Bedrijventerreinen De Hoge Brug, Taaiendijk en Sluisweg
Status: | Vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0252.GHbpbedrijven-VA01 |
Plantype: | gemeentelijke overheid/bestemmingsplan |
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijventerrein’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 (Staat van bedrijfsactiviteiten) behorende tot:
milieucategorie 1 en 2 ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2';
milieucategorie 1, 2 en 3.1 ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1';
milieucategorie 1, 2, 3.1 en 3.2 ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2';
milieucategorie 1, 2, 3.1, 3.2 en 4.1 ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1';
met uitzondering van:
geluidzoneringsplichtige inrichtingen, met uitzondering van bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - betonfabriek';
risicovolle inrichtingen, inclusief propaantanks;
bedrijven ter plaatse van de aanduiding:
'specifieke vorm van bedrijf - bedrijfsverzamelgebouw' tevens een bedrijfsverzamelgebouw;
'specifieke vorm van bedrijf - betonfabriek 1' uitsluitend een betonfabriek;
'specifieke vorm van bedrijf - betonfabriek 2' tevens een betonfabriek;
'specifieke vorm van bedrijf - kuststofverwerkend bedrijf' tevens een kuststofverwerkend bedrijf;
'specifieke vorm van bedrijf - transportbedrijf' tevens een transportbedrijf;
aan de hoofdfunctie ondergeschikte productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
detailhandel in auto's, boten, caravans, grove bouwmaterialen, landbouwmachines en - werktuigen, machinerieën ten behoeve van bedrijven;
detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding:
'specifieke vorm van detailhandel - bouwmarkt' uitsluitend een bouwmarkt;
'specifieke vorm van detailhandel - verf' uitsluitend detailhandel in verf, behang en vloerbedekking;
'specifieke vorm van detailhandel - woninginrichting' uitsluitend detailhandel in open haarden en meubelen;
'specifieke vorm van detailhandel - fietsenwinkel' uitsluitend detailhandel in fietsen;
'specifieke vorm van detailhandel - tweedehands kleding' uitsluitend detailhandel in tweedehands kleding;
'specifieke vorm van detailhandel - woon- en projectinrichting' uitsluitend detailhandel in woon- en projectinrichting;
van bedrijven onderdeel uitmakende kantoren, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' ook zelfstandige kantoren zijn toegelaten;
een sportclub uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'sport';
een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg en bijbehorende detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg’;
bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten;
opslag en uitstalling;
met bijbehorende bebouwing, wegen en paden, geluidwerende voorzieningen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven;
alsmede voor:
de instandhouding en bescherming van de ter plaatse van de aanduiding 'karaktersitiek' aangegeven bebouwing.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Hoofdgebouwen en bedrijfswoningen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen en bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
Hoofgebouwen en bedrijfswoningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
De afstand van een hoofdgebouw en bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 2,5 m.
Het bebouwingspercentage aan gebouwen mag niet meer bedragen dan 70 %, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)'.
De goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is aangegeven.
Bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', met dien verstande dat:
het aantal bedrijfswoningen niet meer mag bedragen dan 1 per bedrijf;
vrijstaande bedrijfswoningen uitsluitend mogen worden gebouwd binnen 15 m van een naar de weg gekeerde grens van een bouwvlak;
een inpandige bedrijfswoning binnen het gehele bouwvlak mag worden gebouwd;
de maximale goot- en bouwhoogte van vrijstaande bedrijfswoningen niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 6,5 m en 9 m.
de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 800 m3.
De bouwhoogte van nutsvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 4 m.
3.2.2 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen
Bij een bedrijfswoning mogen bijgebouwen worden gebouwd, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
Bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
De maximale gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 50 m².
De goothoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m.
De bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5 m.
Bijgebouwen dienen minimaal 3 m achter de voorgevel van de hoofdgebouwen en/of het verlengde daarvan te worden gebouwd.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.
De bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 15 m.
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bebouwing.
De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld voor het behoud van en ter voorkoming van de aantasting van de bebouwing ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
het bepaalde in lid 3.2.1 onder b ten behoeve van het bouwen van hoofdgebouwen tot in de perceelsgrens, met dien verstande dat:
de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden geschaad;
het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Kantoren
Binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' zijn van de bedrijven onderdeel uitmakende kantoren toegestaan tot maximaal 20% van het bedrijfsvloeroppervlak.
Binnen bedrijfsverzamelgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bedrijfsverzamelgebouw' mag tot maximaal 20% van het bedrijfsvloeroppervlak worden gebruikt ten behoeve van zelfstandige kantoren.
3.5.2 Buitenopslag
Buitenopslag is uitsluitend toegestaan achter de achtergevel van de bedrijfsgebouwen.
3.5.3 Parkeren
Parkeren vindt uitsluitend op eigen terrein plaats.
