Afdrukken

 

5. Randvoorwaarden en onderzoek

 

5.1 Inleiding

Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuw bestemmingsplan ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij speelt de uitvoerbaarheid op basis van milieuaspecten als geluid, bodem en hinder van bedrijven een rol, evenals water, archeologie en flora en fauna. Tevens moet worden aangetoond dat het plan economisch uitvoerbaar is, waartoe wordt verwezen naar hoofdstuk 7 van deze toelichting.

De uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan is dan ook getoetst op bovengenoemde aspecten. Dit hoofdstuk geeft de resultaten hiervan weer.

 

5.2 Milieuaspecten

 

5.2.1 Bodem

De bodem is van belang voor de mens. Landbouw, wonen, infrastructuur, natuur en recreatie zijn mogelijk dankzij de "diensten" die de bodem levert. Ecosystemen staan aan de basis van die diensten. Uitstoot van schadelijke stoffen en een niet duurzaam bodemgebruik hebben invloed op de kwaliteit van de bodem. Ook de mens kan daardoor risico’s lopen.

Het doel van de provincie is dat in 2030 geen Gelderse inwoners meer in hun woonomgeving worden blootgesteld aan ernstige bodemverontreinigingen. Dit is conform het landelijke bodemsaneringsbeleid. De provincie geeft voorrang aan het schoonmaken van locaties in woongebieden en grondwaterbeschermingsgebieden. Gedeputeerde Staten van de provincie zullen alleen in uitzonderlijke gevallen de sanering zelf ter hand nemen. Zij willen hun budget in de toekomst vooral inzetten voor financiële bijdragen aan derden om zo de bodemsanering een impuls te geven. Het is de bedoeling dat de markt een groot deel van de saneringen financiert, op momenten dat er ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden op de locaties.

 

De gemeenten in Gelderland hebben samen met de provincie alle verdachte locaties in Gelderland in beeld gebracht. Daarnaast kunnen er bij de gemeenten nog meer of andere locaties bekend zijn dan die bij de provincie bekend zijn. Dat komt doordat de provincie alleen betrokken wordt bij een verontreiniging als uit onderzoek blijkt dat deze verontreiniging (vermoedelijk) ernstig is. Voor niet-ernstige verontreinigingen is de geldende gemeentelijke regelgeving van toepassing. De provinciale inventarisatiekaart bodemverontreiniging - samengesteld op basis van archiefonderzoek naar historisch gebruik van het gebied of uitgevoerde onderzoeken bekend bij de provincie - geeft in het plangebied verdachte en/of (voormalig) verontreinigde locaties weer.

 [image]

Mogelijk verontreinigde locaties in plangebied, waarbij de gele gebieden mogelijk verontreinigd en blauw waarschijnlijk niet verontreinigd zijn (Kaart historisch bodembestand provincie Gelderland, 2009)

 

Daar waar de bestaande bebouwing en functies in dit bestemmingsplan worden vastgelegd, is geen verkennend bodem- en grondwateronderzoek noodzakelijk. Bij eventuele bebouwingsuitbreidingen, die binnen de beheerskaders van dit bestemmingsplan mogelijk zijn, is via de bouwverordening in het kader van de bouwvergunningverlening zorggedragen voor een goede bodemkwaliteit. In principe is altijd een bodemonderzoek nodig bij vergunningplichtige bouwwerken die als verblijfsruimte(n) gebruikt gaan worden. Minimaal moet een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd worden. In de regel moet een bodemonderzoek worden uitgevoerd als de voorgenomen ontwikkeling een nieuwbouw woning betreft of een bedrijf met verblijfsruimte(n) en nieuwbouw, aan- of uitbouw bij bouwwerken die voor 1970 gebouwd zijn.

 

Van het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek kan geheel of gedeeltelijk vrijstelling worden verleend, als bij de gemeente reeds bruikbare historische informatie beschikbaar is. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als in een periode van minder dan twee jaar geleden daadwerkelijk een bodemonderzoek is uitgevoerd en sindsdien op het terrein geen bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden. Deze vrijstelling geldt alleen voor nieuwbouwwoningen en bedrijven.

 

Voorgaande geldt niet voor de nieuw te ontwikkelen locaties in onderhavig bestemmingsplan. Voor de locaties waaraan een wijzigingsbevoegdheid is toegekend, moet de haalbaarheid van de ontwikkeling in ieder geval in het op te stellen wijzigingsplan zijn aangetoond.

 

 

5.2.1.1 Historisch bodemonderzoek

Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is door de afdeling Bouwen, Milieu & Monumenten een historisch onderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt dat er in het plangebied verschillende potentiële bodemverontreinigingen voorkomen. Ook zijn delen van het plangebied nog niet onderzocht. Bij planuitwerking zal middels verder bodemonderzoek de omvang van de verschillende verontreinigingen worden vastgesteld en de kwaliteit van de bodem op de nog niet onderzochte delen moeten worden bepaald. De uitkomsten van de bodemonderzoeken worden getoetst aan

het van toepassing zijnde milieukwaliteitprofiel.

 

Voor meer informatie over het historisch onderzoek wordt verwezen naar de bijlagen.

 

5.2.2 Geluid

De mate waarin het geluid veroorzaakt door het (spoor) wegverkeer het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Voor wegverkeer stelt de wet dat in principe de geluidsbelasting op geluidsgevoelige functies de voorkeurgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. Voor spoorwegverkeer mag de voorkeurgrenswaarde van 55 dB niet worden overschreden. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle (spoor) wegen op een bepaalde afstand van de geluidsgevoelige functie(s).

 

In het kader van de Wgh is voor het beheersgerichte deel van dit bestemmingsplan geen akoestisch onderzoek noodzakelijk voor onderhavig bestemmingsplan. Binnen dit conserverende deel worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt.

 

Op aan aantal ontwikkelingslocaties zal woningbouw worden gerealiseerd. In dat geval moet worden aangetoond dat aan de geldende normen wordt voldaan. De nieuwe woningen worden in dit bestemmingsplan via een nader op te stellen wijzigingsplan mogelijk gemaakt. Voor deze ontwikkelingen moet de haalbaarheid ten tijde van het opstellen van het wijzigingsplan bekend zijn.

 

5.2.2.1 akoestisch onderzoek

De gemeente Tiel heeft in het kader van de voorziene ontwikkelingen een akoestisch onderzoek uit laten voeren. Doel van dit onderzoek is om na te gaan of er akoestische belemmeringen zijn c.q. de beoogde ontwikkelingen binnen de grenswaarden uit de Wet geluidhinder mogelijk zijn. De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt zijn:

  • Aanleg van twee nieuwe wegen:

  • Spoorparallel West: tussen de provinciale weg N834 en de Spoorstraat;

  • Spoorparallel Oost: tussen het Hasselmanplein en de Predikbroederweg (via Lingeweide, Het Talud).

  • Wijziging van een aantal wegen en kruisingen:

  • Rotonde N834/Spoorparallel West;

  • Kruising Spoorstraat, Teisterbantlaan, Papesteeg;

  • constructie Hasselmanplein.

  • Realiseren van geluidsgevoelige bestemmingen (woningen):

  • locatie Lingehoven (tussen Lingeweide/Het Talud en spoorlijn);

  • locatie Spoorstraat (Veilingterrein);

  • locatie Ter Navolging (tussen begraafplaats en spoorlijn);

  • locatie Siependaal/Kennedylaan (oostelijk van R.O.C. Rivierenlandcollege);

  • locatie Kwelkade (terrein Aldi);

  • Uitbreiding/wijziging van geluidsgevoelige bestemmingen:

  • uitbreiding Lingecollege aan de Heiligestraat.

 

Uit dit onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd. Binnen het plangebied worden wel voorkeursgrenswaarden overschreden, maar nergens de maximale grenswaarden. Welke maatregelen er moeten worden getroffen en of hogere grenswaarden nodig zijn, zal te zijner tijd bij de uitwerking van de plannen (opstellen wijzigingsplan) worden onderzocht.

 

5.2.3 Bedrijven en milieuzonering

Een doel van de ruimtelijke ordening en het milieubeleid is het handhaven en verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving. In een bestemmingsplan wordt daarom onder andere ingezet op de milieuzonering van bedrijfsfuncties. Dit betreft het verantwoord vastleggen van de milieuhygiënische situatie in het plangebied. Het gaat erom dat voldoende ruimtelijke scheiding is tussen enerzijds milieubelastende inrichtingen en bedrijven en anderzijds milieugevoelige functies als wonen.

