Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn als volgt bestemd:
-
agrarische doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen;
-
grondgebonden agrarische bedrijven, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ tevens een intensieve veehouderij als hoofdtak is toegestaan;
-
ter plaatse van de aanduiding ‘paardenhouderij’ is tevens een paardenhouderij toegestaan;
-
wonen in een bedrijfswoning;
-
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen’, zijn tevens tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen toegestaan;
-
ter plaatse van de aanduiding ‘recreatie', is tevens verblijfsrecreatie toegestaan;
-
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – loonwerkbedrijf', is tevens een loonwerkbedrijf toegestaan;
-
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – fouragehandel’, is tevens fouragehandel toegestaan;
-
ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - transportbedrijf', is tevens een transportbedrijf toegestaan;
-
ter plaatse van de aanduiding ‘glastuinbouw’, is tevens glastuinbouw toegestaan;
-
ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - broederij', is tevens een broederij toegestaan;
-
ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - verkoopactiviteit', is tevens een verkoopactiviteit toegestaan gelieerd aan de hoofdbestemming;
-
ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - landschapselement', is uitsluitend een landschapselement toegestaan ten behoeve van landschappelijke inpassing van het aangrenzende perceel;
-
behoud, herstel en ontwikkeling van landschapswaarden;
-
behoud, herstel en bescherming van cultuurhistorische waarden in de vorm van onverharde wegen en paden;
-
verharde en onverharde paden, ondergeschikte erfverharding ten dienste van het agrarische bedrijf, en (toegangs)wegen ten dienste van (aangrenzende) bestemming(en);
-
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – monument’, tevens de bescherming van aanwezige monumentale waarden;
met daaraan ondergeschikt:
-
aan huis verbonden beroepen of kleinschalige bedrijfsactiviteiten;
-
extensief recreatief medegebruik;
-
groenvoorzieningen;
-
kleinschalig kamperen;
-
nevenactiviteiten;
-
paardenbakken;
-
sleufsilo’s, waterbassin's en kuilvoerplaten;
-
een windturbine;
-
water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
-
bouwwerken mogen uitsluitend in het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat:
-
terreinafscheidingen tot een hoogte van 1,5 meter buiten het bouwvlak zijn toegestaan;
-
tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen tevens ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen’ zijn toegestaan;
-
bestaande hulpgebouwen en schuilgelegenheden buiten het bouwvlak zijn toegestaan, inclusief noodzakelijke keerwanden met een maximale hoogte van 1 meter ten behoeve van kleinschalige aan het gebruik gerelateerde opslag;
-
groeibegeleidende voorzieningen buiten het bouwvlak zijn toegestaan, met dien verstande dat:
-
de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 meter;
-
de voorziening is slechts toegestaan zolang de teelt dit vereist;
-
de voorziening staat ten dienste van het grondgebonden agrarische bedrijf.
-
de afstand van bebouwing tot de as van de weg mag niet minder bedragen dan 15 meter;
-
de afstand van bebouwing tot de zijdelingse en achterste bouwperceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 3 meter, met uitzondering van terreinafscheidingen;
-
de totale oppervlakte aan gebouwen en overkappingen per bouwvlak of een gekoppeld bouwvlak mag, met uitzondering van het bepaalde in lid 3.2.3, 3.2.4 en 3.2.5. niet meer bedragen dan:
-
2.500 m² ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – agrarisch bedrijf middelgroot’, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven;
-
5.000 m² ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – agrarisch bedrijf groot’, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven;
3.2.2 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
-
de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 meter, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven;
-
de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 10 meter, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven;
-
de dakhelling mag, met uitzondering van aan- en uitbouwen bij bestaande bedrijfsgebouwen, niet minder bedragen dan 15º.
3.2.3 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
-
tenzij anders op de verbeelding is aangeduid, is per bouwvlak of een gekoppeld bouwvlak ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan;
-
de inhoud van de bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen, mag niet meer bedragen dan 660 m³, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven;
-
de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 meter, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven;
-
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 meter, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven;
-
de dakhelling van een bedrijfswoning, met uitzondering van aan- en uitbouwen, mag niet minder bedragen dan 30º en niet meer dan 50º.
-
bij vervangende nieuwbouw dient de bedrijfswoning te worden gebouwd ter plaatse van de bestaande bedrijfswoning.
# Bedrijfswoning in de vorm van woongebouw
Voor het bouwen van een bedrijfswoning in de vorm van een woongebouw gelden de volgende bepalingen:
-
ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - woongebouw' is per bouwvlak of gekoppeld bouwvlak ten hoogste één woongebouw toegestaan met het aantal wooneenheden zoals op de verbeelding is aangegeven;
-
de totale inhoud van een woongebouw, inclusief aan- en uitbouwen, mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
-
eventuele resterende bouwruimte wordt 50/50 verdeeld over de wooneenheden, tenzij de eigenaren een andere verdeling overeenkomen;
-
de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 meter, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven;
-
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 meter, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven;
-
de dakhelling, met uitzondering van aan- en uitbouwen, mag niet minder bedragen dan 30º en niet meer dan 50º;
-
bij vervangende nieuwbouw dient het woongebouw te worden gebouwd ter plaatse van het bestaande woongebouw.
3.2.4 Bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning of woongebouw gelden de volgende bepalingen:
-
de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 75 m² per bedrijfswoning en 50 m² per wooneenheid voor een woongebouw, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven;
-
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – woongebouw’ is het toegestaan om in afwijking van het bepaalde in sub a, en volledig in de plaats daarvan, maximaal 150 m³ per wooneenheid inpandig te realiseren indien daarvoor een landschappelijke en/of stedenbouwkundige noodzaak bestaat;
-
de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,30 meter, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven;
-
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6,60 meter, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven;
-
de dakhelling mag niet minder bedragen dan 30º en niet meer dan 50º.
3.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
-
de bouwhoogte van silo’s mag niet meer bedragen dan 15 meter;
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn niet meer mag bedragen dan 1 meter;
-
sleufsilo’s en/of kuilvoerplaten moeten zijn gelegen achter de voorgevelrooilijn;
-
de bouwhoogte van een afrastering/ omheining van een paardenbak mag niet meer bedragen dan 1,5 meter en moet zijn gelegen achter de voorgevelrooilijn;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 meter.
