegebruik;
h. het dagrecreatief medegebruik,
met de daarbij behorende:
i. terreinen;
j. water;
k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
10.2 Bouwregels
a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, tenzij de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduidingen ‘gemaal’ en ‘sluis’.
b. Ter plaatse van de aanduiding ‘gemaal’ gelden de volgende regels:
1. het aantal gebouwen mag niet meer bedragen dan 1;
2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 20 m.
c. Ter plaatse van de aanduiding ‘sluis’ geldt de volgende regel:
1. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 4 m.
d. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
1. de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 10 m bedragen.
10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
1. het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van dijken en aarden wallen;
2. het kappen en/of aanplanten van bomen;
3. het dempen en graven van waterlopen;
4. het verwijderen en aanbrengen van verhardingen, waaronder wegen en paden.
b. Het sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
1. het normale onderhoud betreffen;
2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
c. De sub a genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de ruimtelijke kwaliteiten van het terrein.
Artikel 11 Wonen - 1
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen;
b. beroep aan huis,
met de daarbij behorende:
c. bouwwerken;
d. terreinen en erven.
11.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
1. de gebouwen worden uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd;
2. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’;
3. de oppervlakte van de woningen mag niet meer bedragen dan 110 m²;
4. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 8 m;
5. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m;
6. de woningen dienen vrijstaand te worden gebouwd;
7. de afstand van de bebouwing tot de erfgrens mag niet minder bedragen dan 1 m, tenzij het de navolgende adressen betreft, in welke gevallen de afstand niet minder dan 3 m mag bedragen:
- Boslaan 67, 67a t/m 107
8. de dakhelling van bebouwing mag minimaal 35° en maximaal 55° bedragen, tenzij de dakhelling in de bestaande situatie een andere waarde bedraagt dan is de dakhelling op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan van toepassing.
b. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
1. aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en overkappingen worden uitsluitend in een bouwvlak gebouwd;
2. bijgebouwen en overkappingen zijn uitsluitend toegestaan indien deze zijn aangebouwd aan het hoofdgebouw;
3. aan het hoofdgebouw gebouwde overkappingen en bijgebouwen zijn uitsluitend achter de voorgevel toegestaan;
4. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en overkappingen zal per woning ten hoogste 60 m2 bedragen, mits ten minste 50% van het oppervlakte van het bouwperceel onbebouwd blijft;
5. de afstand van aan- en uitbouwen en aan het hoofdgebouw gebouwde bijgebouwen en overkappingen tot de zijdelingse perceelsgrens zal minimaal 1 meter bedragen, tenzij het de navolgende adressen betreft, in welke gevallen een minimale afstand van 3 meter is vereist: Boslaan 67, 67a t/m 107;
6. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aan het hoofdgebouw gebouwde bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 3 m.
c. Voor het bouwen van erkers gelden de volgende regels:
1. de breedte van de erker mag niet meer bedragen dan 2/3 van de breedte van de voorgevel;
2. de diepte van de erker mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
3. de hoogte van de erker mag niet meer bedragen dan de vloer van de eerste verdieping van de woning.
d. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan
2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel niet meer dan 1 m mag bedragen;
2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
e. Indien de bestaande bebouwing op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan afwijkt van het bepaalde in lid 11.2, sub a, b, c en d dan is de bestaande maatvoering maatgevend, mits deze maatvoering op een legale wijze tot stand is gekomen.
11.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
a. een goede woonsituatie;
b. de verkeersveiligheid;
c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
11.4 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
-
lid 11.2 sub b onder 1 voor het toestaan dat aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak worden gerealiseerd, mits er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken en/of aan het straat- en bebouwingsbeeld;
-
lid 11.2 sub b onder 6 voor het toestaan dat een grotere goothoogte wordt gerealiseerd tot maximaal de goothoogte van het hoofdgebouw, mits het bouwkundige en/of functionele onderscheid ten opzichte van het hoofdgebouw behouden blijft en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken en/of aan het straat- en bebouwingsbeeld.