 

Bij de milieuzonering wordt gebruikt gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde ‘Bedrijven en Milieuzonering’. Een kwalificatie van de bedrijfsfuncties in het plangebied vindt plaats op basis van de Staat van bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in voornoemde VNG-uitgave. Per milieuaspect (geur, stof, geluid, gevaar, lucht-, water- en bodemverontreiniging, verkeersaantrekkende werking en visuele hinder) is in deze brochure voor inrichtingen een afstand genoemd, welke tot de dichtstbijzijnde milieugevoelige bebouwing in beginsel in acht moet worden genomen. Zonering op basis van de VNG-methode gebeurt aan de hand van een categorie-indeling. Bedrijven zijn in categorieën ingedeeld, waarbij de categorie is gekoppeld aan een afstand die aangehouden dient te worden tot gevoelige functies. Bepalend is de afstand van het meest hinderlijke milieuaspect, hetgeen resulteert in de zogenaamde grootste afstand. De grootste afstand is de afstand, die tenminste in acht dient te worden genomen ten opzichte van een rustige woonwijk. Binnen de grootste afstanden dient te worden afgewogen in hoeverre de functies passend zijn ten opzichte van elkaar. Uit specifiek milieuonderzoek in het kader van het milieuvergunningtraject kan blijken dat de grootste afstand voor het betreffende bedrijf kleiner is dan op basis van de VNG-lijst is aangegeven, bijvoorbeeld door de omvang en/of aard van de activiteiten en/of technische vooruitgang.

 

De indicatieve richtafstanden kunnen op basis van een gebiedskwalificatie, waarbij sprake is van een functiemenging, worden gereduceerd. Dit betreft het zogenaamde gemengde gebied.

 

5.2.3.1 Situatie plangebied

Voor het plan is gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven in en in de omgeving van het plangebied. Op basis van de bedrijfsactiviteiten kunnen de bedrijven overlast veroorzaken voor milieugevoelige functies, zoals wonen. Binnen het plangebied is – in aansluiting op het provinciale beleid – maximaal milieucategorie 2 aanvaardbaar. Voor bedrijven in milieucategorie 1 geldt een grootste afstand van 0 of 10 meter en voor bedrijven in milieucategorie 2 geldt een grootste afstand van 30 meter. De bedrijvigheid en andere functies in het woongebied zijn bestemd, conform de feitelijke situatie.

Daar waar bedrijven in hogere categorieën reeds aanwezig zijn, zijn deze specifiek bestemd door middel van een nadere aanduiding binnen de bestemming Bedrijf.

 

Voor de bestaande bedrijven en gevoelige functies in het plangebied geldt dat de onderlinge afstanden tussen de bestaande functies niet met dit bestemmingsplan worden gewijzigd. Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe mogelijkheden voor bedrijven. De bestaande bedrijven in het plangebied waren op basis van het geldende planologisch regime reeds toegestaan. Deze bedrijven zijn planologisch ingepast in onderhavig bestemmingsplan. Voor deze bestaande bedrijven is de milieuhinder voor gevoelige functies geregeld via de Wet milieubeheer (milieuvergunning of AMvB). Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die de bedrijven beperken in de bestaande bedrijfsvoering. Eventuele ontwikkelingsmogelijkheden van de bedrijven zijn, door strakke bestemmingsgrenzen en specifieke aanduidingen, wel aan banden gelegd.

 

Conclusie

De bestaande bedrijven zijn door middel van een aanduiding op de verbeelding mogelijk gemaakt. De mate van hinder geproduceerd door deze bedrijven is vastgelegd in milieuvergunningen. Het aspect bedrijvigheid vormt hiermee geen belemmering voor de haalbaarheid van het beheersgerichte deel van voorliggend plan.

Ter plaatse van een aantal ontwikkelingslocaties is voorzien in milieugevoelige functies, waaronder de woonfunctie. Deze ontwikkelingslocaties bevinden zich op voldoende afstand van bedrijven met hogere milieucategorieën, die zijn geconcentreerd op het bedrijventerrein Papesteeg. Eventuele lichtere bedrijvigheid in de directe omgeving van deze locaties heeft geen hinder voor de te realiseren gevoelige functies tot gevolg. Bovendien is ter plaatse van de ontwikkelingslocaties veelal een gemengd gebied voorzien met woningen, lichte bedrijvigheid en maatschappelijke voorzieningen. Binnen deze gemengde gebieden kunnen hinderafstanden worden gereduceerd. Nieuwe gevoelige (woon)functies kunnen op basis van onderhavig bestemmingsplan enkel worden gerealiseerd met een wijzigingsplan. Hoewel deze ontwikkelingen op dit moment haalbaar worden geacht, komt de haalbaarheid voor het aspect bedrijvigheid, aan de hand van het concrete initiatief, in het op te stellen wijzigingsplan opnieuw aan bod.

Voor wat betreft het aspect geur wordt verwezen naar de volgende paragraaf.

 

5.2.4 Geurhinder

Ter plaatse van het perceel Papesteeg 91 is een bedrijf gevestigd, dat een geurcontour over een deel van het plangebied Tiel West tot gevolg heeft. Het betreft het bedrijf Kemira Chemsolutions B.V.. Ten behoeve van de ontwikkeling van het Veilingterrein, waarbij onder andere de geurgevoelige functie wonen is voorzien, is deze geurcontour ter plaatse verkleind. In het geurbeleid is aangegeven dat de geurcontour waarbinnen geen nieuwe geurgevoelige objecten mogen worden gerealiseerd, evenwijdig aan een aantal wegen is gelegd. Dit om de handhaving hierop ter vergemakkelijken. Omdat de Spoorstraat verlegd gaat worden bij de ontwikkeling van het Veilingterrein, is de geurzone in dit bestemmingsplan evenwijdig aan deze nieuwe weg gelegd. Ten behoeve van de ontwikkeling van het Veilingterrein, vooruitlopend op het toekomstig verdwijnen van het geurhinder veroorzakende bedrijf, accepteert de gemeente een grotere geurhinder ter plaatse van het Veilingterrein.

 

De geurcontour is op de verbeelding behorende bij onderhavig bestemmingsplan opgenomen. Met de bijbehorende regeling is gewaarborgd dat binnen deze geurcontour geen nieuwe geurgevoelige objecten mogen worden gerealiseerd.

 

Geconcludeerd wordt dat het aspect geur geen belemmering vormt voor de haalbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

 

5.2.5 Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin ter bescherming van mens en milieu onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht (o.a. fijn stof en stikstofdioxide) zijn vastgesteld.

De wet stelt bij een (dreigende) grenswaardenoverschrijding aanvullende eisen en beperkingen voor ruimtelijke plannen die ‘in betekenende mate’ (IBM) leiden tot verslechtering van de luchtkwaliteit of ‘gevoelige bestemmingen’ binnen onderzoekszones van provinciale- en rijkswegen. Daarnaast moet uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening afgewogen worden of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het plan ‘niet in betekende mate’ (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

 

Voor het consoliderende deel geldt dat in het kader van dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen of uitbreidingen mogelijk worden gemaakt, die leiden tot een verbetering of verslechtering van de luchtkwaliteit. Het bestemmingsplan is hier beheersgericht en leidt hierdoor niet tot een wijziging in de verkeersaantrekkende werking. Bovendien blijkt uit de “Rapportage luchtkwaliteit 2006” van de gemeente Tiel dat er geen overschrijdingen in het plangebied zijn voor wat betreft stikstofdioxide en fijn stof. Zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt de luchtkwaliteit geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

 

Voorgaande geldt niet voor de nieuw te ontwikkelen locaties in onderhavig bestemmingsplan. Voor de locaties waaraan een wijzigingsbevoegdheid is toegekend, moet de haalbaarheid van de ontwikkeling in ieder geval in het op te stellen wijzigingsplan zijn aangetoond.

 

5.2.5.1 onderzoek

Ten behoeve van het bestemmingsplan Tiel West is onderzocht of aan de normen voor luchtkwaliteit uit de Wet milieubeheer wordt voldaan. Het onderzoek richt zich op de nieuw aan te leggen ontsluitingswegen langs het spoor, de Spoorparallel-West en -Oost en het wegvak Papesteeg- Prinses Beatrixlaan waar de verkeersintensiteit zal gaan toenemen. Het onderzoek beperkt zich tot stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Andere stoffen uit bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn in dit kader niet relevant.

 

Uit het onderzoek kan worden geconcludeerd dat aan de luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer wordt voldaan. Er zijn derhalve geen belemmeringen voor het bestemmingsplan op het punt van luchtkwaliteit.

 

Voor meer informatie wordt verwezen naar de bijlagen.

 

5.2.6 Externe veiligheid

 

5.2.6.1 Algemeen

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, LPG-vulpunt) en de mobiele bronnen (transport van gevaarlijke stoffen).

 

Binnen het plangebied bevinden zich geen stationaire bronnen. Wel liggen er grenzend aan het plangebied stationaire bronnen die invloed hebben op het plangebied. Met betrekking tot mobiele bronnen is het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Waal relevant voor dit bestemmingsplan. Over de spoorlijn Utrecht-Tiel vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Over enkele wegen vindt wel vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Dit vervoer is echter zo gering, dat het risico niet relevant is. In de nabijheid van het plangebied bevindt zich geen hogedruk buisleiding.