3.5.4 Aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten
Bedrijfswoningen kunnen worden gebruikt ten behoeve van een aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit, mits:
de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft waarbij:
de woning moet blijven voldoen aan het Bouwbesluit en de bouwverordening;
maximaal 40% van de vloeroppervlakte en de voor de woonfunctie bestemde bijgebouwen mogen worden gebruikt voor een aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit met een maximum van 50m²;
er geen detailhandel wordt uitgeoefend behoudens een beperkte verkoop in het klein van ter plaatse vervaardigde producten en direct in verband met de aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;
het gebruik geen ernstige hinder voor het woonmilieu oplevert en geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de omgeving;
er geen onevenredige verstoring plaatsvindt in de voorzieningenstructuur van de wijk of de kern;
het gebruik geen nadelige invloed heeft op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
er geen etalages, vitrines en lichtreclames zijn;
er geen activiteiten plaatsvinden die vergunningplichtig of meldingsplichtig zijn krachtens de Wet milieubeheer.
er geen bedrijfsmateriaal buiten op het perceel opgeslagen wordt;
er gelijktijdig niet meer dan twee medewerkers aanwezig zijn.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Staat van bedrijfsactiviteiten
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1 onder a ten behoeve van bedrijven die niet voorkomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat:
deze bedrijven naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de toegelaten milieucategorieën;
het betreffende bedrijf ook overigens geen blijvende onevenredige afbreuk mag doen aan het heersende woon- en leefmilieu.
3.6.2 Bedrijfsverzamelgebouwen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1 onder b sub 1 ten behoeve van het toestaan van nieuwe bedrijfsverzamelgebouwen, met dien verstande dat de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van aangrenzende of nabij gelegen percelen niet onevenredig mogen worden geschaad.
3.6.3 Bedrijfswoning
Het bevoegd gezag kan voor de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - ontheffingsgebied' een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1 onder h ten behoeve van het toestaan van één nieuwe bedrijfswoning, met dien verstande dat:
er geen onevenredige bezwaren uit milieuhygienisch oogpunt mogen zijn tegen het gebruik van gronden voor een extra woning ;
het woon- en leefmilieu van de omgeving niet onevenredig mag worden aangetast;
de verkeersveiligheid niet in het geding mag komen;
de stedenbouwkundige/ruimtelijke structuur/samenhang van de omgeving niet onevenredig mag worden aangetast;
er voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid;
de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van aangrenzende of nabij gelegen percelen niet onevenredig mogen worden geschaad.
3.6.4 Risicovolle inrichting
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1 onder a ten behoeve van de vestiging van een risicovolle inrichting en/of het toestaan van propaantanks, met dien verstande dat:
verantwoord wordt dat de plaatsgebonden risicocontour van 10-6/jaar vanwege de inrichting binnen de eigen perceelsgrens ligt;
rekening wordt gehouden met de toepasselijke grenswaarden voor het risico en de risico-afstanden ten aanzien van kwetsbare objecten;
de toepasselijke richtwaarden voor het risico en de risico-afstanden ten aanzien van beperkt kwetsbare objecten in acht worden genomen;
in geval het groepsrisico binnen de contour toeneemt, ook als bij stijging de oriënterende waarde niet wordt overschreden, kan een specifieke motivatie gewenst zijn. In voorkomend geval zal verzoeker advies inwinnen bij de gemeentelijke brandweer. In dit advies van de brandweer worden in ieder geval de volgende criteria beoordeeld:
zelfredzaamheid;
bestrijdbaarheid;
alternatieve ruimtelijke plannen;
risicoreductie.
Neemt het groepsrisico niet toe, dan hoeft er geen motivatie aangeleverd te worden.
rekening wordt gehouden met het beleid ten aanzien van externe veiligheid van de gemeente Heumen.
3.6.5 Kangoeroewoning
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1 teneinde bij een bedrijfswoning een kangoeroewoning toe te staan, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
er is sprake van een in omvang ondergeschikte één of tweepersoonswoning die een in- dan wel aangebouwd deel uitmaakt van een grotere woning;
het geheel van oorspronkelijke woning en kangoeroewoning past binnen de maatvoering, zoals die is opgenomen in de bouwregels voor woningen dan wel hoofdgebouwen;
de kangoeroewoning beslaat maximaal 1/3 deel van de oppervlakte en inhoud van het geheeld van oospronkelijke woning en kangoeroewoning;
er bestaat een open verbinding tussen de oospronkelijke woning en kangoeroewoning;
de kangoeroewoning heeft geen eigen voordeur;
de kangoeroewoning krijgt geen eigen huisnummer;
het woon- en leefmilieu van de omgeving mag niet onevenredig worden aangetast;
de verkeersveiligheid mag niet in het geding komen;
de stedenbouwkundige/ruimtelijke structuur/samenhang van de omgeving mag niet onevenredig worden aangetast;
er moet voorzien worden in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
aanwezige waarden van monumentale gebouwen en of beeldbepalende gebouwen mogen niet onevenredig worden aangetast.