3.2.6 Tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen
Voor het realiseren van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen’, gelden de volgende bepalingen:
-
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter;
-
de totale oppervlakte mag niet meer bedragen dan 2,5 ha.;
-
de tijdelijk teeltondersteunende voorziening staat ten dienste van het grondgebonden agrarische bedrijf.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats, vorm en afmeting van de bouwwerken:
-
ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen;
-
ter bescherming van de monumentale waarde in relatie tot de naaste omgeving;
-
ter waarborging van de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit van de naaste omgeving;
-
ter waarborging van de verkeersveiligheid;
-
ter waarborging van de ongestoorde ligging van kabels en leidingen.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Overschrijding van het bouwvlak
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder a voor het bouwen van een gebouw dat de grenzen van het bouwvlak overschrijdt, met inachtneming van de volgende bepalingen:
-
de overschrijding is alleen toelaatbaar voor zover plaatsing in het bouwvlak niet mogelijk of niet doelmatig is;
-
de overschrijding mag niet meer bedragen dan 5 meter;
-
het overschrijden van het bouwvlak mag niet leiden tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen;
-
er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een landschapsinpassingsplan.
3.4.2 Herbouw op een andere locatie
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3. onder f en 3.2.4. onder g voor de herbouw van de bedrijfswoning of woongebouw op een andere locatie binnen het bouwvlak, met inachtneming van de volgende bepalingen:
-
herbouw op een andere locatie is vanuit stedenbouw- en verkeerskundig oogpunt aanvaardbaar;
-
er zijn geen milieuhygiënische belemmeringen;
-
er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een landschapsinpassingsplan;
-
herbouw op een andere locatie leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.
3.4.3 Hulpgebouw en schuilgelegenheid buiten bouwvlak
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder a voor het bouwen van een hulpgebouw of schuilgelegenheid buiten het bouwvlak, met inachtneming van de volgende bepalingen:
-
plaatsing binnen het bouwvlak is niet mogelijk of niet doelmatig;
-
het plaatsen van een hulpgebouw buiten het bouwvlak is noodzakelijk voor een verantwoorde bedrijfsvoering en de oppervlakte mag maximaal 150 m² bedragen;
-
het plaatsen van een schuilgelegenheid buiten het bouwvlak is noodzakelijk voor normaal agrarisch gebruik van de gronden en de oppervlakte mag maximaal 25 m² bedragen;
-
het aantal hulpgebouwen of schuilgelegenheden mag niet meer bedragen dan 1 per 2,5 ha agrarisch gebied aaneengesloten eigendom;
-
de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter;
-
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 meter.
3.4.4 Paardenbakken buiten het bouwvlak
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder a voor het realiseren van één paardenbak buiten het bouwvlak, met inachtneming van de volgende bepalingen:
-
plaatsing binnen het bouwvlak is niet mogelijk of niet doelmatig;
-
de paardenbak grenst direct aan het bouwvlak en moet zijn gelegen achter de voorgevelrooilijn;
-
de totale oppervlakte mag niet meer bedragen dan 800 m², met dien verstande dat de totale oppervlakte ter plaatse van de aanduiding ‘paardenhouderij’ niet meer mag bedragen 1.600 m²;
-
de bouwhoogte van afrasteringen/omheiningen mag niet meer bedragen dan 1,5 meter;
-
er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
-
het plaatsen van een paardenbak buiten het bouwvlak leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.
3.4.5 Sleufsilo's, waterbassin's en/of kuilvoerplaten buiten het bouwvlak
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder a voor het realiseren van sleufsilo’s, waterbassin's en/of kuilvoerplaten buiten het bouwvlak, met inachtneming van de volgende bepalingen:
-
plaatsing binnen het bouwvlak is niet mogelijk of niet doelmatig;
-
de sleufsilo, waterbassin en/of kuilvoerplaat grenst direct aan het agrarisch bouwvlak en moet zijn gelegen achter de voorgevelrooilijn;
-
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2 meter;
-
er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
-
het plaatsen van sleufsilo’s, waterbassin's en/of kuilvoerplaten buiten het bouwvlak leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen;
-
het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning onder de voorwaarde dat de opslag van mest niet is toegestaan.
3.4.6 Afstand tot de weg en de zijdelingse/achterste bouwperceelsgrens.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder b en c voor het verkleinen van de afstand van de bebouwing tot de as van de weg en de zijdelingse/achterste bouwperceelsgrens, met inachtneming van de volgende bepalingen:
-
het verkleinen van de afstand is vanuit stedenbouw- en verkeerskundig oogpunt aanvaardbaar;
-
het verkleinen van de afstand is noodzakelijk voor een verantwoorde bedrijfsvoering;
-
er zijn geen milieuhygiënische belemmeringen;
-
het verkleinen van de afstand leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.
3.4.7 Oppervlak aan gebouwen en overkappingen in landbouwontwikkelingsgebied
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder d sub 1 en 2 voor het vergroten van de oppervlakte aan gebouwen en overkappingen binnen het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding ‘reconstructiewetzone – landbouwontwikkelingsgebied’, met inachtneming van de volgende bepalingen:
-
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch –agrarisch bedrijf middelgroot’ mag de totale oppervlakte aan gebouwen en overkappingen niet meer bedragen dan 3.750 m²;
-
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – agrarisch bedrijf groot’ mag de totale oppervlakte aan gebouwen en overkappingen niet meer bedragen dan 7.500 m²;
-
de levensvatbaarheid van het agrarisch bedrijf is aangetoond door middel van een bedrijfsplan;
-
er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een landschapsinpassingsplan;
-
het vergroten van de oppervlakte leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen;
-
ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - twee inrichtingen' wordt de resterende bouwruimte evenredig (50/50) verdeeld over de inrichtingen, tenzij de eigenaren een andere verdeling overeenkomen.
3.4.8 Oppervlak aan gebouwen en overkappingen in verwevingsgebied
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder d sub 1 en 2 voor het vergroten van de oppervlakte aan gebouwen en overkappingen binnen het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding ‘reconstructiewetzone – verwevingsgebied’, met inachtneming van de volgende bepalingen:
-
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch –agrarisch bedrijf middelgroot’ mag de totale oppervlakte aan gebouwen en overkappingen niet meer bedragen dan 3.250 m²;
-
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – agrarisch bedrijf groot’ mag de totale oppervlakte aan gebouwen en overkappingen niet meer bedragen dan 6.500 m²;
-
indien een bouwvlak gedeeltelijk is gelegen binnen de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied', kan de vergroting alleen plaatsvinden in het gedeelte met de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'. Daarbij wordt voor de berekening van de totale oppervlakte het gehele bouwvlak betrokken.
