Bedrijventerreinen De Hoge Brug, Taaiendijk en Sluisweg

Status: Vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0252.GHbpbedrijven-VA01
Plantype: gemeentelijke overheid/bestemmingsplan

Artikel 3 Bedrijventerrein

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijventerrein’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 (Staat van bedrijfsactiviteiten) behorende tot:

  1. milieucategorie 1 en 2 ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2';

  2. milieucategorie 1, 2 en 3.1 ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1';

  3. milieucategorie 1, 2, 3.1 en 3.2 ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2';

  4. milieucategorie 1, 2, 3.1, 3.2 en 4.1 ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1';

met uitzondering van:

  • geluidzoneringsplichtige inrichtingen, met uitzondering van bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - betonfabriek';

  • risicovolle inrichtingen, inclusief propaantanks;

  1. bedrijven ter plaatse van de aanduiding:

  1. 'specifieke vorm van bedrijf - bedrijfsverzamelgebouw' tevens een bedrijfsverzamelgebouw;

  2. 'specifieke vorm van bedrijf - betonfabriek 1' uitsluitend een betonfabriek;

  3. 'specifieke vorm van bedrijf - betonfabriek 2' tevens een betonfabriek;

  4. 'specifieke vorm van bedrijf - kuststofverwerkend bedrijf' tevens een kuststofverwerkend bedrijf;

  5. 'specifieke vorm van bedrijf - transportbedrijf' tevens een transportbedrijf;

  1. aan de hoofdfunctie ondergeschikte productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;

  2. detailhandel in auto's, boten, caravans, grove bouwmaterialen, landbouwmachines en - werktuigen, machinerieën ten behoeve van bedrijven;

  3. detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding:

  1. 'specifieke vorm van detailhandel - bouwmarkt' uitsluitend een bouwmarkt;

  2. 'specifieke vorm van detailhandel - verf' uitsluitend detailhandel in verf, behang en vloerbedekking;

  3. 'specifieke vorm van detailhandel - woninginrichting' uitsluitend detailhandel in open haarden en meubelen;

  4. 'specifieke vorm van detailhandel - fietsenwinkel' uitsluitend detailhandel in fietsen;

  5. 'specifieke vorm van detailhandel - tweedehands kleding' uitsluitend detailhandel in tweedehands kleding;

  6. 'specifieke vorm van detailhandel - woon- en projectinrichting' uitsluitend detailhandel in woon- en projectinrichting;

  1. van bedrijven onderdeel uitmakende kantoren, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' ook zelfstandige kantoren zijn toegelaten;

  2. een sportclub uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'sport';

  3. een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg en bijbehorende detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg’;

  4. bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten;

  5. opslag en uitstalling;

met bijbehorende bebouwing, wegen en paden, geluidwerende voorzieningen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven;

 

alsmede voor:

  1. de instandhouding en bescherming van de ter plaatse van de aanduiding 'karaktersitiek' aangegeven bebouwing.

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Hoofdgebouwen en bedrijfswoningen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen en bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  1. Hoofgebouwen en bedrijfswoningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

  2. De afstand van een hoofdgebouw en bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 2,5 m.

  3. Het bebouwingspercentage aan gebouwen mag niet meer bedragen dan 70 %, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)'.

  4. De goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is aangegeven.

  5. Bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', met dien verstande dat:

  1. het aantal bedrijfswoningen niet meer mag bedragen dan 1 per bedrijf;

  2. vrijstaande bedrijfswoningen uitsluitend mogen worden gebouwd binnen 15 m van een naar de weg gekeerde grens van een bouwvlak;

  3. een inpandige bedrijfswoning binnen het gehele bouwvlak mag worden gebouwd;

  4. de maximale goot- en bouwhoogte van vrijstaande bedrijfswoningen niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 6,5 m en 9 m.

  5. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 800 m3.