11.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt in elk geval begrepen het gebruik van gedeelten van de woning voor het uitoefenen van beroep aan huis, indien:
1. de hieruit voortvloeiende activiteiten vergunningplichtig zijn in het kader van de milieuwetgeving;
2. het beroep niet wordt uitgeoefend door de bewoner van de woning;
3. de oppervlakte meer bedraagt dan 40% van het vloeroppervlak van de woning;
4. de oppervlakte meer dan 60 m² bedraagt;
5. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
6. horeca en detailhandel plaatsvinden.
11.6 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 11.1 ten behoeve van het uitoefenen van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zoals genoemd in bijlage 1 'Bedrijvenlijst', of die naar aard en invloed op de omgeving hiermee vergelijkbaar zijn, mits:
a. de hieruit voortvloeiende activiteiten niet vergunningplichtig zijn in het kader van de milieuwetgeving;
b. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 40% van het vloeroppervlak van de woning met een maximum van 60 m²;
c. de activiteit uitgeoefend wordt door in ieder geval de bewoner van de woning;
d. parkeren op eigen erf plaatsvindt, indien dit niet mogelijk is mag de parkeerdruk in de naast omgeving als gevolg van de voorgenomen activiteit niet onevenredig toenemen;
e. geen horeca en detailhandel plaatsvinden.
Artikel 12 Wonen - 2
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen -2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen;
b. beroep aan huis,
met de daarbij behorende:
c. bouwwerken;
d. terreinen en erven.
12.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
1. de gebouwen worden uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd;
2. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’;
3. het aantal aaneen te bouwen hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan twee;
4. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 7 m;
5. de inhoud van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan
750 m³, tenzij de bestaande inhoud meer bedraagt, in welk geval de inhoud niet meer mag bedragen dan 110% van de bestaande inhoud;
6. de dakhelling van een hoofdgebouw minimaal 35° bedraagt en maximaal 60° bedraagt.
b. Voor het bouwen van bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
1. bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen zullen achter de naar de weg gekeerde gevels van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd;
2. aan- en uitbouwen en overkappingen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
3. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en aan het hoofdgebouw gebouwde overkappingen per woning mag niet meer dan 60 m² bedragen, mits ten minste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel onbebouwd blijft;
4. de goothoogte mag niet meer dan 3,5 m bedragen;
5. de bouwhoogte mag niet meer dan 8 m bedragen;
6. de dakhelling mag niet meer dan 60° bedragen.
c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. de oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag, voorzover gebouwd vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, dan wel het verlengde daarvan, niet meer dan 2 m2 bedragen;
2. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 5 m bedragen;
3. de afstand van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot de niet naar de weg gekeerde grenzen van het bestemmingsvlak mag niet minder dan 10 m bedragen.
d. Indien de bestaande bebouwing op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan afwijkt van het bepaalde in lid 12.2, sub a, b en c dan is de bestaande maatvoering maatgevend, mits deze maatvoering op een legale wijze tot stand is gekomen.
12.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
a. een goede woonsituatie;
b. de verkeersveiligheid;
c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
12.4 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 12.2 sub a onder 6 en lid 12.2 sub b onder 6 en toestaan dat de dakhelling van hoofd- en bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen worden verhoogd tot ten hoogste 80°, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
12.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt in elk geval begrepen:
a. het gebruik van gedeelten van de woning voor het uitoefenen van beroep aan huis, indien:
1. de hieruit voortvloeiende activiteiten vergunningplichtig zijn in het kader van de milieuwetgeving;
2. het beroep niet wordt uitgeoefend door de bewoner van de woning;
3. de oppervlakte meer bedraagt dan 40% van het vloeroppervlak van de woning;
4. de oppervlakte meer dan 60 m2 bedraagt;
5. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
6. horeca en detailhandel plaatsvinden.
b. het gebruik van een woonhuis voor meer dan één woning;
c. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
d. het gebruik van gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatieve doeleinden.
