Planregels
HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
Het bestemmingsplan 'Ede, Woongebied Kernhem, Scherven 17, 18, 19, 23, 24a, 24b, 25 en Balgzand 22-24' met identificatienummer NL.IMRO.0228.BP2013KRNH0001-0301 van de gemeente Ede.
1.2 bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanbouw:
Een aan een hoofdgebouw toegevoegde ruimte die qua afmetingen en/of visueel opzicht (onder meer voor wat betreft goothoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.4 aanduiding:
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens:
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aan-huis-verbonden beroep:
De uitoefening van een dienstverlenend beroep aan huis op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen terrein, alsmede een beroep op het terrein van persoonlijke verzorging, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt. Hieronder wordt in ieder geval niet verstaan een (raam)prostitutiebedrijf.
1.7 achtergevelrooilijn:
-
De achterste grens van een bouwvlak, gezien vanaf de weg waarop het hoofdgebouw is georiënteerd;
-
indien er niet sprake is van een achterste grens van een bouwvlak dan wel geen bouwvlak is aangegeven: de denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de achtergevel van het hoofdgebouw - zonder aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen - alsmede het verlengde daarvan.
1.8 bebouwing:
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.9 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:
De totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een bouwwerk en/of op een terrein die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.
1.10 bestaande situatie:
-
Ten aanzien van bebouwing:
legaal aanwezige bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
-
ten aanzien van gebruik:
het legaal gebruik van gronden en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen.
1.11 bestemmingsgrens:
De grens van een bestemmingsvlak.
1.12 bestemmingsvlak:
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.13 bijbehorend bouwwerk:
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.14 bijgebouw:
Een gebouw dat in architectonisch en/of functioneel opzicht ondergeschikt is aan en hoort bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.15 bouwen:
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats.
1.16 bouwgrens:
De grens van een bouwvlak.
1.17 bouwlaag:
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.18 bouwmassa:
Een verzameling bij elkaar horende gebouwen bestaande uit een vrijstaand hoofdgebouw, dan wel twee of meer aaneengebouwde hoofdgebouwen inclusief aan- en uitbouwen.
1.19 bouwperceel:
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.20 bouwperceelsgrens:
De grens van een bouwperceel.
1.21 bouwvlak:
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.22 bouwwerk:
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.23 carport:
Een dakconstructie vrijstaand zonder wanden, dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, bedoeld voor de stalling van een motorvoertuig.
1.24 eerste bouwlaag:
De bouwlaag op de begane grond.
1.25 erf:
Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.
1.26 escortbedrijf:
De natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend, zoals escortservices en -bemiddelingsbureaus.
1.27 functie:
Doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.
1.28 gebouw:
Elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.29 gestapelde bebouwing:
Bebouwing bestaande uit zich in één hoofdgebouw boven en naast elkaar bevindende zelfstandige woningen en/of bijzondere woonruimten.
1.30 hoofdfunctie:
Een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.
1.31 hoofdgebouw:
Een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
1.32 kelder:
Een geheel ondergronds gelegen ruimte die grotendeels is gesitueerd onder een bijbehorende bovengronds bouwwerk, en waarvan de bovenkant van de vloer zich op ten minste 1,75 m onder peil bevindt.
1.33 lichte bedrijvigheid:
Het op ambachtelijke wijze vervaardigen, herstellen, onderhouden of bewerken van producten en/of diensten in de vorm van bedrijven die voorkomen in categorie A van de van deze regels deel uitmakende Staat van bedrijfsactiviteiten.
1.34 mantelzorg:
Langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.
1.35 overig bouwwerk:
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.36 overkapping:
Een dakconstructie zonder wanden, dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen.
1.37 pand:
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.38 plangrens:
De aangegeven begrenzing van het bestemmingsplan.
1.39 prostitutie:
Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding.
1.40 rug-aan-rug woningen
Woningen waarvan de achterzijden tegen elkaar liggen.
1.41 raamprostitutie:
Een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostituee/prostitué tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen.
1.42 ruimtelijke kwaliteit:
De kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde van die ruimte.
1.43 seksinrichting:
Een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.
Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.44 straatprostitutie:
Het in hoofdzaak op de openbare weg door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken.
1.45 stedenbouwkundig beeld:
Het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaalde beeld, inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte(n).
1.46 uitbouw:
De vergroting van een bestaande ruimte in een hoofdgebouw, die qua afmetingen en/of in visueel opzicht (onder meer wat betreft (goot)hoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het
hoofdgebouw.
1.47 voorgevellijn:
De lijn waarin de voorgevel van een bouwwerk is gelegen alsmede het verlengde daarvan.
