REGELS behorend bij:

 

Bestemmingsplan

BUITENGEBIED, ZORGLANDGOED ASSCHE VELD, BUURMALSEN

 

Gemeente Buren

 

status: vastgesteld

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


 

 

INHOUD PLANREGELS

 

 

HOOFDSTUK 1

 

Artikel 1

Artikel 2

INLEIDENDE REGELS

 

Begrippen

Wijze van meten

 

 

3

7

 

HOOFDSTUK 2

 

 

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 5

 

 

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 8

 

BESTEMMINGSREGELS

 

Bestemmingen

Gemengd - Landgoed

Maatschappelijk

Water

 

Dubbelbestemmingen

Waarde - Archeologisch onderzoekgebied 1

Waarde - Archeologisch onderzoekgebied 2

Waarde - Archeologisch waardevol gebied

 

 

 

8

10

13

 

 

14

16

18

 

HOOFDSTUK 3

 

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 12

 

ALGEMENE REGELS

 

Anti-dubbeltelregel

Algemene gebruiksregels

Algemene afwijkingsregels

Algemene wijzigingsregels

 

 

20

20

20

20

HOOFDSTUK 4

 

Artikel 13

Artikel 14

 

OVERGANGS- EN SLOTREGELS

 

Overgangsrecht

Slotregel

 

 

22

22

 

 

Bijlage

 

Staat van horecabedrijven

 

23


 

HOOFDSTUK 1:  INLEIDENDE REGELS

 

ARTIKEL 1 BEGRIPPEN

 

 

In deze regels wordt verstaan onder:

 

1.1   

Plan:

het bestemmingsplan Buitengebied, Zorglandgoed Assche Veld, Buurmalsen met identificatienummer NL.IMRO.0214.BUIBP20140017-vg01 van de gemeente Buren.

 

1.2   

Bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

 

1.3   

Aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

1.4   

Aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

 

1.5   

Archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en studie van het in dat gebied voorkomende bodemarchief.

 

1.6   

Bebouwd oppervlak:

het totaal van de oppervlakken van bouwwerken voor zover deze een gro­tere bouwhoogte hebben dan 1,2 m.

 

1.7   

Bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 

1.8   

Bebouwingspercentage:

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het aangegeven gebied, dat ten hoogste tot het be­bouwd oppervlak mag behoren.

 

1.9   

Bestaand:

a.    bij bouwwerken:

       bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of krachtens die wet gege­ven voorschriften;

b.    bij gebruik:

       gebruik dat op het tijdstip van het van kracht worden van dit ­plan, voor zover betrekking hebbend op het desbetreffende ge­bruik, be­stond.

 

1.10  

Bestemmingsgrens:

de grens van een be­stem­mingsvlak.

 

1.11  

Bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

1.12  

Bijgebouw:

een gebouw, dat in bouwkundig en functioneel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw, waarbij het bijgebouw vrijstaand dan wel aangebouwd aan het hoofdgebouw kan zijn uitgevoerd.

 

1.13  

Bodemarchief:

de in de bodem aanwezige overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden.

 

1.14  

Bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of verande­ren en het vergroten van een bouwwerk.

 

1.15  

Bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

 

1.16  

Bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benade­ring gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder en zolder.

 

1.17  

Bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstan­dige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

 

1.18  

Bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

 

1.19  

Bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander mate­riaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

 

1.20  

Dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

 

1.21  

Extensief dagrecreatief medegebruik:

een aan de bestemming ondergeschikt gebruik voor niet gemotoriseerde dagrecreatie gericht op het rustig beleven en gebruikmaken van aanwezige specifieke omgevingskwaliteiten in de vorm van wandelen, fietsen, varen, vissen e.d.

 

1.22  

Follie:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, zonder verdere functie, op een landgoed of buitenplaats, dat een bepaalde stemming oproept of bijdraagt aan een schilderachtig effect.

 

1.23  

Gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of ge­deeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

1.24  

Grondgebonden agrarische productie:

de agrarische productie, waarbij het voortbrengen van producten afhanke­lijk is van de groeikracht van de bodem waarop de productie plaatsvindt en waarbij het voortbrengen van producten in hoofdzaak plaatsvindt in de openlucht.

 

1.25  

Hoofdgebouw:

een gebouw, of gedeelte daarvan, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw is aan te merken.

 

1.26  

Landgoed/buitenplaats:

een onroerende zaak, waarop bossen, landschappelijke beplanting, terrei­nen met natuurwaarde en/of waterpartijen, zijn gelegen rond een woon- en/of kantoorgebouw.

 

1.27  

Landschapswaarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneem­bare deel van het aardoppervlak, welke waarde bepaald wordt door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur.