 

5.2.6.2 Regelgeving

Stationaire bronnen

Op stationaire bronnen is het Besluit externe veiligheid voor inrichtingen (Bevi) van toepassing. Hierin is bepaald dat relevante ruimtelijke plannen getoetst moeten worden aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

 

Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. In een nieuwe situatie bedraagt de norm voor kwetsbare objecten (zoals woningen), de kans van 1 op 1 miljoen. Dit wordt aangegeven met een zogenaamde 10-6 contour. Nieuwe kwetsbare objecten zijn binnen deze contour niet toegestaan. Voor beperkt kwetsbare objecten (zoals bedrijven waarin weinig personen aanwezig zijn) geldt de 10-6 contour als richtwaarde.

 

Het groepsrisico is een maat om de kans weer te geven dat een incident met een groep dodelijke slachtoffers voorkomt. Het gebied waarbinnen het groepsrisico dient te worden beschouwd is het invloedsgebied. Aan het groepsrisico zijn geen normen verbonden. Wel noemt het Bevi een oriënterende waarde, deze dient als ijkpunt. Een toename van het groepsrisico dient verantwoord te worden. Het gaat daarbij uiteindelijk om een bestuurlijke afweging van de risico’s tegen de maatschappelijke baten en kosten van een (risicovolle) activiteit.

 

Mobiele bronnen

In de ‘circulaire vervoer gevaarlijke stoffen’ zijn normen gesteld voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Door de Rijksoverheid wordt gewerkt aan het opstellen van het zogenaamde ‘basisnet vervoer gevaarlijke stoffen’. Het basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en wegen is vastgesteld. Het basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor moet nog worden vastgesteld. Als alle basisnetten zijn vastgesteld, worden deze opgenomen in regelgeving.

 

Het basisnet water is op dit moment het vastgestelde beleid. In het kader van dit bestemmingsplan is het volgende uit het basisnet water relevant:

  • de 10-6 contour treedt niet buiten de waterlijn van de Waal;

  • de grens van het plasbrandaandachtsgebied ligt op 25 meter van de waterlijn;

  • onder een bevolkingsdichtheid van 2.250 personen/hectare, bij een enkelzijdige bebouwing, is een berekening van het groepsrisico niet verplicht. Bij deze dichtheid is het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriënterende waarde.

 

5.2.6.3 Aanwezige risicobronnen

Stationaire risicobronnen

Er zijn geen stationaire risicobronnen in het plangebied aanwezig, maar grenzend aan het plangebied zijn wel drie bedrijven gelegen die onder het Bevi vallen:

  • Kemira Chemsolutions B.V. aan de Papesteeg 91. De plaatsgebonden 10-6 risicocontour en het invloedsgebied van dit bedrijf zijn berekend. De plaatsgebonden risicocontour ligt op korte afstand van het bedrijf. Het invloedsgebied van dit bedrijf is echter groot (een cirkel met een straal van 530 meter rond de bovengrondse ammoniak tank). Deze contour is op de verbeelding van onderhavig bestemmingsplan aangeduid.

  • PPG aan de Papesteeg 95. Dit bedrijf valt onder het Bevi en het Besluit risico’s zware ongevallen maar de risico’s zijn zo klein dat het invloedsgebied niet buiten de inrichtingsgrens ligt.

  • LPG-tankstation aan de Prinses Beatrixlaan 4. In het Bevi is bepaald dat het invloedsgebied begrensd wordt door een cirkel met een straal van 150 meter rond het vulpunt van een LPG tankstation. Het plaatsgebonden risico is afhankelijk van de hoeveelheid LPG die per jaar wordt verkocht. De LPG-doorzet wordt binnen afzienbare tijd vastgelegd op ten hoogste 1.000m3 per jaar. Hiervoor wordt een traject in het kader van de Wet Milieubeheer opgestart. Uitgaande van een LPG-doorzet tot 1000 m3/jaar ligt deze contour op 45 meter vanaf het vulpunt voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Daarnaast ligt er een plaatsgebonden risicocontour van 10-6 op 25 meter rond de ondergrondse tank en op 15 meter van de afleverinstallatie. Binnen deze contouren (voorzover gelegen binnen het bestemmingsplangebied) zijn geen (geprojecteerde) (beperkt) kwetsbare objecten gelegen. De contouren zijn op de verbeelding van onderhavig bestemmingsplan aangeduid. Het vulpunt ligt overigens niet onderhavig plangebied. Het bestemmingsplan biedt dan ook geen mogelijkheden om vulpunten te realiseren.

De verantwoording van het groepsrisico heeft in het kader van het bestemmingsplan voor de Binnenstad reeds plaatsgevonden. Dit bestemmingsplan is inmiddels onherroepelijk.

 

Mobiele risicobronnen

Aan de rand van het plangebied loopt de Waal. Over de Waal vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats.

 [image][image]

Uitsnede gemeentelijke signaleringskaart + legenda

 

5.2.6.4 Ontwikkelingen in relatie tot externe veiligheid

Het bestemmingsplan maakt een aantal ontwikkelingen mogelijk. Ook zijn er in het bestemmingsplan een aantal wijzigingsbevoegdheden opgenomen. In het kader van externe veiligheid zijn de volgende ontwikkelingen relevant.

 

Veilingterrein.

Voor het Veilingterrein is herontwikkeling aan de orde. De realisatie van woningen, lichte bedrijvigheid en maatschappelijke voorzieningen (waaronder mogelijk een school) wordt via een wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt. Een gedeelte van deze ontwikkelingen ligt binnen het invloedsgebied van het bedrijf Kemira Chemsolutions B.V. aan de Papesteeg 91. De ontwikkelingen liggen buiten de persoongebonden risicocontour van 10-6.

De bepalende risicobron bij Kemira is een bovengrondse tank gevuld met ammoniak (een toxische stof). De grootste kans op een incident is tijdens het laden van deze ammoniaktank. Het effect van een dergelijk incident is, door de kleine hoeveelheid ammoniak die dan kan vrijkomen, gering. Het grootste incident dat kan plaatsvinden is het instantaan scheuren van de tank. Hierbij komt de gehele hoeveelheid in de tank aanwezige ammoniak in een korte tijd vrij. Op dit scenario is het invloedsgebied gebaseerd. De kans op dit incident is erg klein.

Uit een recent onderzoek blijkt dat een toename van 100 personen of minder in het invloedsgebied een te verwaarlozen invloed heeft op het groepsrisico. In ‘het beleidskader externe veiligheid gemeente Tiel’ is dan ook vastgelegd dat tussen 338 meter en de grens van het invloedsgebied, 530 meter, volstaan kan worden met een globale verantwoording van het groepsrisico. Binnen 338 meter moet het groepsrisico uitvoeriger verantwoord worden.

Een gedeelte van de voorgenomen ontwikkelingen op het Veilingterrein ligt tussen de 338 meter en de 530 meter van de risicobron. Het bestemmingsplan maakt in dit gebied, met behulp van een wijziging, de vestiging van circa 150 appartementen en/of circa 6.000 m2 bedrijvigheid en maatschappelijke voorzieningen (waaronder ook een school) mogelijk. De verantwoording van het groepsrisico vindt ten tijde van het opstellen van het wijzigingsplan plaats.

 

Moskee aan de Tielerwaardlaan

In het bestemmingsplan wordt bij recht de mogelijkheid opgenomen tot de realisatie

van een uitbreiding van de moskee El-Hassani aan de Tielerwaardlaan. De moskee krijgt de bestemming ‘maatschappelijk’ mee. De uitbreiding betreft de toevoeging van een perceel met een oppervlakte van 700 m2 waarvan maximaal 300 m2 bebouwd kan worden. Dit betekent dat het aantal mensen dat in de moskee aanwezig kan zijn, toeneemt. De moskee wordt, vanwege het karakter van een ontmoetingsplaats waar gedurende langere perioden per dag mensen aanwezig kunnen zijn, gezien als kwetsbaar object. De bestemming ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6. Daarmee wordt voldaan aan de norm voor het plaatsgebonden risico uit het Besluit externe veiligheid voor inrichtingen.

 [image]

Figuur: plaatsgebonden risicocontour 10-6 (rode contour)

 

De moskee ligt geheel binnen het invloedsgebied van het groepsrisico van Kemira en tevens binnen de zone van 338 meter die benoemd is in het Beleidskader externe veiligheid Tiel. Omdat het groepsrisico toeneemt maakt een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico onderdeel uit van dit plan. Hierna wordt het groepsrisico verantwoord.

 

Verantwoording groepsrisico

 

1 Toename groepsrisico.

Het huidige pand biedt ruimte aan circa 90 personen die ondermeer tijdens gebedsdiensten en godsdienstonderwijs aanwezig zijn. De moskee wordt meerder malen per jaar ingezet voor godsdienstige evenementen en feesten. Het bestemmingsplan maakt uitbreiding van de huidige moskee mogelijk. Tijdens gebedsdiensten zijn naar verwachting 200 personen aanwezig. Tijdens evenementen en feesten kan dit oplopen tot circa 300 personen. De hoogte van het groepsrisico is berekend (zie bijlagen). Uit deze berekening volgt dat het groepsrisico toeneemt maar nog juist

onder de oriëntatiewaarde blijft.