1.48 voorgevelrooilijn:
De grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.
1.49 voorkeursgrenswaarde
De bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van
geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of
het Besluit geluidhinder.
1.50 woning:
Een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
Artikel 2 Wijze van meten
2.1 Algemeen
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten c.q. gerekend:
afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
De kortste afstand van de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.
bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
De oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.
bebouwingspercentage:
Het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.
Bovenkant Spoorstaaf (BS):
De hoogte van de bovenkant van de laagste spoorstaaf.
breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde:
Overeenkomstig de omtreklijn van de horizontale projectie van alle delen van die bouwwerken.
breedte, diepte c.q. lengte van een gebouw:
Tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.
de dakhelling:
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
de goothoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
de bouwhoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
de inhoud van een bouwwerk:
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
oppervlakte van een bouwwerk:
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/ of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
de hoogte van een windturbine:
Vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.
peil:
- Voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein.
2.2 Ondergronds bouwen
Bij het berekenen van het bebouwingspercentage of de te bebouwen oppervlak wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen, voor zover deze zijn gelegen buiten de buitenwerkse gevelvlakken van de bijbehorende bovengrondse gebouwen.
2.3 Ondergeschikte bouwdelen
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen buiten beschouwing gelaten, zoals:
-
dakkapellen met een maximale breedte van 50% van de gevelbreedte;
-
plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m.
2.4 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen
Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
(openbare) groenvoorzieningen;
-
bermen en andere groenvoorzieningen;
-
speelvoorzieningen;
-
ontsluitingspaden ten behoeve van aangrenzende parkeervoorzieningen en
-
paden met de daarbij behorende bouwwerken.
3.2 Bouwregels
Op de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van en noodzakelijk voor de aldaar genoemde bestemming, waaronder begrepen straatmeubilair, worden gebouwd.
Artikel 4 Tuin
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
tuinen;
-
ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein', tenminste één parkeerplaats met een minimale breedte van 3 m en een minimale oppervlakte van 18 m²;
-
verhardingen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen
Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
4.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
-
De bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m.
-
De bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.
-
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3,25 m.
-
Het bouwen van carports is toegestaan onder de volgende voorwaarden:
-
de oppervlakte van een carport mag niet meer bedragen dan 20 m²;
-
de hoogte van een carport mag niet meer bedragen dan 3,25 m;
-
voor zover een carport vóór de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde hiervan wordt gebouwd mag deze geen tot de constructie zelf behorende wanden hebben;
-
voor zover een carport achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde hiervan wordt gebouwd mag deze maximaal drie wanden hebben, waarvan er maximaal twee tot de constructie zelf mogen behoren;
-
de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden geschaad en het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig mag worden aangetast.
4.2.3 Parkeren
-
Voor zover de gezamenlijke oppervlakte van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein', minder bedraagt dan 34 m², dient één parkeerplaats met een oppervlakte van minimaal 17 m² (2,85 x 6 m) gehandhaafd te blijven.
-
Voor zover de gezamenlijke oppervlakte van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein', 34 m² of meer bedraagt, dienen twee parkeerplaatsen met een gezamenlijke oppervlakte van minimaal 34 m² gehandhaafd te blijven.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.2 voor het bouwen van erkers, luifels en balkons aan de voor- of zijgevel van het hoofdgebouw onder de volgende voorwaarden:
-
De afstand van erkers aan de zijgevel van een hoofdgebouw tot de voorgevel tenminste 1 m bedraagt;
-
De gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 6 m²;
-
de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3,25 m;
-
De diepte gemeten vanuit de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 1,5 m bedragen.
-
De afstand tot een bouwperceelgrens mag niet minder dan 1 m bedragen.
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wegen;
-
parkeervoorzieningen;
-
voet- en fietspaden;
-
groenvoorzieningen en
-
overige verkeersvoorzieningen met de daarbij behorende bouwwerken.
5.2 Bouwregels
Op de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de in lid 5.1 genoemde bestemming, waaronder begrepen straatmeubilair, worden gebouwd.
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wonen;
-
aan-huis-verbonden beroep en lichte bedrijvigheid;
-
aan- en bijgebouwen behorende bij de woning;
-
ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein', tenminste één parkeerplaats met een minimale breedte van 3 m en een minimale oppervlakte van 18 m²;
-
tuinen, erven en verhardingen.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
-
Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd.
-
Ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' mogen woningen uitsluitend vrijstaand worden gebouwd.
-
Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, tenzij anders is aangegeven.