 

1.28  

Landschappelijke beplanting:

opgaande, uit houtgewas bestaande beplanting, in hoofdzaak bestaande uit streekeigen soorten, ter verfraaiing van het landschap en/of ter inpas­sing van hierin voorkomende bouwwerken en werken.

 

1.29  

Manege:

een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden aan derden en daarvoor paarden en/of pony's houdt, zulks al dan niet in combinatie met een of meer van de navolgende activiteiten of voorzieningen: het in pension houden van paarden en pony's, horeca-activiteiten (kantine e.d.), logies- en/of verenigingsaccommodatie en het houden van wedstrijden of andere evenementen.

 

1.30  

Natuurwaarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de hydrologie en door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische ele­menten, zowel afzonderlijk, als in onderlinge samenhang.

 

1.31  

Omgevingsvergunning:

een vergunning als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals deze wet luidt ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

 

1.32  

Paardenbak:

een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijdactiviteiten, met eventueel een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en al dan niet voorzien van een omheining.

 

1.33  

Paardrijdactiviteiten:

het berijden van of het longeren van paarden en/of pony's, niet zijnde een rijschool of een manege.

 

1.34  

Paddock:

een omheinde plaats in de open lucht voor het vrij laten lopen van paarden en/of pony's, niet zijnde een paardenbak.

 

1.35  

Paramedisch:

aanvullende zorg “naast de dokter” zoals door fysiotherapeuten, ergotherapeuten, Mensendieck en Caesartherapeuten, diëtisten, huidtherapeuten, logopedisten, podotherapeuten, orthoptisten, mondhygiënisten en radiodiagnostische en -therapeutische medewerkers.

 

1.36  

Perceelsgrens:

de scheiding tussen bouwpercelen, die niet aan eenzelfde eigenaar beho­ren dan wel niet door eenzelfde gebruiker worden benut.

 

1.37  

Prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

 

1.38  

Rijschool:

een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden aan derden en daarvoor paarden en/of pony's houdt.

 

1.39  

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:

wet van 6 november 2008 (Staatsblad 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.

 

1.40  

Wooneenheid:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishou­den.

 

1.41  

Zorgcomplex:

een complex van zorgeenheden ten behoeve van psychogeriatrie en somatiek met de daarbij behorende serviceruimten, zoals een zorgunit en gemeenschappelijke ruimte, waaronder mede begrepen intramurale zorg(voorzieningen) en zorgondersteunende infrastructuur.

 

1.42  

Zorgeenheid:

een zelfstandige of onzelfstandige wooneenheid ten behoeve van psychogeriatrie en somatiek waarbij zorg, signalering, bescherming, toezicht, welzijn en dienstverlening een integraal pakket vormen met het verblijf; daarbij wordt 24-uurs zorg en bescherming, ofwel permanente, niet planbare, langdurige en continue zorg aangeboden en afgenomen.


 

ARTIKEL 2 WIJZE VAN METEN

 

2.1

Meetwijze

 

 

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

2.1.1

Afstand tot de bouwperceelgrens:
tussen de grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is.

 

2.1.2

De dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

 

2.1.3

De goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boei­bord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

2.1.4

De bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

2.1.5

De inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

2.1.6

De oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts

geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het

bouwwerk.

 

2.1.7

Peil:

a.    voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst:

       de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;

b.    in andere gevallen:

       de gemiddelde hoogte van het aansluitende, oorspronkelijke maaiveld.

 

2.2

Ondergeschikte bouwdelen

 

 

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden onder­geschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversierin­gen, ventila­tiekanalen, gevel- en kroonlijsten, regenpijpen, stoeptreden, luifels, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer bedraagt dan 1 m.


 

HOOFDSTUK 2:  BESTEMMINGSREGELS

 

Bestemmingen

 

ARTIKEL 3 GEMENGD - LANDGOED

 

3.1

Bestemmingsomschrijving

 

 

De voor ‘Gemengd - Landgoed’ aangewezen gron­den zijn bestemd voor:

a.    instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling van landschappe­lijke waarden, cultuurhistorische waarden en natuurwaarden die ei­gen zijn aan landgoederen en buitenplaatsen, alsmede bijbehorend bosbeheer en ondergeschikte grondgebonden agrarische productie behorende bij een landgoed;

b.    water, vijvers, waterpartijen en watergangen behorende bij een landgoed en daarbij behorende taluds en natuurvriendelijke oevers en voorzieningen ten behoeve van de waterhuis­houding, waterafvoer, waterberging en infiltratie daaronder mede begrepen;

c.    extensief dagrecreatief medegebruik;

d.    bos uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bos';

f.    opgaande beplanting behorende bij een landgoed, zijnde perceelgrens vormende hagen, laanbeplantingen en incidentele solitaire bomen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'natuur- en landschapswaarden';

g.    parkeervoorzieningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’;

h.    een paardenbak uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - paardrijdactiviteiten'.