 

2 Mogelijkheid tot zelfredzaamheid.

De in de moskee aanwezige mensen zijn aan te merken als zelfredzaam. Een uitzondering hierop vormen de kinderen die godsdienstonderwijs volgen. Deze kinderen zijn minder zelfredzaam. Het risico dat Kemira vormt bestaat uit het vrijkomen van een giftige ammoniakdamp. Ondanks periodieke controle en veiligheidsmaatregelen kan de ammoniaktank beschadigd raken of een incident zich voordoen bij het lossen van ammoniak. Wanneer hierbij ammoniak vrijkomt is er voor de omgeving weinig tijd om zich in veiligheid te brengen. De meest effectieve strategie voor zelfredzaamheid is om in de moskee te schuilen.

 

3 Mogelijkheden voor hulpverlening en bestrijding van een ramp.

De Regionale brandweer heeft, naar aanleiding van het voorontwerp bestemmingsplan, advies uitgebracht over de mogelijkheden voor hulpverlening en bestrijding van een ramp (advies VR/BRW/3002/11/HH d.d. 4 januari 2011). In dit advies is gesteld dat het niet mogelijk is een maatscenario bij Kemira volledig te voorkomen. Het gebied is goed toegankelijk voor hulpverlening en rampenbestrijding. Bij een incident is de opkomsttijd beperkt maar het gebruik van chemicaliënpakken vertraagt de inzet tot circa 30 – 60 minuten na alarmering. Bij het optreden van een volledig maatrampscenario is meer medische hulp mogelijk dan regionaal beschikbaar is.

 

4 Nut en noodzaak.

De uitbreiding is enkele jaren geleden in gang gezet omdat vanuit de Marokkaanse gemeenschap een grote behoefte is geuit aan uitbreiding van de moskee. De planlocatie is een logische plek voor een uitbreiding omdat de huidige moskee al vele jaren naar tevredenheid in gebruik is. Maatschappelijk gezien is de uitbreiding op de huidige plaats dan ook wenselijk. Daarom zijn alternatieve locaties niet verder onderzocht.

 

5 Optimaliseringmogelijkheden en maatregelen.

Het is niet mogelijk om in het kader van deze ruimtelijke procedure veiligheidsverhogende maatregelen te treffen bij Kemira. In dit bestemmingsplan zijn beperkingen opgenomen die een ongewenste toename van het groepsrisico tegengaan. Zo is het bebouwingspercentage en de bouwhoogte beperkt en de verplichting opgenomen om op het eigen terrein te parkeren. De zelfredzaamheid kan verder worden geoptimaliseerd door de ventilatie van het nieuw te bouwen pand centraal afsluitbaar te maken. Dit leidt, in combinatie met gesloten gevels aan de Kemira-zijde ertoe dat schadelijke stoffen het gebouw niet binnendringen. De brandweer adviseert tevens risicocommunicatie toe te passen en externe risico’s toe te passen in eventueel beschikbare BHV-plannen. De gemeente voert echter geen actieve risicocommunicatie. Evenmin is het mogelijk deze maatregelen vast te leggen in de verbeelding of regels van dit bestemmingsplan. Daarom wordt in overleg met het bestuur van de moskee de hiervoor genoemde optimaliseringsmaatregelen verder uitgewerkt.

 

6. Conclusie

Het groepsrisico als gevolg van de uitbreiding van de moskee is verantwoord, rekening houdend met de beperkingen die aan dit bestemmingsplan zijn verbonden voor de verdere uitbreiding van het groepsrisico en de wenselijkheid van het uitbreidingsplan dat enkele jaren geleden reeds is ingezet. De beperkingen in de zelfredzaamheid van de moskeebezoekers en beperkingen in de mogelijkheden voor de hulpverlening en bestrijding van een ramp worden zoveel mogelijk ondervangen door bouwkundige en organisatorische maatregelen in overleg met het bestuur van de moskee verder uit te werken..

 

Woningen aan de Papesteeg

Aan de Papesteeg ligt een aantal woningen die in het verleden niet bestemd zijn tot woningen, omdat er plannen waren voor industrie op deze locatie. In dit bestemmingsplan worden deze woningen bestemd tot, wat ze al sinds jaar en dag zijn, woningen. Deze woningen liggen buiten de 10-6 contour van Kemira. Theoretisch zal door het bestemmen tot woningen het groepsrisico enigszins toenemen. Deze geringe toename is echter beperkt. Aangezien het hier gaat om legalisatie van een gerealiseerde situatie, wordt deze toename verantwoord gevonden.

 

Maatschappelijke dienstverlening

Binnen het invloedsgebied van Kemira ligt een aantal objecten waaraan nu de bestemming maatschappelijke voorzieningen wordt toegekend. Om te voorkomen dat hier nieuwe zeer kwetsbare objecten zoals kinderdagverblijven en gezondheidszorg met verpleging kunnen worden gerealiseerd, is de realisatie van deze objecten in dit bestemmingsplan ter plekke uitgesloten.

 

Door de herdefiniëring van de objecten tot bestemming Maatschappelijk zal de mogelijkheid tot vergroting van het groepsrisico niet toenemen. Hierom is verantwoording van het groepsrisico niet aan de orde.

 

Aldi-locatie

De huidige ‘Aldi locatie’ wordt bestemd tot Detailhandel. In het bestemmingsplan wordt echter ook een wijzigingsbevoegdheid naar wonen opgenomen.

De locatie ligt buiten de 10-6 contour en het plasbrandaandachtsgebied van de Waal. Indien de wijzigingsbevoegdheid tot gevolg heeft dat ter plaatse een dichtheid van meer dan 2.250 personen per hectare wordt gerealiseerd, is verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Een dergelijke dichtheid is naar verwachting echter niet aan de orde.

 

Junior College

In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om ter plekke van het terrein van het Lingecollege een Junior College te realiseren. Ten tijde van het opstellen van het wijzigingsplan zal onder andere met berekeningen van het groepsrisico de haalbaarheid nader worden aangetoond.

 

5.2.6.5 Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan de normen voor het plaatsgebonden risico. Het groepsrisico neemt niet significant toe. De mate van zelfredzaamheid, de goede bereikbaarheid voor hulpdiensten in combinatie met de maatregelen die aan de gebouwen getroffen kunnen worden, maken de realisatie van de voorziene ontwikkelingen verantwoord.

 

5.3 Water

 

5.3.1 Rijksbeleid

 

5.3.1.1 Nationaal Waterplan

In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

 

Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.

Het plangebied Tiel West ligt in het gebied ‘Rivierengebied’. Het Rijk streeft ernaar rivieren te verruimen. Hiertoe worden de pkb Ruimte voor de Rivier en de Maaswerken voortvarend uitgevoerd. Toekomstige afspraken worden gemaakt in het licht van de overstromingsrisicorichtlijn. Buitendijks en eventueel binnendijks dienen gronden te worden gereserveerd. In samenwerking met alle betrokken overheden wordt een langetermijnopgave voor buitendijkse gronden langs de rivieren geformuleerd. Hierbij wordt rekening gehouden met veiligheid, waterkwaliteit, natuur, ruimtelijke kwaliteit en (regionale) ruimtelijke ontwikkelingen ten behoeve van een afgewogen inzet, beheer en benutting van het rivierbed. Vooralsnog heeft dit geen gevolgen voor het bestemmingsplan.

 

5.3.2 Provinciaal beleid

 

5.3.2.1 Waterplan Gelderland

Het Waterplan Gelderland 2010-2015 is de opvolger van het derde waterhuishoudingsplan Gelderland (WHP3). Het Waterplan krijgt op basis van de nieuwe Waterwet de status van structuurvisie. In het waterplan is beschreven welke instrumenten uit de Wet ruimtelijke ordening de provincie wil inzetten voor de realisatie van specifieke waterdoelen.

 

Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet in het waterplan. In het waterplan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaan uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. In het waterplan heeft het plangebied grotendeels de functie ‘stedelijk gebied’.

Zowel in nieuw als in bestaand stedelijk gebied streeft de provincie naar een duurzaam watersysteem. Nadelige effecten op de waterhuishouding moeten in beginsel voorkomen worden. Hierbij wordt het water in de stad met het omringende watersysteem als één geheel beschouwd. De inrichting en het beheer van het waterhuishoudkundige systeem zijn in stedelijk gebied gericht op:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van wateroverlast;

  • de ontwikkeling en het behoud van de natuur in het stedelijk gebied;

  • het voorkomen van zettingen;

  • het herbenutten van ontwateringswater voor drink- en industriewatervoorziening of voor herstel van verdroogde natuur;

  • het weren van de riolering van (diepe) drainage en instromend grond- en oppervlaktewater;

  • het beperken van de vuilbelasting door riooloverstorten en hemelwateruitlaten;

  • het beperken van de invloed van bronbemaling;

  • het realiseren van de basiskwaliteit voor oppervlaktewater.