-
De voorgevel moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn of op een afstand van niet meer dan 2 m daarachter.
-
De goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 8 m.
-
De bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 12 m.
-
Dakkapellen mogen niet worden gebouwd.
6.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen aan/bij de woning gelden de volgende bepalingen:
-
bij ieder hoofdgebouw mogen een uitbreiding van de woonruimte, uit- of aanbouw en bijgebouwen en/of overkappingen worden gebouwd, waarbij de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen niet meer mag bedragen dan 50% van de gronden buiten het bouwvlak, tot een maximum van 50 m2;
-
de diepte van een aan- of uitbouw, gemeten haaks uit de achtergevelbouwgrens van het hoofdgebouw niet dieper mag zijn dan 3 m; de verticale projectie van die bouwwerken is daarbij maatgevend;
-
1. de voorgevel van aan- of uitbouwen en bijgebouwen, welke worden gebouwd op het
bouwperceelsgedeelte naast een zijgevel van het hoofdgebouw, dient te worden opgericht op
een afstand van tenminste 3 m van de voorgevel van het hoofdgebouw en op een afstand van
tenminste 6 m van de vóór de voorgevel van het hoofdgebouw gelegen bouwperceelgrens;
2. bij de plaatsing van de bijgebouwen en/of overkappingen dient over een breedte van minimaal
4/5 van de breedte van de achtergevel van het hoofdgebouw een zone van 5 meter diepte vrij te worden gehouden;
-
de goothoogte van een aan- of uitbouw van de woonruimte of overkapping aan de woonruimte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,30 m;
-
de goothoogte van bijgebouwen en andere overkappingen niet meer dan 3,25 m mag bedragen;
-
de dakhelling van bijgebouwen en andere overkappingen niet meer dan 60º mag bedragen;
-
de bouwhoogte van bijgebouwen en andere overkappingen niet meer dan 4,5 m mag bedragen;
-
ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein', mogen de gebouwen slechts worden opgericht indien op het bouwperceel een parkeerplaats met een oppervlakte van 18 m² (3 x 6 m) blijft gehandhaafd;
-
In afwijking van het bepaalde in artikel 6.2.2 onder h mogen de gebouwen behorend bij woningen met twee naast elkaar of twee achter elkaar gelegen parkeerplaatsen, worden opgericht, mits:
1. voor zover de gezamenlijke oppervlakte van de gronden ter plaatse van de aanduiding
'parkeerterrein', minder bedraagt dan 34 m², bij de woning één parkeerplaats met een
oppervlakte van minimaal 17 m² (2,85 x 6 m) blijft gehandhaafd;
2. voor zover de gezamenlijke oppervlakte van de gronden ter plaatse van de aanduiding
'parkeerterrein', 34 m² of meer bedraagt, bij de woning twee parkeerplaatsen met een
gezamenlijke oppervlakte van minimaal 34 m² blijven gehandhaafd.
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
-
De bouw van een zwembad is niet toegestaan.
-
Binnen het bouwvlak mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan de toegestane maximum bouwhoogte van het hoofdgebouw.
-
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn niet meer dan 1 m mag bedragen.
-
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2,75 m.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2.1 onder g voor de bouw van dakkapellen, waarbij als uitgangspunt geldt dat:
-
de breedte van de dakkapel niet meer dan 60% van de breedte van het onderliggende gevelvlak van het hoofdgebouw mag bedragen;
-
de verticaal gemeten afstand van de onderkant van de dakkapel tot de hoogste verdiepingsvloer ten minste 0,90 m dient te bedragen;
-
de verticaal gemeten afstand van de bovenkant van de dakkapel tot de hoogste verdiepingsvloer maximaal 2,9 m bedraagt;
-
de verticaal gemeten afstand tussen de bovenzijde van de dakkapel en de bouwhoogte van het hoofdgebouw ten minste 1 m dient te bedragen.
Artikel 7 Woongebied - 1
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Woongebied - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wonen;
-
aan-huis-verbonden beroep en lichte bedrijvigheid;
-
aan- en bijgebouwen behorende bij de woning;
met daarbij behorende:
-
tuinen, erven en verhardingen;
-
groen- en speelvoorzieningen;
-
voorzieningen voor verkeer en verblijf;
-
in- en uitritten;
-
(ondergrondse) parkeervoorzieningen;
-
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
-
nutsvoorzieningen;
-
brandveiligheids- en blusvoorzieningen.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
-
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.
-
Minimaal 65% van de woningen moet een nokrichting hebben die oost-west is geörienteerd, parallel aan de N224.