-
de levensvatbaarheid van het agrarisch bedrijf is aangetoond door middel van een bedrijfsplan;
-
er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een landschapsinpassingsplan;
-
het vergroten van de oppervlakte leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen;
-
ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - twee inrichtingen' wordt de resterende bouwruimte evenredig (50/50) verdeeld over de inrichtingen, tenzij de eigenaren een andere verdeling overeenkomen.
3.4.9 Oppervlak aan gebouwen en overkappingen in extensiveringsgebied
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder d sub 1 en 2 voor het vergroten van de oppervlakte aan gebouwen en overkappingen binnen het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding ‘reconstructiewetzone – extensiveringsgebied’, met inachtneming van de volgende bepalingen:
-
het vergroten van de oppervlakte is noodzakelijk in verband met wettelijke vereisten in het kader van dierenwelzijn en/of milieuwetgeving;
-
de oppervlakte aan gebouwen en overkappingen mag maximaal worden vergroot met 10% van de bestaande gebouwen en overkappingen;
-
er vindt geen toename plaats van het aantal dieren;
-
de levensvatbaarheid van het agrarisch bedrijf is aangetoond door middel van een bedrijfsplan;
-
er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een landschapsinpassingsplan;
-
het vergroten van de oppervlakte leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen;
-
ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - twee inrichtingen' wordt de resterende bouwruimte evenredig (50/50) verdeeld over de inrichtingen, tenzij de eigenaren een andere verdeling overeenkomen.
3.4.10 Goothoogte (doorrijhoogte)
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 onder a voor het verhogen van de goothoogte om de doorrijhoogte te vergroten, met inachtneming van de volgende bepalingen:
-
de verhoging is uitsluitend aan één zijde toegestaan;
-
de goothoogte mag niet meer bedragen dan 5 meter;
-
de verhoging van de goothoogte is noodzakelijk voor een verantwoorde bedrijfsvoering.
3.4.11 Dakhelling
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 onder c voor het realiseren van bedrijfsgebouwen met plat afgedekte daken, met inachtneming van de volgende bepalingen:
-
de omgevingsvergunning kan worden verleend voor maximaal 50 m² bedrijfsbebouwing;
-
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4 meter.
3.4.12 Bouwen voor mantelzorg
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3 onder b en 3.2.4. onder b voor het vergroten van de inhoudsmaat van een bedrijfswoning voor het bieden van mantelzorg, met inachtneming van de volgende bepalingen:
-
de vergroting is noodzakelijk voor het bieden van mantelzorg;
-
de vergroting van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 100 m³;
-
vergroting is alleen toelaatbaar voor zover het bieden van mantelzorg binnen de bestaande bedrijfswoning niet mogelijk of redelijk is;
-
er bestaat aantoonbaar behoefte aan mantelzorg in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden;
-
er wordt een schriftelijke verklaring overgelegd waaruit blijkt dat er sprake is van mantelzorg;
-
er mag geen zelfstandige woonruimte ontstaan;
-
er zijn geen milieuhygiënische belemmeringen;
-
de vergroting leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.
3.4.13 Windturbine
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.6 onder e voor het bouwen van een windturbine binnen of aansluitend aan het bouwvlak, met inachtneming van de volgende bepalingen:
-
de bouwhoogte van een windturbine mag niet meer bedragen dan 15 meter;
-
per bouwvlak of aansluitend daaraan is ten hoogste 1 windturbine toegestaan en deze moet zijn gelegen achter de voorgevelrooilijn;
-
indien de windturbine gerealiseerd wordt aansluitend aan het bouwvlak, dan mag de afstand tot het bouwvlak niet meer bedragen dan 10 meter;
-
er is sprake van een landschappelijke inpassing;
-
het plaatsen van de windturbine leidt niet tot een onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.
3.5 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden tevens de volgende bepalingen:
-
aan huis verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn toegestaan, met dien verstande dat de omvang van de activiteit niet meer mag bedragen dan 50 m² en plaats moet vinden in de woning;
-
detailhandel is niet toegestaan, met uitzondering van ter plaatse geproduceerde streekeigen producten met een maximum oppervlakte van 50 m²;
-
het gebruiken van bijgebouwen als zelfstandige woonruimte is niet toegestaan, met uitzondering van bijgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bewoning bijgebouw' ten behoeve van een bedrijfswoning;
-
het gebruiken van een gebouw voor bed & breakfast en overige nevenactiviteiten is niet toegestaan;
-
het gebruik van gronden ten behoeve van kleinschalig kamperen is niet toegestaan;
-
buitenopslag is niet toegestaan, met uitzondering van opslag van agrarische producten achter de voorgevelrooilijn ten behoeve van het agrarische bedrijf op en/of aansluitend aan het bouwvlak;
-
tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn slechts toegestaan voor een periode van minder dan 6 maanden per jaar.
-
per bouwvlak of gekoppeld bouwvlak is maximaal één inrichting toegestaan, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - twee inrichtingen'.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Mantelzorg
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.5 onder c voor het bieden van mantelzorg in een bijgebouw, met inachtneming van de volgende bepalingen:
-
het gebruik als zelfstandige woonruimte is noodzakelijk voor het bieden van mantelzorg;
-
het gebruik is alleen toelaatbaar voor zover het bieden van mantelzorg binnen de bestaande bedrijfswoning niet mogelijk of redelijk is, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.4.12;
-
de omgevingsvergunning voor een bestaand vrijstaand bijgebouw kan slechts worden verleend indien er geen bouwmogelijkheden bestaan voor de realisatie van een aangebouwd bijgebouw waarin de mantelzorg kan worden geboden;
-
er bestaat aantoonbaar behoefte aan mantelzorg in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden;
-
de aanvrager een schriftelijke verklaring overlegd dat de omgevingsvergunning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
-
de totale oppervlakte die voor mantelzorg in gebruik kan worden genomen bedraagt maximaal 65 m² en is beperkt tot één bouwlaag;
-
er zijn geen milieuhygiënische belemmeringen;
-
het gebruik als zelfstandige woonruimte is voldoende brandveilig;
-
de mantelzorg leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en/of ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen;
-
het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning uitsluitend aan de aanvrager en/of de hoofdbewoner van de betreffende woning en is niet overdraagbaar;
-
het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning onder de voorwaarde dat de vergunning geldt voor een periode dat de mantelzorg voortduurt;
-
Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning onder de voorwaarde dat alle voorzieningen die strekken tot instandhouding van een zelfstandige woonruimte worden verwijderd nadat de noodzaak van mantelzorg is vervallen.
