HOOFDSTUK 1 REGELS
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het facetbestemmingsplan 'Integrale correcties 2010' van de gemeente Ede, inhoudend een regeling voor de volgende facetten:
mantelzorg, en
antennes.
1.2 aanbouw:
een aan een hoofdgebouw toegevoegde ruimte die qua afmetingen en/of visueel opzicht (onder meer voor wat betreft goothoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.3 antenne:
een bouwwerk in de vorm van een zend- en/of ontvangstinstallatie voor telecommunicatiedoeleinden.
1.4 bijgebouw:
een niet voor bewoning bestemd gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, al of niet aangebouwd aan dat hoofdgebouw, met dien verstande dat een uitbouw aan een woning niet als bijgebouw wordt aangemerkt, maar als onderdeel van de woning wordt beschouwd.
1.5 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.6 mantelzorg:
langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.
1.7 plaatsingsplan:
plan waarin de bestaande antenne-installaties binnen de gemeente alsmede de zoekgebieden voor toekomstige installaties zijn aangegeven.
1.8 zelfstandige woonruimte:
woonruimte met een een eigen aparte opgang en voordeur, met eigen voorzieningen waaronder andere een keuken, toilet, badkamer, douche, die niet met anderen hoeft te worden gedeeld.
Artikel 2 Regelingen
2.1 Toepassingsbereik
De regels in dit facetbestemmingsplan zijn van toepassing op de vigerende
bestemmingsplannen van de gemeente Ede, zoals die zijn opgenomen in de van
deze regels deel uitmakende bijlage "Overzicht vigerende bestemmingsplan-
nen".
2.2 Inhoud regeling mantelzorg
a. Aan de bestemmingsplannen wordt de gebruiksregel toegevoegd dat bijgebouwen bij (bedrijfs)woningen, niet gebruikt mogen worden als zelfstandige woonruimte.
b. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a. en toestaan dat een,
- aangebouwd bijgebouw;
bestaand vrijstaand bijgebouw;
wordt gebruikt als zelfstandige woonruimte ten behoeve van mantelzorg, mits;
- er aantoonbaar behoefte bestaat aan mantelzorg in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden;
- er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- de totale oppervlakte die voor mantelzorg in gebruik wordt genomen niet meer bedraagt dan 65 m² en zich niet uitstrekt tot meer dan één bouwlaag;
- er geen milieuhygienische belemmeringen zijn;
- gebleken is dat de zelfstandige woonruimte voldoende brandveilig is;
-
- de aanvrager een schriftelijke verklaring overlegd dat de omgevingsvergunning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg.
c. Als de omgevingsvergunning voor een bestaand, vrijstaand bijgebouw aangevraagd wordt, dient:
- als eerste aangetoond is dat de woonruimte voor de mantelzorg niet ondergebracht kan worden in het hoofdgebouw;
- ten tweede aangetoond is dat de woonruimte niet ondergebracht kan worden in een aangebouwd bijgebouw;
- ten derde aangetoond is dat de woonruimte niet ondergebracht kan worden in een bestaand vrijstaand bijgebouw.
d. Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.2, lid b, uitsluitend aan de aanvrager en/of de hoofdbewoner van de betreffende woning. De omgevingsvergunning wordt verleend onder de voorwaarde dat de vergunning geldt voor een periode dat de mantelzorg voortduurt. Tevens is de omgevingsvergunning niet overdraagbaar. Als de mantelzorg gerealiseerd is een vrijstaand bestaand bijgebouw dient na het vervallen van de noodzaak van mantelzorg alle voorzieningen ontmanteld te worden die strekken tot de instandhouding van een zelfstandige woonruimte.
2.3 Inhoud regeling antenne-installaties voor mobiele communicatie
a. Aan de bestemmingsplannen wordt in het artikel, waarin de tot het bestemmingsplan behorende begrippen 'andere bouwwerken', dan wel 'bouwwerken, geen gebouwen' worden gereguleerd de volgende aanvullende bepalingen toegevoegd.
b. Ingeval de hoogte van andere bouwwerken, dan wel bouwwerken, geen gebouwen zijnde meer bedraagt dan 5 m, maar niet meer dan 40 m kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen en deze bouwwerken toestaan, mits het gaat om bouwwerken in de vorm van antenne-installaties voor mobiele communicatie.
c. De omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
- de noodzaak van plaatsing is aangetoond;
- is aangetoond dat de plaatsing van een antenne-installatie niet mogelijk is op bestaande hoogbouw of een bestaande (hoogspannings)mast;
- de locatie is opgenomen in het plaatsingsplan, waarbij plaatsing bij voorkeur plaatsvindt op bedrijventerreinen, sportterreinen en/of groene gebieden, dan wel nabij kantoren en bij voorkeur niet in de nabijheid van onderwijsinstellingen;
- is aangetoond dat de antenne inpasbaar is gelet op de ruimtelijke, landschappelijke of ecologische kwaliteit van het terrein, in relatie tot de kwaliteit van de aangrenzende gebieden. In de afweging omtrent de verlening van ontheffing worden in ieder geval de beschermde soorten krachtens de Flora- en faunawet betrokken, zodanig dat dient te zijn aangetoond dat redelijkerwijs is te verwachten dat een ontheffing op grond van deze wet, indien vereist, zal worden verleend;
- ter plaatse van het radarverstoringsgebied Nieuw Milligen de plaatsing van de antenne-installatie voor mobiele communicatie niet leidt tot een onaanvaardbare storing van de radar Nieuw Milligen. Dit dient vastgesteld te worden middels een radarverstoringsonderzoek en na raadpleging van de Dienst Vastgoed Defensie van het ministerie van Defensie.
- de bouwkundige inpasbaarheid van de antenne is aangetoond.
d. Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning onder de volgende beperkingen en voorschriften:
Aan de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden gesteld omtrent de kleur en de exacte locatie van de antennemast c.a. en het aanbrengen van afschermende beplanting.
Artikel 3 Overgangsrecht
3.1 Overgangsrecht bouwwerken
a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het facetplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.
b. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder de overgangsbepaling van dat plan.
3.2 Overgangsrecht gebruik
a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het facetplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b. Het is verboden het met het facetplan strijdige gebruik, bedoeld onder a. te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c. Indien het gebruik, bedoeld onder a. na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 4 Slotbepaling
Deze regels kunnen worden aangehaald als de regels van het bestemmingsplan ‘Facetplan voor de thema’s mantelzorg en antennes’ van de gemeente Ede.