-
De bebouwing moet worden gesitueerd op een afstand van minimaal 1 m van de bestemmingsgrens.
-
De afstand tussen de achtergevelrooilijnen van de hoofdgebouwen dient minimaal 15 m te bedragen.
-
Gestapelde bebouwing is niet toegestaan.
-
Woningen van het type 'rug-aan-rug' zijn niet toegestaan.
-
De geluidbelasting vanwege het wegverkeer op geluidgevoelige gebouwen mag niet hoger zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde.
7.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen aan/bij de woning gelden de volgende bepalingen:
-
Aan- en uitbouwen en bijgebouwen moeten op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw gebouwd.
-
In afwijking van het bepaalde onder a, mogen erkers op een afstand van tenminste 1 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw worden gebouwd.
-
Het bebouwingspercentage van het gedeelte van de gronden gelegen achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw mag maximaal 50% bedragen tot een maximum van gezamelijke oppervlakte van 50 m².
-
Voor zover de oppervlakte van de strook grond achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw meer bedraagt dan 200 m², mag de onder b geregelde gezamenlijke oppervlakte worden vermeerderd met 10% van deze overmaat tot in totaal maximaal 90 m².
-
Erven bij vrijstaande hoofdgebouwen dienen aan één zijde minimaal 3 meter uit de zijdelingse perceelsgrens vrij te blijven van bebouwing.
-
De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,25 m.
-
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 8 m.
7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
-
De bouw van een zwembad is niet toegestaan.
-
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn niet meer dan 1 m mag bedragen.
-
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, vóór de voorgevellijn niet meer dan 1 m mag bedragen.
7.2.4 Ondergrondse bouwwerken
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
-
Ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bestemmingsvlak;
-
De ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken mag maximaal 4 m bedragen.
7.3 Specifieke gebruiksregels
-
Binnen de bestemming ‘Woongebied - 1’ is de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep en lichte bedrijvigheid toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende regels van toepassing zijn:
-
De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de oppervlakte van de woning tot een maximum van 30 m².
-
Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van parkeerbehoefte veroorzaken.
-
Detailhandel is niet toegestaan.
-
De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving, waarbij geldt dat deze past in categorie A van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
-
De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
-
De gronden gelegen voor de voorgevel van een woning mogen niet worden gebruikt voor het parkeren of stallen van caravans, voer- en vaartuigen etcetera, met uitzondering van bestaande inritten.
7.4 Afwijken van de specifieke gebruiksregels
7.4.1 Toestaan groter oppervlak aan huis verbonden beroep
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.3, onder 1, sub a voor een omvang van de activiteit met niet meer dan 60% van de oppervlakte van de woning tot een maximum van 80 m², mits de activiteit een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft en behoudt die met de woonfunctie in overeenstemming is.
7.4.2 Toestaan vergelijkbare bedrijven
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.3, onder 1, sub d voor het toestaan van lichte bedrijvigheid die niet voorkomt in de Staat van Bedrijfsactiviteiten met dien verstande dat de bedrijvigheid naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met bedrijvigheid genoemd in de categorie A.
7.4.3 Toestaan parkeren of stallen van caravans, voer- en vaartuigen
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.3, onder 2 en parkeren of stallen van caravans, voer- en vaartuigen toestaan, indien dit niet leidt tot onaanvaardbare aantasting van de stedenbouwkundige opzet van het desbetreffend plangebied en/of belangen van derden.
7.5 Nadere eisen
7.5.1 Plaats en afmetingen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:
-
de bescherming van de groenstructuur;
-
de bescherming van de ecologische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden;
-
het waarborgen van de sociale veiligheid;
-
het waarborgen van de ruimtelijke kwaliteit en een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
-
de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
7.6 Parkeren
Er moet worden voorzien in 1,7 parkeerplaats per woning.
Artikel 8 Woongebied - 2
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Woongebied - 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wonen;
-
aan-huis-verbonden beroep en lichte bedrijvigheid;
-
aan- en bijgebouwen behorende bij de woning;
met daarbij behorende:
-
tuinen, erven en verhardingen;
-
groen- en speelvoorzieningen;
-
voorzieningen voor verkeer en verblijf;
-
in- en uitritten;
-
(ondergrondse) parkeervoorzieningen;
-
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
-
nutsvoorzieningen;
-
brandveiligheids- en blusvoorzieningen.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
-
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 15 m.
-
De bouwhoogte in de gevellijn dient minimaal 12 m te bedragen.
-
Parallel aan de N224 dienen de woningen in de gevellijn gebouwd te worden.
-
De gevellijn dient volledig te worden bebouwd.