3.6.2 Kleinschalig kamperen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 3.5 onder e voor het toestaan van kleinschalig kamperen bij agrarische bedrijven, met inachtneming van de volgende bepalingen:
-
de omgevingsvergunning kan niet worden verleend voor gronden ter plaatse van de aanduiding 'Waarde - Waardevol Open Landschap';
-
het aantal standplaatsen mag niet meer bedragen dan 25;
-
het kleinschalig kamperen moet in of aansluitend aan het bouwvlak worden gerealiseerd;
-
de omgevingsvergunning wordt niet verleend voor permanente bewoning van kampeermiddelen;
-
in afwijking van het bepaalde in lid 3.2.1 mag een extra oppervlak van 75 m² aan sanitairgebouwen en recreatieruimten worden gebouwd;
-
de goothoogte van het sanitairgebouw en/of recreatieruimte mag niet meer bedragen dan 3 meter;
-
de bouwhoogte van het sanitairgebouw en/of recreatieruimte mag niet meer bedragen dan 6 meter;
-
er wordt op eigen terrein voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij geldt dat het aantal parkeerplaatsen niet minder mag bedragen dan 110% van het aantal standplaatsen;
-
de afstand tussen de gronden in gebruik ten behoeve van kleinschalig kamperen en het meest nabij gelegen bouwperceel van derden mag niet minder bedragen dan 50 meter;
-
er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een landschapsinpassingsplan;
-
het kleinschalig kamperen leidt niet tot een onevenredige aantasting van de ecologische hoofdstructuur ter plaatse van de aanduiding 'Waarde - Ecologische Hoofdstructuur';
-
het kleinschalig kamperen leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen;
-
het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning onder de voorwaarde dat het kleinschalig kamperen wordt beëindigd zodra het agrarische bedrijf wordt beëindigd.
3.6.3 Overige nevenactiviteiten
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.5 onder d voor het toestaan van nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven, met inachtneming van de volgende bepalingen:
-
zorggerelateerde en recreatieve voorzieningen, met uitzondering van kleinschalig kamperen, zijn toegestaan tot een maximum van 25% van het bestaande oppervlak aan bedrijfsgebouwen met een absoluut maximum van 500 m², met dien verstande dat voorzieningen voor bed & breakfast alleen binnen de bedrijfswoning zijn toegestaan, waarbij de omvang niet meer mag bedragen dan 50 m²;
-
overige nevenactiviteiten zijn toegestaan tot een maximum van 25% van het bestaande oppervlak aan bedrijfsgebouwen met een absoluut maximum van 350 m²;
-
bij cumulatie van het bepaalde onder sub a en b mag de totale oppervlakte niet meer bedragen dan 25% van het bestaande oppervlak aan bedrijfsgebouwen tot een maximum van 500 m²;
-
ten behoeve van de voorgaande leden is vervangende nieuwbouw toegestaan;
-
buitenopslag ten behoeve van de nevenactiviteit is niet toegestaan;
-
detailhandel is niet toegestaan, met uitzondering van ter plaatse streekeigen geproduceerde producten met een maximum oppervlakte van 50 m²;
-
de nevenactiviteit mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben;
-
de nevenactiviteit mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven;
-
het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning onder de voorwaarde dat de nevenactiviteit bedrijfsmatig wordt beëindigd zodra het agrarische bedrijf wordt beëindigd, met uitzondering van bed & breakfast;
-
Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning met betrekking tot bed & breakfast onder de voorwaarde dat een bedrijfsmatige exploitatie is vereist.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerkzaamheden zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
-
het ophogen, afgraven, vergraven, verzetten, ontgronden, egaliseren, ontginnen en/ of diepploegen van gronden;
-
het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
-
het verwijderen van natuur- en landschapselementen;
-
het verwijderen van zandwegen;
-
het aanleggen en/of verharden van paden en wegen, parkeerplaatsen en/of andere oppervlakteverharding;
-
het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van drainage of door bemaling en/of bronnering.
3.7.2 Toelaatbaarheid
De in lid 3.7.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:
-
de werken en/of werkzaamheden noodzakelijk zijn voor een doelmatig gebruik/ beheer;
-
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden.
3.7.3 Uitzonderingen
Het in lid 3.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
-
plaatsvinden binnen een bouwvlak, met uitzondering van:
1. het ophogen en verlagen met meer dan 30 cm;
2. het verwijderen van natuur en landschapselementen.
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende (omgevings)vergunning;
-
behoren tot het normale onderhoud, beheer en gebruik van de gronden.
3.8 Wijzigingsbevoegdheid
3.8.1 Vorm van het bouwvlak
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de vorm van een bouwvlak te wijzigen, met inachtneming van de volgende bepalingen:
-
de oppervlakte van een bouwvlak mag niet worden vergroot;
-
de wijziging is noodzakelijk voor een verantwoorde bedrijfsvoering, voor toepassing van milieuvoorschriften en/of wegens andere wettelijke bepalingen;
-
er sprake is van een landschappelijke inpassing;
-
de wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.
3.8.2 Naar agrarisch bedrijf groot
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding ‘reconstructiewetzone – landbouwontwikkelingsgebied’ de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – agrarisch middelgroot’ te wijzigen in de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – agrarisch bedrijf groot’, met inachtneming van de volgende bepalingen:
-
de vergroting is noodzakelijk voor de ontwikkeling van een volwaardig agrarisch bedrijf;
-
de levensvatbaarheid van het agrarisch bedrijf is aangetoond door middel van een bedrijfsplan;
-
de vergroting vindt plaats aansluitend aan het bestaande bouwvlak en bedraagt maximaal 1 ha;
-
er zijn geen milieuhygiënische belemmeringen;
-
er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een landschapsinpassingsplan;
-
de wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.