 

3.2

Bouwregels

 

3.2.1

Op de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uit­slui­tend worden ge­bouwd:

a.    behoudens ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen uitgesloten’: bijgebouwen ten behoeve van de bestemming;

b.    molens ten behoeve van de waterhuishouding;

c.    overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de be­stem­ming.

 

3.2.2

Bij de bouw van de in lid 3.2.1 sub a bedoelde bijgebouwen mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 6 m, mag de goothoogte niet meer bedragen dan 3 m, mag het aantal bijgebouwen niet meer bedragen dan 2 en mag het gezamenlijk bebouwd oppervlak niet meer bedragen dan 25 m2.

 

3.2.3

Bij de bouw van de in lid 3.2.1 sub b bedoelde molens mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 6 m.

 

3.2.4

Bij de bouw van de in lid 3.2.1 sub c bedoelde overige bouwwer­ken, geen ge­bou­wen zijn­de, mag, voor zover het betreft een uitkijktoren, een boswachterszit en beeldhouwwerken en daarmee gelijk te stellen kunstzin­nige elementen, follies daaronder mede begrepen, de bouwhoogte niet meer bedragen dan 6 m en mag voor de overige bouwwer­ken de bouwhoogte niet meer bedragen dan 2,5 m.

 

3.3

Afwijken van de bouwregels

 

 

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiks­mogelijkheden en de landschappe­lijke waarden, cultuurhistorische waarden en natuurwaarden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalin­gen van het plan ten behoeve van het afwijken van de opgenomen aanduidingsgrenzen binnen de in deze bestemming bedoelde gronden, indien en voor zover afwij­king noodzakelijk is in verband met een doelmatige inrichting en mits de afwij­king ten opzichte van hetgeen in het plan is aangegeven niet meer bedraagt dan10 m.

 

3.4

Specifieke gebruiksregels

 

 

Ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’ dient voorzien te worden in tenminste 12 parkeerplaatsen.

 

3.5

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

3.5.1

Het is verboden binnen de bestemming ‘Gemengd - Landgoed’ de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning:

a.    werken en werkzaamheden die direct zijn gericht op het stor­ten, depone­ren of op andere wijze opslaan van bag­ger­specie, grond, puin of afval­ma­teri­a­len, voor zover deze van elders zijn aangevoerd;

b.    het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, voor zo­ver dit niet be­treft de verzorging van de aanwezige hout­opstan­den;

c.    het vergraven, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;

d.    het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, voor zover het niet be­treft paden ten behoeve van de ontsluiting en ten behoeve van het normale be­heer;

e.    het graven, verbreden, verdiepen of dempen van water­par­tij­en en water­gan­gen of het aanbrengen van drai­nage­voor­zie­ningen.

 

3.5.2

Het in lid 3.5.1 vervatte verbod geldt niet voor:

a.    werken en werkzaamheden voor zover het betreft de realisering overeenkomstig het plan;

b.    werken en werkzaamheden binnen het kader van het nor­male onder­houd, beheer of herstel van de functies, die het plan aan de gronden toe­kent;

c.    werken en werkzaamheden, voor zo­ver daar­voor, op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, reeds een ver­gun­ning is verleend;

d.    werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het ­plan in uitvoering wa­ren;

e.    werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de di­recte ge­vol­gen van calamiteiten of plagen te beper­ken.

 

3.5.3

Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in lid 3.5.1, kan alleen worden verleend  in­dien uit een nader on­der­zoek is gebleken dat hierdoor de landschappe­lijke waar­den en na­tuur­waar­den die eigen zijn aan de desbetref­fende gronden, of de moge­lijk­he­den tot het herstel of de ont­wik­ke­ling van deze waar­den, niet blijvend on­evenredig wor­den ge­schaad.


 

ARTIKEL 4 MAATSCHAPPELIJK

 

4.1

Bestemmingsomschrijving

 

 

De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.    bewoning en zorg in een zorgcomplex en daar­bij beho­rende doeleinden;

b.    gemeenschappelijke voorzieningen behorende bij bewoning en zorg in een zorgcomplex;

c.    ondergeschikte, bij zorgeenheden passende medische - en paramedische voorzieningen en wellness- en fitnessvoorzieningen;

d.    ondergeschikte, bij een landgoed of bij zorgeenheden passende horeca-activiteiten tot en met categorie 2, zoals opgenomen in de tot het plan behorende “Staat van  horecabedrijven”;

e.    parkeervoorzieningen ten behoeve van de bestemming;

f.    instandhouding dan wel herstel en ontwikkeling van landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en natuurwaarden, alsmede bijbehorend bosbeheer, die eigen zijn aan landgoederen en buitenplaatsen;

g.    water, vijvers, waterpartijen en watergangen, behorende bij een landgoed, daarbij behorende taluds en natuurvriendelijke oevers en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer, waterberging en infiltratie daaronder mede begrepen;

h.    extensief dagrecreatief medegebruik.