-
Minimaal 65% van de woningen moet een nokrichting hebben die oost-west is geörienteerd, parallel aan de N224.
-
De bebouwing moet worden gesitueerd op een afstand van minimaal 1 m van de bestemmingsgrens.
-
De geluidbelasting vanwege het wegverkeer op geluidgevoelige gebouwen mag niet hoger zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde.
8.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen aan/bij de woning gelden de volgende bepalingen:
-
Aan- en uitbouwen en bijgebouwen moeten op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw gebouwd.
-
In afwijking van het bepaalde onder a, mogen erkers op een afstand van tenminste 1 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw worden gebouwd.
-
Het bebouwingspercentage van het gedeelte van de gronden gelegen achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw mag maximaal 50% bedragen tot een maximum van gezamelijke oppervlakte van 50 m².
-
Voor zover de oppervlakte van de strook grond achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw meer bedraagt dan 200 m², mag de onder b geregelde gezamenlijke oppervlakte worden vermeerderd met 10% van deze overmaat tot in totaal maximaal 90 m².
-
Erven bij vrijstaande hoofdgebouwen dienen aan één zijde minimaal 3 meter uit de zijdelingse perceelsgrens vrij te blijven van bebouwing.
-
De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,25 m.
-
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 8 m.
8.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
-
De bouw van een zwembad is niet toegestaan.
-
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn niet meer dan 1 m mag bedragen.
-
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, vóór de voorgevellijn niet meer dan 1 m mag bedragen.
8.2.4 Ondergrondse bouwwerken
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
-
Ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bestemmingsvlak;
-
De ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken mag maximaal 4 m bedragen.
8.3 Specifieke gebruiksregels
-
Binnen de bestemming ‘Woongebied - 1’ is de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep en lichte bedrijvigheid toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende regels van toepassing zijn:
-
De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de oppervlakte van de woning tot een maximum van 30 m².
-
Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van parkeerbehoefte veroorzaken.
-
Detailhandel is niet toegestaan.
-
De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving, waarbij geldt dat deze past in categorie A van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
-
De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
-
De gronden gelegen voor de voorgevel van een woning mogen niet worden gebruikt voor het parkeren of stallen van caravans, voer- en vaartuigen etcetera, met uitzondering van bestaande inritten.
8.4 Afwijken van de specifieke gebruiksregels
8.4.1 Toestaan groter oppervlak aan huis verbonden beroep
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.3, onder 1, sub a voor een omvang van de activiteit met niet meer dan 60% van de oppervlakte van de woning tot een maximum van 80 m², mits de activiteit een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft en behoudt die met de woonfunctie in overeenstemming is.
8.4.2 Toestaan vergelijkbare bedrijven
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.3, onder 1, sub d voor het toestaan van lichte bedrijvigheid die niet voorkomt in de Staat van Bedrijfsactiviteiten met dien verstande dat de bedrijvigheid naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met bedrijvigheid genoemd in de categorie A.
8.4.3 Toestaan parkeren of stallen van caravans, voer- en vaartuigen
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.3, onder 2 en parkeren of stallen van caravans, voer- en vaartuigen toestaan, indien dit niet leidt tot onaanvaardbare aantasting van de stedenbouwkundige opzet van het desbetreffend plangebied en/of belangen van derden.
8.5 Nadere eisen
8.5.1 Plaats en afmetingen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:
-
de bescherming van de groenstructuur;
-
de bescherming van de ecologische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden;
-
het waarborgen van de sociale veiligheid;
-
het waarborgen van de ruimtelijke kwaliteit en een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
-
de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
8.6 Parkeren
Er moet worden voorzien in 1,7 parkeerplaats per woning.
Artikel 9 Woongebied - 3
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Woongebied - 3’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wonen;
-
aan-huis-verbonden beroep en lichte bedrijvigheid;
-
aan- en bijgebouwen behorende bij de woning;
met daarbij behorende:
-
tuinen, erven en verhardingen;
-
groen- en speelvoorzieningen;
-
voorzieningen voor verkeer en verblijf;
-
in- en uitritten;
-
(ondergrondse) parkeervoorzieningen;
-
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
-
nutsvoorzieningen;
-
brandveiligheids- en blusvoorzieningen.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
-
Het aantal woningen per bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan 20.
-
De woningen mogen uitsluitend aaneen of rug-aan-rug worden gebouwd.
-
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 11 m.
-
Minimaal 65% van de woningen moet een nokrichting hebben die oost-west is geörienteerd, parallel aan de N224.
-
De geluidbelasting vanwege het wegverkeer op geluidgevoelige gebouwen mag niet hoger zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde.