3.8.3 Groter bouwvlak en bebouwd oppervlak
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit plan te wijzigen ten aanzien van het bouwvlak en het bebouwd oppervlak, met inachtneming van de volgende bepalingen:
-
ter plaatse van de aanduiding ‘reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied’ is vergroting van het bouwvlak toegestaan tot een maximum van 1,5 ha ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – agrarisch bedrijf groot’, waarbij de totale oppervlakte aan gebouwen en overkappingen niet meer mag bedragen dan 12.000 m²;
-
ter plaatse van de aanduiding ‘reconstructiewetzone - verwevingsgebied’ is vergroting van het bouwvlak toegestaan tot een maximum van 0,65 ha ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – agrarisch middelgroot’, waarbij de totale oppervlakte aan gebouwen en overkappingen niet meer mag bedragen dan 4.875 m²;
-
ter plaatse van de aanduiding ‘reconstructiewetzone - verwevingsgebied’ is vergroting van het bouwvlak toegestaan tot een maximum van 1,3 ha ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – agrarisch bedrijf groot’ waarbij de totale oppervlakte aan gebouwen en overkappingen niet meer mag bedragen dan 9.750 m²;
-
voor het bepaalde in sub b en c geldt voor een bouwvlak dat gedeeltelijk is gelegen binnen de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied', dat de vergroting alleen plaats kan vinden voor het gedeelte met de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'. Daarbij wordt voor de berekening van de totale oppervlakte het gehele bouwvlak betrokken.
-
de vergroting is noodzakelijk voor de ontwikkeling van een volwaardig agrarisch bedrijf;
-
de levensvatbaarheid van het agrarisch bedrijf is aangetoond door middel van een bedrijfsplan;
-
de vergroting vindt plaats aansluitend aan het bestaande bouwvlak;
-
er zijn geen milieuhygiënische belemmeringen;
-
er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een landschapsinpassingsplan;
-
de wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen;
-
ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - twee inrichtingen' wordt de resterende bouwruimte evenredig (50/50) verdeeld over de inrichtingen, tenzij de eigenaren een andere verdeling overeenkomen.
3.8.4 Toevoegen aanduiding 'intensieve veehouderij'
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd aan de bestemming de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ toe te voegen ten behoeve van de vestiging van een intensieve veehouderij, met inachtneming van de volgende bepalingen:
-
de wijziging mag uitsluitend plaatsvinden ter plaatse van de aanduiding ‘reconstructiewetzone – landbouwontwikkelingsgebied’ en/of ‘reconstructiewetzone – verwevingsgebied’;
-
de wijziging is noodzakelijk voor een verantwoorde bedrijfsvoering;
-
er zijn geen milieuhygiënische belemmeringen;
-
er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een landschapsinpassingsplan;
-
de wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.
-
ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' kan de wijziging uitsluitend plaatsvinden voor percelen die op 23 juni 2011 een agrarische bestemming hadden als bedoeld in dit artikel.
3.8.5 Toevoegen aanduiding 'paardenhouderij'
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd aan de bestemming de aanduiding ‘paardenhouderij' toe te voegen ten behoeve van de vestiging van een paardenhouderij, met inachtneming van de volgende bepalingen:
-
de levensvatbaarheid van het agrarisch bedrijf is aangetoond door middel van een bedrijfsplan;
-
er zijn geen milieuhygiënische belemmeringen;
-
de wijziging mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en het parkeren dient op het eigen perceel te worden ingericht;
-
er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een landschapsinpassingsplan;
-
de wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.
3.8.6 Toevoegen aanduiding 'tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen'
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd aan de bestemming de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen’ toe te voegen voor de realisatie van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, met inachtneming van de volgende bepalingen:
-
de wijziging is niet toelaatbaar ter plaatse van de aanduiding ‘reconstructiewetzone – extensiveringsgebied’, 'Waarde - Ecologische Hoofdstructuur' en/of ‘Waarde – Cultuurhistorische Landschapswaarde’;
-
de levensvatbaarheid van het agrarisch bedrijf is aangetoond door middel van een bedrijfsplan;
-
er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een landschapsinpassingsplan;
-
de wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.
3.8.7 Naar de bestemming Natuur
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in de bestemming ‘Natuur’ met inachtneming van de volgende bepalingen:
-
de wijziging wordt toegepast voor het vergroten van natuurgebieden of het realiseren van een verbindingszone tussen natuurgebieden;
-
de gronden zijn verworven voor de inrichting van natuurgebieden, dan wel de eigenaar en gebruiker hebben schriftelijk ingestemd met de natuurontwikkeling;
-
de wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
-
de wijziging leidt niet tot negatieve effecten op de waterhuishouding.
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen” aangewezen gronden zijn als volgt bestemd:
-
wonen;
-
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – agrarische nevenactiviteit’, zijn tevens agrarische nevenactiviteiten toegestaan;
-
ter plaatse van de aanduiding ‘kantoor’, is tevens kantoorruimte toegestaan;
-
ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - verkoopactiviteit', is tevens een ondergeschikte verkoopactiviteit toegestaan;
-
ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – kleinschalig kamperen’, is tevens kleinschalig kamperen toegestaan;
-
ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw', is tevens glastuinbouw als agrarische nevenactiviteit toegestaan;
-
ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - opslag', is tevens binnenopslag toegestaan;
-
ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - stallingsruimte', is tevens een stallingsruimte toegestaan;
-
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – helikopter landingsplaats, is tevens een helikopter landingsplaats toegestaan;
-
ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - kelder', is tevens een kelder toegestaan;
-
ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning', is tevens een recreatiewoning toegestaan;
-
behoud, herstel en ontwikkeling van landschapswaarden;
-
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – monument’, tevens de bescherming van aanwezige monumentale waarden;
met daaraan ondergeschikt
-
aan huis verbonden beroepen of kleinschalige bedrijfsactiviteiten;
-
een paardenbak;
-
bed & breakfast;
-
tuinen, erven en verhardingen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
-
de afstand van bebouwing tot de as van de weg mag niet minder bedragen dan 15 meter;
-
de afstand van bebouwing tot de zijdelingse en achterste bouwperceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 3 meter, met uitzondering van terreinafscheidingen;
4.2.2 Bijgebouwen ten behoeve van nevenactiveiten
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen ter plaatse van de specifieke aanduidingen als bedoeld in lid 4.1 sub b t/m h gelden de volgende bepalingen:
-
de totale oppervlakte aan gebouwen en overkappingen ten behoeve van de genoemde activiteiten mag, met uitzondering van het bepaalde in lid 4.2.3 en 4.2.4, niet meer bedragen dan de bestaande bebouwing op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
-
de goothoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,30 meter, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven;
-
de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 6,60 meter, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven;
-
de dakhelling mag, met uitzondering van aan- en uitbouwen bij bestaande bedrijfsgebouwen, niet minder bedragen dan 15º.