 

5.3.3 Regionaal beleid

 

5.3.3.1 Waterbeheerplan 2010-2015

Het Waterbeheerplan 2010-2015 heeft een integraal en strategisch karakter. De koers voor de komende zes jaren wordt in het plan vastgelegd. De opgaven waar het waterschap voor staat zijn groot. Het waterschap wil het beheergebied in 2015 klimaatbestendig hebben op basis van de huidige klimaatscenario’s. De primaire waterkeringen zijn dan op orde (dat wil zeggen dat deze voldoen aan de dan geldende normen) en het bergend vermogen van watersysteem van het landelijk gebied is zodanig vergroot, dat slechts bij zeer uitzonderlijke regenval, wateroverlast optreedt. Daarnaast stelt het waterschap zich tot doel om in 2027 de KRW-doelstellingen voor de waterkwaliteit worden gehaald. Hiervoor is het nodig in de periode 2010 tot en met 2015 een groot aantal maatregelen te treffen om vooral de ecologische waterkwaliteit te verbeteren.

Ook het stedelijk gebied zal klimaatbestendig moeten worden gemaakt. Samen met de gemeenten gaat het waterschap in de planperiode verder op de ingeslagen weg om het waterbergend vermogen van stedelijk water te vergroten en de waterkwaliteit te verbeteren. Daarnaast geeft het waterschap met de gemeenten verder vorm aan de samenwerking in de afvalwaterketen. Tenslotte wil het waterschap de watercondities voor de natte natuur, zoals Natura-2000 gebieden en verdroogde gebieden, verbeteren en de waterkwaliteit in wateren met aquatische natuurwaarden beschermen en waar mogelijk verbeteren. Het waterschap vindt het belangrijk dat het Waterbeheerplan niet alleen betrekking heeft op de ontwikkeling van nieuwe waterpartijen en waterkeringen, maar dat het ook gaat over de wijze waarop het beheer en onderhoud plaatsvindt. Bijvoorbeeld over peilbeheer, natuurvriendelijk onderhoud en energiebewust beheer. Het Waterbeheerplan heeft geen directe gevolgen voor onderhavig bestemmingsplan.

 

5.3.4 Gemeentelijk beleid

 

5.3.4.1 Integraal Waterplan Tiel

Het Integraal Waterplan Tiel (december 2004) is een gezamenlijk beleidsplan van de gemeente en het Waterschap Rivierenland. Het waterplan vervult een paraplufunctie voor alle wateraspecten en de daaraan gerelateerde beleidsvelden. Het doel van het waterplan is 'het realiseren van een gezond en veerkrachtig watersysteem in de stad met het oog op een aantrekkelijke gezonde leefomgeving. Dit uiteraard binnen de ontwikkelingsmogelijkheden van een duurzaam watersysteem en een duurzame waterketen en overige aanpalende beleidsterreinen.

Voor het plangebied zijn de volgende maatregelen / aandachtspunten van belang:

  • Ten Zuiden van de Provinciale Weg is een uitbreiding van de watergang gepland. Hier wordt een waterpark aangelegd.

  • De oevers van de watergangen ten noorden van de Nieuwe Tielseweg wordt natuurvriendelijker ingericht.

  • De duiker langs de Nieuwe Tielseweg wordt vervangen door een watergang, die aan de noord- of aan de zuidzijde (of beide) van de weg komt.

  • Tussen de Kleine Plantage, Nieuwe Tielseweg, Provinciale Weg en het Inundatiekanaal liggen meerdere gebieden met een afkoppeldoelstelling (totale afkoppeldoelstelling Tiel West: 5%).

 

5.3.4.2 Waterstructuurplan Tiel

Het Integraal Waterplan Tiel heeft zich in eerste instantie vooral gericht op waterkwaliteitsknelpunten. Vanuit landelijke wetgeving en beleid is ook het in beeld brengen van de kwantitatieve knelpunten, de wateropgave, van belang. In het Integraal Waterplan Tiel is afgesproken een Waterstructuurplan op te stellen, om de kwantitatieve wateropgave en oplossingsrichtingen in beeld te brengen. Het Waterstructuurplan Tiel (2009) geeft de wateropgave per afwateringsgebied weer en geeft een visie en een eerste set maatregelen om de wateropgave in te vullen.

 

Voor het plangebied zijn de volgende maatregelen / aandachtspunten van belang:

  • Het gebied rond de Schaarsdijkweg kan ingezet worden als waterbergingslocatie en mogelijk als calamiteitenberging (inzet gedurende extreem natte periodes).

  • Het nieuw in te richten stationsgebied is aangewezen om naast de bestaande waterbergingsopgave, extra waterberging te realiseren in de vorm van open water.

 

5.3.4.3 Wateropgave Tiel Oost; Tiel Oost, droger en mooier

De hoge grondwaterstand en het overbelaste riool in Tiel Oost geven problemen. Deze problemen worden zonder ingrijpen groter, door onder andere klimaatverandering. Er zijn drie opgaven: verminderen van de overlast van grondwater, realiseren van meer waterberging en het laten afnemen van de overbelasting van het riool door afkoppeling. Voor onderhavig plangebied is met name de verbreding van de Doode Linge en de realisatie van een waterplein ten oosten daarvan relevant. Een waterplein staat bij een harde regenbui onder water.

 

5.3.5 situatie plangebied

In voorliggend bestemmingsplan zijn de A- watergangen bestemd als “Water”. De dijken zijn voorzien van de dubbelbestemming “Waterstaat – Waterkering”.

 

De gemeente maakt nog nadere afspraken over de uitwerking van de watergerelateerde aspecten bij de diverse ontwikkelingslocaties in het gebied.

 

5.4 Cultuurhistorie en archeologie

 

5.4.1 Cultuurhistorie

 

5.4.1.1 Provinciaal beleid

Cultuurhistorie is een belangrijk aspect van de ruimtelijke kwaliteit van Gelderland. Door de inventarisatie van Gelderse waarden in combinatie met de ontwikkelingsgeschiedenis, is de provincie opgedeeld in tien gebieden met elk een aantal typerende kenmerken. Samen vormen ze unieke, cultuurhistorische identiteitsdragers van het landschap. De verdeling in tien unieke gebieden leidde tot de Cultuurhistorische Beleidskaart (CHB). Dit is een kaart waarop die tien gebieden worden weergegeven, elk met twee tot vijf identiteitsdragers. De grenzen van die gebieden zijn niet absoluut: soms is er overlap.

 

De gemeente Tiel valt in het "Rivierengebied". Voor dit gebied gelden de volgende cultuurhistorische identiteitsdragers:

  • Gelaagd landschap: iedere periode uit 5000 jaar bewoning heeft een, soms inmiddels begraven, laag in het land gelegd, zandige oeverwallen en kleikommen vormen een ingewikkeld driedimensionaal patroon;

  • Strijd en leven met water: de rivieren creëerden kansen maar vormden ook bedreigingen, binnendijks ontstond een ingenieus ontwateringstelsel;

  • Grens en front: grensregio in Romeinse tijd en Middeleeuwen, later via waterlinies te verdedigen;

  • Bouwmarkt: klei, zand en grind zijn door de rivieren in grote hoeveelheden neergelegd, in de loop der jaren gewonnen voor de bouw;

  • (Inter)nationaal netwerk: rivieren waren voorwaarde voor bloeiende handel in de Middeleeuwen, kasteelbouw ter verdediging van het land.

De provincie hanteert deze kaart om bij de ruimtelijke ontwikkeling actief bij te dragen aan behoud, herstel en ontwikkeling van cultuurhistorische kwaliteiten. De cultuurhistorische beleidskaart geeft regionale cultuurhistorische kenmerken weer die inspiratie leveren bij planvorming door anderen.

 

In relatie tot stedelijke ontwikkeling gaat het bij cultuurhistorie om twee aandachtspunten. Stedelijke ontwikkeling heeft gevolgen voor aanwezige cultuurhistorische identiteiten. In de planvorming moeten die gevolgen zorgvuldig worden meegenomen.

 

De provincie inventariseerde alle Gelderse cultuurhistorische waarden. Die zijn vertaald naar de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) met de lagen:

  • gebouwde monumenten;

  • (historische) landschappen;

  • archeologische waarden.

 

Deze kaart is op navolgende afbeelding voor het plangebied weergegeven. Op de kaart is te zien dat het landschap rondom Tiel West een hoge historische geografische waardering kent. In het noordoosten van het plangebied staan diverse historische bouwkundige monumenten.