9.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen aan/bij de woning gelden de volgende bepalingen:
-
Aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij aaneen gebouwde woningen moeten op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw gebouwd.
-
Aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij rug-aan-rug woningen mogen voor de voorgevellijn van het hoofdgebouw worden gebouwd.
-
In afwijking van het bepaalde onder a, mogen erkers op een afstand van tenminste 1 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw worden gebouwd.
-
Het bebouwingspercentage van het gedeelte van de gronden gelegen achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw bij aaneen gebouwde woningen mag maximaal 50% bedragen tot een maximum van gezamelijke oppervlakte van 50 m².
-
Voor zover de oppervlakte van de strook grond achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw meer bedraagt dan 200 m², mag de onder b geregelde gezamenlijke oppervlakte worden vermeerderd met 10% van deze overmaat tot in totaal maximaal 90 m².
-
Erven bij vrijstaande hoofdgebouwen dienen aan één zijde minimaal 3 meter uit de zijdelingse perceelsgrens vrij te blijven van bebouwing.
-
De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,25 m.
-
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 8 m.
9.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
-
De bouw van een zwembad is niet toegestaan.
-
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn niet meer dan 1 m mag bedragen.
-
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, vóór de voorgevellijn niet meer dan 1 m mag bedragen.
9.2.4 Ondergrondse bouwwerken
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
-
Ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bestemmingsvlak;
-
De ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken mag maximaal 4 m bedragen.
9.3 Specifieke gebruiksregels
-
Binnen de bestemming ‘Woongebied - 1’ is de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep en lichte bedrijvigheid toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende regels van toepassing zijn:
-
De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de oppervlakte van de woning tot een maximum van 30 m².
-
Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van parkeerbehoefte veroorzaken.
-
Detailhandel is niet toegestaan.
-
De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving, waarbij geldt dat deze past in categorie A van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
-
De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
-
De gronden gelegen voor de voorgevel van een woning mogen niet worden gebruikt voor het parkeren of stallen van caravans, voer- en vaartuigen etcetera, met uitzondering van bestaande inritten.
9.4 Afwijken van de specifieke gebruiksregels
9.4.1 Toestaan groter oppervlak aan huis verbonden beroep
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.3, onder 1, sub a voor een omvang van de activiteit met niet meer dan 60% van de oppervlakte van de woning tot een maximum van 80 m², mits de activiteit een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft en behoudt die met de woonfunctie in overeenstemming is.
9.4.2 Toestaan vergelijkbare bedrijven
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.3, onder 1, sub d voor het toestaan van lichte bedrijvigheid die niet voorkomt in de Staat van Bedrijfsactiviteiten met dien verstande dat de bedrijvigheid naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met bedrijvigheid genoemd in de categorie A.
9.4.3 Toestaan parkeren of stallen van caravans, voer- en vaartuigen
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.3, onder 2 en parkeren of stallen van caravans, voer- en vaartuigen toestaan, indien dit niet leidt tot onaanvaardbare aantasting van de stedenbouwkundige opzet van het desbetreffend plangebied en/of belangen van derden.
9.5 Nadere eisen
9.5.1 Plaats en afmetingen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:
-
de bescherming van de groenstructuur;
-
de bescherming van de ecologische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden;
-
het waarborgen van de sociale veiligheid;
-
het waarborgen van de ruimtelijke kwaliteit en een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
-
de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
9.6 Parkeren
Er moet worden voorzien in 1,7 parkeerplaats per woning.
Artikel 10 Woongebied - 4
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Woongebied - 4’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wonen;
-
aan-huis-verbonden beroep en lichte bedrijvigheid;
-
aan- en bijgebouwen behorende bij de woning;
met daarbij behorende:
-
tuinen, erven en verhardingen;
-
groen- en speelvoorzieningen;
-
voorzieningen voor verkeer en verblijf;
-
in- en uitritten;
-
(ondergrondse) parkeervoorzieningen;
-
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
-
nutsvoorzieningen;
-
brandveiligheids- en blusvoorzieningen.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
-
De bouwhoogte mag niet minder dan 12 m bedragen.
-
De woningen dienen in de gevellijn gebouwd te worden.
-
De gevellijn dient volledig te worden bebouwd.
-
Gestapelde bebouwing is niet toegestaan.
-
Woningen van het type 'rug-aan-rug' zijn niet toegestaan.
-
De geluidbelasting vanwege het wegverkeer op geluidgevoelige gebouwen mag niet hoger zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde.
