21.1 Indien de bestaande bebouwing afwijkt van de in deze regels gegeven voorschriften ten aanzien van:
-
de goot- en bouwhoogte;
-
de oppervlakte;
-
de inhoud;
-
het bebouwingspercentage;
-
de afdekking van gebouwen;
-
de afstand tot de voorgevelrooilijn;
-
de afstand tot de bouwperceelgrens,
zijn de bestaande maten, percentages, hellingen, dan wel afstanden eveneens toegestaan.
21.2 Voor zover in dit plan goothoogten zijn aangegeven dienen hoofdgebouwen te worden voorzien van een kap, waarvan de minimale en maximale dakhelling niet meer mag bedragen dan respectievelijk 30° en 60°.
21.3 Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 21.2, en toestaan dat een hoofdgebouw zonder kap wordt gebouwd, dan wel met kap waarbij de dakhelling afwijkt van het bepaalde in lid 21.2, mits het in het plan beoogde stedenbouwkundige beeld, zoals dat mede in relatie tot die van de directe omgeving wordt bepaald, niet wordt geschaad.