  1. De bouwhoogte van nutsvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

3.2.2 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Bij een bedrijfswoning mogen bijgebouwen worden gebouwd, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

  2. De maximale gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 50 m².

  3. De goothoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m.

  4. De bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5 m.

  5. Bijgebouwen dienen minimaal 3 m achter de voorgevel van de hoofdgebouwen en/of het verlengde daarvan te worden gebouwd.

 

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.

  2. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.

  3. De bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 15 m.

  4. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

3.3 Nadere eisen

  1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bebouwing.

  2. De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld voor het behoud van en ter voorkoming van de aantasting van de bebouwing ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’.

 

3.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

  1. het bepaalde in lid 3.2.1 onder b ten behoeve van het bouwen van hoofdgebouwen tot in de perceelsgrens, met dien verstande dat:

  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden geschaad;

  2. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad.

 

3.5 Specifieke gebruiksregels

 

3.5.1 Kantoren

  1. Binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' zijn van de bedrijven onderdeel uitmakende kantoren toegestaan tot maximaal 20% van het bedrijfsvloeroppervlak.

  2. Binnen bedrijfsverzamelgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bedrijfsverzamelgebouw' mag tot maximaal 20% van het bedrijfsvloeroppervlak worden gebruikt ten behoeve van zelfstandige kantoren.

 

3.5.2 Buitenopslag

Buitenopslag is uitsluitend toegestaan achter de achtergevel van de bedrijfsgebouwen.

 

3.5.3 Parkeren

Parkeren vindt uitsluitend op eigen terrein plaats.

 

3.5.4 Aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten

Bedrijfswoningen kunnen worden gebruikt ten behoeve van een aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit, mits:

  1. de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft waarbij:

  1. de woning moet blijven voldoen aan het Bouwbesluit en de bouwverordening;

  2. maximaal 40% van de vloeroppervlakte en de voor de woonfunctie bestemde bijgebouwen mogen worden gebruikt voor een aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit met een maximum van 50m²;

  1. er geen detailhandel wordt uitgeoefend behoudens een beperkte verkoop in het klein van ter plaatse vervaardigde producten en direct in verband met de aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;

  2. het gebruik geen ernstige hinder voor het woonmilieu oplevert en geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de omgeving;

  3. er geen onevenredige verstoring plaatsvindt in de voorzieningenstructuur van de wijk of de kern;

  4. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;

  5. er geen etalages, vitrines en lichtreclames zijn;

  6. er geen activiteiten plaatsvinden die vergunningplichtig of meldingsplichtig zijn krachtens de Wet milieubeheer.

  7. er geen bedrijfsmateriaal buiten op het perceel opgeslagen wordt;

  8. er gelijktijdig niet meer dan twee medewerkers aanwezig zijn.

 

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

 

3.6.1 Staat van bedrijfsactiviteiten

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1 onder a ten behoeve van bedrijven die niet voorkomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat:

  1. deze bedrijven naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de toegelaten milieucategorieën;

  2. het betreffende bedrijf ook overigens geen blijvende onevenredige afbreuk mag doen aan het heersende woon- en leefmilieu.

 

3.6.2 Bedrijfsverzamelgebouwen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1 onder b sub 1 ten behoeve van het toestaan van nieuwe bedrijfsverzamelgebouwen, met dien verstande dat de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van aangrenzende of nabij gelegen percelen niet onevenredig mogen worden geschaad.

 

3.6.3 Bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan voor de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - ontheffingsgebied' een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1 onder h ten behoeve van het toestaan van één nieuwe bedrijfswoning, met dien verstande dat:

  1. er geen onevenredige bezwaren uit milieuhygienisch oogpunt mogen zijn tegen het gebruik van gronden voor een extra woning ;

  2. het woon- en leefmilieu van de omgeving niet onevenredig mag worden aangetast;

  3. de verkeersveiligheid niet in het geding mag komen;

  4. de stedenbouwkundige/ruimtelijke structuur/samenhang van de omgeving niet onevenredig mag worden aangetast;

  5. er voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid;

  6. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van aangrenzende of nabij gelegen percelen niet onevenredig mogen worden geschaad.