10.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen aan/bij de woning gelden de volgende bepalingen:
-
Aan- en uitbouwen en bijgebouwen moeten op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw gebouwd.
-
In afwijking van het bepaalde onder a, mogen erkers op een afstand van tenminste 1 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw worden gebouwd.
-
Het bebouwingspercentage van het gedeelte van de gronden gelegen achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw mag maximaal 50% bedragen tot een maximum van gezamelijke oppervlakte van 50 m².
-
Voor zover de oppervlakte van de strook grond achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw meer bedraagt dan 200 m², mag de onder b geregelde gezamenlijke oppervlakte worden vermeerderd met 10% van deze overmaat tot in totaal maximaal 90 m².
-
Erven bij vrijstaande hoofdgebouwen dienen aan één zijde minimaal 3 meter uit de zijdelingse perceelsgrens vrij te blijven van bebouwing.
-
De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,25 m.
-
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 8 m.
10.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
-
De bouw van een zwembad is niet toegestaan.
-
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn niet meer dan 1 m mag bedragen.
-
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, vóór de voorgevellijn niet meer dan 1 m mag bedragen.
10.2.4 Ondergrondse bouwwerken
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
-
Ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bestemmingsvlak;
-
De ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken mag maximaal 4 m bedragen.
10.3 Specifieke gebruiksregels
-
Binnen de bestemming ‘Woongebied - 4’ is de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep en lichte bedrijvigheid toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende regels van toepassing zijn:
-
De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de oppervlakte van de woning tot een maximum van 30 m².
-
Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van parkeerbehoefte veroorzaken.
-
Detailhandel is niet toegestaan.
-
De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving, waarbij geldt dat deze past in categorie A van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
-
De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
-
De gronden gelegen voor de voorgevel van een woning mogen niet worden gebruikt voor het parkeren of stallen van caravans, voer- en vaartuigen etcetera, met uitzondering van bestaande inritten.
10.4 Afwijken van de specifieke gebruiksregels
10.4.1 Toestaan groter oppervlak aan huis verbonden beroep
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.3, onder 1, sub a voor een omvang van de activiteit met niet meer dan 60% van de oppervlakte van de woning tot een maximum van 80 m², mits de activiteit een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft en behoudt die met de woonfunctie in overeenstemming is.
10.4.2 Toestaan vergelijkbare bedrijven
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.3, onder 1, sub d voor het toestaan van lichte bedrijvigheid die niet voorkomt in de Staat van Bedrijfsactiviteiten met dien verstande dat de bedrijvigheid naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met bedrijvigheid genoemd in de categorie A.
10.4.3 Toestaan parkeren of stallen van caravans, voer- en vaartuigen
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.3, onder 2 en parkeren of stallen van caravans, voer- en vaartuigen toestaan, indien dit niet leidt tot onaanvaardbare aantasting van de stedenbouwkundige opzet van het desbetreffend plangebied en/of belangen van derden.
10.5 Nadere eisen
10.5.1 Plaats en afmetingen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:
-
de bescherming van de groenstructuur;
-
de bescherming van de ecologische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden;
-
het waarborgen van de sociale veiligheid;
-
het waarborgen van de ruimtelijke kwaliteit en een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
-
de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
10.6 Parkeren
Er moet worden voorzien in 1,7 parkeerplaats per woning.
Artikel 11 Leiding - Riool
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding - Riool’ aangewezen gronden zijn, naast voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van een rioolwaterpersleiding.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Bouwregels voor de bestemming
Op de in artikel 8.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de in artikel 8.1 bedoelde bestemming worden gebouwd.
11.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 11.2.1, mits het behoud van een veilige ligging en continuïteit van de leidingen zijn gewaarborgd.
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.4.1 Omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden van deze bestemming zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
-
het aanleggen van wegen of paden en/of andere oppervlakteverhardingen;
-
Het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage, of anderszins wijzigen van het maaiveld of weghoogte;
-
het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem;
-
het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen.
11.4.2 Toelaatbaarheid
De werken en werkzaamheden, zoals in lid 11.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad.
11.4.3 Uitzonderingen
Het in lid 11.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
-
het normale onderhoud en/of gebruik betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
-
reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
11.4.4 Advisering over de omgevingsvergunning
Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 11.4.1 wint het bevoegde gezag schriftelijk advies in van de leidingbeheerder.
HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS
Artikel 12 Anti-dubbeltelbepaling
Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 13 Algemene gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van bebouwde en onbebouwde gronden ten behoeve van een seksinrichting, een escortbedrijf en raam- en straatprostitutie.