 

4.2

Bouwregels

 

4.2.1

Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

a.    maximaal 36 niet-grondgebonden zorgeenheden in 1 zorgcomplex bestaande uit 1 hoofdgebouw;

b.    bouwwerken ten behoeve van de in lid 4.1 b t/m d genoemde functies zoals ruimten voor permanente zorg, medische - en paramedische behandelruimten, wellness- en fitnessruimten, gemeenschaps­ruim­ten en ruimten voor horeca-activiteiten;

c.    parkeervoorzieningen;

d     bijgebouwen ten behoeve van een zorgcomplex, niet zijnde parkeervoorzieningen;

e.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de bestemming.

 

4.2.2

Bij de bouw van de in lid 4.2.1 bedoelde bouwwerken, voor zover het betreft gebouwen, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

a.    gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.    maximaal 40% van het bouwvlak mag worden bebouwd.

 

4.2.3

Bij de bouw van de in lid 4.2.1 sub a en b genoemde gebouwen en bijbehorende voorzieningen mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 12 m, met dien verstande dat. een hogere bouwhoogte tot maximaal 15 meter is toegestaan voor maximaal 10% van de totale oppervlakte van de gebouwen.

 

4.2.4

Bij de bouw van de in lid 4.2.1 sub b genoemde gebouwen mag de oppervlakte van ruimten voor horeca-activiteiten niet meer bedragen dan 375 m².

 

4.2.5

Bij de bouw van de in lid 4.2.1 sub c genoemde parkeervoorzieningen mag, voor zover het bouwwerken geen gebouw zijnde betreft, de gezamenlijke oppervlakte niet meer bedragen dan 480 m2 en mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 2,5 m, dan wel niet meer dan 3,5 m ingeval de bouwwerken geen gebouw zijnde worden voorzien van zonnepanelen; voor zover het betreft parkeer­voorzieningen in het hoofdgebouw geldt het gestelde in lid 4.2.3.

 

4.2.6

Bij de bouw van de in lid 4.2.1 sub d genoemde gebouwen die­nen de volgende bepalingen in acht ge­nomen te worden:

a.    de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7 m;

b.    de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 m;

c.    de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 200 m2.

 

4.2.7

Bij de bouw van de in lid 4.2.1 sub e genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 2,5 m, met dien verstande dat, voor zover het beeldhouwwerken en daarmee gelijk te stellen kunstzin­nige elementen betreft, follies daaronder mede begrepen, de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 m.

 

4.4

Specifieke gebruiksregels

 

4.4.1

Als gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen:

a.    het gebruik als zorgcomplex als bedoeld in artikel 4.1 sub a t/m d indien en voor zover minder dan 75% van de gronden met de bestemming ‘Gemengd - Landgoed’ is ontwikkeld en aangelegd, met daarin begrepen de vereiste 12 bezoekers­parkeer­plaatsen, de voet- en fietspaden en de natuur;

b.    het gebruik als zorgcomplex als bedoeld in artikel 4.1 sub a t/m d indien en voor zover op de gronden met de bestemming ‘Gemengd - Landgoed’ de volledige oppervlakte van bos en/of natuur met de daarbij behorende voet- en fietspaden, niet binnen twee jaar na het gereed komen van de bebouwing is aangelegd en opengesteld;

c.    het gebruik als zorgcomplex als bedoeld in artikel 4.1 sub a t/m d indien en voor zover de vereiste 1,5 parkeerplaatsen per zorgeenheid niet zijn aangelegd;

d.    het gebruik als zorgcomplex als bedoeld in artikel 4.1 sub a t/m d indien en voor zover de parkeerplaatsen, voet- en fietspaden en natuur niet in stand worden gehouden;

e.    het gebruik als zorgcomplex als bedoeld in artikel 4.1 sub a t/m d indien en voor zover de gemeenschappelijke voorzieningen ten behoeve van de zorgeenheden nog niet zijn gerealiseerd;

f.    het gebruik als bewoning in een zorgcomplex als bedoeld in artikel 4.1 sub a anders dan voor zorg.