 

3.6.4 Risicovolle inrichting

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1 onder a ten behoeve van de vestiging van een risicovolle inrichting en/of het toestaan van propaantanks, met dien verstande dat:

  1. verantwoord wordt dat de plaatsgebonden risicocontour van 10-6/jaar vanwege de inrichting binnen de eigen perceelsgrens ligt;

  2. rekening wordt gehouden met de toepasselijke grenswaarden voor het risico en de risico-afstanden ten aanzien van kwetsbare objecten;

  3. de toepasselijke richtwaarden voor het risico en de risico-afstanden ten aanzien van beperkt kwetsbare objecten in acht worden genomen;

  4. in geval het groepsrisico binnen de contour toeneemt, ook als bij stijging de oriënterende waarde niet wordt overschreden, kan een specifieke motivatie gewenst zijn. In voorkomend geval zal verzoeker advies inwinnen bij de gemeentelijke brandweer. In dit advies van de brandweer worden in ieder geval de volgende criteria beoordeeld:

  1. zelfredzaamheid;

  2. bestrijdbaarheid;

  3. alternatieve ruimtelijke plannen;

  4. risicoreductie.

Neemt het groepsrisico niet toe, dan hoeft er geen motivatie aangeleverd te worden.

  1. rekening wordt gehouden met het beleid ten aanzien van externe veiligheid van de gemeente Heumen.

 

3.6.5 Kangoeroewoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1 teneinde bij een bedrijfswoning een kangoeroewoning toe te staan, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. er is sprake van een in omvang ondergeschikte één of tweepersoonswoning die een in- dan wel aangebouwd deel uitmaakt van een grotere woning;

  2. het geheel van oorspronkelijke woning en kangoeroewoning past binnen de maatvoering, zoals die is opgenomen in de bouwregels voor woningen dan wel hoofdgebouwen;

  3. de kangoeroewoning beslaat maximaal 1/3 deel van de oppervlakte en inhoud van het geheeld van oospronkelijke woning en kangoeroewoning;

  4. er bestaat een open verbinding tussen de oospronkelijke woning en kangoeroewoning;

  5. de kangoeroewoning heeft geen eigen voordeur;

  6. de kangoeroewoning krijgt geen eigen huisnummer;

  7. het woon- en leefmilieu van de omgeving mag niet onevenredig worden aangetast;

  8. de verkeersveiligheid mag niet in het geding komen;

  9. de stedenbouwkundige/ruimtelijke structuur/samenhang van de omgeving mag niet onevenredig worden aangetast;

  10. er moet voorzien worden in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;

  11. aanwezige waarden van monumentale gebouwen en of beeldbepalende gebouwen mogen niet onevenredig worden aangetast.

 

 

3.6.6 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1 teneinde bij een bedrijfswoning een woonunit toe te staan of voor het bewonen van een bijgebouw, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. deze woonruimte is noodzakelijk vanuit een oogpunt van mantelzorg, aangetoond middels een zorgindicatie, afgegeven door een daartoe deskundig adviseur.

  2. er is sprake van een tijdelijke situatie;

  3. de woonruimte vormt een ruimtelijke eenheid met de hoofdwoning;

  4. de woonruimte wordt binnen de bestaande bebouwingsmogelijkheden gerealiseerd, met dien verstande dat de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte maximaal 50 m2 bedraagt;

  5. belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;

  6. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig wordt aangetast;

  7. de stedenbouwkundige/ruimtelijke structuur en samenhang van de omgeving worden niet aangetast;

  8. aanwezige waarden van monumentale of beeldbepalende gebouwen worden niet onevenredig aangetast;

  9. tijdelijke woonunits moeten zoveel mogelijk uit het zicht worden geplaatst.

  10. er blijft voldoende parkeergelegenheid gehandhaafd danwel de parkeergelegenheid verminderd niet verder indien deze al ontoereikend is.

Zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen, moet de woonunit verwijderd worden en het bijgebouw overeenkomstig de bestemming worden gebruikt.