12.6 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 12.1 ten behoeve van het uitoefenen van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zoals genoemd in bijlage 1 'Bedrijvenlijst', of die naar aard en invloed op de omgeving hiermee vergelijkbaar zijn, mits:
a. de hieruit voortvloeiende activiteiten niet vergunningplichtig zijn in het kader van de milieuwetgeving;
b. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 40% van het vloeroppervlak van de woning met een maximum van 60 m2;
c. de activiteit uitgeoefend wordt door in ieder geval de bewoner van de woning;
d. parkeren op eigen erf plaatsvindt, indien dit niet mogelijk is mag de parkeerdruk in de naast omgeving als gevolg van de voorgenomen activiteit niet onevenredig toenemen;
e. geen horeca en detailhandel plaatsvinden.
Artikel 13 Wonen - 3
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen;
met de daarbij behorende:
b. bouwwerken;
c. terreinen en erven.
13.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
1. de gebouwen worden uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd;
2. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan aangegeven ter plaatse van aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’;
3. de oppervlakte van de woningen, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen, mag niet meer bedragen dan 55 m²;
4. de bouwhoogte mag niet meer bedragen 5,5 m;
5. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 m, tenzij de zijde van het gebouw is gelegen ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' dan mag de goothoogte niet meer bedragen dan 2,5 m;
6. de dakhelling mag niet minder bedragen dan 20° en niet meer bedragen dan 30°.
b. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen gelden de volgende regels:
1. er mogen uitsluitend aan- en uitbouwen gebouwd worden aan de zijde welke parallel loopt aan de zijde ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn', oftewel de achterzijde van de woning;
2. de gezamenlijke oppervlakte per woning mag niet meer dan 20 m² bedragen;
3. de zijdelingse afstand tot de perceelsgrens mag niet minder dan 1 m bedragen;
4. de goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen;
5. de dakhelling van aan- en uitbouwen mag niet minder dan 20° en niet meer dan 30° bedragen, met dien verstande dat de dakhelling niet van toepassing is op een serre.
c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan
2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erfafscheidingen welke zijn gelegen voor de gronden ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' niet meer dan 1 m mag bedragen;
2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
d. Indien de bestaande bebouwing op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan afwijkt van het bepaalde in lid 13.2, sub a, b en c dan is de bestaande maatvoering maatgevend, mits deze maatvoering op een legale wijze tot stand is gekomen.
13.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
a. een goede woonsituatie;
b. de verkeersveiligheid;
c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
13.4 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 13.2 sub b onder 4 voor het toestaan dat een grotere goothoogte wordt gerealiseerd tot maximaal de goothoogte van het hoofdgebouw, mits het bouwkundige en/of functionele onderscheid ten opzichte van het hoofdgebouw behouden blijft en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken en/of aan het straat- en bebouwingsbeeld.
Artikel 14 Waarde – Archeologie 3
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden.
14.2 Bouwregels
-
Op de in lid 14.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende bestemming worden gebouwd, mits op basis van archeologisch onderzoek is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden niet worden geschaad.
-
het bepaalde in sub a is niet van toepassing op:
-
aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen die betrekking hebben op plangebieden die niet groter zijn dan 500 m2;
-
aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen die betrekking hebben op bodemingrepen welke minder diep zijn dan 40 cm -mv.
-
14.3 Afwijken van de bouwregels
-
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 14.2 sub a ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende bestemming, indien is gebleken dat het oprichten van het bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning wordt gevraagd, niet zal leiden tot een verstoring van archeologische waarden;
-
De omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld. Dit rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de archeologische beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en –criteria.
-
Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kan het bevoegd gezag een afwijking bij een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde in lid 15.2 sub a, indien aan de vergunning een, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
-
de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
-
14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
-
In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige of verwachte archeologische waarden, is het verboden op of in de gronden als bedoeld in lid 14.1 zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
-
het ophogen en ontgraven van de bodem;
-
het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
-
het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
-
het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
-
het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
-
het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van inwerkingtreding van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
-
het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
-
het aanleggen van bos of boomgaard;
-
het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
-
het scheuren van grasland;
-
het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.
-
-
Sub a is niet van toepassing op:
-
werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
-
werken of werkzaamheden die betrekking hebben op plangebieden die niet groter zijn dan 500 m2;
-
werken of werkzaamheden die betrekking hebben op bodemingrepen welke minder diep zijn dan 40 cm -mv.
