21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en daaraan ondergeschikt voor de overige aan deze gronden toegewezen bestemmingen.
Voor zover op de plankaart nog andere dubbelbestemmingen voor deze gronden zijn aangewezen is de in artikel 20 genoemde voorrangsregeling van toepassing.
21.2 Bouwregels
Op of in de gronden die zijn aangewezen als ‘Waarde – Archeologie’ mogen geen bouwwerken worden ver-/gebouwd, met uitzondering van:
-
de bouw van bouwwerken, waarbij geen grondwerk wordt verricht op een diepte van meer dan 0,3 m onder het maaiveld;
b. de bouw van een bouwwerk met een maximale oppervlakte van 100 m²
(GOEDKEURING ONTHOUDEN AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK RAAD VAN STATE
D.D. 13-10-2010)
21.3 Ontheffing van de bouwregels
21.3.1 Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 21.2 ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende bestemming, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.
21.3.2Burgemeester en wethouders kunnen aan de ontheffing in ieder geval de volgende voorwaarden verbinden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen, of:
- de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
21.3.3De ontheffing wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgermeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
21.4 Aanlegvergunning
21.4.1 Het is verboden op of in de als 'Archeologisch waardevol terrein' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een vergunning (aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijn, of werkzaamheden uit te voeren:
a. het tot stand brengen of in exploitatie nemen van boor- en pompputten;
-
het ontginnen, het ophogen, het egaliseren en het vergraven dieper dan 0,3 m;
-
het bodemverlagen en het afgraven dieper dan 0,3 m;
-
het aanleggen en verbreden van sloten, vijvers en andere watergangen;
-
het scheuren van grasland anders dan ten behoeve van het inzaaien van gras;
-
het verlagen of verhogen van het grondwaterpeil;
-
het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- en andere leidingen en daarmee verband houdende constructies;
-
het bebossen van gronden;
-
het rooien van bos of boomgaarden dieper dan 0,3 m;
-
het aanleggen, verbreden en (half)verharden van wegen en paden en andere oppervlakteverhardingen dieper dan 0,3 m;
-
het uitvoeren van heiwerken en/of het indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem dieper dan 0,3 m.
21.4.2 Het onder 21.4.1. bepaalde is niet van toepassing voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:
a. het normale onderhoud en beheer betreffen;
b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt;
c. mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning;
d. een oppervlakte hebben die minder bedraagt dan 100 m².
(GOEDKEURING ONTHOUDEN AFDELINGBESTUURSRECHTSPRAAK RAAD VAN STATE
D.D. 13-10-2010)
21.4.3 Burgemeester en wethouders kunnen de aanlegvergunning als bedoeld onder 21.4.1 verlenen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de werken of werkzaamheden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.
21.4.4De aanlegvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgermeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
21.5 Wijzigingsbevoegdheid
21.5.1Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening te wijzigen, in die zin dat de plankaart wordt gewijzigd door een of meerdere bestemmingsvlakken met dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie' van de plankaart te verwijderen, indien:
a uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in de bescherming van deze waarden.
21.5.2Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening te wijzigen, in die zin dat de plankaart wordt gewijzigd, door aan één of meerdere bestemmingsvlakken de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie’ toe te kennen, indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn. Bij het toepassen van deze wijzigingsbevoegdheid kunnen burgermeester en wethouders een of meer aanlegvergunningvereisten opnemen ter bescherming van archeologische waarden.