 

 [image]

Uitsnede van de cultuurhistorische Waardenkaart, waarbij het plangebied met een blauwe cirkel is aangegeven (Provincie Gelderland, 2009)

 

5.4.1.2 Gemeentelijk beleid

De gemeente Tiel heeft een missie geformuleerd voor integraal cultuurhistorisch beleid, in de kadernota cultuurhistorie. Deze nota is uitgewerkt in ambities. De ambities vormen uitgangspunten voor de kadernota. De volgende doelstellingen zijn geformuleerd:

  • Cultuurhistorie maakt integraal onderdeel uit van de identiteit en de ontwikkeling van Tiel;

  • Het erfgoed is van ons allemaal en Tiel laat haar geschiedenis zien;

  • Behoud door ontwikkeling maakt het mogelijk cultuurhistorie als toegevoegde waarde en niet als beperking te ervaren;

  • Cultuurhistorie wordt vroegtijdig ingezet in de ontwikkelingen.

 

5.4.1.3 Cultuurhistorie in het plangebied

In de gebiedsvisie Tiel-West zijn twee cultuurhistorisch waardevolle elementen benoemd. Het betreft het Badhuisplein en het Inundatiekanaal. Het Badhuisplein is een sociaal woningbouwcomplex uit de jaren 20 van de 20ste eeuw met bijzondere cultuurhistorische kwaliteiten, met name stedenbouwkundig. In de toekomst zal worden onderzocht welke mogelijkheden deze cultuurhistorische waarden bieden en of en hoe deze waarden kunnen worden behouden en versterkt. In onderhavig bestemmingsplan is het bestaande stedenbouwkundig ensemble behouden.

Het Inundatiekanaal is een onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Dit is (op (inter)nationaal niveau) een belangrijk element als 19de eeuwse verdedigingslinie. Er wordt gekeken naar mogelijkheden om dit cultuurhistorisch waardevolle element beter beleefbaar te maken. Het Inundatiekanaal is inmiddels aangewezen als Rijksmonument. Het Inundatiekanaal is met onderhavig bestemmingsplan voorzien van een passende bestemming, namelijk een waterbestemming.

 

5.4.1.4 Ontwikkelingen in relatie tot cultuurhistorie

De ontwikkelingslocaties leiden niet tot wijziging en/of aantasting van cultuurhistorisch waardevolle elementen. Cultuurhistorie wordt dus niet bedreigd door uitvoering van onderhavig bestemmingsplan.

 

5.4.2 Archeologie

 

5.4.2.1 Algemeen

Het Verdrag van Malta, ook wel Conventie van Valletta genoemd, beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. Het Verdrag van Malta is de opvolger van een eerder Europees verdrag uit 1969 waarin vooral de bescherming van archeologische monumenten werd geregeld. Uitgangspunt van het nieuwe verdrag is dat het archeologische erfgoed al voordat het tot monument is verklaard, integrale bescherming nodig heeft en krijgt. In het kader van het verdrag van Malta dient bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast. Van gemeenten wordt gevraagd om hun bestemmingsplannen op te stellen in lijn met het verdrag van Malta.

 

5.4.2.2 Provinciaal beleid

Het archeologisch beleid van de provincie Gelderland is verwoord in de nota ‘Vanuit een inzichtelijk verleden’. De provincie heeft daarbij de archeologische waarden in kaart gebracht op de Cultuurhistorische Waardenkaart. Ze streeft ernaar archeologische vindplaatsen in de ruimtelijke planvorming zoveel mogelijk te ontzien. Indien een archeologische vindplaats niet kan worden gespaard, is opgraving noodzakelijk. De opgegraven archeologische informatie wordt bewaard in een provinciaal archeologisch museum. De provincie geeft aan dat gemeenten meer dan voorheen een archeologisch beleid moeten voeren. De provincie zal hierbij een stimulerende en ondersteunende rol innemen.

 

5.4.2.3 Gemeentelijk beleid

Met voornoemde kadernota cultuurhistorie geeft de gemeente Tiel aan te streven naar een gebiedsgerichte benadering met archeologie als onderdeel van de cultuurhistorie. Zij wil de identiteit van de gemeente benutten en vanuit cultuurhistorisch perspectief versterken. De gemeente zorgt ervoor dat het archeologisch erfgoed volwaardig deel uitmaakt van de ruimtelijke ordening in het bijzonder en het gemeentelijk beleid in het algemeen. In dit kader is een beleidsadvieskaart archeologie opgesteld, waarvan hieronder een uitsnede is weergegeven. Het doel van deze kaart is de archeologische verplichting te reguleren op basis van archeologische verwachtingen en de aanwezigheid van bekende archeologische waarden. De mate en noodzaak tot onderzoek hangt daarmee af van de verwachte kans op het voorkomen op archeologische relicten in de bodem.

De beleidsadvieskaart is vertaald in een paraplubestemmingsplan. De regeling uit het parapluplan, die geldt voor het plangebied van Tiel West is in dit bestemmingsplan overgenomen.

 

Uit de beleidsadvieskaart blijkt dat in het noordoostelijk en noordwestelijk deel van het plangebied grotendeels sprake is van een hoge archeologische verwachtingswaarde. Centraal in het plangebied is een lage archeologische verwachtingswaarde van toepassing. In het zuidoosten is sprake van een middelhoge verwachtingswaarde. Vrijwel het gehele plangebied is aangeduid als ‘bebouwde kom’, waarmee het archeologisch niveau mogelijk is verstoord.

Voor locaties met een hoge en middelhoge verwachtingswaarden staat het streven naar behoud in de huidige staat centraal. Bodemingrepen dieper dan de huidige bouwvoor/verstoringsdiepte (circa 30 cm –Mv) moeten worden vermeden. Indien dit niet mogelijk is, is bij bodemingrepen groter dan respectievelijk 500 m2 bij een hoge waarde en 5.000 m2 bij een middelhoge waarde, voorafgaand aan ruimtelijke planvorming archeologisch onderzoek noodzakelijk. Ter plaatse van een lage archeologische verwachtingswaarde is het streven naar behoud in de huidige staat niet vereist. Bodemingrepen dieper dan de huidige bouwvoor/verstoringsdiepte (circa 30 cm –Mv) moeten ook hier worden vermeden. Indien dit niet mogelijk is, is bij bodemingrepen groter dan respectievelijk 10.000 m2, voorafgaand aan ruimtelijke planvorming archeologisch onderzoek noodzakelijk.

 [image]

 

5.4.2.4 Conclusie

Omdat voorliggend bestemmingsplan voor een groot deel een conserverend karakter heeft en hiermee niet voorziet in ontwikkelingen waarvoor de grond wordt geroerd, hoeft voor een groot deel van het plangebied geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Desondanks zijn de gronden die archeologische waarden kunnen bezitten in dit bestemmingsplan voorzien van een dubbelbestemming. Hiermee is de bescherming van archeologische en cultuurhistorische waarden gewaarborgd. Het parapluplan heeft hierbij als uitgangspunt gediend.

Ter plaatse van de ontwikkelingslocaties is overwegend sprake van een hoge archeologische verwachtingswaarde. Nader onderzoek naar archeologische waarden is dan ook noodzakelijk. Voor deze locaties, waaraan allemaal een wijzigingsbevoegdheid is toegekend, moet de haalbaarheid van de ontwikkeling in ieder geval in het op te stellen wijzigingsplan zijn aangetoond. De gemeente zal op dat moment nader onderzoek (laten) uitvoeren.

 

5.5 Flora en fauna

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met natuurwetgeving. Binnen de natuurwetgeving wordt onderscheid gemaakt in bescherming van soorten en bescherming van gebieden. Soorten en hun directe leefomgeving worden beschermd door de Flora- en faunawet. De Natuurbeschermingswet draagt zorg voor bescherming van de Natura 2000-gebieden, daarnaast is er het beschermingskader van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Indien de kans bestaat dat ruimtelijke ontwikkelingen negatieve effecten hebben op beschermde inheemse flora en fauna, Natura 2000-gebieden of de EHS, dienen dergelijke plannen getoetst te worden aan de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet en het beleidskader voor de EHS.

 

5.5.1 Effecten van ontwikkelingen

Voor grote delen van het gebied is ecologisch onderzoek uitgevoerd. In dit bestemmingsplan wordt alleen het uitbreiden van de moskee rechtstreeks mogelijk gemaakt, voor andere gedeelten zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Hieronder wordt op de mogelijk ecologische effecten van de (voorgenomen) ontwikkeling ingegaan (zie ook bijlage 4).

 

5.5.1.1 Lingehoven

In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de aanleg van een oostelijke ontsluitingsweg langs het spoor en door het gebied en de realisatie van een aantal woningen en bijbehorende voorzieningen.

 

Uit onderzoek blijkt dat er in het gebied de beschermde soorten gierzwaluwen'' en vleermuizen'' voorkomen. Waarschijnlijk zijn in het gebied ook nesten van huismussen aanwezig zijn. Naar huismussen is geen onderzoek uitgevoerd, omdat de nesten van huismussen pas sinds kort beschermd zijn. Door het treffen van mitigerende maatregelen kan voorkomen worden dat de Flora en Faunawet wordt overtreden. Het nadere onderzoek naar de genoemde beschermde soorten en de te treffen mitigerende maatregelen zal worden uitgevoerd op het moment dat de wijzigingsbevoegdheid aan de orde is.