Artikel 14 Algemene bouwregels
-
Voor zover in dit plan goothoogten zijn aangegeven, dienen hoofdgebouwen te worden voorzien van een kap, waarvan de minimale en de maximale dakhelling niet meer mag bedragen dan respectievelijk 30 graden en 60 graden.
-
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 14, onder a, en toestaan dat een gebouw zonder kap wordt gebouwd, dan wel met kap waarbij de dakhelling afwijkt van het bepaalde in artikel 14, onder a, mits het in het plan beoogde stedenbouwkundige beeld, zoals dat mede in relatie tot die van de directe omgeving wordt bepaald, niet wordt geschaad.
Artikel 15 Algemene afwijking van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:
-
de in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages en aantallen woningen tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen, percentages en aantallen woningen;
-
de regels en toestaan dat het bouwvlak met maximaal 2 meter wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
-
de regels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
-
de inhoud per gebouwtje niet meer bedraagt dan 60 m³;
-
de bouwhoogte niet meer dan bedraagt dan 5 m.
-
de regels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
-
ten behoeve de bouw van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 5 m;
-
ten behoeve van de bouw van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot maximaal 6 m;
-
ten behoeve van de bouw van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot 6 m.
-
het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten wordt vergroot, mits:
-
de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer bedraagt dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
-
de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw.
-
de regels en toestaan dat antennes worden gerealiseerd, met dien verstande dat:
-
de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 40 m;
-
de noodzaak van plaatsing is aangetoond;
-
is aangetoond dat de plaatsing van een antenne niet mogelijk is op bestaande hoogbouw of een bestaande (hoogspannings)mast;
-
de locatie in overeenstemming is met het plaatsingsplan, waarbij plaatsing bij voorkeur plaatsvindt op bedrijventerreinen, sportterreinen en/of groene gebieden, dan wel nabij kantoren en bij voorkeur niet in de nabijheid van onderwijsinstellingen;
-
is aangetoond dat de antenne inpasbaar is gelet op de ruimtelijke, landschappelijke of ecologische kwaliteit van het terrein, in relatie tot de kwaliteit van de aangrenzende gebieden. In de afweging omtrent de verlening van omgevingsvergunning worden in ieder geval de beschermde soorten krachtens de Flora- en faunawet betrokken, zodanig dat dient te zijn aangetoond dat redelijkerwijs is te verwachten dat een ontheffing op grond van deze wet, indien vereist, zal worden verleend;
-
de bouwkundige inpasbaarheid van de antenne is aangetoond.
Aan de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden gesteld omtrent de kleur en de exacte locatie van de antennemast c.a. en het aanbrengen van afschermende beplanting;
-
het bepaalde ten aanzien van het gebruik van aan- en uitbouwen en bijgebouwen en toestaan dat aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen worden gebruikt voor mantelzorg, onder de voorwaarden dat:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast;
-
de mantelzorg niet de bouw of uitbreiding van een geluidgevoelige ruimte tot gevolg heeft, tenzij er kan worden voldaan aan de eisen bij of krachtens de Wet geluidhinder;
-
wanneer het gaat om een aanbouw de gebruiksruimte voor de mantelzorg ten hoogste 15% van de oppervlakte van het bestaande hoofdgebouw bedraagt en één bouwlaag beslaat;
-
wanneer de mantelzorg plaatsvindt in een bestaand vrijstaand bijgebouw,
-
dient van het vervallen van de noodzaak van mantelzorg door of vanwege de gebruiker van het hoofdgebouw waaraan of waarbij de mantelzorg is verleend, aan het bevoegd gezag schriftelijk mededeling te worden gedaan;
-
gaat het bevoegd gezag over tot intrekking van de omgevingsvergunning indien de noodzaak van mantelzorg is vervallen.
Artikel 16 Algemene wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen niet meer dan 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
Artikel 17 Algemene procedureregels
17.1 Afwijken van het bestemmingsplan
Bij een afwijking van het bestemmingsplan, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
17.2 Wijzigingsbevoegdheid
Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
17.3 Nadere eisen
Bij toepassing van de nadere eisenregeling, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is de procedure als bedoeld in artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS
Artikel 18 Overgangsrecht
18.1 Overgangsrecht bouwwerken
-
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een vergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
-
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
-
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
-
Het bevoegd gezag kan eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.
-
Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
18.2 Overgangsrecht gebruik
-
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
-
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
-
Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
-
Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 19 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: ‘Regels van het bestemmingsplan 'Ede, Woongebied Kernhem, Scherven 17, 18, 19, 23, 24a, 24b, 25 en Balgzand 22-24’.