 

4.4.2

Een vanaf de openbare weg bereikbaar gedeelte van het bestemmingsvlak dient te worden gebruikt voor het al dan niet overdekt parkeren van ten minste 1,5 auto per zorgeenheid.

 

4.5

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

4.5.1

Het is verboden binnen de bestemming ‘Maatschappelijk’ de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning:

a.    werken en werkzaamheden die direct zijn gericht op het stor­ten, depone­ren of op andere wijze opslaan van bag­ger­specie, grond, puin of afval­ma­teri­a­len, voor zover deze van elders zijn aangevoerd;

b.    het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, voor zo­ver dit niet be­treft de verzorging van de aanwezige hout­opstan­den;

c.    het vergraven, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;

d.    het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, voor zover het niet be­treft paden ten behoeve van de ontsluiting en ten behoeve van het normale be­heer;

e.    het graven, verbreden, verdiepen of dempen van water­par­tij­en en water­gan­gen of het aanbrengen van drai­nage­voor­zie­ningen.

 

4.5.2

Het in lid 4.5.1 vervatte verbod geldt niet voor:

a.    werken en werkzaamheden voor zover het betreft de realisering overeenkomstig het plan;

b.    werken en werkzaamheden binnen het kader van het nor­male onder­houd, beheer of herstel van de functies, die het plan aan de gronden toe­kent;

c.    werken en werkzaamheden, voor zo­ver daar­voor, op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, reeds een ver­gun­ning is verleend;

d.    werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het ­plan in uitvoering wa­ren;

e.    werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de di­recte ge­vol­gen van calamiteiten of plagen te beper­ken.

 

4.5.3

Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in lid 4.5.1, kan alleen worden verleend in­dien uit een nader on­der­zoek is gebleken dat hierdoor de landschappe­lijke waar­den en na­tuur­waar­den die eigen zijn aan de desbetref­fende gronden, of de moge­lijk­he­den tot het herstel of de ont­wik­ke­ling van deze waar­den, niet blijvend on­evenredig wor­den ge­schaad.


 

ARTIKEL 5 WATER

 

5.1

Bestemmingsomschrijving

 

 

De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.    water, watergangen en daarbij behorende voorzieningen ten behoeve van de waterhuis­houding, waterafvoer, waterberging en infiltratie daaronder mede begrepen;

b.    instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling, van de landschappe­lijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan waterpartijen, watergangen en bijbehorende taluds en natuurvriendelijke oevers;

c.    extensief dagrecreatief medegebruik.

 

5.2

Bouwregels

 

5.2.1

Op de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen uit­slui­tend worden ge­bouwd:

a.    overkluizingen ter verbinding van de aangrenzende gronden;

b.    duikers, stuwen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.

 

5.2.2

Bij de bouw van de in lid 5.2.1 bedoelde bouwwer­ken dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

a.    de oppervlakte mag, met uitzondering van bruggen en duikers, niet meer bedragen dan 10 m2;

b.    de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2 m.


 

Dubbelbestemmingen

 

ARTIKEL 6 WAARDE - ARCHEOLOGISCH ONDERZOEKGEBIED 1

 

6.1

Bestemmingsomschrijving

 

 

De voor ‘Waarde - Archeologisch onderzoekgebied 1’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden.

 

6.2

Bouwregels

 

 

Op gronden met de bestemming ‘Waarde - Archeologisch onderzoekgebied 1’ mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, voor zover deze zijn toegestaan voor de in lid 6.1 bedoelde, eveneens voor deze gronden aangegeven andere bestemmingen, indien bij de bouw hiervan geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd die dieper reiken dan 0,30 m beneden het bestaande maaiveld of:

a.    indien het bouwwerken betreft met geen grotere opper­vlakte dan 2.000 m2;

b.    indien het bouwwerk dient ter vervanging van een bestaand bouw­werk, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid;

c.    indien het bouw­werk is gesitueerd binnen 3 m uit de fundering van een bestaand gebouw;

of:

d.    indien het betreft bouwwerken die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.

 

6.3

 

Afwijken van de bouwregels

6.3.1

Binnen gronden met de bestemming ‘Waarde - Archeologisch onderzoekgebied 1’ mag bij een omgevingsvergunning niet worden afgeweken voor een bepaalde termijn, als bedoeld in artikel 3.6a van de Wet ruimtelijke ordening, zoals deze wet luidt ten tijde van de vaststelling van dit plan.

 

6.3.2

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het be­paalde in lid 6.2 voor de bouw van bouwwerken, indien en voor zover deze zijn toegestaan voor de in de bestemmingsomschrijving van dit artikel bedoelde, eveneens voor deze gronden aangegeven, andere bestemmingen, en uit een nader onderzoek is gebleken dat hierdoor de archeologische waarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden niet blijvend onevenredig worden geschaad, dan wel indien deze archeologische waarden kunnen en zullen worden veiliggesteld door het uitvoeren van een archeologisch onderzoek.