-
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – kleinschalig kamperen’ mag ten behoeve van het recreatieve gebruik 75 m² extra worden gebouwd voor sanitairgebouwen en recreatieruimten met dien verstande dat:
-
De goothoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter;
-
De bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 meter.
4.2.3 Woning
Voor het bouwen van woningen gelden de volgende bepalingen:
-
per bestemmingsvlak of een gekoppeld bestemmingsvlak is ten hoogste één woning toegestaan, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven;
-
de inhoud van een woning, inclusief aan- en uitbouwen, mag niet meer bedragen dan 660 m³, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven;
-
de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 meter, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven;
-
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 meter, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven;
-
de dakhelling van een woning, met uitzondering van aan- en uitbouwen, mag niet minder bedragen dan 30º en niet meer dan 50º;
-
bij vervangende nieuwbouw dient de woning te worden gebouwd ter plaatse van de bestaande woning;
-
woningen mogen uitsluitend in het bouwvlak worden gebouwd.
4.2.4 Woning in de vorm van een woongebouw
Voor het bouwen van de woning in de vorm van een woongebouw gelden de volgende bepalingen:
-
ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - woongebouw' is per bestemmingsvlak of gekoppeld bestemmingsvlak ten hoogste één woongebouw toegestaan met het aantal wooneenheden zoals op de verbeelding is aangegeven;
-
de totale inhoud van een woongebouw, inclusief aan- en uitbouwen, mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
-
eventuele resterende bouwruimte wordt 50/50 verdeeld over de wooneenheden, tenzij de eigenaren een andere verdeling overeenkomen;
-
de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 meter, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven;
-
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 meter, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven;
-
de dakhelling, met uitzondering van aan- en uitbouwen, mag niet minder bedragen dan 30º en niet meer dan 50º;
-
bij vervangende nieuwbouw dient het woongebouw te worden gebouwd ter plaatse van het bestaande woongebouw;
-
het woongebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
4.2.5 Bijgebouwen en overkappingen bij woning of woongebouw
Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen bij een woning of woongebouw gelden de volgende bepalingen:
-
de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 75 m² per bestemmingsvlak en 50 m² per wooneenheid voor een woongebouw, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven;
-
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – woongebouw’ is het toegestaan om in afwijking van het bepaalde in sub a, en volledig in de plaats daarvan, maximaal 150 m³ per wooneenheid inpandig te realiseren indien daarvoor een landschappelijke en/of stedenbouwkundige noodzaak bestaat;
-
de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,30 meter, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven;
-
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6,60 meter, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven;
-
de dakhelling mag niet minder bedragen dan 30º en niet meer dan 50º;
-
bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
4.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn niet meer mag bedragen dan 1 meter;
-
de totale oppervlakte aan paardenbakken mag niet meer bedragen dan 800 m² en moet zijn gelegen achter de voorgevelrooilijn. De bouwhoogte van een afrastering/ omheining mag hiervoor niet meer bedragen dan 1,5 meter;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 meter.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats, vorm en afmeting van de bouwwerken:
-
ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen;
-
ter bescherming van de monumentale waarde in relatie tot de naaste omgeving;
-
ter waarborging van de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit van de naaste omgeving;
-
ter waarborging van de verkeersveiligheid;
-
ter waarborging van de ongestoorde ligging van kabels en leidingen.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Herbouw op een andere locatie
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.2.3 onder f en lid 4.2.4 onder f voor de herbouw van de woning of woongebouw op een andere locatie binnen het bestemmingsvlak, met inachtneming van de volgende bepalingen:
-
herbouw op een andere locatie is vanuit stedenbouw- en verkeerskundig oogpunt aanvaardbaar;
-
er zijn geen milieuhygiënische belemmeringen;
-
er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een landschapsinpassingsplan;
-
herbouw op een andere locatie leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.
4.4.2 Herbouw bijgebouwen van woning of woongebouw
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.2.5 voor de herbouw van bijgebouwen voor zover dit de maximale oppervlakte overschrijdt, met inachtneming van de volgende bepalingen:
-
de maximale oppervlakte van artikel 4.2.5 kan worden vergroot met maximaal 50% van de bestaande overschrijding aan bijgebouwen met een absoluut maximum van 200 m²;
-
de herbouw is vanuit stedenbouw- en verkeerskundig oogpunt aanvaardbaar;
-
er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een landschapsinpassingsplan;
-
herbouw op een andere locatie leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.
4.4.3 Paardenbak met schuilgelegenheid buiten het bestemmingsvlak
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het realiseren van een paardenbak met schuilgelegenheid buiten het bestemmingsvlak, met inachtneming van de volgende bepalingen:
-
plaatsing binnen het bestemmingsvlak is niet mogelijk of niet doelmatig;
-
de paardenbak en de schuilgelegenheid grenzen direct aan het bestemmingsvlak en deze moeten zijn gelegen achter de voorgevelrooilijn;
-
de omgevingsvergunning kan alleen worden verleend voor gronden als bedoeld in artikel 3 van dit bestemmingsplan;
-
de totale oppervlakte van de paardenbak mag niet meer bedragen dan 800 m²;
-
de totale oppervlakte van de schuilgelegenheid mag niet meer bedragen dan 25 m², met inachtneming van de volgende bepalingen:
-
de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter;
-
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 meter.
-
de bouwhoogte van afrasteringen/omheiningen mag niet meer bedragen dan 1,5 meter;
-
er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
-
het plaatsen van een paardenbak en schuilgelegenheid buiten het bestemmingsvlak leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.
4.4.4 Afstand tot de weg en de zijdelingse/achterste bouwperceelsgrens.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.2.1 onder a en b voor het verkleinen van de afstand van de bebouwing tot de as van de weg en de zijdelingse/achterste bouwperceelsgrens, met inachtneming van de volgende bepalingen:
-
het verkleinen van de afstand is vanuit stedenbouw- en verkeerskundig oogpunt aanvaardbaar;
-
het verkleinen van de afstand is noodzakelijk voor een verantwoorde bedrijfsvoering;
-
er zijn geen milieuhygiënische belemmeringen;
-
het verkleinen van de afstand leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.