 

5.5.1.2 Ter navolging

In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid voor dit gebied opgenomen tot onder andere het realiseren van een aantal woningen.

 

Uit onderzoek blijkt dat er in het gebied de beschermde soort 'vleermuizen' voorkomt. Ook in dit gebied zullen waarschijnlijk nesten van huismussen aanwezig zijn. Ook hier zal op het moment dat de wijzigingsbevoegdheid aan de orde is nader onderzoek worden uitgevoerd en door het treffen van mitigerende maatregelen worden voorkomen dat de Flora- en Faunawet wordt overtreden.

 

5.5.1.3 Veilingterrein

In het bestemmingsplan is voor dit gebied een wijzigingbevoegdheid opgenomen tot woningen, lichte bedrijvigheid en maatschappelijke voorzieningen.

 

Uit het eerder genoemde onderzoek blijkt dat ook dit gebied gebruikt wordt door vleermuizen. Hier zullen waarschijnlijk ook nesten van huismussen aanwezig zijn. Ook hier zal door het treffen van mitigerende maatregelen worden voorkomen dat de Flora- en Faunawet wordt overtreden.

 

5.5.1.4 Siependaallaan

In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen tot het realiseren van onder andere woningen.

 

Uit het eerder genoemde onderzoek blijkt dat het gebied gebruikt wordt door vleermuizen. Ook hier zullen waarschijnlijk nesten van huismussen aanwezig zijn. Ook hier zal te zijner tijd nader onderzoek worden uitgevoerd en indien nodig door het treffen van mitigerende maatregelen voorkomen worden dat de Flora- en Faunawet wordt overtreden.

 

5.5.1.5 Uitbreiding Moskee Tielerwaardlaan

Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot een uitbreiding van de moskee aan de Tielerwaardlaan met 700 m2.

 

Het eerder genoemd onderzoek betreft ook dit gebied. In het rapport is aangegeven dat in dit gebied geen beschermde soorten aanwezig zijn. Er is onderzoek gedaan naar huismussen in het gebied. Er zijn geen nestlocaties waargenomen of mussen met broedindicerend gedrag. Het onderzoek wijst uit dat negatieve effecten voor de huismus als gevolg van de ontwikkeling is uitgesloten.

In het gebied komen dus geen ecologische waarden voor die de uitbreiding van de moskee in de weg staan. Verder ecologisch onderzoek is niet nodig.

 

5.5.1.6 Westelijke centrumroute

In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen tot een westelijke centrumroute van de N834 richting het centrum. Op de plaats van de aansluiting van deze weg op de N834 zullen enkele bomen gekapt moeten worden. Ook zal de weg (o.a. door straatverlichting) invloed kunnen hebben op beschermde soorten in het gebied.

 

Uit het eerder genoemde onderzoek blijkt dat het gebied gebruikt wordt door vleermuizen. Als er gebruik wordt gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid dient dan ook tijdig onderzoek te worden uitgevoerd naar vleermuizen en de te treffen mitigerende maatregelen.

 

Op plaats waar deze nieuwe weg aansluit op de N834 is een roekenkolonie aanwezig. Dit is niet aangegeven in het eerder genoemde rapport. Deze nestlocaties zijn jaarrond beschermd. Indien er gebruik wordt gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid tot het aanleggen van de weg zal onderzocht worden of de roekenkolonie ingepast kan worden in de aansluiting. Indien dit niet het geval is, dient er ontheffing te worden aangevraagd voor het (gedeeltelijk) verplaatsen van de roekenkolonie.

 

5.5.1.7 Spoorpark

Ten zuiden van het spoor en ten noorden van de Papesteeg is in onderhavig bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, ten behoeve van de realisatie van een park. In dit gebied is een aantal bomen aanwezig die mogelijk gebruikt worden als verblijfplaats voor vleermuizen. Indien deze bomen gekapt moeten worden, zal nader worden onderzocht of deze bomen daadwerkelijk gebruikt worden als verblijfplaats. Mogelijk dat er mitigerende maatregelen moeten worden getroffen.

 

5.5.1.8 Aldi-locatie

De huidige Aldi-locatie in het zuiden van het plangebied is met onderhavig bestemmingsplan bestemd voor detailhandel. In dit bestemmingsplan is ter plaatse voorzien in een wijzigingsbevoegheid, waarmee de realisatie van woningen mogelijk wordt gemaakt. De Aldi-locatie grenst aan het Natura 2000-gebied 'Uiterwaarden Waal'. Tevens maakt dit natuurgebied deel uit van de EHS. Het enige mogelijk relevante effect op dit gebied zou lichtverstoring van de woningen (of de straatverlichting in verband met deze woningen) zijn. Dit effect wordt echter niet verwacht, omdat de woningen niet, of slechts voor een klein deel, boven de dijk uitsteken. Bovendien zijn de uiterwaarden ter plaatse smal, waardoor er weinig plaats is om te broeden. Omdat het gehele terrein bebouwd en verhard is, is de ecologische betekenis van het terrein zelf gering. Mogelijk dat er nesten van huismussen aanwezig zijn waarvoor mitigerende maatregelen getroffen moeten worden. Dit zal tijdig op het moment dat de wijzigingsbevoegdheid aan de orde is worden onderzocht.

 

5.5.1.9 Sportpark tussen het spoor en de Schaarsdijkweg

In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen tot het realiseren van een sportpark tussen het spoor en de Schaarsdijkweg. Hierbij kunnen faciliteiten als een zwembad en kantines en dergelijke mogelijk worden gemaakt. Het gebied is nu in gebruik als landbouwgrond. Voor dit gebied is geen ecologisch onderzoek uitgevoerd. De natuurwaarde van deze landbouwgrond is laag. Door het gebied loopt een sloot en het gebied wordt begrensd door de spoorsloot. Nabij de spoortunnel wordt een klein oppervlak van de ontwikkelingslocatie niet gebruikt voor landbouw. Mogelijk dat de watergangen en het stukje grond natuurwaarde hebben.

 

Op het moment dat de wijzigingsbevoegdheid aan de orde is zal ecologisch onderzoek worden uitgevoerd. Indien blijkt dat er schadelijke effecten zouden kunnen gaan optreden voor beschermde soorten worden hiervoor mitigerende maatregelen getroffen.

 

5.5.1.10 Junior College

In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor realisatie van een Junior College bij het Lingecollege. De natuurwaarde van dit gebied is laag.

 

Op het moment dat de wijzigingsbevoegdheid aan de orde is zal ecologisch onderzoek worden uitgevoerd. Indien blijkt dat er schadelijke effecten zouden kunnen gaan optreden voor beschermde soorten worden hiervoor mitigerende maatregelen getroffen.

5.5.2 Conclusie

Het voorliggend bestemmingsplan Tiel West is voor een groot deel conserverend van aard, alleen de uitbreiding van een moskee is rechtstreeks bestemd. Verder zijn er voor verschillende ontwikkellocaties wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

 

Uit onderzoek blijk dat er in dit gebied voor de uitbreiding van de moskee geen beschermde soorten aanwezig zijn. Voor de locaties met een wijzigingsbevoegdheid wordt ten tijde van het opstellen van de wijzigingsplannen ecologisch onderzoek uitgevoerd. De haalbaarheid moet immers in het wijzigingsplan worden aangetoond. Op basis van voorgaande analyse van de wijzigingsbevoegdheden zijn er vooralsnog geen argumenten bekend, die de realisatie van de plannen voor wat betreft het aspect flora en fauna onmogelijk maken.

 

5.6 Verkeer en parkeren

De bestaande infrastructuur wordt in dit plan conform het huidige gebruik van de gronden bestemd. De doorgaande wegen hebben in het plangebied de bestemming ‘Verkeer’ gekregen.

 

Het bestemmingsplan biedt daarnaast ruimte aan de realisatie van nieuwe infrastructuur in het plangebied Tiel West. Tiel ontwikkelt zich immers als een stad met een regionale functie. De diverse ruimtelijke ontwikkelingen die in dit kader op stapel staan, waaronder de herontwikkeling van de stationsomgeving, hebben een groeiende mobiliteitsbehoefte tot gevolg. Negatieve effecten van het autoverkeer, in de vorm van luchtvervuiling, geluidsoverlast, barrièrewerking van hoofdroutes en verkeersonveiligheid, moeten waar mogelijk worden teruggedrongen. Het stimuleren van het gebruik van fiets en openbaar vervoer als alternatief voor de auto staat centraal.

 

Om de bereikbaarheid van Tiel te kunnen waarborgen zijn twee nieuwe autoroutes geïntroduceerd, die de spoorbaan als ruggengraat gebruiken en op logische wijze van buiten de stad naar het centrum leiden. Het betreft de westelijke en oostelijke centrumroutes. De gemeente streeft ernaar te voorkomen dat de centrumroutes door doorgaand verkeer worden gebruikt. Ten behoeve van de realisatie van deze centrumroutes is in onderhavig bestemmingsplan ter plaatse een wijzigingsbevoegdheid naar onder andere verkeer opgenomen.