 

6.4

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

6.4.1.

Het is verboden binnen de bestemming ‘Waarde - Archeologisch onderzoekgebied 1’ de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning:

a.    het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden;

b.    het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren of het aanbrengen van drainage;

c.    het verwijderen van bestaande funderingen;

d.    het verlagen van het waterpeil;

e.    het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;

f.    het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;

g.    het aanplanten van een houtopstand, waaronder begrepen een bos, boomgaard, zacht-fruitopstand, (boom)kwekerij of windsingel, of het rooien daarvan waarbij stobben worden verwijderd;

h.    het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden/-banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;

i.     het aanleggen van nieuwe ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

 

6.4.2.

Het in lid 6.4.1 vervatte verbod geldt niet voor:

a.    werken en werkzaamheden in de bodem tot een diepte van 0,30 m onder het bestaande maaiveld of werken en werkzaamheden die geen grotere opper­vlakte betreffen dan 2.000 m2;

b.    werken en werkzaamheden voor zover het betreft de herplant van een bestaande houtopstand, waaronder begrepen een bos, boomgaard, zacht-fruitopstand, (boom)kwekerij of windsingel;

c.    werken en werkzaamheden die het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande oppervlakteverhardingen, beplantingen langs wegen en bestaande tracés van kabels en leidingen;

d.    werken en werkzaamheden, indien en voor zover daarvoor, op het tijd­stip van het van kracht worden van het plan, reeds een omgevingsvergunning is verleend;

e.    werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren;

f.    werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken;

g.    werken en werkzaamheden die archeologisch onderzoek betreffen.

 

6.4.3

Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in lid 6.4.1, kan alleen worden verleend, indien uit een na­der onderzoek is gebleken dat hierdoor de archeologische waarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden niet blijvend one­venredig worden geschaad, dan wel indien deze archeologische waarden kunnen en zullen worden veiliggesteld.


 

ARTIKEL 7 WAARDE - ARCHEOLOGISCH ONDERZOEKGEBIED 2

 

7.1

Bestemmingsomschrijving

 

 

De voor ‘Waarde - Archeologisch onderzoekgebied 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden.

 

7.2

Bouwregels

 

 

Op gronden met de bestemming ‘Waarde - Archeologisch onderzoekgebied 2’ mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, voor zover deze zijn toegestaan voor de in lid 7.1 bedoelde, eveneens voor deze gronden aangegeven andere bestemmingen, indien bij de bouw hiervan geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd die dieper reiken dan 0,30 m beneden het bestaande maaiveld of:

a.    indien het bouwwerken betreft met geen grotere opper­vlakte dan 1.000 m2;

b.    indien het bouwwerk dient ter vervanging van een bestaand bouw­werk, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid;

c.    indien het bouw­werk is gesitueerd binnen 3 m uit de fundering van een bestaand gebouw;

of:

d.    indien het betreft bouwwerken die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.

 

7.3

 

Afwijken van de bouwregels

7.3.1

Binnen gronden met de bestemming ‘Waarde - Archeologisch onderzoekgebied 2’ mag bij een omgevingsvergunning niet worden afgeweken voor een bepaalde termijn, als bedoeld in artikel 3.6a van de Wet ruimtelijke ordening, zoals deze wet luidt ten tijde van de vaststelling van dit plan.

 

7.3.2

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2 voor de bouw van bouwwerken, indien en voor zover deze zijn toegestaan voor de in de bestemmingsomschrijving van dit artikel bedoelde, eveneens voor deze gronden aangegeven, andere bestemmingen, en uit een nader onderzoek is gebleken dat hierdoor de archeologische waarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden niet blijvend onevenredig worden geschaad, dan wel indien deze archeologische waarden kunnen en zullen worden veiliggesteld door het uitvoeren van een archeologisch onderzoek.

 

7.4

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

7.4.1.

Het is verboden binnen de bestemming ‘Waarde - Archeologisch onderzoekgebied 2’ de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning:

a.    het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden;

b.    het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren of het aanbrengen van drainage;

c.    het verwijderen van bestaande funderingen;

d.    het verlagen van het waterpeil;

e.    het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;

f.    het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;

g.    het aanplanten van een houtopstand, waaronder begrepen een bos, boomgaard, zacht-fruitopstand, (boom)kwekerij of windsingel, of het rooien daarvan waarbij stobben worden verwijderd;

h.    het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden/-banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;

i.     het aanleggen van nieuwe ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatie­leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

 

7.4.2.