4.4.5 Oppervlak aan gebouwen en overkappingen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.2.2 onder a voor het vergroten van de oppervlakte aan gebouwen en overkappingen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – agrarische nevenactiviteit’, met inachtneming van de volgende bepalingen:
-
de oppervlakte aan gebouwen en overkappingen mag eenmalig worden vergroot ten behoeve van de agrarische nevenactiviteit tot maximaal 10% van de bestaande gebouwen en overkappingen, tot een absoluut maximum van 1.000 m² met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'Waarde - Ecologische hoofdstructuur', waarvoor een absoluut maximum geldt van 750 m²;
-
behoudens het bepaalde in sub a kan de oppervlakte aan gebouwen en overkappingen worden vergroot indien dit noodzakelijk is in verband met wettelijke vereisten in het kader van dierenwelzijn en/of milieuwetgeving, met dien verstande dat:
-
de vergroting niet meer mag bedragen dan 150 m²;
-
er geen toename plaatsvindt van het aantal dieren;
-
er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een landschapsinpassingsplan;
-
het vergroten van de oppervlakte leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen;
4.4.6 Goothoogte en bouwhoogte (doorrijhoogte)
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.2.2 onder b en c voor het vergroten van de goot- en bouwhoogte, met inachtneming van de volgende bepalingen:
-
de vergroting is noodzakelijk voor een verantwoorde bedrijfsvoering;
-
de goothoogte mag maximaal 4 meter bedragen, met dien verstande dat voor een noodzakelijke doorrijhoogte de goothoogte aan één zijde tot 5 meter kan worden verhoogd;
-
de bouwhoogte mag maximaal 10 meter bedragen.
4.4.7 Dakhelling
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.2.2 onder d voor het realiseren van bedrijfsgebouwen met plat afgedekte daken, met inachtneming van de volgende bepalingen:
-
de omgevingsvergunning kan worden verleend voor maximaal 50 m² bedrijfsbebouwing;
-
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4 meter.
4.4.8 Bouwen voor mantelzorg
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.2.3 onder b en 4.2.4 onder b voor het vergroten van de inhoudsmaat van een woning of woongebouw voor het bieden van mantelzorg, met inachtneming van de volgende bepalingen:
-
de vergroting is noodzakelijk voor het bieden van mantelzorg;
-
de vergroting van de woning of wooneenheid mag niet meer bedragen dan 100 m³;
-
vergroting is alleen toelaatbaar voor zover het bieden van mantelzorg binnen de bestaande woning of wooneenheid niet mogelijk of redelijk is;
-
er bestaat aantoonbaar behoefte aan mantelzorg in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden;
-
er wordt een schriftelijke verklaring overgelegd waaruit blijkt dat er sprake is van mantelzorg;
-
er mag geen zelfstandige woonruimte ontstaan;
-
er zijn geen milieuhygiënische belemmeringen;
-
de vergroting leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Overige specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden tevens de volgende bepalingen:
-
aan huis verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn toegestaan, met dien verstande dat de omvang van de activiteit niet meer mag bedragen dan 50 m² en plaats moet vinden in de woning;
-
detailhandel is niet toegestaan, met uitzondering van ter plaatse geproduceerde streekeigen producten met een maximum oppervlakte van 50 m²;
-
het gebruiken van bijgebouwen als zelfstandige woonruimte is niet toegestaan, met uitzondering van bijgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - bewoning bijgebouw';
-
het gebruiken van een gebouw voor bed & breakfast en overige nevenactiviteiten is niet toegestaan;
-
buitenopslag is niet toegestaan, met uitzondering van gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarische nevenactiviteit', voor zover het betreft opslag van agrarische producten achter de voorgevelrooilijn ten behoeve van het agrarische bedrijf;
-
de in artikel 4.1, sub b t/m i genoemde activiteiten zijn gebonden aan het betreffende bestemmingsvlak en worden hoofdzakelijk door de hoofdbewoner uitgevoerd.
4.5.2 Voorwaardelijke verplichting
Het is verboden om de gronden conform de bestemming te gebruiken indien niet is voorzien in de volgende maatregelen:
-
De aanleg van de landschappelijke inpassing conform het landschappelijke inpassingsplan dat is opgenomen in bijlage 1 van deze planregels;
-
de sloop van de (voormalige) agrarische bedrijfsbebouwing welke is aangegeven in bijlage 2.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.6.1 Aan huis verbonden beroep en kleinschalige bedrijfsactiviteiten
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.5 onder a en toestaan dat de activiteit mag worden uitgevoerd in een bijgebouw, met inachtneming van de volgende bepalingen:
-
de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 200 m²;
-
er zijn geen milieuhygiënische belemmeringen;
-
de activiteit leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en/of ontwikkelingmogelijkheden van de naastgelegen percelen;
-
de activiteit een ruimtelijke uitwerking en/of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
-
de activiteit mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en het parkeren dient op het eigen perceel te worden ingericht;
-
het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning uitsluitend aan de hoofdbewoner van de betreffende woning en is niet overdraagbaar.
4.6.2 Mantelzorg
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.5 onder c voor het bieden van mantelzorg in een bijgebouw, met inachtneming van de volgende bepalingen:
-
het gebruik als zelfstandige woonruimte is noodzakelijk voor het bieden van mantelzorg;
-
het gebruik is alleen toelaatbaar voor zover het bieden van mantelzorg binnen de bestaande woning of wooneenheid niet mogelijk of redelijk is, met inachtneming van het bepaalde in lid 4.4.8;
-
de omgevingsvergunning voor een bestaand vrijstaand bijgebouw kan slechts worden verleend indien er geen bouwmogelijkheden bestaan voor de realisatie van een aangebouwd bijgebouw waarin de mantelzorg kan worden geboden;
-
er bestaat aantoonbaar behoefte aan mantelzorg in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden;
-
de aanvrager een schriftelijke verklaring overlegd dat de omgevingsvergunning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
-
de totale oppervlakte die voor mantelzorg in gebruik kan worden genomen bedraagt maximaal 65 m² en is beperkt tot één bouwlaag;
-
er zijn geen milieuhygiënische belemmeringen;
-
het gebruik als zelfstandige woonruimte voldoende brandveilig is;
-
de mantelzorg leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en/of ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen;
-
het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning uitsluitend aan de aanvrager en/of de hoofdbewoner van de betreffende woning en is niet overdraagbaar;
-
het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning onder de voorwaarde dat de vergunning geldt voor een periode dat de mantelzorg voortduurt;
-
Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning onder de voorwaarde dat alle voorzieningen die strekken tot instandhouding van een zelfstandige woonruimte worden verwijderd nadat de noodzaak van mantelzorg is vervallen.