 

Overige relevante ingrepen in de verkeersstructuur die binnen de planperiode van onderhavig bestemmingsplan in Tiel West zijn voorzien, betreft allereerst het afwaarderen van de Teisterbantlaan, hetgeen mogelijk is als gevolg van voornoemde nieuwe centrumroutes. Daarnaast wordt de realisatie van een fijnmazig netwerk van fietsroutes nagestreefd en is ter plaatse van de spoorwegovergang bij het station en nabij de Siependaallaan een spoorpassage voor langzaam verkeer voorzien. Onderhavig bestemmingsplan is zodanig opgesteld, dat deze ingrepen binnen de bestaande functies in Tiel West en daarmee binnen het conserverend deel van het bestemmingsplan kunnen worden gerealiseerd.

 

5.6.1 verkeersstudie

De gemeente Tiel heeft een verkeersstudie uitgevoerd. Deze studie is uitgevoerd om aan te kunnen tonen dat met voornoemde infrastructurele ingrepen de verkeersaantrekkende werking van diverse ontwikkelingen in Tiel West, in voldoende mate kunnen worden opgevangen. Hieronder is deze studie integraal opgenomen.

 

a) beleid

Ruimtelijke en economische ontwikkelingen en infrastructurele wijzigingen in het plangebied zelf, in de rest van Tiel en in de ruime omgeving hebben invloed op de verkeersstromen in het plangebied. In de Mobiliteitsvisie Tiel 2008 – 2020 is vastgelegd dat enkele nieuwe verkeerswegen nodig zijn om de goede bereikbaarheid van Tiel als geheel en van de stadsdelen in de toekomst te kunnen blijven waarborgen. In de Parkeervisie 2007 is vastgelegd dat het parkeren in en rond de binnenstad wordt geconcentreerd in drie poortgebieden, te weten de Santwijckse-poort, de Westluidensepoort en de Burensepoort. In het plangebied gaat het om de volgende infrastructurele aanpassingen.

 

  • Een nieuwe verbinding voor autoverkeer naar de A15.

Hierdoor wordt Passewaaij en Tiel-West in westelijke richting op een alternatieve manier ontsloten. Op de Schaarsdijkweg (en aansluitend de Provincialeweg) ontstaat ruimte om de toename van verkeer uit Passewaaij op te vangen.

 

  • Een nieuwe verbinding ten zuiden van het spoor Geldermalsen - Tiel - Elst

Door nieuwe toegangswegen voor auto- en fietsverkeer vanaf de Provincialeweg en de Westroijensestraat wordt het stationsgebied en de daarin gelegen chemische bedrijven langs de Papesteeg en het station Tiel Centraal, alsmede de Burensepoort rechtstreeks ontsloten voor auto- en fietsverkeer. Door de nieuwe toegang vanaf de Provincialeweg wordt de Teisterbantlaan ontlast en wordt de doorstroming op Provincialeweg en aansluitend de Nieuwe Tielseweg (ontsluiting voor de oostzijde van de binnenstad) verbeterd. Het vervoer van gevaarlijke stoffen door bewoond gebied en langs het RSG Lingecollege wordt tot een minimum beperkt.

 

  • Spoorkruisingen voor langzaam verkeer

Om de bereikbaarheid van de wijken en maatschappelijke voorzieningen ten noorden en ten zuiden van het spoor voor langzaam verkeer ((brom)fietsers en voetgangers) te verbeteren wordt ter hoogte van de Siependaallaan een nieuwe spoorkruising gerealiseerd in de vorm van een brug of een tunnel.

 

Ter hoogte van station Tiel Centraal wordt de spoorwegovergang voor langzaam verkeer aangepast, waardoor op deze locatie eveneens een volwaardige interwijkverbinding voor langzaam verkeer ontstaat.

 

  • Uitbreiding van parkeercapaciteit in de Burensepoort

De uitbreiding van de parkeercapaciteit in de Burensepoort wordt gerealiseerd in (gebouwde) parkeervoorzieningen op het huidige parkeerterrein Taluud en (buiten het plangebied) de Veemarkt e.o. De Burensepoort wordt vanaf de Provincialeweg en de Westroijensestraat ontsloten via de nieuwe toegangswegen. Tussen de beide parkeervoorzieningen wordt (eveneens buiten het plangebied) een autoluw gebied ingericht.

 

b) effecten

De effecten van de ruimtelijke en economische ontwikkelingen en infrastructurele aanpassingen in het plangebied op de verkeersstromen zijn met behulp van een verkeersmodel onderzocht. Daarbij zijn de vastgestelde ontwikkelingen in Tiel, de regio en op landelijke schaal als vast gegeven beschouwd. De uitkomsten van de berekeningen zijn weergegeven in onderstaande tabel.

 

tabel: intensiteiten hoofdwegen in het plangebied (motorvoertuigen per etmaal)

Locatie

2009

2021

excl.

ruimtelijke en infrastructurele aanpassingen in het plangebied

2021

incl.

ruimtelijke en infrastructurele aanpassingen in het plangebied

Schaarsdijkweg

10.900

14.400

15.500

 

 

 

 

Provincialeweg (spoorviaduct)

16.800

14.400

17.600

 

 

 

 

Provincialeweg (spoorviaduct-Kwadrant)

16.800

14.400

11.200

 

 

 

 

Nieuwe Tielseweg (Kwadrant-Teisterbantlaan)

16.900

17.700

13.200

 

 

 

 

Nieuwe Tielseweg (Teisterbantlaan-Heiligestraat)

13.500

11.500

11.800

 

 

 

 

Prinses Beatrixlaan (Goudenregenstraat-Rozenstraat)

5.100

3.900

8.700

 

 

 

 

Teisterbantlaan (Burg. Cambier v. Nootenlaan-Papesteeg)

7.600

12.200

6.400

 

 

 

 

Heiligestraat (Nieuwe Tielseweg-Burg. Cambier v. Nootenlaan)

3.500

2.875

2.300

 

 

 

 

(NB.getelde intensiteiten in 2009 zijn cursief gedrukt)

 

Uit de berekeningen blijkt, dat door de aanleg van nieuwe infrastructuur in en buiten het plangebied de verkeersintensiteiten op het hoofdwegen in bewoond gebied afnemen, ondanks de forse ruimtelijke ontwikkelingen. Uitzondering is de Prinses Beatrixlaan, als onderdeel van de nieuwe verbinding langs het spoor. De intensiteit van het verkeer op die route blijft onder algemeen gehanteerde grenswaarden voor hoofdwegen binnen de bebouwde kom (10.000 mvt/etm.)

 

5.6.2 Ontwikkelingslocaties

Voor wat betreft het aspect parkeren moet bij de ontwikkelingslocaties, in lijn met de gemeentelijke parkeernota, voldoende ruimte worden geboden aan parkeergelegenheid. Het uitgangspunt is dat de parkeerbehoefte als gevolg van een ontwikkelingslocatie binnen die locatie wordt opgevangen. De ontwikkelingslocaties met een aanzienlijke parkeerbehoefte kunnen op basis van onderhavig bestemmingsplan enkel worden gerealiseerd op basis van een wijzigingsplan. De haalbaarheid voor het aspect parkeren zal, aan de hand van het concrete initiatief, in deze op te stellen plannen opnieuw worden aangetoond.

 

5.7 Duurzaamheid

Op grond van het Klimaatbeleidsplan 2010-2020 van de gemeente Tiel is energiezuinige nieuwbouw vereist. Voor het Stationsgebied is een energiescan uitgevoerd ter onderbouwing van de energie-eis. Hieruit blijkt dat een Energie Prestatie op Locatie (EPL) van minimaal 7,5 haalbaar is.

 

Deze EPL is gerelateerd aan de energie-eis uit het Bouwbesluit in 2010. Een verscherping van de energie-eisen in het Bouwbesluit is aangekondigd, met energieneutrale woningbouw in 2020 als eindresultaat. Deze aanscherping heeft ook invloed op de EPL die de gemeente aan nieuwbouwprojecten verbindt.

 

Om te bepalen welke EPL en welke vorm van energievoorziening voor de ontwikkellocaties uit het Stationsgebied wenselijk is, is het noodzakelijk een marktscan uit te voeren op het moment dat de ontwikkeling van een deellocatie wordt opgepakt. De marktscan zal uitwijzen welke energievoorziening kan worden toegepast en welke ruimtelijke eisen dat met zich meebrengt. Wanneer gebruik gemaakt wordt van de wijzigingsbevoegdheden voor de ontwikkellocaties Lingehoven, Ter Navolging en het Veilingterrein, moeten deze ruimtelijke eisen hierin worden vertaald in het wijzigings- plan.

 

Plan: Tiel West
Status: Vastgesteld
Plantype: gemeentelijke overheid/bestemmingsplan
IDN: NL.IMRO.0281.BP00004-va01