3.6.6 Mantelzorg
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1 teneinde bij een bedrijfswoning een woonunit toe te staan of voor het bewonen van een bijgebouw, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
deze woonruimte is noodzakelijk vanuit een oogpunt van mantelzorg, aangetoond middels een zorgindicatie, afgegeven door een daartoe deskundig adviseur.
er is sprake van een tijdelijke situatie;
de woonruimte vormt een ruimtelijke eenheid met de hoofdwoning;
de woonruimte wordt binnen de bestaande bebouwingsmogelijkheden gerealiseerd, met dien verstande dat de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte maximaal 50 m2 bedraagt;
belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig wordt aangetast;
de stedenbouwkundige/ruimtelijke structuur en samenhang van de omgeving worden niet aangetast;
aanwezige waarden van monumentale of beeldbepalende gebouwen worden niet onevenredig aangetast;
tijdelijke woonunits moeten zoveel mogelijk uit het zicht worden geplaatst.
er blijft voldoende parkeergelegenheid gehandhaafd danwel de parkeergelegenheid verminderd niet verder indien deze al ontoereikend is.
Zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen, moet de woonunit verwijderd worden en het bijgebouw overeenkomstig de bestemming worden gebruikt.
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
plantsoenen, groenstroken, bosplantsoenen, (fiets)paden, uitritten, bermen en parkeervoorzieningen;
waterlopen, wadi’s, onder- en/of bovengrondse voorzieningen voor infiltratie van regenwater, bergbezinkbassins;
nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen alleen gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen worden gebouwd, met dien verstande dat:
de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
De bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m.
De bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 10 m.
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
het bepaalde in lid 4.2.1 ten behoeve van de bouw van schuilgelegenheden voor dieren met per bestemmingsvlak een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 30 m2 en een goothoogte van maximaal 3 m, met dien verstande dat de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden geschaad.
het bepaalde in lid 4.2.2 onder a ten behoeve van de bouw van erfafscheidingen met een bouwhoogte van maximaal 2 m, mits:
dit uit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
dit uit oogpunt van verkeersveiligheid aanvaardbaar is;
de belangen van de derde niet onevenredig mogen worden geschaad.
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
verkeersdoeleinden;
verblijfsgebied;
met bijbehorende bebouwing, wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, afvalvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen alleen gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen worden gebouwd, met dien verstande dat:
de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
De bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m.
De bouwhoogte van vlaggenmasten, lichtmasten en verwijsborden mag niet meer bedragen dan 10 m.
De bouwhoogte van overige palen en masten mag niet meer bedragen dan 6 m.
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
het bepaalde in lid 5.2.2 onder a ten behoeve van het oprichten van erfafscheidingen tot een hoogte van maximaal 2 m, mits:
dit uit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
dit uit oogpunt van verkeersveiligheid aanvaardbaar is;
de belangen van derden niet onevenredig worden aangetast.
Artikel 6 Water
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
de waterhuishouding en de waterberging;
recreatief medegebruik in/op/aan het water;
met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:
De bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m.
De bouwhoogte van palen en masten mag niet meer bedragen dan 6 m.
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
het bepaalde in lid 6.2.2 onder a ten behoeve van het oprichten van erfafscheidingen tot een hoogte van maximaal 2 m, mits:
dit uit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
dit uit oogpunt van verkeersveiligheid aanvaardbaar is;
de belangen van derden niet onevenredig worden aangetast.
Artikel 7 Leiding - Riool
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Riool aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een rioolleiding.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (artikelen 3 tot en met 7) mag alleen ten behoeve van deze dubbelbestemming worden gebouwd.
7.2.2 Gebouwen
Gebouwen mogen niet worden gebouwd.
7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde maximaal 3 m.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 7.2.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen van deze gronden, mits advies is verkregen van de beheerder van de rioolleiding.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Het is op de gronden binnen deze dubbelbestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen.
7.4.2 Uitzonderingen
Het in lid 7.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:
het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
7.4.3 Toelaatbaarheid
De in lid 7.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de functie van de rioolleiding.
Alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij de beheerder van de rioolleiding.
Artikel 8 Waarde - Archeologische verwachting 1
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologische verwachting 1’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van de te verwachten archeologische waarden van de gronden.
8.2 Bouwregels
Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 200 m², een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
De verplichting tot het doen van opgravingen.
De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Het overleggen van een rapport is niet nodig indien wordt aangetoond dat de grond dieper dan 0,40 m is gewoeld of indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, welke is getoetst door een archeologische deskundige, afdoende is vastgesteld.
Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning voor het bouwen te verlenen, vraagt het bevoegd gezag een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg om advies.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.3.1 Werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Het is binnen deze dubbelbestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
het ophogen, ontginnen, verlagen, afgraven of egaliseren van gronden over een oppervlak van meer dan 200 m2;
het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,40 m vanaf maaiveld, over een oppervlakte van meer dan 200 m2;
het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, over een oppervlakte van meer dan 200 m2;
het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte van de aan te brengen verhardingen 200 m2 of meer bedraagt;
het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport- energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies over een oppervlak van meer dan 200 m2;
het aanleggen van drainage;
het graven of dempen van sloten, watergangen of vijvers.
8.3.2 Uitzonderingen
Het in lid 8.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:
het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
8.3.3 Toelaatbaarheid
De in lid 8.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
Alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen, vraagt het bevoegd gezag een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg om advies.
8.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen en de bestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' te verwijderen indien is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
Artikel 9 Waarde - Archeologische verwachting 2
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologische verwachting 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van de te verwachten archeologische waarden van de gronden.
9.2 Bouwregels
Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m², een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
De verplichting tot het doen van opgravingen.
De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Het overleggen van een rapport is niet nodig indien wordt aangetoond dat de grond dieper dan 0,40 m is gewoeld of indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, welke is getoetst door een archeologische deskundige, afdoende is vastgesteld.
Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning voor het bouwen te verlenen, vraagt het bevoegd gezag een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg om advies.
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.3.1 Werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Het is binnen deze dubbelbestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
het ophogen, ontginnen, verlagen, afgraven of egaliseren van gronden over een oppervlak van meer dan 500 m2;
het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,40 m vanaf maaiveld, over een oppervlakte van meer dan 500 m2;
het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, over een oppervlakte van meer dan 500 m2;
het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte van de aan te brengen verhardingen 500 m2 of meer bedraagt;
het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport- energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies over een oppervlak van meer dan 500 m2;
het aanleggen van drainage;
het graven of dempen van sloten, watergangen of vijvers.
9.3.2 Uitzonderingen
Het in lid 9.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:
het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
9.3.3 Toelaatbaarheid
De in lid 9.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
Alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen, vraagt het bevoegd gezag een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg om advies.
9.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen en de bestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' te verwijderen indien is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
Artikel 10 Waarde - Beeldbepalende bomen
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Beeldbepalende bomen’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de ter plaatse aanwezige bomen als monumentaal/beeldbepalend object.
10.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.2.1 Werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Het is verboden op de binnen deze dubbelbestemming bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
het vellen en rooien van bomen;
het aanleggen en verharden van wegen, paden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen.
10.2.2 Uitzonderingen
Het in lid 10.2.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:
het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
10.2.3 Toelaatbaarheid
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 10.2.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door de uitvoering van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de beeldbepalende waarden van de bomen, en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.
Artikel 11 Waterstaat – Waterkering
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming, het onderhoud en de verbetering van de waterkering, met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals duikers, keerwanden en merktekens.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Algemeen
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (artikelen 3 tot en met 7) mag alleen ten behoeve van deze dubbelbestemming worden gebouwd.
11.2.2 Gebouwen
Gebouwen mogen niet worden gebouwd.
11.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde maximaal 3 m.
11.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 11.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen van deze gronden, mits advies is verkregen van de beheerder van de waterkering.
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.4.1 Werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Het is op de gronden binnen deze dubbelbestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen.
11.4.2 Uitzonderingen
Het in lid 11.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:
het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
11.4.3 Toelaatbaarheid
De in lid 11.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de functie van de waterkering.
Alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij de beheerder van de waterkering.
Artikel 12 Waterstaat – Waterstaatkundige functie
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de afvoer van hoog opperwater, sediment en ijs, voor de waterhuishouding, voor verkeer te water en voor aanleg, onderhoud en verbetering van de hoofdwaterkering en beduikerde watergangen, alsmede voor de vergroting van de afvoercapaciteit.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Algemeen
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (artikelen 3 tot en met 15) mag alleen ten behoeve van deze dubbelbestemming worden gebouwd.
12.2.2 Gebouwen
Gebouwen mogen niet worden gebouwd.
12.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen niet worden gebouwd.
12.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 12.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen van deze gronden, mits advies is verkregen van de waterbeheerder en/of beheerder van de waterkering.
12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.4.1 Werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Het is op de gronden binnen deze dubbelbestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
het aanbrengen of verwijderen van beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen.
12.4.2 Uitzonderingen
Het in lid 12.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:
het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
12.4.3 Toelaatbaarheid
De in lid 12.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterstaatkundige functie van de gronden.
Alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij de rivierbeheerder.