Het in lid 7.4.1 vervatte verbod geldt niet voor:

a.    werken en werkzaamheden in de bodem tot een diepte van 0,30 m onder het bestaande maaiveld of werken en werkzaamheden die geen grotere opper­vlakte betreffen dan 1.000 m2;

b.    werken en werkzaamheden voor zover het betreft de herplant van een bestaande houtopstand, waaronder begrepen een bos, boomgaard, zacht-fruitopstand, (boom)kwekerij of windsingel;

c.    werken en werkzaamheden die het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande oppervlakteverhardingen, beplantingen langs wegen en bestaande tracés van kabels en leidingen;

d.    werken en werkzaamheden, indien en voor zover daarvoor, op het tijd­stip van het van kracht worden van het plan, reeds een omgevingsvergunning is verleend;

e.    werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren;

f.    werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken;

g.    werken en werkzaamheden die archeologisch onderzoek betreffen.

 

7.4.3

Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in lid 7.4.1, kan alleen worden verleend, indien uit een na­der onderzoek is gebleken dat hierdoor de archeologische waarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden niet blijvend one­venredig worden geschaad, dan wel indien deze archeologische waarden kunnen en zullen worden veiliggesteld.


 

ARTIKEL 8 WAARDE - ARCHEOLOGISCH WAARDEVOL GEBIED

 

8.1

Bestemmingsomschrijving

 

 

De voor ‘Waarde - Archeologisch waardevol gebied’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden.

 

8.2

Bouwregels

 

 

Op gronden met de bestemming ‘Waarde - Archeologisch waardevol gebied’ mogen uitsluitend worden gebouwd:

a.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover deze zijn toegestaan voor de in lid 8.1 bedoelde, eveneens voor deze gronden aangegeven andere bestemmingen, indien bij de bouw hiervan geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd die dieper reiken dan 0,30 m beneden het bestaande maaiveld;

b.    bouwwerken die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.

 

8.3

 

Afwijken van de bouwregels

8.3.1

Binnen gronden met de bestemming ‘Waarde - Archeologisch waardevol gebied’ mag bij een omgevingsvergunning niet worden afgeweken voor een bepaalde termijn, als bedoeld in artikel 3.6a van de Wet ruimtelijke ordening, zoals deze wet luidt ten tijde van de vaststelling van dit plan.

 

8.3.2

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2 voor de bouw van bouwwerken, indien en voor zover deze zijn toegestaan voor de in de bestemmingsomschrijving van dit artikel bedoelde, eveneens voor deze gronden aangegeven, andere bestemmingen, indien deze archeologische waarden kunnen en zullen worden veiliggesteld door het uitvoeren van een archeologisch onderzoek, dan wel de bouw van bouwwerken geschied onder begeleiding van een gemeentelijke deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg en op basis van een door de gemeente goedgekeurd programma van eisen betreffende aard en inhoud van deze begeleiding.

 

8.4

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

8.4.1.

Het is verboden binnen de bestemming ‘Waarde - Archeologisch waardevol gebied’ de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning:

a.    het ophogen van gronden met meer dan 1 m;

b.    het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden;

c.    het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren of het aanbrengen van drainage;

d.    het verwijderen van bestaande funderingen;

e.    het verlagen van het waterpeil;

f.    het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;

g.    het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;

h.    het aanplanten van een houtopstand, waaronder begrepen een bos, boomgaard, zacht-fruitopstand, (boom)kwekerij of windsingel, of het rooien daarvan waarbij stobben worden verwijderd;

i.     het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden/-banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;

j.     het aanleggen van nieuwe ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

 

8.4.2.

Het in lid 8.4.1 vervatte verbod geldt niet voor:

a.    werken en werkzaamheden in de bodem tot een diepte van 0,30 m onder het bestaande maaiveld;

b.    werken en werkzaamheden die het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande oppervlakteverhardingen, beplantingen langs wegen en bestaande tracés van kabels en leidingen;

c.    werken en werkzaamheden, indien en voor zover daarvoor, op het tijd­stip van het van kracht worden van het plan, reeds een omgevingsvergunning is verleend;

d.    werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren;

e.    werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken;

f.    werken en werkzaamheden die archeologisch onderzoek betreffen.

 

8.4.3

Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in lid 8.4.1, kan alleen worden verleend, indien uit een na­der onderzoek is gebleken dat hierdoor de archeologische waarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden kunnen en zullen worden veiliggesteld. dan wel de werkzaamheden geschieden onder begeleiding van een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg en op basis van een door de gemeente goedgekeurd programma van eisen betreffende aard en inhoud van deze begeleiding.