-
-
De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden kan slechts worden verleend, indien:
-
door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind; en
-
vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate blijkt dat:
-
de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
-
er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
-
de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.
-
-
-
Voor zover de in sub a genoemde werken en werkzaamheden kunnen leiden tot onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde in sub g indien aan de vergunning een of een combinatie van de volgende voorschriften wordt verbonden:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988; of
-
de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
-
-
Het in sub a gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:
-
in het kader van archeologisch vooronderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe erkende partij;
-
waar mee is of mag worden begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
-
-
Alvorens een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden te verlenen als bedoeld in sub a, wint het bevoegd gezag advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.
14.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen in die zin dat de bestemming ‘Waarde – Archeologie 3’ kan worden gewijzigd, indien uit deskundig archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden.
Artikel 15 Waarde - Archeologie 4
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie 4’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden.
15.2 Bouwregels
-
Op de in lid 15.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende bestemming worden gebouwd, mits op basis van archeologisch onderzoek is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden niet worden geschaad.
-
het bepaalde in sub a is niet van toepassing op:
-
aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen die betrekking hebben op plangebieden die niet groter zijn dan 1,7 hectare;
-
aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen die betrekking hebben op bodemingrepen welke minder diep zijn dan 100 cm -mv.
-
15.3 Afwijken van de bouwregels
-
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 15.2 sub a ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende bestemming, indien is gebleken dat het oprichten van het bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning wordt gevraagd, niet zal leiden tot een verstoring van archeologische waarden;
-
De omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld. Dit rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de archeologische beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en –criteria.
-
Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kan het bevoegd gezag een afwijking bij een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde in lid 15.2 sub a, indien aan de vergunning een, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
-
de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
-
15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
-
In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige of verwachte archeologische waarden, is het verboden op of in de gronden als bedoeld in lid 15.1 zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
-
het ophogen en ontgraven van de bodem;
-
het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
-
het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
-
het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
-
het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
-
het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van inwerkingtreding van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
-
het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
-
het aanleggen van bos of boomgaard;
-
het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
-
het scheuren van grasland;
-
het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.
-
-
Sub a is niet van toepassing op:
-
werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
-
werken of werkzaamheden die betrekking hebben op plangebieden die niet groter zijn dan 1,7 hectare;
-
werken of werkzaamheden die betrekking hebben op bodemingrepen welke minder diep zijn dan 100 cm -mv.
-
-
De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden kan slechts worden verleend, indien:
-
door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en
-
vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate blijkt dat:
-
de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
-
er geen archeologische waarden aanwezig zijn, of
-
de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.
-
-
-
Voor zover de in sub a genoemde werken en werkzaamheden kunnen leiden tot onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde in sub g indien aan de vergunning een of een combinatie van de volgende voorschriften wordt verbonden:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988; of
-
de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
-
-
Het in sub a gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:
-
in het kader van archeologisch vooronderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe erkende partij;
-
waar mee is of mag worden begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
-
-
Alvorens een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden te verlenen als bedoeld in sub a, wint het bevoegd gezag advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.
15.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen in die zin dat de bestemming ‘Waarde – Archeologie 4’ kan worden gewijzigd, indien uit deskundig archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden.
Artikel 16 Waarde – Ecologische verbindings-zone
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Ecologische verbindingzone’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud en ontwikkeling van ecologische verbindingszones en de daarbij behorende natuurwaarden zoals waterlopen, natuurvriendelijke oevers, ruigten en struwelen.
16.2 Bouwregels
-
Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan;
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt de volgende regel:
-
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2 m.
-
Artikel 17 Waterstaat – Bescherming waterkering
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waterstaat – Bescherming waterkering’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een strook ten behoeve van de bescherming en verbetering van het doelmatig en veilig functioneren van de nabijgelegen waterkering.
17.2 Bouwregels
Het bouwen van bouwwerken is niet toegestaan.
17.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 17.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, met dien verstande dat:
-
het belang van de waterkering niet onevenredig wordt geschaad;
-
het bevoegd gezag vooraf advies heeft ingewonnen bij het waterschap.