4.6.3 Bed & Breakfast
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.5 onder d voor het toestaan van bed & breakfast, met inachtneming van de volgende bepalingen:
-
voorzieningen voor bed & breakfast zijn alleen binnen de bedrijfswoning toegestaan, waarbij de omvang niet meer mag bedragen dan 50 m²;
-
het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning onder de voorwaarde dat een bedrijfsmatige exploitatie is vereist.
-
de afwijking leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.
4.6.4 Afwijkende landschappelijke inpassing
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.5.2 onder a voor het wijzigen van het landschappelijke inpassingsplan dat is opgenomen in bijlage 1 van deze planregels. Dit onder de voorwaarde dat er sprake blijft van een gelijkwaardige landschappelijke inpassing
4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.7.1 Omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerkzaamheden zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
-
het ophogen, afgraven, vergraven, verzetten, ontgronden, egaliseren, ontginnen en/ of diepploegen van gronden;
-
het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
-
het verwijderen van natuur- en landschapselementen, waaronder inbegrepen de landschapselementen zoals weergegeven in bijlage 1 van deze planregels.
-
het aanleggen en/of verharden van paden en wegen, parkeerplaatsen en/of andere oppervlakteverharding;
-
het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van drainage of door bemaling en/of bronnering.
4.7.2 Toelaatbaarheid
De in lid 4.7.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:
-
de werken en/of werkzaamheden noodzakelijk zijn voor een doelmatig gebruik/ beheer;
-
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden.
4.7.3 Uitzonderingen
Het in lid 4.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende (omgevings)vergunning;
-
behoren tot het normale onderhoud, beheer en gebruik van de gronden.
4.8 Wijzigingsbevoegdheid
4.8.1 Naar een agrarische bedrijf
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming ‘Wonen’ ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – agrarische nevenactiviteit’, te wijzigen in de bestemming ‘Agrarisch’ ten behoeve van de vestiging van een volwaardig agrarisch bedrijf, met inachtneming van de volgende bepalingen:
-
de wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘reconstructiewetzone – landbouwontwikkelingsgebied' en 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied';
-
ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' is de wijziging uitsluitend toegestaan ten behoeve van de ontwikkeling van een volwaardig agrarisch grondgebonden bedrijf;
-
de wijziging is niet toegestaan ten behoeve van glastuinbouw;
-
de levensvatbaarheid van het agrarisch bedrijf is aangetoond door middel van een bedrijfsplan;
-
er zijn geen milieuhygiënische belemmeringen;
-
de wijziging leidt niet tot een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
-
er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing van de bedrijfsbebouwing op basis van een landschapsinpassingsplan;
-
de wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.
4.8.2 Vorm van het bestemmingsvlak
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de vorm van een bestemmingsvlak te wijzigen, met inachtneming van de volgende bepalingen:
-
de oppervlakte van een bestemmingsvlak mag niet worden vergroot;
-
de wijziging is noodzakelijk voor een doelmatig gebruik van het bestemmingsvlak;
-
er sprake is van een landschappelijke inpassing;
-
de wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.
4.8.3 Vergroten oppervlak bijgebouw
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit plan te wijzigen ten aanzien van de maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen, met inachtneming van de volgende bepalingen:
-
de totale oppervlakte aan bijgebouwen per woonbestemming mag maximaal 200 m² bedragen;
-
de wijzigingsbevoegdheid kan uitsluitend worden toepast ten behoeve van percelen zonder nadere aanduiding als bedoeld in artikel 4.1 sub b t/m h;
-
voor elke extra vierkantenmeter dient twee maal zoveel te worden gesloopt bij een woonbestemming elders in het plangebied;
-
in het wijzigingsplan wordt een verplichting opgenomen dat de sloopverplichting elders wordt gerealiseerd;
-
er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een landschapsinpassingsplan;
-
de wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.
Artikel 5 Waarde - Archeologie
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn naast de andere daar geldende bestemmingen mede bestemd voor:
-
de bescherming en veiligstelling van behoudenswaardige bekende archeologische waarden;
-
de bescherming en veiligstelling van aangewezen gronden op basis van de Monumentenwet 1988 door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aangewezen als (archeologisch) rijksmonument ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologisch rijksmonument'.
5.2 Bouwregels
Met betrekking tot de gronden als bedoeld in artikel 5.1, sub a gelden de volgende bepalingen:
-
binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn;
-
Bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden aangewezen bestemmingen zijn op de in artikel 5.1 bedoelde gronden slechts toelaatbaar, indien het betreft:
-
vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid;
-
een bouwwerk waarvan de binnen de bestemming gelegen oppervlakte ten hoogste 250 m2 bedraagt;
-
een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 centimeter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
5.3 Afwijken van de bouwregels
-
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2 sub a met in acht neming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels.
-
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.3 sub a wordt verleend, indien op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologische deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
-
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.3 sub a wordt voorts verleend, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie de archeologische waarden door de bouwwerkzaamheden niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de ontheffing regels te verbinden gericht op:
-
het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
-
het doen van opgravingen;
-
begeleiding van de bouwwerkzaamheden door een archeologisch deskundige.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Omgevingsvergunning
Ter plaatse van de in artikel 5.1, sub a genoemde gronden is het verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
-
grondwerkzaamheden dieper dan 30 centimeter, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het verwijderen van funderingen en het aanleggen van drainage;
-
het verlagen of verhogen van het waterpeil;
-
het aanleggen of rooien van houtopstanden;
-
het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
5.4.2 Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden, waarvoor het verbod van artikel 5.4.1 geldt, zijn slechts toelaatbaar, indien op basis van archeologisch onderzoek en/ of naar het oordeel van een archeologisch deskundige namens de gemeente is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad of mogelijk schade kan worden voorkomen door aan de vergunning regels te verbinden gericht op:
-
het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
-
het doen van opgravingen;
-
begeleiding van de werkzaamheden door een archeologisch deskundige.
5.4.3 Uitzonderingen
Het in lid 5.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing indien:
-
de werken die, voor zover deze zijn gelegen binnen deze bestemming, een oppervlakte hebben tot ten hoogste 250 m2 of een omvang van ten hoogste 250 m1;
-
de werken of werkzaamheden mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende bouwvergunning, aanlegvergunning of een ontgrondingvergunning;
-
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van het plan;
-
behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;
-
ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
5.5.1 Wijzigen dubbelbestemming Waarde - archeologie 1
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door:
-
de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:
-
op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
-
wel aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld;
-
de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' toe te kennen aan gronden, grenzend aan deze dubbelbestemming, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van bedoelde dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.