.

HOOFDSTUK 3:  ALGEMENE REGELS

 

ARTIKEL 09 ANTI-DUBBELTELREGEL

 

 

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouw­plan, waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

 

ARTIKEL 10 ALGEMENE GEBRUIKSREGELS

 

 

Onder gebruik in strijd met de regels van dit plan wordt in ieder geval verstaan:

a.    een gebruik als volkstuin;

b.    gebruik als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan als stort- en/of opslagplaats voor normaal gebruik;

c.    de opslag van mest, goederen en materieel;

d.    de plaatsing van kampeermiddelen;

e.    gebruik als seksinrichting, zijnde een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waar­in bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen wor­den verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden en waar­onder in elk geval wordt verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massa­ge­sa­lon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een paren­club, al dan niet in combinatie met elkaar;

f.    gebruik als escortbedrijf, zijnde een natuurlijke persoon, groep van personen of rechts­persoon die be­drijfsma­tig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aan­biedt die op een an­dere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uit­geoe­fend;

g.    gebruik als smartshop, zijnde een ruimte waarin detailhandel plaatsvindt in psychotrope stoffen;

h.    gebruik als coffeeshop, zijnde een alcoholvrije horecagelegenheid waar handel in en gebruik van soft­drugs plaats­vindt.

 

 

 

ARTIKEL 11 ALGEMENE AFWIJKINGSREGELS

 

 

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiks­mogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een om­ge­vingsvergunning afwijken van de bepalin­gen van het plan ten behoeve van het afwijken van bestemmingsgrenzen en overige aandui­dingen in het horizontale vlak, indien en voor zover afwij­king noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatig ge­bruik van de grond of in ver­band met de uitmeting van het ter­rein en er geen dringende redenen zijn die zich tegen de afwijking ver­zetten, mits de afwij­king ten opzichte van hetgeen in het plan is aangegeven niet meer bedraagt dan 5 m.

 

 

 

ARTIKEL 12 ALGEMENE WIJZIGINGSREGELS

 

 

Burgemeester en wethouders kunnen het plan, met inachtneming van het be­paalde in arti­kel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, wijzigen ten aanzien van de gronden met de be­stem­mingen ‘Waarde - Archeologisch onderzoekgebied 1‘ of ‘Waarde - Archeologisch on­derzoekgebied 2’, waarbij de bestemming geheel of gedeeltelijk vervalt, indien op basis van ar­cheologisch onderzoek is aangetoond dat op de betreffende gronden geen archeolo­gi­sche waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer ar­cheo­logische bege­leiding of zorg nodig is.


 

HOOFDSTUK 4:  OVERGANGS- EN SLOTREGELS

 

ARTIKEL 13 OVERGANGSRECHT

 

13.1

Overgangsrecht bouwwerken

 

13.1.1

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmings­plan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

a.    gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

b.    na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden ver­nieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan bin­nen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

 

13.1.2

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig, in afwijking van het be­paalde in lid 13.1.1, een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 13.1.1 met maximaal 10%.

 

13.1.3

Het bepaalde in lid 13.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken, die welis­waar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zon­der vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder be­grepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

13.2

Overgangsrecht gebruik

 

13.2.1

Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwer­king­treding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voort­gezet.

 

13.2.2

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 13.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

 

13.2.3

Indien het gebruik, als bedoeld in lid 13.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

 

13.2.4

Het bepaalde in lid 13.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begre­pen de overgangsbepaling van dat plan.

 

 

 

ARTIKEL 14 SLOTREGEL

 

 

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Buitengebied, Zorglandgoed Assche Veld, Buurmalsen.

 


BIJLAGE

 

Staat van horecabedrijven

 

Horecabedrijf categorie 1:

Een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse

worden verstrekt, niet zijnde een horecabedrijf categorie 2, 3, 4 of 5.

 

Horecabedrijf categorie 2:

Een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse

worden verstrekt, waarbij tevens accommodatie met een dansvloer en/of gelegenheid voor studie en/of vergadering aanwezig mag zijn; niet zijnde een horecabedrijf categorie 3, 4 of 5.

 

Horecabedrijf categorie 3:

Een bedrijf dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf.

 

Horecabedrijf categorie 4:

Het beschikbaar stellen van accommodatie ten behoeve van congres, studie, vergadering e.d.

waarbij het verstrekken van dranken en/of etenswaren daaraan ondergeschikt is.

 

Horecabedrijf categorie 5:

Een bedrijf dat in hoofdzaak bestaat uit het gelegenheid bieden voor dansen al dan niet in

combinatie van het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse.