RIN-locatie    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

De ‘RIN-locatie’ (het terrein van het voormalig Rijksinstituut voor Natuurbeheer (RIN) is door BPF Bouwinvest in 2001 aangekocht om woningen te ontwikkelen en te beheren. De voormalige kantoorpanden op het terrein worden hiervoor gesloopt. Het plan dat door Bouwinvest destijds is gemaakt, is in procedure gebracht maar is nooit tot afronding gekomen. In november 2011 hebben de gemeente Arnhem en ontwikkelaar afgesproken een nieuw plan te maken voor de RIN-locatie, omdat er vanuit de buurt veel bezwaren waren tegen het toenmalige plan. Om de ontwikkeling van bouwplannen eenvoudiger te maken heeft de gemeente eerst een gebiedsvisie opgesteld. Hierin zijn de kaders voor de ontwikkeling vastgelegd. Deze gebiedsvisie is vastgesteld door de raad op 27 januari 2014.

De gronden van de RIN-locatie waren grotendeels in eigendom van Bouwinvest en voor een klein deel van woningbouwcorporatie Portaal. De gronden van woningbouwcorporatie Portaal zijn door DHC aangekocht en in eigendom. In december 2016 heeft Dutch Housing Company (DHC) een koopovereenkomst gesloten met Bouwinvest over de gronden van de RIN-locatie. Hierin is opgenomen dat DHC eigenaar wordt nadat de omgevingsvergunnning voor de bouw inherroepelijk is worden. Hiermee heeft DHC de ontwikkeling van Bouwinvest overgenomen en is zij gestart met het opstellen van een nieuw ontwikkelplan voor woningbouw dat past binnen de kaders van deze visie.

Het initiatief kan echter niet worden gerealiseerd op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan, omdat de beoogde woningbouw niet past binnen de geldende maatschappelijke bestemming. Om de bouw planologisch-juridisch mogelijk te maken, is een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan is de uitwerking en invulling van de gebiedsvisie en biedt het ruimtelijk kader voor de nieuwe ontwikkeling.

1.2 Situering en begrenzing plangebied     

De voormalige RIN-locatie ligt in het dorp Schaarsbergen, aan de noordrand van de gemeente Arnhem, in het gebied tussen de Schelmseweg en de A12. De locatie ligt op de grens van bebouwd gebied van Schaarsbergen en in een fraai landschappelijk gebied van de Veluwezoom.

Het plangebied ligt tussen twee wegen: de Menthenbergseweg aan de westzijde en de Kemperbergerweg aan de oostzijde, en in een bosachtige en cultuurhistorisch waardevolle omgeving. De uitgestrekte bosgebieden van de zuidelijke Veluwe aan de oostzijde van de Kemperbergerweg, grenzen direct aan het plangebied. Aan de zuidzijde grenst het gebied aan het landgoedbos van landgoed de Menthenberg. Samen met de uitgestrekte bosgebieden van de Veluwe, de parken Sonsbeek, Zypendaal en Gulden Bodem vormt dit een robuuste landschappelijke hoofdstructuur die van grote waarde is voor de ruimtelijke structuur van Arnhem.

Het reliëf bepaalt mede het karakter van het landschap. Zowel in het plangebied als op het landgoed is dit zichtbaar; de locatie ligt enkele meters hoger dan de woonwijk aan de noordzijde. Op de locatie zelf loopt het terrein ook nog op, richting zuidzijde.

De RIN-locatie bestaat uit 2 kadastrale percelen, deze zijn kadastraal bekend als gemeente Arnhem, sectie L onder de nummers 1180 EN 1684. Het plangebied beslaat een oppervlakte van 14.974 m2. In de onderstaande figuren is de begrenzing van het plangebied weergeven.

verplicht Figuur 1: globale ligging plangebied op luchtfoto (Bron: PDOK)

verplicht

Figuur 2: uitsnede kadastrale kaart met globale ligging plangebied.

1.3 Opzet bestemmingsplan     

Het bestemmingsplan “Arnhem, Kemperbergerweg RIN locatie” bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • verbeelding, schaal 1:1000 (IDN nummer: NL.IMRO.0202.769-0201);
  • planregels.

De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.

Dit plan is conform de Wro vormgegeven volgens de SVBP (Standaard voor vergelijkbare Bestemmingsplannen) 2012. Het SVBP geeft voorschriften over inrichting van de kaart (kleuren en tekens) en de opbouw van de regels.

Diverse facetbelangen zijn door andere regelgeving gewaarborgd, bijvoorbeeld de Wabo, de Wet milieubeheer, de Huisvestingswet en de Monumentenwet. Het is niet nodig dat het bestemmingsplan dezelfde waarborgen nogmaals schept.

1.4 Geldende plannen     

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan ‘Kemperberg’ vastgesteld op 24 juni 2010 en de gedeeltelijke herziening ‘Kemperberg, gedeeltelijke herziening 2012-01’ welke door de gemeenteraad van Arnhem vastgesteld op 24 juni 2013. Het gehele plangebied kent een maatschappelijke bestemming. Met de ‘functieaanduiding specifieke vorm van maatschappelijk – 1’. De gronden binnen deze bestemming met deze aanduiding zijn uitsluitend bestemd voor het gebruik ten behoeve van wetenschappelijke en/of culturele instituten of soortgelijke bebouwing.

Tevens is voor deze bestemming een maatvoering opgenomen voor een bebouwingsoppervlakte van 33% en een bouwhoogte die overeenkomt met de bestaande bouwhoogtes respectievelijk 14 meter, 11 meter, 10 meter en 3 meter.

Daarnaast ken het gehele plangebied de dubbelbestemming Waarde – Landschap. Gronden met deze bestemming zijn mede bestemd voor behoud, het herstel en de versterking van de op deze gronden voorkomende dan wel daaraan eigen landschappelijke waarden. Voor het uitvoeren van tal van werken en werkzaamheden, zoals het aanleggen van wegen, verhardingen, fiets- en voetpaden en het vellen en rooien van houtopstanden geldt het vereiste van een omgevingsvergunning.

verplicht

Figuur 3: uitsnede verbeelding bestemmingsplannen met ligging plangebied (bron:gemeente Arnhem)

Het realiseren van woningbouw past niet binnen de geldende bestemming.

1.5 Leeswijzer     

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • hoofdstuk 2 staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied. Een deel van de beschrijving van de bestaande en de toekomstige situatie is ontleend aan de gebiedsvisie.
  • In hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van de verschillende overheden die relevant zijn voor het plangebied;
  • de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in hoofdstuk 4 beschreven;
  • in hoofdstuk 5 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
  • hoofdstuk 6 behandelt ten slotte de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hierin worden de resultaten beschreven van de gevolgde inspraakprocedure en het vooroverleg conform artikel 3.1.1 Bro.

Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande situatie     

Onderstaande beschrijvingen zijn grotendeels ontleend aan de Gebiedsvisie (door de gemeenteraad vastgesteld op 27 januari 2014).

2.1 Historische ontwikkeling     

Schaarsbergen bestaat uit verschillende delen die in verschillende perioden zijn ontstaan. Rond het midden van de 19de eeuw ontstaat er een eenvoudige nederzettingsstructuur gekenmerkt door lintbebouwing en verspreid liggende ontginningsboerderijen. Schaarsbergen krijgt dan door de bebouwingsconcentratie langs de diverse rechte verbindingswegen duidelijk het karakter van een ontginningsdorp. De lintbebouwing langs de Kemperbergerweg verdicht zich in de loop der jaren. Er ontstaat een dichtere lintbebouwing, doordat steeds meer percelen worden afgesplitst van de oorspronkelijke landgoederen in het gebied.

Na de Tweede Wereldoorlog wordt een duidelijke verstedelijking zichtbaar. Het stedelijke gebied heeft geen duidelijke hiërarchie. Het gebied bestaat uit een netwerk van gelijkwaardige woonstraten in een gridpatroon. Van de oorspronkelijke hoofdstructuur van het landgoed Menthenberg zijn o.a. de Seytweg, de Sylvalaan en de Menthenbergseweg overgebleven. Door bebouwing en door het verloren gaan van het doorgaande karakter van deze wegen, is de structuur zodanig aangetast, dat de samenhang van vroeger, grotendeels teniet is gedaan. Het gebied Kemperberg is in de loop van de tijd steeds meer een mozaïek van functies en karakteristieken geworden, met als voornaamste functie wonen.

2.2 Ruimtelijke en functionele structuur     

Het gebied ligt in de overgangzone van diverse woonbuurten naar het landgoed de Menthenberg aan de zuidzijde en het bosgebied aan de oostzijde. Het terrein is in de huidige situatie niet openbaar toegankelijk. In het gebied zijn 5 zones te onderscheiden:

verplicht

Figuur 4

  1. Sylvahoeve met de bijbehorende tuin (gemeentelijk monument)
  2. Het terrein waar nu de kantoorgebouwen zijn gesitueerd
  3. Het bosgebied aan de oostzijde
  4. Het gebied direct grenzend aan het bospad (de Sylvalaan)
  5. Opgaand groen

Zone 1: Sylvahoeve en de hierbij behorende tuin

In de toelichting van het bestemmingsplan Sylvahoeve is hierover het volgende aangegeven. “Het kleine landgoed Sylvahoeve is hoogstwaarschijnlijk in het begin van de 20ste eeuw ontstaan. Dit landhuis kreeg aan de noordoostzijde de hoofdentree, die aan het eind lag van een lange oprijlaan vanaf de Kemperbergerweg, de hoofdingang van het landgoed.

Rond 1915-1920 zal ook de tuin zijn aangelegd, waarvan thans vooral noordwestelijk van het huis nog restanten bewaard bleven. Oorspronkelijk strekte de tuin zich veel verder uit naar het zuidwesten, richting Bakenbergseweg. Een groot gedeelte werd in de jaren '50-'60 echter verkocht, verkaveld en bebouwd met bungalows en woonhuizen. Later raakte het landhuis zijn oorspronkelijke bestemming kwijt doordat zich op het landgoed een bedrijf vestigde (I.T.B.O.N.). Het landhuis werd laboratorium, in de tuinen verrees een modern kantoorgebouw, waarop de infrastructuur werd aangepast en delen van de oorspronkelijke tuin verloren gingen. Het landhuis onderging ingrijpende wijzigingen.”

De resten van de oude verdiepte tuin, behorende bij de Sylvahoeve heeft de status van gemeentelijk monument. De tuin maakt een verwaarloosde, overwoekerde indruk en heeft veel achterstallig onderhoud. Het monument is nu ruimtelijk gezien opgedeeld in drie delen; het deel direct grenzend aan de villa en de twee gebieden oostelijk en westelijk gelegen van de toegangsweg. De toegangsweg naar de voormalige kantoren doorsnijdt in de huidige situatie de tuin. De overgang van rijbaan naar tuin aan de westzijde vormt nu een sterke scheiding en past niet in de oorspronkelijke opzet van de tuin als totaal. Ook staat het meest nabijgelegen kantoor haaks op de richting van de hoofdverkaveling.

De Sylvahoeve en een deel van de tuin zijn particulier bezit. Het overgebleven deel van de tuin wordt eigendom van de ontwikkelaar van de RIN-locatie.

Zone 2 Het voormalige kantoorgebied

Op deze locatie staan thans twee gebouwen (voormalige kantoorgebouwen met laboratoria) van voorheen het Rijksinstituut voor Natuurbeheer, inclusief de bijbehorende verhardingen, onder andere in de vorm van parkeervoorzieningen. De gebouwen staan leeg sinds het einde van de jaren 90. De oppervlakte van het westelijke gebouw bedraagt ca 400 m2; de oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt ca 1.250 m2. In totaal bedraagt de bebouwde oppervlakte derhalve ca 1.650 m2. De hoogte van deze gebouwen bedraagt ca 14 m. Het geldende bestemmingsplan laat voor het westelijke gebouw een bouwhoogte toe van 10:00 m, en voor het hoofdgebouw een bouwhoogte van 14:00 m. Vrijwel het gehele gedeelte van deze zone is voorzien van de aanduiding bouwvlak. Dit bouwvlak mag voor 33% bebouwd worden. Dit betekent dat het geldende bestemmingsplan mogelijkheden biedt om een aanzienlijk oppervlakte bij te bouwen, of te bouwen op plekken waar dat uit een landschappelijk oogpunt wellicht minder gewenst is.

De voormalige kantoorgebouwen liggen in een verwaarloosde groene ruimte. De inrichting van het terrein is op verschillende plekken sleets en slecht onderhouden. Het plangebied is hier het breedst. Aan de noordzijde bevindt zich opgaande beplanting tussen de kantoren en de bestaande woningen aan Merkendal.

verplicht

Figuur 5: plangebied en deel bebouwing (bron: vleermuizenonderzoek bureau Waardenburg)

Zone 3 Het bosgebied

Hier versmalt de kavel zich en bestaat de beplanting uit gevarieerde bosbeplanting. Midden door het gebied loopt een pad richting de Kemperbergerweg. Het groene aanzicht van de locatie vanaf de Kemperbergerweg wordt gezien als een belangrijke ruimtelijke kwaliteit. Op een klein deel van deze gronden ligt een bouwvlak. De maximaal toegelaten bouwhoogte is 3 m.



Zone 4 Bospad en omgeving

De zuidelijke begrenzing van het plangebied wordt gevormd door de Sylvalaan. Dit is een oostwest verlopend weggetje (pad) dat de verbinding vormt tussen de Kemperbergerweg aan de oostzijde en de Menthenbergseweg aan de westzijde (zie foto hieronder). Het deel van de Sylvalaan dat langs het plangebied loopt is een halfverhard bospad. De bosstrook aan de zuidzijde van het plangebied vormt ruimtelijk een geheel met de bosstrook aan de noordzijde van landgoed de Menthenberg. Waardevolle elementen in het gebied zijn inheemse struiken en boomgroepen. Door het gebrek aan onderhoud is de kwaliteit van de beplanting matig. Dit vraagt dan ook een kwaliteitsslag in de toekomst.

Zone 5 Opgaand groen

Dit gebied vormt de groene overgang tussen de bestaande woningen gelegen aan het Merkendal en de kantoorbebouwing van de RIN De boomhoogte varieert. De dieptemaat bedraagt circa 16,5 meter.

Onderstaande foto’s geven een impressie van de huidige situatie van het plangebied.

verplicht

Figuur 6: Sylvalaan gezien vanaf de Kemperbergerweg (links) en vanaf de Menthenbergseweg (rechts). Het gele gebouw is de Sylvahoeve (bron: Google Steetview).

verplicht

Figuur 7: hoofdingang plangebied vanaf de Kemperbergerweg (links) en achteringang vanaf de Menthenbergse weg (rechts).

2.3 Verkeer en parkeren     

Wegencategorisering

In onderstaande kaart (figuur 8) zijn de verschillende (bestaande) wegcategorieën aangegeven in de nabijheid van de locatie.

verplicht

Figuur 8: wegcategorieën

Opvallend aan deze wegindeling is dat de Kemperbergerweg, komend vanaf de Schelmseweg, al vrij snel een gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom is, aangezien de bebouwde komgrens van Arnhem aan het begin van de Kemperbergerweg ligt. Daarna wordt de snelheid weer afgewaardeerd naar 60 km/u, zie figuur 9. Dit terwijl de Schelmseweg vanaf de N224 al gelijk een gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom is, ook op weggedeelten waar geen bebouwing bij ligt. Het lijkt logischer om de bebouwde komgrens te verplaatsen richting de A12 (noordelijke richting) of de 60 km/u door te trekken naar de bebouwde komgrens.

verplicht Figuur 9: overgang 80 naar 60 km/u, foto mei 2016.



Kruispuntvormen

In het gebied zijn de kruisingen van wegen op verschillende manieren vormgegeven. In figuur 10 is dit opgenomen. Alleen de relevante uitritten (met hogere intensiteit) zijn opgenomen.

verplicht

Figuur 10: kruispuntvormen



Te zien is dat de gebiedsontsluitingswegen door het gebied met voorrangskruisingen geaccentueerd zijn. De kruising Bakenbergseweg en Schelmseweg is met een verkeerslicht geregeld, waarschijnlijk vanwege de complexiteit van dit kruispunt (bajonetaansluiting)

Oversteekplaatsen langzame verkeersdeelnemers

In figuur 11 zijn de oversteekplaatsen voor langzame verkeersdeelnemers opgenomen.

verplicht

Figuur 11: oversteken langzaam verkeer

Alle oversteken zijn gecombineerd met een kruispunt, maar de oversteek van de parallelweg op de Kemperbergerweg is over een wegvak. Dit is minder gewenst qua verkeersveiligheid, zie figuur 12.

verplicht

Figuur 12: fietsoversteek Kemperbergerweg



In die zin ligt het vrijliggend fietspad hier aan de verkeerde kant van de weg.

Ongevallen

In figuur 13 zijn de ongevallen opgenomen van de periode 1-1-2007 tot 1-1-2016. Blauw is een ongeval zonder doden of gewonden en geel is met letsel.

verplicht

Figuur 13: ongevallen periode 2007-2015 (bron: ongelukken.staanhier.nl)

Het aantal geregistreerde ongevallen is in absolute zin laag, maar ook relatief laag ten opzichte van de gemeente Arnhem. Aandachtspunt is dat de registratiegraad van ongevallen met uitsluitend materiële schade laag is. In het gebied zijn op dit moment geen aandachtspunten op het gebied van verkeersveiligheid. Bij de geregistreerde ongevallen is twee keer een fietser betrokken, met letsel al gevolg. Dit zijn de gele punten.



Richtlijnen

Het principe van een Duurzaam Veilig wegennet gaat uit van de aansluiting van een erftoegangsweg (30km/u) op een gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom (50 km/u), die vervolgens aansluit op een gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom (80 km/u). In de praktijk komt het ook voor, vanuit historie gegroeid of uit praktische overwegingen, dat erftoegangswegen rechtstreeks aansluiten op 80 km/u gebiedsontsluitingswegen. Dat is ook in de omgeving van het plangebied het geval, bijvoorbeeld de aansluiting Het Lage Erf op de Kemperbergerweg. Dit heeft echter niet de voorkeur.

Duurzaam Veilig gaat het van menging van fiets- en gemotoriseerd verkeer op 30 km/u wegen. De snelheidsverschillen zijn dusdanig laag dat dit niet leidt tot conflicten. Voorwaarde is wel dat de intensiteit min of meer onder de 2500 mvt/etmaal blijft, of het weggedeelte geen onderdeel uitmaakt van een hoofdfietsroute. In dat geval is een vrijliggend fietspad aanbevolen.

Verkeersgeneratie plangebied

In de bestaande situatie (met kantoren in gebruik) genereert het gebied verkeer. Hierbij moet worden uitgegaan van de planologische situatie en niet de feitelijke situatie. Volgens de basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG) is de oppervlakte van het pand Kemperbergerweg 67 3016 m2 bvo groot. In onderstaande tabel is de verkeersgeneratie berekend. De normen komen uit de CROW publicatie 317

Type woningen Crow categorie aantal Maximale verkeersgeneratie per etmaal totaal
Kantoor met laboratoria Bedrijf arbeidsintensief/ bezoekersextensief 3016 m2 10,9 per 100 m2 bvo 329
totaal 329

2.4 Monumenten en archeologie     

In de gebiedsvisie RIN-locatie Arnhem is ingegaan op de cultuurhistorie. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen. Aangegeven is dat op het noordwestelijk deel van het landgoed Mentherberg de kantoorlocatie van het RIN is ontstaan, inclusief een toegangsweg dwars door de tuin.

De RIN-locatie grenst aan beschermde gebieden en objecten. De Sylvahoeve met bijbehorende tuin is beschermd als gemeentelijk monument, het huis en het landgoed De Menthenberg zijn rijksbeschermde monumenten. De locatie is onderdeel van het Belvedèregebied zuidelijke Veluwezoom en is ook onderdeel van het Nationaal Landschap Veluwe.

In het kader van de milieu- en omgevingsaspecten wordt in paragraaf 5.10 nader ingegaan op het aspect archeologie.

2.5 Groenstructuur     

De groenstructuur van het plangebied is reeds beschreven in paragraaf 2.2.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke beleid en regelgeving     

3.1 Inleiding     

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en waar nodig doorvertaald op de verbeelding en in de regels.

3.2 Ruimtelijk beleid     

3.2.1 Rijksbeleid     

3.2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte     

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, vormt de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040.

Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Daarbij wordt ingezet op een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.

Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’, zoveel mogelijk over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. De sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk voor een groot deel los.

In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, ruimte voor klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur.

Verder is één van de nationale belangen die de SVIR benoemt, het belang van een ‘zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten’. Concreet betekent dit onder meer dat ruimte zorgvuldig moet worden benut en overprogrammering moet worden voorkomen. Om die doelstellingen te bereiken, is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Alle stedelijke ontwikkelingen dienen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking getoetst te worden.

Conclusie

Het initiatief dient getoetst te worden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. De beoordeling van de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt behandeld in hoofdstuk 4.

3.2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening     

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

In het Barro zijn vijftien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:

  • mainportontwikkeling Rotterdam;
  • kustfundament;
  • grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • defensie;
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • rijksvaarwegen, hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • elektriciteitsvoorziening;
  • ecologische hoofdstructuur;
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • veiligheid rond rijksvaarwegen;
  • verstedelijking in het IJsselmeer;
  • toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
  • buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen.

Conclusie

Woningbouwlocatie in het plangebied valt niet onder één van de projecten uit het Barro. Door het initiatief zal eveneens geen nationaal belang worden geschaad.

3.2.2 Provinciaal beleid     

3.2.2.1 Omgevingsvisie Gelderland     

Algemeen

Provinciale Staten van Gelderland hebben de Omgevingsvisie Gelderland op 9 juli 2014 vastgesteld. In de Omgevingsvisie heeft de provincie twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn een duurzame economische structuurversterking en het borgen van de kwaliteit en de veiligheid van de leefomgeving.

Regio Arnhem Nijmegen

Regio Arnhem Nijmegen wordt gekenmerkt door:

  • het grootste stedelijke netwerk van Oost-Nederland;
  • hoge kwaliteit van het voorzieningenniveau;
  • kennisinstellingen: universiteit en hogescholen;
  • de strategische ligging halverwege de Randstad en het Ruhrgebied;
  • economische kracht: brede basis en topsectoren;
  • goede bereikbaarheid over weg, water en spoor;
  • de combinatie van stedelijke kwaliteiten en een mooie natuurlijke omgeving.

De kwaliteiten van de regio bepalen in belangrijke mate de ontwikkelingsmogelijkheden en daarmee ook de concurrentiepositie van Gelderland in internationaal en nationaal verband. De innovatieve kwaliteiten bepalen de potenties van de regio.

De inzet van gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en provincie is nodig om in te kunnen spelen op de opgaven in de regio. De gezamenlijke inspanningen richten zich op vier speerpunten:

Innovatie en economische structuurversterking
  • Topsector Health, Energie- en Milieu-technologie;
  • creatieve industrie, logistiek, agro, toerisme;
  • innovatie en samenwerking; overheid, ondernemingen, kennisinstellingen.
Bereikbaar en verbonden
  • een goed bereikbare regio;
  • verbeteringen bestaande infrastructuur weg, water, spoor;
  • voorkomen, benutten, bouwen.
Sociaal economische vitaliteit en verstedelijking
  • het belang van de bestaande woning-voorraad;
  • het voorzieningenniveau van de kernen staat onder druk;
  • voorkomen van overaanbod van bedrijventerreinen, detailhandel, kantoren.
Gebiedskwaliteiten benutten
  • kwaliteiten van het buitengebied (natuur en cultuurhistorie) verbinden met ontwikkelings-mogelijkheden

Ten aanzien van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is het thema Sociaal economische vitaliteit en verstedelijking van belang, alsmede de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Hierna wordt op de desbetreffende onderdelen nader ingegaan.

Sociaal economische vitaliteit en verstedelijking

Er zijn nog veel nieuwe woningen nodig in de regio. In relatie tot versterking van de stedelijke structuur is het echter van groot belang welke bouwplannen als eerste gerealiseerd worden. Concentratie op de as Nijmegen-Arnhem (het stedelijk kerngebied), in relatie tot de OV-knooppunten, heeft hierbij voor de provincie prioriteit boven ontwikkeling op de flanken, omdat dat het beste bijdraagt aan versterking van de stedelijke structuur (met name afronding van Vinex-locaties in het middengebied). Naast nieuwbouw is de bestaande woningvoorraad minstens zo belangrijk. Hoe kunnen de kwaliteiten van de bestaande woningvoorraad worden benut en vergroot om de (toekomstige) vraag op de woningmarkt te beantwoorden?

Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

De provincie heeft de rijksladder verbijzonderd voor Gelders gebruik. Dit betekent vooral dat de keuzes explicieter zijn gemaakt die de rijksladder al in zich heeft. Er wordt bijvoorbeeld gevraagd om bestaande gebouwen mee te wegen in een zorgvuldige afweging, in stedelijk gebied, in de randen rond het stedelijk gebied en erbuiten.

Beoordeling

De voorgenomen ontwikkeling van het plangebied voorziet in het realiseren van 26 nieuwe woningen. Het gaat om appartementen, twee-onder-een-kap woningen en vrijstaande woningen die worden gerealiseerd op de RIN-locatie en komen in plaats van de huidige kantoren. Met het plan wordt bijgedragen aan het realiseren van voldoende woningen in Arnhem, waarbij sprake is van het vergroten van de woningdifferentiatie. Woningdifferentiatie binnen dit plan is gewenst aangezien er in de wijk op dit moment veel vergrijzing is en er een groot aandeel grondgebonden koopwoningen in de duurdere prijsklassen aanwezig zijn. Met het plan wordt dan ook voorkomen dat mensen ongewild de wijk moeten vertrekken vanwege onvoldoende geschikt woningaanbod. Wat betreft de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik wordt opgemerkt dat er sprake is van herontwikkeling van bestaand bebouwd gebied. Met het vervangen van de bestaande kantoren voor woningbouw krijgt het gebied een kwalitatieve impuls. Daarnaast worden de bestaande monumenten (opstallen en tuinen) behouden en voor zover mogelijk hersteld. De toetsing van de ontwikkeling aan de ladder zoals opgenomen in het rijksbeleid is reeds uitgevoerd. Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de Omgevingsvisie Gelderland.

3.2.2.2 Omgevingsverordening Gelderland     

Algemeen

De provincie beschikt over een palet van instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Dit bestemmingsplan voorziet in een binnenstedelijke ontwikkeling waarbij woningen worden toegevoegd. Hierdoor is met name artikel 2.2.1.1 van belang.

Artikel 2.2.1.1 Nieuwe woonlocaties

In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.



Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.1.1

De 'Subregionale Woonagenda Arnhem e.o. 2017-2027' is recentelijk vastgesteld door het college van Arnhem, de college's van de subregiogemeenten en de Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland. Gemeenten die binnen de subregio Arnhem en omgeving vallen zijn Arnhem, Lingewaard, Overbetuwe, Renkum, Rheden en Rozendaal. Hierna zijn delen van de woonagenda opgenomen.

Kwantitatief is afgesproken dat als horizon de komende 10 jaar (2017-2027) op basis van de meest recente Primos-prognose wordt gehanteerd. De provinciale huishoudens- en bevolkingsprognose wordt gehanteerd als spiegel (om de twee jaar update), niet als hard maximum. Daarnaast is de ambitie om het woningtekort in te lopen (mede gebaseerd op de meest recente regionale woningmarktanalyse Companen, met gebruik van het Socratesmodel van ABF). Kwantitatief streven de gemeenten in de subregio Arnhem in de periode 2017-2027 naar een netto toevoeging van ca. 13.500 te realiseren woningen. Hiermee hebben de gemeenten in de subregio het comfort om in te spelen op de verwachte groei de komende jaren en voor de aanpak van de kwalitatieve opgaven in de lokale en subregionale woningmarkt.

Bij de nieuwbouw gaat het om meer dan enkel ‘bouwen, bouwen, bouwen’ en ligt de focus meer op de kwaliteit. In de woonagenda zijn dan ook kwalitatieve toetsingscriteria (zie hierna) opgenomen en spelregels voor de woningbouwprogrammering. De kwantitatieve behoefte blijft onderdeel van de overweging en argumentatie, maar meer als een richtsnoer.

Kwalitatieve toetsingscriteria

De behoefte (speelt het plan in op geconstateerde mismatches, juiste woning op de juiste plek). Rapport Companen of vervangende gezamenlijk woningbehoefteonderzoek is toetsingskader

  • Inspelen op behoefte bijzondere doelgroepen
  • Ambities m.b.t. duurzaamheid en levensloopbestendigheid (gasloos vanaf nu!)
  • Inspelen op behoefte aan nieuwe woonvormen (waaronder flexibele, tijdelijke concepten) en innovatieve woonmilieus
  • Hergebruik bestaand vastgoed
  • Herontwikkeling rotte plekken
  • Versterken verzorgingsstructuur, bijdrage een gevarieerde wijkopbouw (kwetsbare wijken)
  • Vroegtijdige betrokkenheid doelgroepen/woonconsument
  • Inbreiding gaat voor uitbreiding, tenzij het ten koste gaat van de ruimtelijke kwaliteit van wijk of kern. Uitbreiding aan de randen van bestaand stedelijk gebied is onder voorwaarden acceptabel, mits het de ruimtelijke kwaliteit van het gebied vergroot, er geen acceptabele alternatieven binnen de bebouwde kom aanwezig zijn en er een bijzonder, vernieuwend woonmilieu wordt toegevoegd dat regionaal toegevoegde waarde heeft. We gaan spaarzaam om met de groene ruimte in de regio. Dit is namelijk een kwaliteit van het vestigingsklimaat in onze regio.

Vanuit de wooangenda volgt de komende tijd nog een uitvoeringsplan en een monitorsysteem als verdere uitwerking van de woonagenda.

Conclusie

Dit bestemmingsplan maakt maximaal 26 woningen mogelijk. Dit plan staat beschreven in de woningbouwplanningslijst die jaarlijks aan de provincie Gelderland wordt aangeboden. De 26 woningen passen binnen de plancapaciteit, zoals binnen de subregio is afgestemd (circa 13.500 woningen).

Wat betreft de kwalitatieve behoefte wordt opgemerkt dat voorliggend plan voorziet in groen stedelijk woonmilieu. Uit het onderzoek van Companen uit 2014 blijkt dat er nog voldoende behoefte is aan woningen in het groen stedelijke woonmilieu.

Met dit plan wordt een plek herontwikkeld waar al langer plannen voor bestaan en die al jaren niet of nauwelijks wordt beheerd. Daarnaast wordt met dit plan voorzien in een gedifferentieerd woningaanbod, waarmee voor diverse doelgroepen wordt gebouwd. Dit brengt met zich mee dat er sprake is van een duurzame en toekomstbestendige woningbouwontwikkeling. Gelet op het vorenstaande wordt gesteld dat voorliggend plan in overeenstemming is met de kwantitatieve en kwalitatieve beleidsuitgangspunten/-ambities zoals vervat in de subregionale woonagenda.

3.2.3 Gemeentelijk beleid     

3.2.3.1 Structuurvisie Arnhem 2020     

Het gebruik van de ruimte in een stad verandert voortdurend. De gemeentelijke structuurvisie is een belangrijk kader voor het beoordelen en entameren van ruimtelijke initiatieven en plannen in de stad. In december 2012 is de Structuurvisie Arnhem 2020 met doorkijk 2040 vastgesteld door de gemeenteraad.

De structuurvisie benoemt de belangrijkste principes voor het ruimtelijk ontwikkelingsperspectief van de stad en geeft een uitwerking van dit perspectief zowel naar een aantal thema's als naar gebieden in de stad, de zogenaamde 'koersgebieden'.

In voorliggend geval zijn de thema's uit de structuurvisie: 'Wonen' van belang. De locatie maakt geen onderdeel uit van een koersgebied.



Thema: Wonen

Nederland krijgt in de toekomst te maken met twee belangrijke demografische ontwikkelingen die met elkaar samenhangen: vergrijzing en bevolkingskrimp. Demografische ontwikkelingen treden niet overal in gelijke mate op. De regionale verschillen in bevolkingsopbouw zullen binnen Nederland groter worden.

In Arnhem is voor de komende periode nog groei voorzien. De gemeentelijke bevolkingsprognoses en de gegevens van het Woningbouw Kompas laten het volgende beeld zien. Voor de periode tot circa 2030 is sprake van een behoefte aan bruto 12.000 nieuw te bouwen woningen, inclusief vervanging en sloop. De feitelijke realisatie in de komende jaren hangt af van de afzetkansen op de markt. Vanaf 2030 is de verwachting dat de groei zal afvlakken en mogelijk zal omslaan naar een daling van de bevolking in Arnhem. Nieuwbouwprogramma’s zullen dan vooral bestaan uit vervangende nieuwbouw. Dit zijn geen harde getallen. Het geeft de verwachting weer naar huidige inzichten met een inschatting van het bouwvolume dat gedurende deze periode afgezet kan worden op de Arnhemse woningmarkt. Er zal regelmatig worden herijkt.

verplicht

Figuur 14: Plangebied is opgenomen in planning woningbouwcapaciteit

Beoordeling

De RIN-locatie is in de structuurvisie opgenomen als woningbouwlocatie en past dan ook in de woningbouwplannen van de gemeente. Geconcludeerd wordt dat het project in overeenstemming is met de 'Structuurvisie Arnhem 2020'.

3.2.3.2 De Arnhemse Woonprincipes 2025     

De Arnhemse Woonprincipes 2025 (de Arnhemse woonvisie) is met brede participatie uit de stad tot stand gekomen. Deze Woonprincipes vormen tezamen de actualisering van de Woonvisie 2015 en de strategische koers die er voor moet zorgen dat Arnhem ook in de toekomst een woonstad blijft waar het voor iedereen aantrekkelijk is om te wonen, te leren, te werken en te leven. Bij het opstellen van de Woonprincipes is rekening gehouden met wet- en regelgeving en beleidskaders van andere overheden.

Met instrumenten als het Volkshuisvestelijk kader, de Uitvoeringsagenda en het Procesplan (langer) Zelfstandig wonen, stuurt de gemeente in het woonprogramma op een kwalitatieve en gedifferentieerde woningvoorraad dat nu en in de toekomst kan voldoen aan de vraag en behoefte van alle woningzoekenden. Het fundament voor het Wonen in Arnhem ligt in de bestaande woningvoorraad, de transformatiemogelijkheden van gebouwen, en een aanvullende nieuwbouwopgave. Hiermee kan meer aanbod gecreëerd worden aan levensloopgeschikte woningen en woonvormen in verschillende prijsklassen, in koop en huur. Daarbij streven we met een gezonde mix aan diverse bevolkings- en inkomensgroepen naar prettige, veilige en toegankelijke woon- en leefomgevingen in wijken en buurten.

De nieuwe Arnhemse Woonprincipes 2025, zijn door de gemeenteraad vastgesteld op 14 december 2015 en vervangen de Arnhemse Woonvisie 2015 en bijbehorende Arnhemse Woonagenda 2011-2015.

De vier pijlers van de Woonprincipes zijn:

  1. Duurzaam betaalbaar; hierbij zorgen we dat er voor elk inkomen voldoende passende sociale en betaalbare woningen beschikbaar zijn. Daarbij sturen we niet alleen op aantallen, maar streven we ook naar een goede prijs/kwaliteit en op de duurzaamheid van woningen in de nieuwbouw en in de bestaande woningvoorraad.
  2. Levensloopgeschikt wonen; door meer levensloopgeschikte woningen aan de voorraad toe te voegen én bestaande woningen aan te passen of op te plussen, kunnen we mensen, gezond of beperkt, in verschillende levensfases van hun leven, een passende woonplek blijven bieden in Arnhem.
  3. Aantrekkelijke woonstad; Arnhem heeft door zijn centrale ligging een bijzondere ruimtelijke en groene kwaliteit. Met de binnenstad, de Rijn en stadsparken in combinatie met wonen, leren, werken en verblijven maakt het de stad vitaler. Arnhem wil een aantrekkelijke woonstad zijn en blijven voor haar huidige inwoners, maar ook meer studenten en midden en hoge inkomens aan zich binden door het bieden van aantrekkelijke, levendige of bijzondere woonmilieus.
  4. Wijken met identiteit; Elke wijk heeft zijn eigen herkenbare identiteit die recht doet aan de beleving van haar inwoners. Met deze variëteit wil de stad inzetten op een duurzame woon- en leefomgeving waar bewoners trots zijn op hun wijk, waar ze zich thuis en ook zelf verantwoordelijk voor voelen. Dat palet van eigen identiteit en karakters van wijken draagt bij aan de aantrekkingskracht van Arnhem als woonstad

Deze vier pijlers van de woonprincipes zijn onlosmakelijk verbonden aan het overkoepelde thema Duurzaamheid. Tezamen vormen ze de ruggengraat van de Arnhemse Woonprincipes 2025.

Wonen, welzijn en zorg versus Langer Zelfstandig Wonen

Er ligt op het gebied van Wonen, Welzijn en Zorg een stevige fysieke huisvestingsopgave. Door meer levensloopgeschikte woningen aan de voorraad toe te voegen kan aan de mensen, in verschillende levensfases van hun leven, een passende woonplek geboden worden. Daarnaast ligt er de opgave om voor bijzondere doelgroepen en met name voor mensen in kwetsbare posities meer geschikt en passend kleinschalig aanbod aan woonvormen of (beschutte, beschermde) woonconcepten te realiseren en te faciliteren dat het (langer) zelfstandig wonen, aangevuld wordt met arrangementen van (thuis)zorg, begeleiding, ondersteuning of toezicht en andere vormen van dienstverlening en welzijnsvoorzieningen in de directe of nabije woonomgeving kan worden geboden.

Beoordeling

Met het voorgenomen programma wordt bijgedragen aan het realiseren van voldoende woningen en het bevorderen van de woningdifferentiatie. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de gemeentelijke woonvisie.

3.3 Welstandsbeleid     

3.3.1 Welstandsnota Arnhem 2015     

Op 13 juli 2015 heeft de gemeenteraad van Arnhem de nieuwe welstandsnota vastgesteld. Arnhem is een aantrekkelijke stad om te wonen en te verblijven. Het uiterlijk van de stad draagt daar aan bij. De gemeente wil dat zo houden.

De gemeente wil dat nieuwe bouwwerken in zijn algemeenheid passen in hun omgeving. De bestaande stad is dus het referentie- en inspiratiekader. Voor de meest voorkomende bouwwerken zijn verder in deze nota gebiedsgerichte criteria opgenomen. Deze criteria zijn per gebied (‘géén toets’, ‘lichte toets’ en ‘zware toets’) anders. Het plangebied valt in het gebied 'geen toets'.



Gebieden zonder toets

Voor de gebieden die welstandsvrij zijn gelden alleen de excessenregeling en de voorschriften ten aanzien van reclame.

3.4 Verkeersbeleid     

3.4.1 Rijksbeleid     

Op rijksniveau geeft de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte 'Nederland concurrerend, bereikbaar leefbaar en veilig' (SVIR, 2012) de hoofdlijnen van het nationale verkeers- en vervoersbeleid voor de komende decennia. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.

Het mobiliteitssysteem moet robuust en samenhangend worden, meer keuzemogelijkheden bieden en voldoende capaciteit hebben om de groei van de mobiliteit op de middellange (2028) en lange (2040) termijn op te vangen. De ambitie is dat gebruikers in 2040 beschikken over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling. De regio Arnhem Nijmegen is aangeduid als stedelijke regio met een concentratie van topsectoren.

3.4.2 Provinciaal beleid     

Een van de kerntaken van de provincie Gelderland is zorgen voor een goede regionale bereikbaarheid en een goed regionaal openbaar vervoer. Ondanks de bezuinigingen heeft de provincie extra financiële middelen ter beschikking gesteld voor mobiliteitsmaatregelen. Dit is, omdat zij een goede bereikbaarheid belangrijk vindt, maar ook om de economische ontwikkeling in Gelderland te ondersteunen. De provincie geeft veel aandacht aan mobiliteitsbehoefte van inwoners en bedrijven in Gelderland en kijkt daarbij naar toekomstige ontwikkelingen als het digitale werken. Maar er is ook veel oog voor leefbaarheid en verkeersveiligheid.

Doelen bereikbaarheid

De provincie wil een goede bereikbaarheid voor wonen, werken en recreëren en de mobiliteit daarbij afstemmen op de economische ontwikkelingen. Daarom zet Gelderland in op het beter gebruik van (internationale) corridors. Daarnaast wordt samen met de andere wegbeheerders in de stedelijke gebieden aan een beter gebruik van de infrastructuur gewerkt om files te voorkomen en de doorstroming te bevorderen. De toegang tot bedrijventerreinen is ook een speerpunt van het provinciale beleid. Een andere ontwikkeling is de verschuiving van mobiliteitsvragen in het landelijk gebied door krimp en vergrijzing. Hier moet de aansluiting met de stedelijke gebieden gewaarborgd blijven.

Omgevingsvisie

De provincie heeft in juli 2014 de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld (geconsolideerde versie, juli 2015). Deze visie integreert en vervangt zeven beleidsplannen, waaronder het Provinciaal Verkeer en Vervoerplan 2 uit 2004. De omgevingsvisie beschrijft hoe de provincie de komende tien jaar om wil gaan met de ontwikkelingen en initiatieven ronde economische structuurversterking, duurzaamheid, innovatie en bereikbaarheid, maar ook met natuur, landschap, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit. Daarbij is een andere wijze van werken; minder vastleggen wat wel of niet mag. De omgevingsvisie stelt kaders voor toekomstige activiteiten.

3.4.3 Gemeentelijk beleid     

De gemeente Arnhem heeft haar verkeersbeleid op hoofdlijnen verwoord in de Structuurvisie Arnhem 2020-2040 (vastgesteld 2012). Voor mobiliteit biedt het structuurplan een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief. Arnhem streeft naar een duurzame bereikbaarheid in een aantrekkelijke en veilige stad. Vooral in de bestaande stad geldt daarbij het principe: eerst de bestaande verkeersruimte beter benutten en pas daarna zoeken naar mogelijkheden tot uitbreiding van de (auto)verkeersruimte. De inzet van slim ruimtegebruik, voor versterking van fiets en openbaar vervoer, aangevuld met spitsmijdende maatregelen moet Arnhem de komende jaren bereikbaar houden.

In mei 2013 is een beleidsnota fietsverkeer 'Nieuwe verbindingen, nieuwe fietsers' vastgesteld. Deze nota is een uitwerking van de inzet voor versterking van het fietsgebruik. Inzet is de bestaande fietser beter faciliteren maar vooral automobilisten verleiden meer te fietsen. Uitgangspunten voor deze beleidsnota zijn:

  1. nadruk op utilitair fietsgebruik (de ritten naar werk, school en voorzieningen);
  2. inzetten op de nieuwe fietser, dat is de fietser die nu nog in de auto zit;
  3. aanleggen van kortsluitende verbindingen;
  4. aanleggen van hoogwaardige doorgaande verbindingen (snelfietsroutes);
  5. hoogwaardige stallingsvoorzieningen (belangrijk bij ketenverplaatsingen).



De bestaande fietser heeft vooral behoefte aan een samenhangend fietsnetwerk, veiligheid, comfort, snelheid en stallingsvoorzieningen. Om de nieuwe fietser te verleiden zullen we vooral moeten inzetten op de aanleg van nieuwe verbindingen. De opkomst van de elektrische fiets helpt hierbij.

In juni 2013 is de beleidsnota openbaar vervoer 'De reiziger centraal' vastgesteld. Deze nota heeft als doel het in stand houden van betaalbaar en kwalitatief goed openbaar vervoer en het doorgroeien naar emissieloos openbaar vervoer. Het openbaar vervoer wordt toekomstvast door een kwaliteitsslag met als maatregelen:

  • een hoogwaardig openbaar vervoernetwerk;
  • de reiziger centraal stellen;
  • een mobiliteit bieden voor iedereen;
  • een emissieloos openbaar vervoer.

Voor het onderdeel parkeren gelden beleidsregels en Arnhemse parkeernormen. Deze zijn opgenomen in de Beleidsregels voor toepassing van artikel 2.5.30 van de Bouwverordening gemeente Arnhem 2003', in december 2011 door het college vastgesteld.

Toetsing van het initiatief aan het Verkeersbeleid

Wat betreft de toetsing van de aspecten verkeer en parkeren wordt kortheidshalve verwezen naar paragraaf 3.4. Hier wordt geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met het gemeentelijk verkeersbeleid.

3.5 Milieu- en omgevingsbeleid     

Het milieubeleid wordt in het hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten bij het betreffende onderwerp.

3.6 Erfgoednota 'Panorama Arnhem’'     

In de Erfgoednota 2008-2012 wordt het accent verschoven van 'behoud door bescherming' naar 'behoud door ontwikkeling'. De cultuurhistorie dient zo op een vroeg moment een actieve rol te gaan spelen in veranderingsprocessen en ontwerpkeuzen. Het nieuwe erfgoedbeleid wil de cultuurhistorische factor een zichtbare en samenhangende rol geven in deze stedelijke ontwikkelingen.

Het plan voorziet in behoud, herstel en ontwikkeling van het in en rond het plangebied aanwezige erfgoed en voldoet daarmee aan het beleid dat verwoord is in deze nota.

3.7 Groenvisie 2017-2035     

Op 5 maart 2018 heeft de gemeenteraad van Arnhem de Groenvisie 2017-2035 vastgesteld. Met de Groenvisie legt de gemeente de koers voor de komende jaren vast voor het groenbeleid. Het beleid gaat uit van een robuust Groen-blauw raamwerk, dus de stedelijke hoofdgroenstructuur, voor de stad en haar inwoners. De Groenvisie gaat ook over het wijkgroen. De Groenvisie zegt niet alleen over iets over het groen in eigendom en beheer van overheden, maar ook van particulieren. Het gaat daarbij om de waarden vanuit landschap, cultuurhistorie, ecologie, water en recreatief gebruik.

De Groenvisie is een plan op hoofdlijnen. De Groenvisie is verdeeld in thema’s en doelen, die vertaald zijn in ambities en opgaven voor ontwikkeling, inrichting en beheer van al het groen in en om de stad. Daarnaast geeft de Groenvisie richting aan initiatieven in het groen en is de Groenvisie het toetsingskader voor het beoordelen van ruimtelijke plannen en projecten. De Groenvisie is een basis voor de vertaling naar de (planologische) bescherming van waardevolle gebieden en waardevolle bomen én de Arnhemse regels voor de groencompensatie.

De visie is verdeeld in vijf thema’s, waaraan doelen zijn gekoppeld.

  1. Herkenbare stad: Zichtbaarheid en beleefbaarheid van landschap en cultuurhistorie.

Doelen:

  • De landschappelijke en cultuurhistorische onderlegger is afleesbaar en beleefbaar.
  • De niet verplaatsbare, rijke en mooie landschappelijke structuren en cultuurhistorische terreinen en lanen blijven behouden en worden versterkt.
  • Agrarische gronden kennen biologische landbouw /veeteelt.
  • De versnippering van landschappelijke eenheden is teruggedrongen.
  • De nieuwe energie- en klimaatlandschappen worden ingepast in het landschap.
  • Groen blijft groen, volgens de Arnhemse regels van de groencompensatie 2017.

  1. Natuurvriendelijkestad: Biodiversiteit in en om de stad en de Natuurinclusieve stad

Doelen:

  • De leefgebieden van inheemse soorten in en om de stad zijn versterkt.
  • Het groen kent een diversiteit aan drachtplanten voor insecten en eetbaar groen met inheemse bomen, struiken en inheemse / biologische kruidenmengsels.
  • De kenmerkende Arnhemse natuur en het bijbehorende netwerk is versterkt.
  • De Natuurkalender Arnhem is de leidraad bij ontwikkelingen en beheer.

  1. Groene gezonde stad: Leefbaarheid, klimaat en gezondheid

    Doelen:
  • De kwaliteiten en waarden van groen in en om de stad wordt uitgedragen, ook in particulier groen.
  • Er is voldoende toegankelijk groen voor alle bewoners in de woonomgeving, de werkomgeving, ook bij (zorg)instellingen en scholen.
  • De openbare ruimte als bossen en parken kennen een beweeg- en sportvriendelijke groene inrichting, inclusief recreatieve verbindingen.
  • Pleinen, schoolpleinen en tuinen én ruimtes bij maatschappelijke instellingen (ziekenhuizen en zorginstellingen), bedrijventerreinen zijn waar mogelijk groen.
  • De gebruiksfuncties in het groen sluiten aan op de draagkracht van het gebied.

  1. Duurzaam beheerde stad: Beheer afgestemd op eindbeeld en gebruik

    Doelen:
  • Het beheer is afgestemd op het gewenste eindbeeld en de gebruiksfunctie van een groengebied.
  • Groen dient een algemeen belang, vanwege de waarde van groen voor de bewoners (o.a. gezondheid, sporten en bewegen) en voor de herkenbaarheid (landschap en cultuurhistorie),de biodiversiteit (wet Natuurbescherming), het milieu en het klimaat.
  • Openbare ruimte blijft openbaar toegankelijk
  • Grote particuliere terreinen zijn waar mogelijk openbaar toegankelijk.
  • Bomen kunnen vitaal oud worden met voldoende boven- en ondergrondse groeiruimte. Waardevolle bomen krijgen daar een bijzondere plaats in.

  1. Samenwerkende stad: Maatschappelijke betrokkenheid en promotie van groen

    Doelen:
  • De kwaliteiten en de waarden van vergroenen worden gepromoot, ook voor particuliere tuinen.
  • Bewonersinitiatieven en faciliteren van bewonersparticipatie, waarin de waarde van groen voor biodiversiteit, milieu, klimaat, gezondheid, bewegen en sporten de ruimte krijgt, worden promoot.
  • De kwaliteiten van ons groen worden gepromoot en uitgedragen op scholen (educatie).
  • Uitwerken rollen en verantwoordelijkheden van belangengroepen over groen en natuur.

De thema’s en bijbehorende doelen zijn in de groenvisie uitgewerkt in ambities en opgaven per deelgebied. Het plangebied bevindt zich in het deelgebied De Veluwezone, in de zone van het Veluwse gradiënt, ofwel gradiënt Gelders Arcadië Voor het Veluwse gradiënt is het behouden en versterken van de (voormalige) landgoederen, de Gelders Arcadië, met landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden een van de belangrijkste doelen. Hierbij zijn de beek- en erosiedalen zichtbaar aanwezig. De stadsparken dringen in de vorm van groene wiggen diep in het stedelijk weefsel. De randen vormen contrasten tussen bebouwing (‘rood’) en natuur (‘groen’). Het landschap bestaat uit een afwisseling van bos, weides, akkers, beken, lanen en landgoederen. De waarden landschap, ecologie en hydrologie (waterbuffering, waterkwaliteit) zijn het belangrijkste en stellen kaders aan gebruik. Het voornemen om het plangebied te herontwikkelen naar een kleinschalige woonwijk sluit aan bij de ambities van de Gelders Arcadië. In de gebiedsvisie die de basis heeft gevormd voor de ontwikkeling zijn het behoud van de natuurlijke en landschappelijke karakteristieken van het gebied op en rondom de Menthenberg als ook de aanwezige hoogteverschillen belangrijke uitgangen punten geweest. De gebiedsvisie liep hiermee vooruit op de groenvisie die meer recent is vastgesteld. Verder zet de groenvisie in op het behouden en versterken van grote en kleine tuinen, dus het particuliere groen. Grote tuinen en vele kleinere bij elkaar vormen koele plekken in de wijk, zorgen voor waterberging en zuiveren de lucht. Ieder tuin kent wel beplanting die een waarde heeft voor de natuur. Hierbij is extra aandacht nodige voor het behoud van de (waardevolle) bomen. Het water van de woonbebouwing wordt bij voorkeur in de eigen tuin opgevangen. Met voorliggende herontwikkeling en bestemmingsplan wordt ingezet op het behoud van de natuurlijke waarden in het plangebied, ook in de delen die zullen worden uitgegeven van particuliere tuinen bij de woningen. In de groenbalans is terug te zien dat veel waardevolle bomen in het plangebied worden behouden. De regels van het (dubbel)bestemmingen zijn er op gericht om de waardevolle natuurelementen in het plangebied te beschermen. Het voornemen en het bestemmingsplan sluiten hierbij strak aan bij de ambities uit de groenvisie.

3.8 Gebiedsvisie RIN-locatie     

De gebiedsvisie voor de RIN-locatie is vastgesteld door de raad op 27 januari 2014. De gebiedsvisie is opgesteld in samenspraak met de bewoners van Schaarsbergen.

In de gebiedsvisie zijn de kaders voor de ontwikkeling van de RIN-locatie vastgelegd. Bij het ontwikkelen van het plan zijn de regels uit deze gebiedsvisie in acht genomen. Een uitgebreide beschrijving van de uitgangspunten van de visie en de toetsing van het voornemen hieraan is opgenomen in paragrafen 6.1.en 6.2 van deze toelichting. De gebiedsvisie is integraal opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting.

verplicht Figuur 15 Visiekaart Gebiedsvisie RIN-locatie

Hoofdstuk 4 Ruimtelijke- en programmatische aspecten van de ontwikkelingen     

4.1 Inleiding     

In hoofdstuk 2 is een beschrijving van de bestaande situatie in en om het plangebied gegeven. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de concrete ontwikkeling binnen het plangebied en de uitgangspunten die naar aanleiding van de analyse zijn opgesteld.

4.2 Ruimtelijke opzet en structuur     

4.2.1 Algemeen     

Het uitgangspunt van de gebiedsvisie is het behoud, de versterking en waar mogelijk het herstel van de aanwezige natuur-, landschaps-, en cultuurhistorische waarden. Door uitvoering te geven aan de gebiedsvisie wordt een win-winsituatie gecreëerd. De grootschalige, massale bebouwing zal plaatsmaken voor een meer in de omgeving passende bebouwing. Het monumentale landhuis Sylvahoeve blijft ongewijzigd. De historische Sylvalaan blijft behouden. Het zicht op de Sylvahoeve en de bijbehorende tuin wordt verbeterd. De tuinen zullen worden gerestaureerd en de ligging van de toegangsweg zal worden aangepast aan de cultuurhistorische waarden van de tuin. De waardevolle bomen zullen zoveel mogelijk worden behouden en het aanwezige groen zal op een aantal plekken worden hersteld.

De nu aanwezige kantoorbebouwing zal worden gesloopt waarbij ook het aanwezige asbest zal worden gesaneerd. De bouw- en gebruiksmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt zullen worden geschrapt. Op de plaats van de kantoorlocatie worden in totaal 26 woningen gebouwd, bestaande uit 16 appartementen, 4 twee-onder-een kapwoningen en 6 vrijstaande woningen. Per grondgebonden woning zal een aanbouw worden gerealiseerd, die naar behoefte kan dienen als bijvoorbeeld garage of slaapkamer om de woning levensloopbestendig te maken. Voor de appartementen worden parkeervoorzieningen op maaiveld gerealiseerd en (fietsen)bergingen in de onderbouw. De nieuw op te richten bebouwing zal minder hoog en minder massaal zijn dan de nu aanwezige bebouwing. Het plangebied zal voor auto- en fietsverkeer worden ontsloten vanaf de hoofdrijbaan van de Kemperbergerweg. Voor wandelaars zal het plangebied tevens aan de westzijde worden ontsloten. Het terrein zal openbaar toegankelijk zijn en visueel verbonden blijven met de Sylvalaan. In navolgende afbeelding is de gewenste nieuwe situatie te zien.

verplicht Figuur 16 Schetsontwerp (bron: Buro Lubbers Landschapsarchitectuur )

In de gebiedsvisie is voor de onderwerpen cultuurhistorie, wonen, groen en ecologie, verkeer en parkeren en stedenbouw aangegeven wat de criteria zijn. Op de onderwerpen cultuurhistorie, groen en ecologie en verkeer en parkeren wordt in de desbetreffende paragrafen ingegaan. In het onderstaande wordt ingegaan op hetgeen de gebiedsvisie vermeldt over wonen en stedenbouw.

4.2.2 Wonen     

Het doel voor de RIN-locatie is dat alle nieuwe woningen op deze locatie levensloopbestendig zijn, waarbij de locatie kansen biedt voor:

  • Het toevoegen van meer variatie en diversiteit, zowel in typologie woning (koop of huur) als in prijs; om binnen de eigen wijk wooncarrière te kunnen maken;
  • Het realiseren van kwalitatief hoogwaardige woningen en kleinschalige (zorggeschikte) wooncomplexen.

Het plan voorziet in de realisatie van een breed scala aan woningen, voor verschillende doelgroepen en zowel vrijstaand als aaneengebouwd.

4.2.3 Stedenbouw     

De gebiedsvisie gaat uit van bebouwing in een groene setting met een informeel karakter. De bebouwing blijft door een groene buffer op enige afstand van de omliggende bebouwing en kan daardoor een eigen karakter hebben. Een nadere toelichting op hoe het inrichtingsplan aan sluit bij de

Gebiedsvisie komt aan de orde in paragraaf 6.2.

4.2.4 Groen(balans)     

Door Buro Lubbers Landschapsarchitectuur & Stedenbouw is de stedenbouwkundige opzet en landschappelijke inpassing van het plan uitgewerkt. Voor deze stedenbouwkundige opzet heeft Lorsheijd Groen BV een inventarisatie van (de kwaliteit van) het aanwezige groen plaatsgevonden. Deze aanwezige natuur- en landschapswaarden zijn, naast de gebiedsvisie, een belangrijk uitgangspunt geweest bij de verdere uitwerking van de stedenbouwkundige opzet van het voornemen. Voor het totale inrichtingsplan daarom een uitgebreid groenbalans opgesteld (zie Bijlage 2).

verplicht Figuur 17 Analyse bestaande situatie groen/bomen in het plangebied

Het plangebied heeft een oppervlakte van 14.974 m2. In onderstaande tabel is de invulling van het plangebied weergegeven in de huidige situatie (kantoren) en de nieuwe situatie (woningen):

In de nieuwe situatie verdwijnt er 959 m2 oppervlakte aan bos/groen. Naast het toevoegen van nieuw groen vindt er een kwaliteitsslag in het plangebied plaats van het aanwezige groen plaats: de cultuurhistorische tuin wordt hersteld, er wordt groen (vaste planten) toegevoegd in de binnentuin op het centrale plein tussen de woningen en de appartementen en er worden 51 nieuwe bomen geplant. Dit laatste resulteert in een positieve balans van + 24 bomen.

De groenbalans geeft schematisch navolgende tabellen. Voor een gedetailleerde uitwerking van de groenbalans wordt verwezen naar Bijlage 2.

Verhouding bebouwing, verharding en groen Huidige situatie Nieuwe situatie
Bebouwing en bijgebouwen 1.853 m2 2.057 m2
Verhard oppervlak (asfalt en elementenverharding) 2.515 m2 3.270 m2
Bos / groen 10.606 m2 9.647 m2
14.974 14.974
Overzicht bomenbestand gehele gebiedsontwikkeling Sylva’s Bos Bestaande situatie Gewenste nieuwe situatie
potentiële blijver, goede conditie, markant, 14 - 1
potentiële blijver, goede conditie 56 - 20
conditie twijfelachtig 11 - 6
verplantbaar, goede conditie 7 (0)
slechte conditie/dood 50
Nieuwe aanplant bomen 51

In de planopzet worden de nieuwe woningen en infrastructuur zoveel mogelijk ingepast met behoud van bestaande bomen. Met het voornemen kunnen 27 bomen, waarvan 1 markant exemplaar (Douglas spar) niet worden ingepast. Deze zullen worden gerooid. In het ontwerp worden deze gecompenseerd door de aanplant van 51 nieuwe bomen.

verplicht Figuur 18 Groenplan nieuwe situatie

Bij de compensatie wordt bij de sortimentkeuze uitgegaan van potentieel natuurlijke soorten zoals: linde, berk, zomereik, coniferen, noorse esdoorn,kastanje, robinia, lariks, fijnspar, douglasspar, rhododendron, klimop, gele anemoon, bosanemoon, gevlekte dovenetel, boshyacint, lelietje van dalen.

Door het toevoegen van deze meer natuurlijke soorten treedt een verhoging van diversiteit in het bostype op. Het huidige overwegend gesloten bladerdak maakt hiermee plaats voor open plekken en de herintroductie van struik- en heesterlaag met afwisselende berm- en kruidenvegetatie. De te rooien bomen en het snoeisel kunnen in het plangebied worden hergebruikt in de vorm van takkenrillen en antiparkeermaatregelen (boomstammen).

In de planopzet worden de nieuwe woningen en infrastructuur zoveel mogelijk ingepast met behoud van bestaande bomen. De RIN locatie wordt nu gekenmerkt door leegstaande kantoren omgeven door een bos waarin duidelijk te zien is dat het beheer de afgelopen jaren een lage prioriteit heeft gehad. Veel zaailingen, die niet zijn gekarteerd, zijn ondertussen grote bomen geworden.

Het plangebied heeft een oppervlakte van 14.974 m2. In onderstaande tabel is de invulling van het plangebied weergegeven in de huidige situatie (kantoren) en de nieuwe situatie (woningen):

Huidige situatie Nieuwe situatie
Bebouwing en bijgebouwen 1.853 m2 2.057 m2
Verhard oppervlak (asfalt en elementenverharding) 2.515 m2 3.270 m2
Bos / groen 10.606 m2 9.647 m2

In de nieuwe situatie verdwijnt er 959 m2 oppervlakte aan bos/groen. Dit vertegenwoordigt een negatieve groenwaarde van € 81.515,- dit bedrag dient volgens gemeentelijk beleid minimaal in het gebied te worden geïnvesteerd in nieuw groen. Op basis van het door Buro Lubbers gemaakte ontwerp voldoet het nieuwe plan hier ruimschoots aan. Naast het toevoegen van nieuw groen vindt er ook een kwaliteitsslag plaats van het bos: de cultuurhistorische tuin wordt hersteld, er wordt groen (vaste planten) toegevoegd in de binnentuin op het centrale plein tussen de woningen en de appartementen en er worden 51 nieuwe bomen geplant. Dit laatste resulteert in een positieve balans van + 24 bomen.

4.3 Verkeer en parkeren     

4.3.1 Verkeer     

Door Kubiek ruimtelijke plannen is onderzoek gedaan naar de verkeersontsluiting van het plangebied (zie Bijlage 3). In het onderzoek zijn verschillende varianten afgewogen op de criteria verkeersveiligheid, kwaliteit ontsluiting, ruimtelijke impact, kosten. De scores zijn gerelateerd aan het stedenbouwkundig plan. Een “+” betekent een verbetering ten opzichte van het bestaande plan.

verplicht



Het volgende wordt geconcludeerd. De oostelijke ontsluitingsvarianten Oost 1 en 2 scoren beste. Ten tijde van het onderzoek had de gemeente Arnhem nog geen besluit genomen of een eventuele aanpassing van de verkeerssituatie aan de oostzijde (varianten 1, 2, 3 en 4 west). In het onderzoek is daarom ook een variant uitgewerkt voor het geval de gemeente niet wilde meewerken aan de mogelijke aanpassingen. Er is daarom destijds ook de variant “totale ontsluiting” uitgewerkt.

Op 29 januari 2018 heeft de gemeente een verkeersbesluit genomen om de rijsnelheid op de Kemperbergerweg te verlagen van 80 km/uur naar 60 km/uur. Hiermee zijn de overige varianten waarbij de ontsluiting via de westzijde verliep niet meer noodzakelijk. Het planvoornemen is daarom gericht op een ontsluiting via de hoofdrijbaan van de Kemperbergerweg. Dit is vergelijkbaar mee de bestaande situatie waarbij de hoofdontsluiting van het onderzoeksinstituut ook via de hoofdrijbaan van de Kemperbergerweg verliep.

De uitvoering van het plan zorgt voor een verlaging van de verkeersdruk ten opzichte van de bestaande kantoren, en is daarmee gunstig voor de leefbaarheid van de wijk. De interne ontsluitingsweg zal worden vormgegeven als erftoegangsweg.

4.3.2 Parkeren     

De Gemeentelijke parkeernormen zijn opgenomen in de bouwverordening. Voor de verschillende type woningen gelden de volgende normen:

Woningtype Norm
Rijwoning 1,5/woning
Half vrijstaande, vrijstaande woning 1,8/woning
Appartement met gebruiksoppervlakte tot 75 m2 1,0/appartement
Appartement met gebruiksoppervlakte van 75 tot en met 120 m2 1,3/appartement
Appartement met gebruiksoppervlakte vanaf 120 m2 1,6/appartement
Kamerverhuurbedrijf (gemeenschappelijke keuken en badkamer) 0,6/kamer
Serviceflat/aanleunwoning 0,7/wooneenheid
Verpleeg- en verzorgingshuis 0,4/wooneenheid

In het plan komen 16 appartementen, 6 vrijstaande woningen en 4 tweekappers. Op basis van deze normen zullen in totaal 41 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden.

Woningtype Aantal Norm Aantal parkeerplaatsen
Appartementen, 75m2 – 120m2 9 1,3 11,7
Appartementen, >120 m2 7 1,6 11,2
Vrijstaande woningen 6 1,8 10,8
Tweekapper 4 1,8 7,2
40,9

In het plangebied worden in totaal 48 parkeerplaatsen gerealiseerd. Er worden 28 openbare parkeerplaatsen gerealiseerd; 20 parkeerplaatsen worden gerealiseerd op de percelen bij de grondgebonden woningen. Per woningen worden 2 parkeerplaatsen gerealiseerd. Aangezien bij de 7 grondgebonden woningen aan het centrale plein deze parkeerplaatsen achter elkaar worden gerealiseerd mogen deze, conform het gemeentelijk beleid, slechts als één parkeerplek worden meegerekend. Volgens de norm worden daarom 28 openbare parkeerplaatsen en 13 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd. Hiermee wordt voldaan aan de norm.

Omdat het aantal daadwerkelijk aan te leggen parkeerplaatsen hoger is zal in de praktijk de parkeerdruk dus iets lager liggen.

De parkeerplaatsen bij de grondgebonden woningen zijn hoofdzakelijk voor eigen gebruik. Bezoekers dienen daarom gebruik te maken van de parkeervoorzieningen in het openbare gebied in het centrale deel van het plangebied. Deze parkeervoorzieningen bevinden zich altijd binnen 100 meter van de woningen in het plangebied. Hiermee zijn er voldoende parkeervoorzieningen beschikbaar binnen een acceptabele loopafstand van elke van de woningen. Om te voorkomen dat bezoekers en/of bewoners op andere locaties, zoals langs de toegangsweg of in het groen, gaan parkeren zullen bij de inrichting van het openbare gebied natuurlijke barrières worden gerealiseerd om ongewenst parkeergedrag te voorkomen.

Voorts is een en ander geborgd in de regels. In artikel 13 is opgenomen dat onder strijdig gebruik in ieder geval wordt verstaan het gebruik van gronden of bouwwerken waarbij niet wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de in de geldende Arnhemse beleidsregels voor parkeren pgenomen normen.

4.3.3 Conclusie     

Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen.

4.4 Ladder voor Duurzame Verstedelijking     

Nationaal belang 13, zoals geformuleerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik.

In het Bro is bepaald dat:

“ De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”

4.4.1 Stedelijke ontwikkeling     

Om aan deze verplichting uit de Bro te kunnen voldoen dient allereerst nagegaan worden of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling?

In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

Uit jurisprudentie blijkt dat er in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Met onderhavig voornemen worden 26 woningen mogelijk gemaakt. Het initiatief kan dus gezien worden als een nieuwe stedelijke ontwikkeling, waardoor het voornemen getoetst dient te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

4.4.2 Laddertoets     

De laddertoets bestaat tenminste uit twee onderdelen:

  1. Een motivering dat of beoogde ontwikkeling voorziet in een behoefte voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen;
  2. indien er een vraag is aangetoond, een motivering of deze vraag binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten.

4.4.3 Behoefte     

Kwantitatieve opgave

De 'Subregionale Woonagenda Arnhem e.o. 2017-2027' is recentelijk vastgesteld door het college van Arnhem, de college's van de subregiogemeenten en de Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland. Gemeenten die binnen de subregio Arnhem en omgeving vallen zijn Arnhem, Lingewaard, Overbetuwe, Renkum, Rheden en Rozendaal. Hierna zijn delen van de woonagenda opgenomen.

Kwantitatief is afgesproken dat als horizon de komende 10 jaar (2017-2027) op basis van de meest recente Primos-prognose wordt gehanteerd. De provinciale huishoudens- en bevolkingsprognose wordt gehanteerd als spiegel (om de twee jaar update), niet als hard maximum. Daarnaast is de ambitie om het woningtekort in te lopen (mede gebaseerd op de meest recente regionale woningmarktanalyse Companen, met gebruik van het Socratesmodel van ABF). Kwantitatief streven de gemeenten in de subregio Arnhem in de periode 2017-2027 naar een netto toevoeging van ca. 13.500 te realiseren woningen. Hiermee hebben de gemeenten in de subregio het comfort om in te spelen op de verwachte groei de komende jaren en voor de aanpak van de kwalitatieve opgaven in de lokale en subregionale woningmarkt.

Er zijn afspraken gemaakt met onder andere de Regio Arnhem Nijmegen over de groei van de woningvoorraad (dus: aantallen nieuwbouw) en over de 'kwaliteiten', zoals het aandeel huur- en betaalbare woningen. Zoals verwoord in de ‘woningbouwprogrammering Arnhem-Nijmegen, subregio Arnhem en omgeving’ is het uitgangspunt een netto groei van 6.623 woningen in de gemeente Arnhem tot 2025. Het aantal inwoners in de gemeente Arnhem zal in de komende tien jaar naar verwachting met circa 10.000 inwoners toenemen.

4.4.3.1 Kwalitatieve opgave     

Een belangrijke factor in de woningbehoefte is de vergrijzing. Het aantal 65-plus huishoudens neemt flink toe, evenals hun woningbehoefte. Ook vertrekken gezinnen en 1- en 2-persoonshuishoudens in de leeftijdscategorie 30-65 jaar uit Arnhem naar omliggende dorpen.

Dit plan voorziet in diverse woningtypes voor diverse doelgroepen. Met de grondgebonden woningen wordt vooral gericht op de gezinnen en met de appartementen wordt vooral gericht op senioren en/of zorgbehoevenden. Aan dergelijke woningen is op dit moment behoefte. Het toevoegen van eengezinswoningen en levensloopbestendige woningen past binnen de kwalitatieve opgave.

Daarnaast worden de woningen gerealiseerd in een groen-stedelijk woonmilieu. In opdracht van de Stadsregio Arnhem Nijmegen heeft het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) in 2013 onderzoek gedaan naar de woningbouwprogrammering op korte termijn in de stadsregio. In deze “Verkenning woningbouw- programmering regio Arnhem-Nijmegen” concludeert het EIB dat uit haar analyse blijkt dat zo’n 25% van de gevestigde huishoudens in woningen gebouwd na 1995 voor een groen-stedelijke locatie hebben gekozen. Daarnaast blijkt uit gesprekken met gemeenten en marktpartijen dat met name bouwlocaties die zijn gelegen in een natuurrijk groen gebied relatief goed lopen en ook kopers van buiten de regio aantrekken. Ook in de komende jaren zal dan ook een aanzienlijke vraag naar dit woonmilieu blijven bestaan.

Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan voorziet in een kwantitatieve en kwalitatieve behoefte.

4.4.4 Bestaand stedelijk gebied     

Het tweede onderdeel betreft de motivering of de ontwikkeling gerealiseerd kan worden door locaties in bestaand stedelijk gebied voor herstructurering of transformatie te benutten.

In het Bro wordt ‘bestaand stedelijk gebied” alsvolgt gedefinieerd: ‘eenbestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.

De gewenste ontwikkeling vindt plaats op het terrein van het voormalige Rijksinstituut voor Natuurbeheer. De bestaande bebouwing op dit terrein wordt gesloopt en het terrein wordt herontwikkeld tot een woonwijk. Er is gezien de reeds aanwezige bebouwing op het terrein en de ligging in de woonwijk dan ook sprake van bestaand stedelijk gebied. Er wordt dan ook voldaan aan het tweede motiveringsvereiste van de ladder voor duurzame stedelijke ontwikkeling.

4.4.5 Conclusie     

Gelet op het voorgaande voldoet de ontwikkeling aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Het voornemen voorziet in een lokale/regionale behoefte en de appartementen worden gerealiseerd in bestaand stedelijk gebied. Derhalve kan gesteld worden dat er voldaan wordt aan de eisen van zorgvuldig ruimtegebruik.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten     

5.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken.

5.2 Geluid     

5.2.1 Wettelijk kader     

5.2.1.1 Wegverkeerslawaai     

Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging.

5.2.2 Onderzoek     

Door SPA WNP ingenieurs is een akoestisch onderzoek (zie Bijlage 4 bij deze toelichting) uitgevoerd om de geluidbelasting binnen het plangebied als gevolg van het relevante wegverkeer. Het onderzoek is opgenomen als bijlage bij de toelichting. Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom, in de geluidzone van de Kemperbergerweg en de Strolaan. De gemeente Arnhem heeft op 29 januari 2018 het besluit genomen de weg af te waarderen naar een 60 km/uur weg. De feitelijke aanpassing van de weg heeft op dit moment echter nog niet plaats gevonden. Omdat het besluit al wel genomen is, is in het onderzoek al wel gerekend met een lager snelheidregiem. Voor de Menthenbergseweg, de Merkendal en de Lijnbaan geldt een maximale rijsnelheid van 30 km/uur. Ondanks het feit dat er geen sprake is van een geluidzone langs deze wegen, is in het voorliggende onderzoek de geluidbelasting ten gevolge van deze wegen toch berekend.

De overige wegen liggen op grotere afstand van het plangebied en/of de verkeersintensiteit is er dusdanig gering, dat deze wegen niet relevant zijn met betrekking tot de geluidbelasting. Het betreft hier o.a. de Sylvalaan en de Holtweg.

Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op de:

  • Kemperbergerweg maximaal 49 dB bedraagt op de nieuwe woningen. Dit is net hoger dan de voorkeurswaarde van 48 dB, maar ruim lager dan de maximaal te ontheffen waarde van 58 dB die de gemeente Arnhem hanteert voor stadswijken. De waarde is ruim minder dan de maximale waarde van 63 dB uit de Wet geluidhinder, die tevens de plafondwaarde uit het gemeentelijke beleid is. De voorkeurswaarde wordt alleen bij de meest noordoostelijke woning overschreden;
  • overige gezoneerde wegen (Strolaan) lager is dan de voorkeurswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder;
  • 30 km/uur wegen ruim lager is dan de voorkeurswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder, zoals deze geldt voor gezoneerde wegen. Op basis hiervan wordt gesteld dat de geluidbelasting ten gevolge van de 30 km/uur wegen aanvaardbaar is.

Alle nieuwe woningen beschikken over meerdere geluidluwe zijden en geluidluwe buitenruimten. Gezien de situatie en de berekende waarden zijn er binnen het bouwplan geen reële maatregelen mogelijk om de geluidbelasting bij de nieuwe woningen te reduceren tot maximaal 48 dB (de voorkeurswaarde). Maatregelen aan de weg (de bron) om te komen tot een lagere geluidsbelasting of maatregelen in de overdracht van geluid zijn, zeker gezien het feit dat het slecht één woning betreft en gaat een beperkte overschrijding, (financieel) buiten proportie. Maatregelen in het kader van de overdracht van geluid tussen de weg en de woning, bijvoorbeeld het plaatsen van een geluidscherm, zijn daarnaast gezien de ligging van de woningen in een bosrijke, natuurlijke omgeving ruimtelijke en stedenbouwkundig niet wenselijk.

Om de meest noordoostelijke woning te kunnen realiseren zal voor deze ene woning een hogere waarde tot 49 dB, ten gevolge van het wegverkeerslawaai vastgesteld moeten worden en vastgelegd in het kadaster. Hierbij wordt opgemerkt dat voldaan wordt aan alle voorwaarden die de gemeente Arnhem stelt aan de verlening van hogere waarden voor nieuwbouw.

5.2.3 Conclusie     

Met uitzondering van de gevel van de meest oostelijke woning wordt op de gevels van alle woningen voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de wet geluidhinder. Voor de oostelijke woning geldt een maximale geluidsbelasting van 49 op een van de gevels. Deze waarde valt binnen de maximaal te ontheffen waarde.

Door het genomen besluit om de Kemperbergerweg af te waarderen naar een 60 km/uur weg zal de geluidsbelasting op de woning in de toekomst afnemen. Voor de geluidsbelasting op de gevel van de meest oostelijke woning wordt een hogere waarde procedure doorlopen.

5.3 Luchtkwaliteit     

5.3.1 Wettelijk kader     

5.3.1.1 Wet milieubeheer     

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van de luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. In de Wet milieubeheer zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:

  • de plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
  • de luchtkwaliteit tengevolge van de plannen (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • de plannen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
  • het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL).

5.3.1.2 AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)     

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en /of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:

  • Woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

5.3.2 Onderzoek / beoordeling     

5.3.2.1 Initiatief is NIBM     

De realisatie van 26 woningen kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

5.3.3 Conclusie     

Het project voorziet in het toevoegen van 26 woningen en het saneren van de bestaande kantoorgebouwen van het RIN. Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven.

5.4 Hinder     

5.4.1 Wettelijk kader     

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.

De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

5.4.1.1 Onderzoek / beoordeling     

Onderhavig initiatief voorziet in het mogelijk maken van 26 woningen op de RIN-locatie. Blijkens het geldende bestemmingsplan “Kemperbergerweg, gedeeltelijke herziening 2012 – 01 zijn in de wijde omgeving van het plangebied geen bedrijven gelegen, die mogelijk hinder kunnen veroorzaken op de nieuwe milieugevoelige functies.

Anderzijds laat het bestemmingsplan enkel woningen toe. Het vestigen van bedrijvigheid wordt niet mogelijk gemaakt. Er is vanuit het plangebied dan ook geen milieutechnische hinder te verwachten voor de omliggende woningen.

Het aspect ‘Bedrijven en milieuzonering’ vormt dan ook geen belemmering voor de realisatie van onderhavig plan.

5.4.1.2 Conclusie     

Vanuit het oogpunt van milieuzonering bestaat er geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling. Geconcludeerd kan worden dat het initiatief in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

5.5 Externe veiligheid     

5.5.1 Wettelijk kader     

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:

  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.

5.5.1.1 Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar     

Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.

5.5.1.2 Plaatsgebonden risico en groepsrisico     

Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.

Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde.

Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.

5.5.1.3 Risicovolle (Bevi-)inrichtingen     

Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.

5.5.2 Onderzoek / beoordeling     

Bij onderhavig initiatief is er sprake van het toevoegen van een zogenaamd kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object. In de toelichting van het bestemmingsplan ‘Kemperberg, gedeeltelijke herziening 2012 – 01’ is over dit onderwerp het volgende aangegeven. “Binnen het plangebied zijn geen risicovolle activiteiten aanwezig. Daarnaast ligt het plangebied niet binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Omdat het plangebied niet ligt binnen het invloedsgebied van het groepsrisico wordt er geen verantwoording van het groepsrisico opgesteld.” De risicokaart is in mei 2017 geraadpleegd. Deze kaart geeft in de wijde omtrek van het plangebied geen risico’s aan.

Onderhavig plan maakt geen vestiging van een risicovolle inrichting mogelijk.

5.5.3 Conclusie     

Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor de bouw van 26 woningen in het plangebied.

5.6 Ecologie en Groen     

5.6.1 Wettelijk kader     

5.6.1.1 Wet Natuurbescherming     

De natuurbescherming is in Nederland per 2017 geregeld in de Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming is een samenvoeging van de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. De wet omvat de gebiedsbescherming en soortenbescherming in Nederland. In de toelichting wordt voor de ontwikkeling toegelicht welke maatregelen genomen moeten worden om schadelijke effecten ten aanzien van mogelijk aanwezige beschermde planten en dieren te voorkomen. Deze maatregelen voorkomen overtreding van de Wet natuurbescherming.

5.6.2 Onderzoek / beoordeling     

Ecoresult B.V. heeft een verkennende natuurtoets uitgevoerd voor het plangebied (zie Bijlage 5). Naar aanleiding van het onderzoek komen zij tot de volgende conclusie en aanbevelingen.

5.6.2.1 Beschermde gebieden     

Het plangebied is gelegen binnen een afstand van 20 meter tot het Natura 2000-gebied Veluwe. Schadelijke effecten als gevolg van stikstofdepositie zijn niet uit te sluiten. Het is daardoor niet uit te sluiten dat de activiteiten de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden zullen aantasten. Aanvullend onderzoek naar het voorkomen van zwarte specht binnen het plangebied en aanvullend onderzoek middels een berekening van de depositie van stikstof middels het gebruik van Aerius Calculator is noodzakelijk om te bepalen of schadelijke effecten door de activiteiten optreden en of een vergunning van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is.

5.6.2.2 Omgevingsverordening Gelderland     

Op basis van de afstand tot het plangebied en de aard van de werkzaamheden valt op voorhand uit te sluiten dat de activiteiten (tijdelijke) negatieve effecten hebben op het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Groene Ontwikkelingszones (GO). Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. Het aanvragen van een vergunning is niet nodig.

5.6.2.3 Beschermde soorten     

Het plangebied is onderzocht op geschiktheid voor het voorkomen van verschillende soorten. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in navolgende tabel.

Soortgroep Geschikt Schadelijke effecten Aanvullend onderzoek Ontheffing
Vogels met jaarrond beschermde nesten(ransuil, sperwer) Ja Mogelijk Ja Mogelijk nodig
Vogels met niet jaarrond beschermde nesten Ja Mogelijk ja Nee, zorgvuldig werken
Vogels – algemeen Ja Mogelijk Nee Nee, zorgvuldig werken
Zoogdieren – vleermuizen Ja Mogelijk Ja Mogelijk nodig
Zoogdieren – grondgebonden (eekhoorn) Ja Mogelijk Ja Nee, werken met gedragscode
Zoogdieren – grondgebonden (steenmarter) Ja Ja Nee Nee, werken met gedragscode
Zoogdieren – grondgebonden (boommarter) Potentieel Mogelijk Ja Nee, werken met gedragscode
Zoogdieren – grondgebonden (Vrijgestelde soorten) Ja Mogelijk Nee Nee, zorgvuldig werken
Amfibieën (Vrijgestelde soorten) Ja Mogelijk Nee Nee, zorgvuldig werken

Geconcludeerd wordt dat aanvullend onderzoek voor verschillende soorten moet uitwijzen of er sprake is van schadelijke effecten en zo ja, of mitigerend en/of compenserende maatregelen getroffen moeten worden om overtredingen te voorkomen, en/of een ontheffing noodzakelijk is. De aanvullende onderzoeken zullen in de daarvoor eigende perioden worden uitgevoerd.

5.6.3 Conclusie     

De quickscan biedt voldoende informatie om te concluderen dat het aspect flora en fauna de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg staat. Vervolg onderzoek zal noodzakelijk zijn om eventuele ontheffingen in het kader van de Wet natuurbescherming te verkrijgen en/of om te bepalen welke maatregelen getroffen moeten worden om overtredingen van de Wet natuurbescherming te voorkomen.

5.7 Water     

5.7.1 Inleiding     

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.

5.7.2 Wettelijk kader     

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.

5.7.2.1 Nationaal Waterplan 2016-2021     

De Waterwet schrijft voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Beleid waterschap en gemeente

Het stedelijk waterbeheer in Arnhem-Noord is overgedragen aan het Waterschap Rijn en IJssel waardoor de gemeente Arnhem rekening dient te houden met het vigerende beleid van het waterschap. Relevant beleid voor de gemeente Arnhem is het vastgestelde Waterbeheerplan (2016-2021) en de Keur en legger van het waterschap.

Het waterbeleid van de gemeente Arnhem is vastgelegd in de volgende beleidsplannen.

  • Gemeentelijk RioleringsPlan (2014-2018), vastgesteld op 2 november 2015.

    Dit plan richt zich vooral op het herstellen dan wel vervangen van slechte riolen en geeft invulling van de gemeentelijke zorgtaken voor grondwater en hemelwater
  • Waterplan Arnhem (2009-2015), vastgesteld op 19 oktober 2009.

    Door de gemeente Arnhem en haar waterpartners is dit TweedeWaterplan Arnhem opgesteld. Op 26 februari 2010 hebben gemeente en de beide waterschappen de intentieovereenkomst ondertekend. Het waterplan is gebaseerd op 4 hoofddoelstellingen:
  1. Arnhem aantrekkelijke waterstad;
  2. Klimaatbestendig watersysteem en waterketen;
  3. Goede kwaliteit water en waterbodem;
  4. Bewustwording.

5.7.2.2 Aanpak wateroverlast Arnhem-Noord (vastgesteld november 2015)     

Het plan heeft tot doel om Arnhem en vooral Arnhem-Noord, beter waterbestendig te maken tegen zware regenbuien. Daarom zal over elk plan een waterscan worden gelegd. Tijdens werkzaamheden in de openbare ruimte worden ruimtelijke maatregelen genomen die wateroverlast verminderen dan wel beperken.

5.7.2.3 Resumé     

Uitgangspunt in het huidige beleid van gemeente, waterschap en provincie is dat planontwikkeling moet aansluiten bij een duurzaam integraal waterbeheer. Dit betekent dat:

  • negatieve verstoring van de grondwaterstanden en –stromingen niet toegestaan zijn om grondwateroverlast en/of verdroging op de locatie en het boven- en benedenstrooms gelegen gebied te voorkomen.
  • maatregelen getroffen moeten worden ter voorkoming van (grond)watervervuiling.
  • bij nieuwbouw het regenwater binnen het plangebied afgekoppeld moet worden van de afvalwaterriolering.
  • voldoende oppervlaktewater aanwezig is en op de goede locatie.
  • het verhard oppervlak zoveel mogelijk beperkt wordt.
  • het gebruik van uitloogbare materialen en chemische bestrijdingsmiddelen niet is toegestaan.
  • ontwikkelingen moeten bijdragen aan het verminderen of beperken van wateroverlast.

5.7.3 Beschrijving bestaande situatie     

Het plangebied valt onder het Waterschap Rijn en IJssel. In het geldende bestemmingsplan is over de bestaande en de toekomstige situatie het volgende vermeld.

5.7.3.1 Oppervlaktewater     

In de huidige situatie is binnen het plangebied, of directe omgeving, geen oppervlaktewater aanwezig.

5.7.3.2 Grondwater     

Het grondwater bevindt zich op ongeveer 25 – 30 m -mv. Gelet op de maaiveldhoogte van ca 54 - 59 m + NAP, is hier sprake van een diepe grondwaterstand.

Door de ligging van het plangebied op de Veluwerand is de kans aanwezig dat in de ondergrond leemlagen voorkomen. Bij eerdere geo-hydrologische onderzoeken in deze omgeving zijn leemlagen aangetroffen. Uit onderzoek is gebleken dat op een diepte tussen de 140 en 170 cm onder maaiveld leemlagen voorkomen. Aaneengesloten leemlagen zijn voor het watersysteem van groot belang. Deze leemlagen zijn onder andere van belang voor de toevoer van (grond)water naar de beken op het landgoed Warnsborn. Het intact houden van de leemlagen is dus wel van belang. Voor lokaal aanwezige leemlagen geldt dit niet.

Deze lokale leemlagen kunnen echter wel belangrijk zijn voor de lokale flora. Deze flora kan in grote mate afhankelijk zijn van regenwater dat stagneert op de leemlagen en, in tegenstelling tot het diepe grondwater, wel beschikbaar is voor de vegetatie.

5.7.3.3 Afvalwatersysteem     

De directe omgeving van het plangebied is voorzien van een gemengd rioolstelsel. De gebouwen in het plangebied zijn dan ook met zowel afvalwater als hemelwater aangesloten op dit stelsel.

5.7.4 Watersystemen in de toekomstige situatie     

5.7.4.1 Oppervlakte water     

In de nieuwe situatie is niet voorzien in de aanleg van oppervlaktewater.

5.7.4.2 Grondwater     

Door de grote ontwateringsdiepte (de afstand tussen maaiveld en grondwater) zijn geen negatieve gevolgen te verwachten op het grondwatersysteem. Lokaal ondiep voorkomende leemlagen hebben geen functie in het grotere waterhuishoudkundige systeem, maar ze kunnen dus wel van belang zijn voor de omliggende flora. Ook eventuele infiltratie van hemelwater kan bemoeilijkt worden door deze lagen. Of lokale leemlagen aanwezig zijn is niet bekend, echter uit de boorprofielen van het bodemonderzoek is gebleken dat er geen leemlagen zijn aangetroffen. Een geo-hydrologisch onderzoek zou hier meer duidelijkheid over kunnen geven. Voor de nieuwe bebouwing geldt dan ook dat ondergrondse bebouwing niet is toegestaan zonder aanvullend geo-hydrologisch onderzoek. Onderhavig bestemmingsplan voorziet niet in de mogelijkheid van ondergrondse bebouwing. De dieper aaneengesloten leemlagen zullen dan ook niet worden verstoord.

5.7.4.3 Afvalwatersysteem     

Bij nieuwbouwprojecten dient de regenwaterriolering te worden aangelegd met inachtneming van de uitgangspunten van het duurzaam omgaan met regenwater. De vuil- en regenwaterriolering worden volgens dit principe waar mogelijke gescheiden en binnen het plangebied zelf verwerkt. In de nieuwe situatie wordt het hemelwater van de gebouwen afgekoppeld van het (gemengde) rioolstelsel. Het hemelwater zal in de tuinen behorende bij de nieuwe woningen worden geïnfiltreerd of opgevangen binnen het plangebied. Door het blijvend groene karakter van de wijk biedt het plan voldoende gelegenheid voor een passende oplossing om eigen terrein. De exacte wijze waarop dit gaat plaatsvinden zal in overleg met het waterschap worden vormgegeven. Voorts zal bij de bouw van de woningen geen gebruik worden gemaakt van uitloogbare materialen.

Afvalwater wordt wel geloosd op het gemeentelijke stelsel.

5.7.5 Conclusie     

Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen planontwikkeling.

5.8 Bodem     

5.8.1 Wettelijk kader     

De Wet Bodembescherming (Wbb) schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.

Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van een dergelijk onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

5.8.2 Onderzoek / beoordeling     

Door Aveco De Bondt is een ‘verkennend bodemonderzoek’ uitgevoerd (zie bijlage 6). In dit onderzoek wordt aan twee reeds verrichte onderzoeken gerefereerd:

  1. Actualisatie bodemonderzoek, Kemperbergerweg 67 te Arnhem, Grontmij, referentienummer 99037931, d.d. 27 februari 2008 en
  2. Aanvullend bodemonderzoek Kemperbergerweg 67 te Arnhem, Grontmij, zonder referentienummer, d.d. 1 oktober 2009.

Uit bovenstaande onderzoeken is gebleken dat binnen het plangebied een aantal verdachte deellocaties is onderscheiden. Bij deze deellocaties zijn geen gehalten aangetroffen op basis waarvan een aanvullend bodemonderzoek benodigd was.

Een aantal van deze verdachte deellocaties betroffen ondergrondse olietanks. Naar verwachting zijn deze tanks nog aanwezig. Uit de rapportage blijkt niet of de tanks zijn leeggemaakt of gereinigd.

Twee verdachte locaties betroffen vulpunten waarbij tijdens onderzoeken voorafgaand aan de onderzoeken [1] en [2] zeer beperkte verontreinigingen met minerale olie boven de tussenwaarde respectievelijk interventiewaarde zijn aangetroffen. Tijdens onderzoek [1] zijn ter plaatse van de vulpunten boringen uitgevoerd waarbij de verontreinigingen niet zijn bevestigd.

Gezien de vastgestelde bodemkwaliteit zijn er geen risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu. Voor geen van de gemeten stoffen wordt de interventiewaarde overschreden. Gegeven de in dit rapport beschreven onderzoeksresultaten, wordt de grond vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het huidige gebruik en voorgenomen nieuwbouw. De geconstateerde bodemkwaliteit ter plaatse van perceel L 1180 levert vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen bezwaren op voor de aankoop van het perceel.

Opgemerkt wordt dat in de bodem van de locatie waarschijnlijk een viertal ondergrondse tanks aanwezig welke bij de terreinontwikkeling verwijderd moeten worden alsmede een tweetal vulpunten. Aanbevolen wordt bij de verwijdering van de tanks en de vulpunten alert te zijn op (zeer beperkte) verontreiniging van de bodem met olieproducten.

5.8.3 Conclusie     

De kwaliteit van de grond wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het huidige gebruik en voorgenomen nieuwbouw. De verwijdering van de waarschijnlijk aanwezige ondergrondse tanks zal plaatsvinden conform de daarvoor geldende regelgeving. Het aspect bodem vormt dan ook geen belemmering voor het voornemen.

5.9 Cultuurhistorie     

In de gebiedsvisie RIN-locatie Arnhem is ingegaan op de cultuurhistorie. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen. Aangegeven is dat op het noordwestelijk deel van het landgoed Menthenberg de kantoorlocatie van het RIN is ontstaan, inclusief een toegangsweg dwars door de tuin.

De RIN-locatie grenst aan beschermde gebieden en objecten. De Sylvahoeve met bijbehorende tuin is beschermd als gemeentelijk monument, het huis en het landgoed De Menthenberg zijn rijksbeschermde monumenten. De locatie is onderdeel van het Belvedèregebied zuidelijke Veluwezoom en is ook onderdeel van het Nationaal Landschap Veluwe.

Bouwplannen dienen te voldoen aan de voorwaarden van de gemeente, waarbij wordt bekeken hoe is omgegaan met de cultuurhistorische waarden. Het aspect cultuurhistorie is afgestemd met de gemeente en past binnen de gebiedsvisie.

In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur van de gemeente Arnhem ligt het terrein binnen de aanduiding “Stuwwal”. De Kemperbergerweg is aangeduid als ‘radiaal’.

verplicht Figuur 18:Uitsnede kaart Cultuurhistorische hoofdstructuur

In de Cultuurhistorische Kansenkaart is de ambitie voor de Stuwwal als volgt omschreven.

De essentie van deze zone wordt getypeerd als een groene deken, waarin verschillende elementen “verstopt” liggen. Zichtbare archeologie, een netwerk aan radialen, en elementen uit het militaire verleden bevinden zich in een natuurlijke rijkdom van de hoge en droge zone. De cultuurhistorische ambitie is gericht op het continueren van de structuur van de Stuwwal met de in zichzelf gekeerde terreinen liggend aan de radialen. Daarbij streeft de gemeente Arnhem – voor zover van belang voor het plangebied - naar:

  • Het doorontwikkelen van de terreinen zoals ze er nu liggen met behoud van het groene en in zichzelf gekeerde karakter. Binnen de terreinen worden de accenten versterkt, daarbij zijn de sfeer, de poorten en de aantakking op de radialen essentieel. Zo blijft het onderscheidend vermogen tussen de terreinen behouden.
  • Het versterken van de radialen, waarbij ze reageren op de verschillende landschappelijke zones. Hierbij kan gedacht worden aan het versterken van het profiel.

Het plan past binnen de ambities van de Cultuurhistorische Kansenkaart.

DynamiekStuwwal

De ontwikkelingen in de zone Stuwwal zijn vrij gering, doordat het grote areaal natuur bepalend is voor de andere functies. De dynamiek ligt bij de herontwikkeling van met name militaire terreinen. Bij herontwikkeling van terreinen stuurt de gemeente op de uitstraling en sfeer. Van de initiatiefnemer wordt een gedegen inventarisatie verwacht als start van planvorming. De profielen van de radialen zijn continu in ontwikkeling door verkeerstechnische ingrepen, stedenbouwkundige en architectonische plannen. Vanuit het cultuurhistorisch oogpunt is de interactie tussen de radialen en de verschillende landschappelijke zones belangrijk. In de ontwerpopgaven is het streven om de verschijningsvorm van de profielen te laten reageren op de kenmerken van de zones. Zo ontstaat een meer herkenbare en leesbare structuur van radialen. Bij het opwaarderen van het recreatieve netwerk doet zich een kans voor om in verval geraakte radialen in te zetten als recreatieve “radiaalroutes

Bij de planontwikkeling is het behoud en de versterking van dit monument als uitgangspunt genomen.

Allereerst zal door de uitvoering van het plan de nu aanwezige grootschalige bebouwing vervangen worden door een meer kleinschalige en lagere bebouwing. Bij het stedenbouwkundig ontwerp is het behoud en de versterking van de cultuurhistorische waarden als uitgangspunt genomen.

Gebiedsvisie

In de Gebiedsvisie zijn de villa en de bijbehorende tuin gewaardeerd als waardevol, te beschermen gebied. De naastgelegen gebieden zijn in de Gebiedsvisie aangewezen als gematigd/niet waardevol gebied. Voorts is in de gebiedsvisie over cultuurhistorie het volgende opgemerkt.

  1. Bij de ontwikkelingsuitgangspunten moet een bewuste, goed gemotiveerde keuze gemaakt worden hoe er wordt omgegaan met het gegeven van de ‘Engelse landschapsstijl van de Menthenberg’, de formeel vormgegeven ‘verborgen tuin’ en de bosrijke omgeving van de locatie zelf.
  2. De tuin is aangelegd als een terrassentuin horend bij de Sylvahoeve, deze aanleg dient te worden gerespecteerd.
  3. De “verborgen tuin” is onderdeel van de terrassentuin met een eigen sfeer, maar is geen geheel nieuw tuinconcept of te beschouwen als een tweede tuin.
  4. Uitgangspunt is dat de tuin van de Sylvahoeve zoveel mogelijk wordt gerestaureerd volgens oorspronkelijk concept, hiervoor dient tuinhistorisch onderzoek te worden gedaan. Wijziging op onderdelen (beplanting of tuinmeubilair) om een hogere kwaliteit voor het geheel te bereiken is denkbaar.
  5. De vormgeving van de aan te leggen infrastructuur als wegen, paden, parkeerplaatsen, verlichting en het bijbehorend straatmeubilair dient zich onopvallend in het landschap in te voegen. De vormgeving van de toegangsweg dient bescheiden te blijven maar zal wel aan de verkeerskundige kaders moeten voldoen.

Zoals reeds is opgemerkt, is het aspect cultuurhistorie met de gemeente afgestemd. Het ontwerp voor de nieuwe bebouwing op het terrein past binnen de gebiedsvisie.

De “geheime tuin” ten noorden van de Sylvahoeve maakt onderdeel uit van het plangebied. Vanuit de gebiedsvisie voor de herontwikkeling van de RIN-locatie is het herstel van de tuin een belangrijke voorwaarde. Ten behoeve het herstel van de tuis is een historisch tuinonderzoek uitgevoerd en een herstelplan opgesteld. Het inrichtingsplan is zodanig opgesteld dat recht gedaan wordt aan de tuinen rondom de Sylvahoeve. De uitvoering van het herstelplan voor de “geheime tuin’ is in de regels juridisch verankert middels een voorwaardelijke verplichting.

5.9.1 Conclusie     

De herontwikkeling van de RIN-locatie doet geen afbreuk aan cultuurhistorische waarden van de cultuurhistorische waarden van het plangebied zelf, en in de omgeving van het plangebied. Er is daarentegen juist sprake van een verbetering.

Door de herontwikkeling van het plangebied zal de grootschalige hoogbouw worden gesloopt en vervangen worden door een meer in de omgeving passende bebouwing. Ten behoeve van de herinrichting van het plangebied is een herstelplan voor de historische tuin ten noorden van de Sylvahoeve opgesteld. De uitvoering van het herstelplan is op basis van de betsemmingsplanregels verplicht gesteld. Daardoor zal de uitvoering van het plan een bijdrage leveren aan de ambities uit de cultuurhistorische kansenkaart.

5.10 Archeologie     

5.10.1 Wettelijk kader     

In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

In het verdrag van Malta wordt gesteld dat de archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd door inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg per 1 september 2007. Door artikel 38a van de gewijzigde Monumentenwet 1988 worden gemeenten thans verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten.

5.10.2 Onderzoek / beoordeling     

Door Grontmij is in 2008 een verkennend archeologisch onderzoek verricht (zie Bijlage 7) Dit onderzoek had betrekking op een ander bouwplan, namelijk op 56 appartementen in vijf blokken. Bij dit onderzoek is het gehele plangebied onderzocht. Daarom kan dit onderzoek ten grondslag worden gelegd aan dit plan.

Het veldwerk voor het inventariserende veldonderzoek is verricht op 24 april 2007 door een archeoloog en een veldbodemkundig karteerder. Hierbij zijn 6 handmatige grondboringen verricht. De boringen zijn uitgevoerd tot 0,25 m in de C-horizont of tot een maximale diepte van 2 m beneden maaiveld.

De opgeboorde grond is onderzocht op de aanwezigheid van archeologische indicatoren zoals verbrand of bewerkt vuursteen, houtskool, verbrand bot, aardewerk. Verder is gekeken naar bodemverkleuringen die zouden kunnen wijzen op mogelijke vegetatie- en/of cultuurlagen. Relevante lagen zijn gezeefd op een 4 mm zeef. Er zijn geen archeologische indicatoren in de boringen aangetroffen. Gebaseerd op de resultaten van het onderzoek en de diepte van de verstoringen wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen.

Het uitgevoerde onderzoek is niet meer actueel en dient te worden aangepast aan de huidige regelgeving. Ondanks de lage verwachting uit het eerdere onderzoek is dan ook niet volledig uit te sluiten dat bij eventuele graafwerkzaamheden in het plangebied eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden verstoord. Daarom is voorafgaand aan de graafwerkzaamheden geactualiseerd archeologisch onderzoek noodzakelijk.

5.10.3 Conclusie     

Er kan worden geconcludeerd dat de kans dat met voorliggende ontwikkeling aantasting van archeologische waarden plaatsvindt laag is. Momenteel wordt het onderzoek geactualiseerd om te voldoen aan de huidige regelgeving.

Op basis van artikel 53 van de Monumentenwet geldt tevens een meldingsplicht. Eventuele vondsten, gedaan tijdens bijvoorbeeld graafwerkzaamheden in de uitvoeringsfase, dienen gemeld te worden.

5.11 Vormvrije MER-beoordeling     

5.11.1 Wettelijk kader     

De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen. In Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is. Een activiteit is m.e.r.-plichtig als ze in Bijlage C en/of D van Besluit m.e.r. is opgenomen, of als ze in een plan ingekaderd wordt en ze significante effecten op Natura 2000-gebieden kan hebben.

5.11.2 Onderzoek / beoordeling     

Omdat de omvang ligt onder de grenzen genoemd in kolom 2 is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig. Het plan voorziet in de realisatie van 26 woningen. De omvang van het plan ligt ruim onder de getalsmatige drempelwaarde genoemd in kolom 2. De directe omgeving van het plangebied bestaat uit een woonwijk (noordkant en westkant). Het is niet te verwachten dat als gevolg van de nieuwe woningen onaanvaardbare cumulatieve effecten zullen optreden op nabijgelegen Natura-2000 gebieden. Er worden bij de aanleg van de woningen geen schaarse hulpbronnen gebruikt, de vrijkomende afvalstoffen kunnen zonder problemen verwerkt worden. De toename van de geluidsbelasting als gevolg van de ontwikkeling zal minimaal zijn. De bijdrage aan de luchtverontreiniging in de omgeving als gevolg van de ontwikkeling is van ‘niet betekenende mate’. Voor de woningen kan voldaan worden aan een acceptabele binnenwaarde.

Er vindt geen verstoring plaats van beschermde dieren- en plantensoorten. De ontwikkeling van de woningen leidt niet tot onacceptabele veiligheidsrisico’s.

5.11.3 Conclusie     

De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven op basis van het voorgaande geen aanleiding ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken een m.e.r.- beoordelingsprocedure te volgen. Conclusie De bouw van de woningen is vormvrij m.e.r.-beoordelingsplichtig. Er zijn geen ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken een m.e.r.-beoordelingsprocedure te volgen.

5.12 Kabels, leidingen en straalpaden     

Uit de toelichting en verbeelding van het vigerende bestemmingsplan is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels, leidingen of straalpaden in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

5.13 Asbest     

Er is een asbestinventarisatie uitgevoerd (zie . In de onderzochte opstallen zijn diverse asbesthoudende en/of asbestverdachte elementen aangetroffen. Gebleken is dat er verder onderzoek plaats dient te vinden. Dit zal voorafgaand aan de sloop conform de wettelijke bepalingen uitgevoerd worden. Het milieuaspect asbest vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Ruimtelijke en programmatische afweging     

6.1 Algemeen     

Dit bestemmingsplan maakt het realiseren in totaal 26 woningen mogelijk. Bestaande uit 16 appartementen, 4 twee-onder-een kapwoningen en 6 vrijstaande woningen. Deze wordt gebouwd op het voormalige RIN-terrein. De aanwezige kantoorbebouwing wordt gesloopt. In deze paragraaf wordt een beleidsmatige/ruimtelijke afweging gemaakt.

De in deze ruimtelijke onderbouwing besloten ontwikkeling is getoetst aan rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid (zie hoofdstuk 3). Uit deze toetsing zijn geen belemmeringen naar voren gekomen die ervan weerhouden om de voorgenomen ontwikkeling te realiseren. Het plan is reeds opgenomen in de structuurvisie en de uitvoering is daarmee opgenomen in het gemeentelijk beleid.

Uit hoofdstuk 5 blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de gestelde voorwaarden/eisen voortkomend uit de milieu- en omgevingsaspecten.

De voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan ‘Kemperberg’, waardoor een partiële herziening noodzakelijk is. De gewenste woningen passen niet binnen de Maatschappelijke bestemming en niet binnen de bouwvoorschriften. Wel is er een gebiedsvisie voor het terrein opgesteld voor verdere ontwikkeling. Het plan past binnen de kaders van deze opgestelde visie. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch planologische kaders om de nieuwe woningen te realiseren.

Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met wet- en regelgeving en de van toepassing zijnde beleidsdocumenten. In voorliggend geval is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

6.2 Vertaling gebiedsvisie in het bestemmingsplan     

Met de uitwerking van de voorgenomen herontwikkeling van het plangebied is aangesloten bij de gebiedsvisie RIN-locatie zoals deze is vastgesteld door de raad op 27 januari 2014. De wijze waarop de visie is uitgewerkt in een concreet stedenbouwkundig plan is op meerder momenten met vertegenwoordigers van de omwonenden en de betrokken ambtenaren van gemeente Arnhem besproken. Deze overleggen en afstemming heeft geleid tot een stedenbouwkundige uitwerking waarvan voorliggend bestemmingsplan de planologisch-juridische vertaling is.

In de gebiedsvisie is een ‘bouwenveloppe’ opgenomen (zie par. 3.3.3), waarbij is aangegeven wat het karakter van het woonmilieu dient te zijn. Voorts is in de gebiedsvisie het volgende aangegeven.

  • De maximale goothoogte is 10 meter en de maximale bouwhoogte is 12 meter (boven aansluitend maaiveld).
  • Voor specifieke delen van het gebied, daar waar deze grenzen aan het Merkendal en aan de Sylvahoeve, zijn voor de bouwenveloppes toegestane bouwhoogtes opgenomen onder een bepaalde hellingshoek tussen 2,60 en 12 meter. De hellingshoek is afhankelijk van de nabijheid van aangrenzende bebouwing (kleine hoek als bebouwing dichtbij is, groter als bebouwing verder weg is). In de gebiedsvisie is hierover het volgende opgenomen:

De belemmeringshoek aan de zijde van Merkendal bedraagt 18 graden Hierbij wordt als aangrijpingpunt (nulpunt) het standpunt van de waarnemer gehanteerd op een ooghoogte van 1,65 meter. Voor Merkendal betekent dit het volgende: Het punt van waaruit gemeten wordt ligt op de erfgrens van de woningen aan Merkendal.

Uit onderstaande doorsnedes blijkt dat het appartementengebouw aan de Merkendal hier grotendeels aan voldoet. Alleen ter hoogte van het trappenhuis en de lift steekt de bebouwing door de belemmeringshoek.

verplicht

Figuur 19

Uit onderstaande doorsnede van de woningen aan de zijde van de Sylvahoeve blijkt dat de bebouwing ruimschoots onder de belemmeringshoek valt.

verplicht Figuur 20

  • De meeste begrenzingen zijn hard (bij bestaande percelen), andere mogen onder voorwaarden doorbroken worden (bij het bospad).
  • Inrichting van het terrein moet recht doen aan het huidig landschappelijk karakter.
  • Zoveel mogelijk behouden van het boskarakter, vooral aan de oostzijde.
  • Respecteren van eigen ruimte rondom Sylvahoeve met tuin.
  • De inrichting van de ruimte rondom de villa zodanig faciliteren dat er voldoende privacy ontstaat zodat er geen schuttingen of hekwerken nodig zijn, of de groene erfafscheiding zo meeontwerpen dat het past in deze groene omgeving.
  • Bebouwing en wegen zoveel mogelijk landschappelijk inpassen zodat er zo min mogelijk afgegraven of opgehoogd moet worden met als doel de sfeer van het bestaande boslandschap, reliëf en bomen te behouden.
  • Grote groene vlakken en eenheden intact houden en overige functies (containers, bezoekersparkeren, trafo e.d.) concentreren bij de bebouwing. Deze functies worden op een efficiënte wijze gesitueerd en geïntegreerd in het landschapsontwerp.
  • De inrichting van het terrein is ‘minimalistisch’, als bostuin of open plek in het bos waarin de bebouwing als losse elementen worden gesitueerd.
  • Groene inkleding bospad Sylvalaan (tevens overgangszone landgoed de Menthenberg)
  • Minimaliseren van het verhard oppervlak in het algemeen (wegen en parkeren).

In het bestemmingsplan zullen de maximale goot- en bouwhoogten en de hellingshoeken van de daken worden opgenomen. Deze worden opgenomen op de verbeelding en de regels. Het bestaande reliëf, boslandschap en bomen zullen zoveel mogelijk behouden worden. Er is gestreefd om het verhard oppervlak te minimaliseren. Over de inrichting worden per zone de uitgangspunten gehanteerd die verwoord zijn in de Gebiedsvisie. Voor de bouwvoorschriften per zone wordt verwezen naar de Gebiedsvisie. Deze is toegevoegd aan de toelichting als Bijlage 1.

Zone 1 het monument met de Sylvahoeve en tuin

Uitgangspunten zijn:

  • De tuin van de Sylvahoeve te restaureren zoveel mogelijk volgens het oorspronkelijk concept op basis van tuinhistorisch onderzoek.
  • De toegangsweg zodanig inpassen dat het ontwerp van de tuin een ruimtelijke eenheid blijft vormen.
  • Bebouwing, erven, schuttingen en parkeren, is in deze zone niet mogelijk.

De Sylvahoeve zelf is gelegen buiten het plangebied en er zal als gevolg van voorliggend bestemmingsplan geen verandering van mogelijkheden optreden. De bestaande situatie zal in stand blijven.

De (verborgen) tuin is gelegen in de noordwestelijke punt van het plangebied gelegen. Met het inrichtingsplan voor de herontwikkeling is rekening gehouden met het herstel van de oorspronkelijke waarden van de tuin. Het herstel van de tuin in middels een voorwaardelijke verplichting in de bestemmingsregels geborgd. In voorliggend bestemmingsplan is met de (bos)bestemming en de dubbelbestemmingen rekening gehouden met bescherming van de landschaps- en natuurwaarden van dit deel van het plangebied. De regels van het bestemmingsplan staan een restauratie van de tuin toe.

Zone 2 het voormalig kantoorgebied

Uitgangspunten zijn:

  • Sfeer: informeel woongebied met groene uitstraling.
  • Woningtypen: appartementen en /of grondgebonden woningen.
  • Er is ook in dit gebied betekenisvol openbaar groen aanwezig.
  • Versterken relatie met de omgeving door o.a. zichtlijnen en langzaamverkeersroutes naar de Sylvalaan.
  • Aandacht voor privacy van omwonenden en geleidelijke overgang in hoogte van de nieuwbouw naar de omliggende bebouwing.
  • Gebouw(en) moeten zich voegen in een bosachtige omgeving. De architectuur en het materiaalgebruik zijn hierop afgestemd.
  • Ontsluiting van deze zone in principe via de Menthenbergseweg.
  • Parkeervoorzieningen landschappelijk inpassen. Bij voorkeur inpandig.
  • Erfafscheidingen moeten mee-ontworpen worden en in beeld aansluiten op de groene randen.

Bovengenoemde uitgangspunten zijn leidend geweest voor het inrichtingsplan. Centraal in het plangebied zijn twee kleinschalige appartementen voorzien met 7 respectievelijk 10 wooneenheden. In het bestemmingsplan zijn de bouwvlakken zo opgenomen dat de voorgenomen complexen precies passen. Hierbij is ook de maximale bouwhoogte afgestemd op de visie en de gewenste complexen.

In overleg met de gemeente Arnhem is besloten het plangebied niet via de Menthenbergseweg maar via de hoofdrijbaan van de Kemperbergerweg te ontsluiten. Belangrijkste reden hier voor is dat een ontsluiting aan de westzijde te veel tot een aantasting van de aanwezige natuur- en landschapswaarden zou leiden. Het parkeren zal op maaiveld worden opgelost waarbij een goede landschappelijke inpassing, bijvoorbeeld door het toepassen van “groene parkeerkoffers” en halfverharding wordt nagestreefd. Het bestemmingsplan maakt een groene inpassing van de parkeervoorzieningen zowel binnen de bestemming ‘wonen’ als binnen verkeer ‘mogelijk’

Zone 3 het bosgebied

Uitgangspunten zijn:

  • Sfeer: boskarakter. Boskarakter moet ook in toekomst als zodanig beleefbaar blijven.
  • Waardevolle bomen handhaven
  • Slechts enkele woningen zijn mogelijk.
  • Gebouw(en) moeten zich voegen in een bosachtige omgeving. De architectuur en het materiaalgebruik zijn hierop afgestemd.
  • Maximale gebouwde footprint per woning circa 10 m x 10 m.
  • Bij voorkeur geen private tuinen. Erfafscheidingen die passen in het bosgebied, bij voorkeur natuurlijke erfafscheidingen.

Het voornemen gaat uit van wonen in een bosrijke omgeving. De aanwezige bomen en beplanting is verwaarloosd en onderhoud is noodzakelijk. Het plan voorziet in het terugbrengen van kwaliteit van het aanwezige groen. In het bestemmingsplan is voor deze delen van het plangebied de bestemming ‘bos’ opgenomen, waarbinnen het behoud, herstel en ontwikkeling het bestaande landschap- en natuurwaarden een prominente plaats in neemt.

De instandhouding van de natuurwaarden is in de ander bestemmingen door middel van de dubbelbestemming “Waarde-Landschap” geborgd.

Zone 4 Bospad en omgeving

Uitgangspunten zijn:

  • Versterken van de ruimtelijke samenhang met de bosstrook aan de noordzijde van landgoed de Menthenberg middels de aanplant van robuust bosplantsoen.
  • Een groene overgang tussen de woningen en het bospad realiseren.
  • Op een aantal plaatsen staan waardevolle bomen. Daar waar dit niet het geval is wordt de onderbegroeiing versterkt door de aanplant van (o.a. wintergroene) struiken.
  • Handhaven Sylvalaan als groene langzaamverkeersroute (half verhard pad).

De Sylvalaan wordt niet betrokken bij het herontwikkeling en zal in de bestaande vorm behouden blijven. Alleen het hek langs de Sylvalaan zal worden vervangen door een natuurlijke afscheiding die beter past in het landschap. Net als het noord-westelijk deel van het plangebied is de Sylvalaan en de directe omgeving er van in de bestemming ‘bos’ ondergebracht.

Zone 5

  • Behoudt zijn functie als afschermend groen.

Net als de Sylvalaan en de (geheime) tuin van de Sylvahoeve wordt in de zone tussen de woningen aan het Merkendal en de toekomstige woningen in het plangebied ingezet op behoud van de aanwezige landschappelijke- en natuurlijke waarden. De zone is daarom opgenomen binnen de bestemming ‘bos’.

6.3 Afwijkingen ten opzichte van de gebiedsvisie     

Zoals in voorgaande paragraaf beschreven is het inrichtingsplan een directe uitwerking van de gebiedvisie. Toch is het wenselijk of soms noodzakelijk gebleken om op enkele punten af te wijken van de in de gebiedsvisie genoemde uitgangspunten. Het gaat hierbij echter om beperkte afwijkingen die geen afbreuk doen aan de doelen van de gebiedsvisie.

In onderstaand overzichtskaartje staat aangegeven waar zich de punten bevinden waarop het bestemmingsplan afwijkt van de gebiedsvisie. Navolgende zullen de aanpassingen puntsgewijs worden aangegeven en wordt tevens benoemd waarom er gekozen is om af te wijken..

verplicht Figuur 21 Bouwvlak boszone

Om de markante boom met nummer 45 (zie tekeningen groenbalans) te kunnen sparen is de meest westelijke bosvilla wat naar achter op de kavel geschoven. De woning valt binnen het bebouwingsvlak, maar de bijbehorende berging valt hier buiten. Alle woningen moeten volgens de gebiedsvisie levensloopbestendig zijn. Om de grondgebonden woningen levensloopbestendig te maken, kan de berging worden omgebouwd tot slaapkamer met een badkamer. Hiervoor dient de berging aan de woning vast zitten. Om een markante boom te sparen en aan de eis van levensloopbestendigheid te voldoen is er voor gekozen om de berging buiten de bouwenvelop van de gebiedsvisie te plaatsen. Ter plaatse van de berging grenst het bouwperceel aan een diepe achtertuin zonder bebouwing. Hierdoor is er geen hinder voor omwonenden en is deze afwijking ten opzichte van de gebiedsvisie acceptabel.

  1. Belemmeringshoek vanuit Merkendal:

De gebiedsvisie hanteert een belemmeringshoek voor het appartementengebouw aan de zijde van de Merkendal. Vanaf een hoogte van 1,65 meter loopt met een hoek van 18 graden een lijn tot de maximale bouwhoogte van 12 meter. Daarnaast schrijft de gebiedsvisie voor dat de appartementen levensloopbestendig en tevens zo veel mogelijk zorggeschikt zijn. Om de appartementen geschikt te maken voor het bieden van zorg hebben beide appartementengebouwen de beschikking over een lift. Om ook de bovenste appartementen per lift bereikbaar te maken is het noodzakelijk om de liftschacht en het bijbehorende trappenhuis boven 3de bouwlaag uit te laten komen. Hiermee wordt dit deel van het gebouw hoger dan op basis van de in de visie genoemde formule van de belemmeringshoek wenselijk wordt geacht. Het gaat hierbij echter om een ondergeschikt bouwdeel. De hoofdmassa van het gebouw voldoet aan de voorwaarden uit de visie.

In het ontwerp van de appartementen is verder rekening gehouden met de wens van de bewoners aan de Merkendal om inkijk te beperken. De leefruimte en de balkons van de appartementen zijn naar de binnenplaats gericht. Aan de zijde van de Merkendal bevinden zich alleen slaapkamers en badkamers.

De belemmeringshoek wordt door de lift en het trappenhuis beperkt overschreden. Het gaat enkel om ondergeschikte bebouwing die geen gevolgen heeft voor inkijk in de achterliggende tuinen.

  1. Maximale goot- en bouwhoogte appartementen:

Voor de appartementen schrijft de gebiedsvisie een goothoogte voor van 10 meter en een maximale bouwhoogte van 12 meter. Het appartementengebouw met 4 lagen voldoet hier op delen niet aan. De gewenste maximale goothoogte van 10 meter wordt aan de achterkant en een deel van de zijkant van het gebouw gerespecteerd. Echter aan de voorkant en een deel van de zijkant is een hogere goothoogte gewenst in verband met aanwezige buitenruimtes/balkons. Aan de zijden van het gebouw die grenzen aan omwonenden wordt de maximale goothoogte gerespecteerd. Aan de zijde van het centrale plein is een hogere goothoogte gewenst, omdat dit anders een beperkt woongenot voor de bewoners oplevert. Verder is de bouwhoogte van het 4 laags appartement met en hoogte van 12,70 meter boven peil, iets hoger dat de bouwhoogte van 12 meter, zoals in de gebiedsvisie voorgeschreven. Vanwege de grote afstand tot aangrenzende bebouwing, leidt dit niet tot vermindering van woongenot van omwonenden.

  1. Maximale goothoogte 6 meter voor de woningen langs de Sylvalaan:

Voor de drie woningen aan het centrale plein, die aan de achterzijde grenzen aan de Sylvalaan, geldt op basis van de gebiedsvisie een maximale goothoogte van 6 meter. Aan de achterzijde en een deel van de zijkant voldoet het ontwerp grotendeels aan deze eis met een goothoogte van circa 6.5 meter (ter plaatse van 2 bouwlagen). Aan de voorzijde is het gebouw echter opgebouwd uit 3 lagen met een plat dak om aan te sluiten bij de vormgeving van de appartementen aan het centrale plein. Hierdoor is ter hoogte van de 3 bouwlagen een goothoogte van circa 9,5 meter gewenst. De voorzijde van het gebouw is vanuit de bestaande woningen in de omgeving niet zichtbaar. Deze afwijking leidt niet tot een vermindering van het woongenot van omwonenden.

  1. Peilhoogte rond het appartementsgebouw Merkendal:

Volgens de gebiedsvisie ligt het peil om de belemmeringshoek te bepalen op 54,75 meter. Uit de digitale inmeting van de locatie blijkt dat de peilhoogtes uit de gebiedsvisie niet overeenkomen met de inmeting van het terrein in de huidige situatie. Zo ligt het werkelijke peil aan de zijde van de Merkendal op peil 55,20 in plaats van de 54,75 meter. In het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de werkelijke peilhoogtes op basis van de digitale inmeting.



Geconcludeerd kan worden dat met het voornemen zoveel is mogelijk aangesloten bij de uitgangspunten uit de gebiedsvisie. Het plan is in lijn met de gedachte van de visie om een herontwikkeling van een kleinschalige woonwijk met beperkte bouwhoogte mogelijk te maken. Slecht op een beperkt aantal onderdelen wijkt het voornemen af. De afwijken zijn zoveel mogelijk beperkt gehouden en zijn afgestemd op de basis uitgangspunten van de gebiedsvisie. Daarnaast zijn de afwijkingen zo gekozen dat de effecten op het woongenot van omwonenden minimaal is.

Hoofdstuk 7 Planbeschrijving en -verantwoording     

7.1 Inleiding     

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan: de verbeelding (plankaart) en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.

7.2 Opzet van de regels     

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) is verplicht.

De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende plankaart waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze plankaart kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De plankaart en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
  2. Bestemmingsregels;
  3. Algemene regels (o.a. afwijkingen);
  4. Overgangs- en slotregels.

7.2.1 Inleidende regels     

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  1. Artikel 1 Begrippen

    In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen.
  2. Artikel 2 Wijze van meten

    Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

Op de plankaart zijn bouwhoogten en soms bebouwingspercentages aangegeven. Als er geen percentages zijn aangegeven, mag het hele bouwvlak worden bebouwd. De aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen.

7.2.2 Bestemmingsregels     

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de plankaart is de bestemming aangegeven.

Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in o.a.:

  1. Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan (wonen, bedrijvigheid etc.);
  2. Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage etc.);
  3. Afwijken van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels;
  4. Verboden gebruik: welke vormen van gebruik zijn uitgesloten.

In paragraaf 7.3 worden de verschillende bestemmingen toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen. Daarnaast wordt, indien gekozen wordt af te wijken van de bestemming uit het geldende bestemmingsplan, aangeven waarom daarvoor is gekozen.

7.2.3 Algemene regels     

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  1. Anti-dubbeltelregel

    Deze regel bepaalt dat er niet twee keer voor eenzelfde locatie een bouwplan kan worden ingediend.
  2. Algemene bouwregels

    Hierin zijn de algemene bouwregels opgenomen zoals de verplichting tot het bouwen binnen het bouwvlak en de uitleg van het bebouwingspercentage.
  3. Algemene gebruiksregels

    In dit artikel zijn algemene regels met betrekking tot het gebruik van de gronden en opstallen in het plangebied opgenomen. Hierin is aangegeven welke functies in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan.
  4. Algemene afwijkingsregels

    In dit artikel worden de voorwaarden beschreven waaronder kan worden afgeweken van een bestemmingsregel. Deze afwijkingen kunnen worden toegepast op alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De afwijkingen die uitsluitend gelden voor een bepaalde bestemming zijn in het betreffende artikel van die bestemming opgenomen.

7.2.4 Overgangs- en slotbepalingen     

In hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.

7.3 Verantwoording van de regels     

7.3.1 Algemeen     

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk worden gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. De bestaande situatie is hierbij het uitgangspunt.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. Deze situatie kan gaandeweg de planperiode wijzigen, bijvoorbeeld door veranderd stedenbouwkundig inzicht, functiewijziging veranderingen in gebruik. Ook ruimtelijke ontwikkelingen en vernieuwing van o.a. ruimtelijk, economisch, verkeerskundig en milieubeleid dragen bij aan de veroudering van geldende bestemmingsplannen.

Om recht te doen aan een goede ruimtelijke ordening binnen het plangebied wordt daarom aangegeven in welke situaties de bestemming wordt gekozen gelijk aan de oude bestemming (na strijdige situatie te hebben gewraakt) en in welke situaties een nieuwe bestemming wordt gegeven (positief bestemmen), waarmee de strijdige situatie wordt gelegaliseerd. Daarnaast wordt, indien van toepassing, aangegeven wanneer een strijdige situatie onder het overgangsrecht wordt gebracht.

In deze paragraaf worden de keuzes die zijn gemaakt nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

7.3.2 Afzonderlijke bestemmingen     

In de volgende subparagrafen worden de afzonderlijke bestemmingen die voorkomen in het bestemmingsplan besproken. Er kan worden gekozen om bepaalde bestemmingen in één subparagraaf te behandelen zoals Groen en Groen - Landschap en park en de Verkeersbestemmingen.

Per bestemming wordt ingegaan op:

  • welke gronden zijn zo bestemd;
  • wat houdt de bestemming in;
  • eventuele aanduidingen of andere bijzonderheden;
  • vergelijking vigerend bestemmingsplan zowel qua functie als qua bebouwing;

7.3.3 Bos     

In het plangebied is een aanzienlijke hoeveelheid, veelal verwaarloosd, groen aanwezig. Voor het grootste deel zijn deze gronden delen van het plangebied teruggebracht in de bestemming ‘bos’. Binnen de bosbestemming zijn de behoudenswaardige groenelementen in het plangebied opgenomen. Het behoud van de aanwezige natuur- en landschapswaarde is in deze zone dan ook een belangrijk doel. Binnen de bestemming mag daarom ook niet worden gebouwd. Een uitzondering is gemaakt voor het aanleggen van grondkerende voorzieningen. Door de aanwezige hoogte verschillen in het plangebied kan het wenselijk zijn verschillende maaiveldhoogtes te overbruggen. De aanleg van deze voorzieningen zijn daarom tot maximaal 1 meter bij recht toegestaan.

Daarnaast is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om terreinafscheidingen en andere voorzieningen te realiseren mist deze zich verhouden met de bestemming.

Tenslotte is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen voor het uitvoeren van werken die mogelijkerwijs van invloed kunnen zijn op het hoofddoel van de bestemming. Hierbij moet gedacht worden aan het wijzigen houtopstanden, het vergraven van de bodem en het aanleggen van parkeervoorzieningen.

7.3.4 Groen     

Het openbare groen centraal in het wijkje is bestemd als 'Groen' (artikel 4). Binnen deze bestemming is het toegestaan om groen in de breedste zin (grasvelden, struiken, speelvelden) aan te leggen en in stand te houden. Daarnaast zijn de belangrijkste waterlopen en waterpartijen opgenomen in deze bestemming. Het aanleggen van voetpaden, fietspaden en voorzieningen voor bestemmingsverkeer zijn eveneens toegestaan. Wegen voor doorgaand autoverkeer en parkeren is niet toegestaan. Bij snippergroen wordt afhankelijk van de locatie gekozen voor de groenbestemming of de bestemming Verkeer-verblijfsgebied. Dit hangt af van de grootte van de groenzone en de ligging. Een deel van de groenstroken zijn derhalve gelegen in de bestemming ‘Verkeer-verblijfsgebied’.

Bebouwing binnen de groenbestemming is uitsluitend toegestaan indien dit binnen de bestemming past zoals speeltoestellen en verlichting met een maximumbouwhoogte van 4 meter.

7.3.5 Groen – Landschap en park     

De historische tuin ten noorden van de Sylvahoeve heeft een belangrijke cultuurhistorische, landschappelijke en ecologische functie. De tuin en directe omgeving is daarom bestemd als 'Groen-Landschap en park'. Ter bescherming van de aanwezige waarden is een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is gekoppeld. Dat betekent dat binnen de bestemming een omgevingsvergunning noodzakelijk is om bepaalde werkzaamheden uit te voeren zoals het aanleggen van verharding en het kappen van bomen.

Binnen de bestemming 'Groen-Landschap en park' is geen bebouwing toegestaan.

7.3.6 Verkeer - Verblijfsgebied     

De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' geldt voor woonerven, woonstraten, parkeerplaatsen, voet- en fietspaden, speelplaatsen en buurtgroen. Dit zijn dus voornamelijk wijken (30 km/uur zones) waar de verblijfsfunctie belangrijker is dan de verkeersfunctie. De inrichting van de wegen is hierop afgestemd.

7.3.7 Wonen     

Alle woningen in het plangebied zijn bestemd als 'Wonen' (artikel 6). Binnen deze bestemming passen verscheidene woonvormen. In verband met het specifieke karakter van de wijk is er onderscheid gemaakt tussen vrijstaande, twee-onder-eenkapwoningen en gestapelde woningen. Bijzondere woonvormen, niet specifiek gericht op therapeutische behandeling, passen ook binnen deze bestemming. In de bestemming 'Wonen' zijn woonwagens en woonschepen niet inbegrepen.

Binnen de bestemming 'Wonen' zijn in principe beroepsmatige activiteiten toegestaan. Om hinder voor de directe omgeving te voorkomen is hieraan wel een aantal voorwaarden verbonden. In de eerste plaats mag slechts een gedeelte van de woning, inclusief de bijgebouwen (maximaal 1/3 van de totale vloeroppervlakte van de woning) worden gebruikt als praktijkruimte door de bewoner. Is er meer dan 1/3 van de woning in gebruik voor het uitoefenen van een beroep, dan is er geen sprake meer van een 'beroep aan huis' en derhalve strijd met het bestemmingsplan. Voorts mag door dit gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat (bijvoorbeeld beperkte reclamemogelijkheden) noch een onevenredige parkeerdruk ontstaan. Tot slot zijn er vormen van beroepsuitoefening expliciet uitgezonderd, omdat ze te veel overlast voor de omgeving veroorzaken (detailhandel, prostitutie, horeca-activiteiten en beroepen die milieuoverlast veroorzaken).

Binnen de bestemming 'wonen' zijn twee zones te onderscheiden: de bouwzone, c.q het bouwvlak en de onbebouwbare zone. Het bouwvlak omvat het eigenlijke woongebouw met, daar waar mogelijk en gewenst, uitbreidingsmogelijkheden. Deze gehele zone mag worden bebouwd in de aangegeven bouwhoogte, mits aan andere vereisten (bijvoorbeeld welstand) is voldaan. De onbebouwbare zone is bedoeld voor tuinen, buurtgroen, speelplekken, woonstraten, trottoirs en parkeerplaatsen ten behoeve van de woonfunctie.

Ten aanzien van de goot- en bouwhoogte voor appartementencomplex nabij de Merkendal is een specifieke bouwaanduiding opgenomen. In de zone is de goot- en bouwhoogte gekoppeld aan de afstand ten opzichte van de achterste bouwgrens, c.q. de grens van het bouwvlak die het dichtst bij de Merkendal is gelegen. Conform de in de gebiedsvisie genoemde belemmeringshoek mag de bouwhoogte (y) vanaf de achterste bouwgrens met een hellingshoek van 18 graden toenemen naar mate de afstand (x) tot de Merkendaal toeneemt tot een maximum van 10 meter.

verplicht Figuur 22 Schematische weergave regeling belemmeringshoek en bouwhoogte (in groen voorbeelden van maximale bouwhoogten)

Voor een groot deel van de onbebouwbare zone geldt een bouwaanduiding 'bijgebouwen'. Dit betekent dat hier in afwijking van het bepaalde in artikel 6.2 hier buiten het bouwvlak mag worden gebouwd. Deze gronden met deze aanduiding zijn bedoeld voor garages, schuren en beperkte uitbreidingen aan het woonhuis, zoals serres, aanbouwen en slaapkamers op de begane grond. De maximale bouwhoogte van de bijgebouwen is 3 meter, exclusief kap. De maximale bouwhoogte voor uitbreidingen aan het woonhuis is gelijk aan de hoogte van de begane-grondbouwlaag.

Aan de bestemming ‘wonen’ is een voorwaardelijke verplichting gekoppeld die het verplicht stelt om de historische tuin ten noorden van de Sylvahoeve, ook wel de “geheime tuin”, uiterlijk binnen een jaar na ingebruikname van de woningen, te herstellen en in stand te houden. Op deze wijze is invulling gegeven aan de verplichte koppeling tussen de herontwikkeling van de RIN-locatie en het herstel van de “geheime tuin” zoals opgenomen in de gebiedsvisie.

7.4 Handhaving     

Bestemmingsplannen zijn bindend voor overheid en burger. Enerzijds kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen (optreden tegen strijdig gebruik en/of bebouwing). Anderzijds vormt het bestemmingsplan ook het juridisch kader voor de burger waar deze uit af kan leiden wat zijn eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn van zijn buren en directe omgeving. Het bestemmingsplan geeft immers de gewenste planologische situatie voor het betreffende gebied binnen de planperiode aan.

In de nota “beleidsuitgangspunten handhaving bestemmingsplannen” zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:

  • stringent beleid: als uitgangspunt geldt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt;
  • géén stilzwijgend gedogen;
  • gewenste maar illegale ontwikkelingen zo mogelijk vooraf maar in ieder geval zo snel mogelijk legaliseren;
  • gedogen van illegale gevallen alleen in uitzonderlijke gevallen, bij voorkeur alleen tijdelijk en met redenen omkleed.

Deze beleidsuitgangspunten zijn geëvalueerd in de nota "Handhavingsplan Fysieke Leefomgeving 2011-2014". De destijds geformuleerde uitgangspunten pretenderen dat alle overtredingen worden opgespoord en aangepakt. Deze ambitie blijkt met de beschikbare menskracht te ambitieus en daarom is in de nieuwe nota een prioriteitsstelling opgenomen waarin wordt aangegeven aan welke handhavingsonderwerpen op het gebied van bouwregelgeving en de gebouwde omgeving de komende periode met name aandacht wordt besteed. Dit houdt in dat het uitgangspunt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt afhankelijk wordt van de prioriteitsstelling uit het Handhavingsplan. De prioriteitsstelling is ondermeer afhankelijk van het type overtreding en het type gebied (beschermd stadsgezicht, buitengebied, industrieterrein enz.) waar de overtreding wordt geconstateerd en zal op basis van politieke realiteit per looptijd van het Handhavingsplan worden geactualiseerd.

De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een inventarisatie van het feitelijke gebruik en de bestaande bebouwing zo kort mogelijk voor respectievelijk het in ontwerp ter visie leggen van casu quo het in werking van een bestemmingsplan. Als vervolg op deze inventarisatie zullen de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen en gevolgde afwijkingsprocedures worden geregistreerd.

Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. In de regels is daartoe de zogenaamde strafbepaling opgenomen, waarin overtredingen van de regels worden aangemerkt als een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a, aanhef en lid 2 van de Wet op de Economische Delicten. De bijbehorende strafmaat is hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de vierde categorie (maximaal € 19.500). Bij ernstige overtredingen zal handhaving ook via de strafrechtelijke weg plaatsvinden. De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijke traject zal gelijktijdig worden ingezet.

7.5 Economische uitvoerbaarheid     

De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer en voor hen is deze ontwikkeling ook financieel uitvoerbaar.

De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De gemeentelijke kosten moeten anderszins verzekerd zijn. Er worden geen leges in rekening gebracht maar er is een anterieure overeenkomst afgesloten waarin de gemeentelijke kosten zijn meegenomen. Voor wat betreft planschade heeft de gemeente met initiatiefnemer een planschadeverhaalsovereenkomst afgesloten welke onderdeel uit maakt van de anterieure overeenkomst. Hiermee zijn de kosten anderszins verzekerd en is er geen exploitatieplan noodzakelijk.

De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De gemeentelijke kosten zijn anderszins verzekerd. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.

Hoofdstuk 8 Procedure     

8.1 Vooroverleg     

Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.

8.1.1 Artikel 3.1.1 Bro overleg     

In het kader van de overlegverplichting ex artikel 3.1.1 Bro dient een bestemmingsplan, in het kader van het vooroverleg te worden voorgelegd aan betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke mogelijk in het plan in het geding zijn.

Het bestemmingsplan is voorgelegd aan de provincie Gelderland en het Waterschap Rijn en IJssel.

De provincie Gelderland heeft aangegeven het plan niet te hoeven beoordelen. Hiermee is aangegeven dat zij akkoord is met het plan.

Tevens is een reactie van het Waterschap Rijn en IJssel ontvangen. Het waterschap heeft na beoordeling van het ingediende conceptbestemmingsplan geen op- of aanmerkingen op de waterparagraaf. Het waterschap acht de relevante thema’s voldoende uitgewerkt.

8.1.2 Terinzagelegging (ontwerpbestemmingsplan)     

Het ontwerpbestemmingsplan heeft conform artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening met ingang van donderdag 17 mei 2018 gedurende een termijn van 6 weken ter inzage gelegen. Tijdens de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan zijn 4 zienswijzen ingediend waarvan twee zienswijzen door meerdere mensen zijn ondertekend. De zienswijzen geven aanleiding om voor te stellen het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen. In het dictum van het raadsbesluit zijn de voorgestelde wijzigingen opgenomen. In het zienswijzenrapport (bijlage 1 bij het raadsvoorstel) is de samenvatting van de zienswijzen opgenomen met de gemeentelijke reactie.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan:     

Het bestemmingsplan RIN-locatiemet identificatienummer NL.IMRO.0202.769-0301 van de gemeente Arnhem.

1.2 Bestemmingsplan     

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 Aanduiding     

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens     

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Aaneengebouwde woning     

Een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van minimaal drie woningen waarvan de hoofdmassa aan elkaar gebouwd / verbonden is;

1.6 Achtergevel     

de gevel van het hoofdgebouw die (bij benadering) evenwijdig loop aan de voorgevel en die niet als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt. Voorgevel;

1.7 Achtergevelgrens     

De uiterste grens van het bouwvlak waarin de achtergevel gerealiseerd kan worden;

1.8 Administratief kantoor     

Een in beginsel niet voor het publiek openstaand kantoor.

1.9 Bebouwing     

Eén of meer gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.10 Bebouwingspercentage     

Een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage dat de grootte van een gedeelte van een bestemmingsvlak of gedeelte van een bouwvlak aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.11 Bed and breakfast     

Overnachtingsaccomodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een kortdurend verblijf met het serveren van een ontbijt in een woning, gedreven door de bewoner van die woning.

1.12 Bedrijf     

Een onderneming of gedeelte van een onderneming, die een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en is gericht op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten, hieronder begrepen ondernemingen of gedeelten van ondernemingen, die door of vanwege de overheid worden geleid.

1.13 Beroep aan huis     

Een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ontwerptechnisch, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen beroep of bedrijf dat in een woning wordt uitgeoefend.

1.14 Bestemmingsvlak     

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming

1.15 Bestemmingsgrens     

De grens van een bestemmingsvlak.

1.16 Bijbehorend bouwwerk     

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aan gebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.17 Bijzondere woonvorm     

Een woonvorm waar bewoners nagenoeg zelfstandig wonen met (voorzieningen voor) verzorging en begeleiding (ook 24-uurs begeleiding) en daar niet verblijven met het doel om therapeutisch behandeld te worden.

1.18 Bouwen     

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.19 Bouwgrens     

De grens van een bouwvlak.

1.20 Bouwlaag     

Een geheel van voor personen toegankelijke ruimten, waarbinnen de vloerhoogte niet meer dan 1,20 meter varieert, met uitsluiting van onderbouw en zolder of vliering casu quo kapruimte.

1.21 Bouwperceel     

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22 Bouwperceelgrens     

Een grens van een bouwperceelgrens.

1.23 Bouwvlak     

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.24 Bouwwerk     

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.25 Brutovloeroppervlak:     

De oppervlakte van een ruimte of een groep van ruimten, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingswanden, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimtes omhullen, waarbij de oppervlakte van delen van vloeren, waarboven de netto hoogte kleiner is dan 1,5 meter niet worden meegerekend.

1.26 Detailhandel     

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop, het verkopen of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; dienstverlening door een horecabedrijf en internetverkoop wordt hieronder niet begrepen.

1.27 Dienstverlenend bedrijf:     

Een bedrijf met een uitsluitend of in hoofdzaak dienstverlenende of verzorgende taak, al dan niet met een baliefunctie, zoals een uitzendbureau, kapsalon, kopieerservicebedrijf, een autorijschool en dergelijke. Detailhandel en garagebedrijven worden hieronder niet begrepen.

1.28 Dunning     

Velling welke uitsluitend is bedoeld als een verzorgingsmaatregel ter bevordering van de groei van de overblijvende bo(o)m(en), bos of houtopstand.

1.29 Gebouw     

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.30 Grondgebonden woning     

Een gebouw, dat een vrijstaande woning of meerdere aaneengebouwde, uitsluitend naast elkaar en niet boven elkaar gelegen, woningen omvat.

1.31 Horecabedrijf     

Een bedrijf of instelling gericht op het verstrekken van logies, van maaltijden en spijzen of van dranken, alsmede het exploiteren van zaalaccommodatie; detailhandel wordt hier niet onder begrepen.

1.32 Hoofdgebouw     

Eén of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.33 Internetverkoop     

Detailhandel zonder showroom, waarvan de handel voornamelijk via internet en andere media verloopt.

1.34 Kantoor     

Een ruimte, of bij elkaar horende ruimten, die bestemd zijn om voornamelijk te worden gebruikt voor administratieve werkzaamheden of dienstverlening.

1.35 Normaal onderhoud, gebruik en beheer     

Gebruik gericht op het in zodanige conditie houden van objecten of de terreingesteldheid dat het voortbestaan van deze objecten of de terreingesteldheid op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt gehouden. Onder normaal onderhoud, gebruik en beheer wordt ook dunning van beplanting begrepen

1.36 Nutsbedrijven of voorzieningen van openbaar nut     

Bedrijven en/of voorzieningen die uitsluitend of in hoofdzaak zijn gericht op

  1. de levering van elektriciteit, gas, water en warmte;
  2. de verzorging van telecommunicatie;
  3. de inzameling, afvoer en verwerking van afvalstoffen;

1.37 Onderbouw     

Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meter boven peil is gelegen.

1.38 Peil     

  1. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg of pad grenst: de hoogte van die weg of dat pad ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. voor een ander bouwwerk: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw.
  4. voor zover als zodanig aangegeven in de bestemmingsregels: Normaal Amsterdams Peil (N.A.P.)

1.39 Openbare dienstverlening     

  1. openbaar bestuur en overheidsdiensten zoals een politiebureau, gemeentehuis, gerechtsgebouw, brandweerkazerne, bibliotheek en penitentiaire inrichting;
  2. uitvaartverzorging, crematoria en begraafplaatsen.

1.40 Overig bouwwerk     

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.41 Pand     

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig- constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.42 Prostitutie     

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.43 Prostitué(e)     

Degene, die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.44 Raamprostitutie     

Een vorm van prostitutie waarbij de werving van klanten geschiedt door een prostitué(e) die door houding, gebaren, kleding of anderszins, vanuit een vitrine de aandacht op zich vestigt en waarbij de seksuele handelingen in een voor het publiek besloten ruimte plaatsvinden.

1.45 Seksinrichting     

Een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte (hieronder wordt mede begrepen een voer- of vaartuig) waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van pornografische aard plaatsvinden.

Onder seksinrichtingen wordt in elk geval verstaan een (raam)prostitutiebedrijf, een seksclub, een privé-huis, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.46 Standplaats     

Een kavel, waarop nutsvoorzieningen aanwezig zijn, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen.

1.47 Straatmeubilair     

Onverminderd het bepaalde in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht wordt onder straatmeubilair voor de werking van dit bestemmingsplan mede verstaan: papier-, glas- en andere inzamelbakken, toegangsconstructies voor ondergrondse voorzieningen; kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame, alsmede abri's en kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen.

1.48 Thuisprostitutie     

Vorm van prostitutie waarbij de seksuele dienstverlening plaatsvindt op het woonadres van de prostituté(e) en waarbij ook alleen door deze prostitué(e) op dit adres gewerkt wordt als prostitué(e).

1.49 Twee-aaneen gebouwde woning:     

een woning, waarbij één zijgevel van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelsgrens wordt gebouwd en samenvalt met een ander hoofdgebouw.

1.50 Vestigingsbeleid     

Het beleid neergelegd in de nota 'van Rood naar Groen' (vastgesteld 26 juni 2000).

1.51 Voorgevel     

de voorste gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, ligging aan de weg, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.52 Werken, werkzaamheden van geringe omvang     

Werken of werkzaamheden die geen wezenlijke verandering van de terreingesteldheid of van een inrichting tot gevolg hebben.

1.53 Werkplek     

Een plaats, waar één prostitué(e) zijn of haar werk verricht.

1.54 Wijk     

Wijk, zoals gehanteerd wordt in de indeling van het Centraal Bureau voor de Statistiek.

1.55 Wonen     

Voor de werking van dit bestemmingsplan wordt onder wonen mede geval begrepen bijzondere woonvormen en bed and breakfast met ten hoogste vier slaapplaatsen;

1.56 Woning     

Een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één huishouding, een bijzondere woonvorm of een kamerverhuurbedrijf.

1.57 Woonwagen     

Voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten

2.1 De goothoogte van een bouwwerk     

Vanaf het ter plaatse geldende NAP peil, zoals opgenomen op de kaart in Bijlage 1 bij deze regels, tot aan de bovenkant van de bovenste goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.2 De inhoud van een bouwwerk     

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.3 De bouwhoogte van een bouwwerk     

Vanaf het ter plaatse geldende NAP peil, zoals opgenomen op de kaart in bijlage 1 bij deze regels, tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 De oppervlakte van een bouwwerk     

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Bos     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Bos aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. behoud, herstel en ontwikkeling van het bos voor natuur en landschap;
  2. het behoud of herstel van de op deze gronden voorkomende, dan wel daaraan eigen natuurwaarden, ecologische waarden, landschappelijke waarden en cultuurhistorische waarden;
  3. parkeervoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van verkeer – 1' in de vorm van halfverharding;
  4. achterpaden van woningen direct grenzend aan de woonbestemming met een maximum breedte van 2 meter;
  5. waterinfiltratievoorzieningen;

3.2 Bouwregels     

Op de in lid 1 van dit artikel genoemde gronden mag niet worden gebouwd, met dien verstande dat bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van grondkerende voorzieningen met een maximale hoogte van 1 meter zijn toegestaan.

3.3 Specifieke gebruiksregels     

3.3.1 Strijdig gebruik     

Onder gebruik van de gronden in strijd met de bestemming, wordt in ieder geval begrepen gebruik van gronden:

  1. als standplaats voor onderkomens en stacaravans of voor enige andere vorm van kamperen;
  2. voor het aanbrengen van afbeeldingen of tekens voor commerciële doeleinden;
  3. voor het opstellen, opslaan, lozen c.q. storten, al dan niet ten verkoop, van onbruikbare dan wel aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, materialen, stoffen, producten, voer- of vaartuigen of machines.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

3.4.1 Verboden     

Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  1. Het vellen, rooien of beschadigen van houtgewassen;
  2. Het aanleggen of aanbrengen van leidingen, constructies, installaties of apparatuur;
  3. Het afgraven van de bodem;
  4. Het verbreden of (half)verharden van wegen, paden en parkeerplaatsen e.d.;
  5. Het aanbrengen van recreatievoorzieningen;
  6. Het bebossen van de gronden;
  7. Het graven, dichten, verdiepen of verbreden van sloten, greppels, beken etc.;
  8. Het aanleggen van reservoirs;
  9. Het aanleggen van ruitervoorzieningen, hindernissen etc.;
  10. Het aanbrengen van rasters;
  11. Het ophogen, egaliseren of ontginnen van de bodem, waaronder tevens wordt verstaan het aanleggen van wegen t.b.v. bestemmingsverkeer.
3.4.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningsplicht     

Het in lid 3.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden:

  1. die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn;
  2. die van geringe omvang zijn, dan wel het normale onderhoud betreffen.
3.4.3 Toelaatbaarheid van werken en werkzaamheden     

Werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:

  1. deze verband houden met de doeleinden, die aan het desbetreffende bestemming zijn toegekend, en;
  2. hierdoor dan wel door daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke, cultuurhistorische, natuur- en monumentale waarden en kwaliteiten niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

Artikel 4 Groen     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;
  2. watergangen, waterpartijen, waterinfiltratievoorzieningen en andere voorzieningen voor de waterhuishouding;
  3. halfverharding ten behoeve van de verkeersfunctie, uitsluitend in aansluiting op de bestemming ‘verkeer’ en met een maximale breedte van 1 meter;
  4. fiets- en wandelpaden, straatmeubilair en speelvoorzieningen;
  5. nutsvoorzieningen

4.2 Bouwregels     

Op deze gronden mogen uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Met dien verstande dat:

  1. de bouwhoogte van beeldende kunst maximaal 3 m¹ bedraagt;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 5 m¹ bedraagt.

Artikel 5 Groen - Landschap en park     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Groen - Landschap en park aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. park- en groenvoorzieningen;
  2. vormen van extensieve recreatie, welke niet strijdig zijn met het behoud of herstel van de onder b. genoemde waarden;
  3. onverharde of halfverharde fiets- en wandelpaden, met dien verstande dat slechts één fietspad is toegestaan en de breedte van dit fietspad niet meer bedraagt dan 2 meter;.
  4. watergangen, waterpartijen, waterinfiltratievoorzieningen en andere voorzieningen voor de waterhuishouding;
  5. het behoud of herstel van de op deze gronden voorkomende dan wel daaraan eigen landschappelijke-, cultuurhistorische, ecologische- en natuurwaarden.

5.2 Bouwregels     

Op deze gronden mag niet worden gebouwd.

5.3 Specifieke gebruiksregels     

  1. Onder gebruik van de gronden in strijd met de bestemming, wordt in ieder geval begrepen gebruik van gronden:
    1. als standplaats voor onderkomens en stacaravans of voor enige andere vorm van kamperen;
    2. voor het aanbrengen van afbeeldingen of tekens voor commerciële doeleinden;
    3. voor het opstellen, opslaan, lozen c.q. storten, al dan niet ten verkoop, van onbruikbare dan wel aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, materialen, stoffen, producten, voer- of vaartuigen of machines.
  2. De in dit lid onder a. genoemde gebruiksvormen zijn niet verboden, indien en voorzover deze onlosmakelijk verbonden zijn met werken en werkzaamheden, waarvoor een omgevingsvergunning is verleend

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

5.4.1 Verboden     

Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het vellen, rooien en beschadigen van houtgewassen;
  2. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse leidingen, constructies, installaties of andere apparatuur;
  3. het aanleggen of aanbrengen van beschoeiingen en puinstortingen;
  4. het graven, dichten, verdiepen of verbreden van greppels, sloten, vijvers, beken en andere watergangen;
  5. het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  6. het ophogen van gronden;
  7. het aanleggen, verbreden of verharden van voet- en rijwielpaden;
  8. Het aanbrengen van oppervlakte verharding groter dan 25 m2;
5.4.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningsplicht     

Het in lid 5.4.1. vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

  1. werken of werkzaamheden ter realisering van de bestemming, zoals aangegeven in lid 5.1;
  2. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn;
  3. werken of werkzaamheden die van geringe omvang zijn, dan wel het normale onderhoud betreffen.
5.4.3 Toelaatbaarheid van werken en werkzaamheden     

Werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 5.4.1. zijn slechts toelaatbaar, indien:

  1. deze verband houden met de doeleinden, die aan de desbetreffende bestemming zijn toegekend;
  2. hierdoor dan wel door daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke-, cultuurhistorische- en natuurwaarden en kwaliteiten van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;

Artikel 6 Wonen     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het wonen, hieronder niet begrepen bewoning van woonwagens of woonschepen;

    en daaraan ondergeschikt voor:
  2. groen- en speelvoorzieningen;
  3. inritten, parkeervoorzieningen en andere voorzieningen ten behoeve van het verkeer behorende bij het wonen;
  4. Nutsvoorzieningen;
  5. watergangen, waterpartijen, waterinfiltratievoorzieningen en andere voorzieningen voor de waterhuishouding.

6.2 Bouwregels     

  1. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gerealiseerd;
  2. Ter plaatse van de aanduiding ‘twee-aaneen’ zijn uitsluitend grondgebonden twee-aaneengebouwde woningen toegestaan;
  3. Ter plaatse van de aanduiding ‘vrijstaand’, zijn uitsluitend grondgebonden vrijstaande woningen toegestaan;
  4. Ter plaatse van de aanduiding ‘gestapeld’, zijn uitsluitend gestapelde woningen toegestaan, met dien verstand dat het aantal woningen binnen het bouwvlak niet meer mag bedragen dan het aantal dan op de verbeelding is aangeven;
  5. Op de in lid 1 van dit artikel bedoelde gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven maximumbouwhoogten en maximumgoothoogten en het bepaalde onder b., uitsluitend de in de gegeven bestemming passende hoofdbebouwing, bijbehorende bouwwerken en andere binnen de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd.
  6. In afwijking van het gesteld onder e. bedragen de maximumbouwhoogten en maximumgoothoogte, ter plaatse van de ‘specifieke bouwaanduiding – 1’, op 0 m van de achtergevelgrens maximaal de op de verbeelding opgenomen hoogten, met dien verstande dat deze onder een hoek 18 graden mogen oplopen tot maximaal 10 m op 10,5 m uit de achtergevelgrens;
  7. Op de in lid 1 van dit artikel bedoelde gronden, ter plaatse van de bouwaanduiding 'bijgebouwen' (analoog: 'bg') mogen:
    1. bijbehorende bouwwerken worden gebouwd, voor zover het betreft:
      1. uitbreiding van de de hoofdbebouwing, tot een maximumbouwhoogte gelijk aan de hoogte van de begane-grondbouwlaag van de hoofdbebouwing, vermeerderd met maximaal 40 centimeter ten behoeve van isolatie of afschot;
      2. andere bijbehorende bouwwerken, met een maximumbouwhoogte gelijk aan de goothoogte van het hoofdgebouw, waarbij de goothoogte van vrijstaande bouwwerken niet meer mag bedragen dan de hoogte van de begane-grondbouwlaag van de hoofdbebouwing.
    2. bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd, passend binnen de bestemming, met een maximumbouwhoogte van 3 meter;

waarbij de oppervlakte van het totaal van deze bebouwing per bouwperceel de in onderstaand schema opgenomen maten niet overschrijdt.

oppervlakte gebied met de aanduiding 'bijgebouwen' per bouwperceel maximale oppervlakte bouwwerken
< 90 m2 50% van de oppervlakte van het gebied met de aanduiding 'bijgebouwen' per bouwperceel met een minimum van 20 m2
90-150 m2 45 m2
150-300 m2 55 m2
300-500 m2 65 m2
500-1000 m2 75 m2

6.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het in lid 6.2 onder g. opgenomen schema ten behoeve van een verhoging van de maximale grootte van bouwwerken voor percelen waarbij de bebouwbare zone groter is dan 1000 m2 met maximaal 25 m2 mits:

  1. dit vanuit stedenbouwkundig en landschappelijk oogpunt niet op bezwaren stuit en
  2. de belangen van omwonenden met betrekking tot privacy, uitzicht en bezonning niet worden geschaad.

6.4 Specifieke gebruiksregels     

6.4.1 Voorwaardelijke verplichting     
  1. Het gebruik van het gronden en gebouwen ten behoeve van in artikel 6 lid 1 genoemde doeleinden is niet toegestaan zonder het herstel en instandhouding van de “geheime tuin” binnen de bestemming 'Groen-Landschap en park' teneinde te komen tot een voldoende herstel van de cultuurhistorische waarde van de “geheime tuin”, conform het in Bijlage 2 van deze regels opgenomen herstelplan;
  2. In afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden overeenkomstig de in artikel 6 lid 1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen één jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan uitvoering is gegeven aan het genoemde onder a;
6.4.2 Strijdig gebruik     
  1. Onder gebruik van de gronden en opstallen in strijd met de bestemming wordt in elk geval begrepen gebruik als beroeps- of bedrijfsmatige werk- of opslagruimte;
  2. Het bepaalde in lid 6.4 onder a. is niet van toepassing op het gedeelte van een woning in gebruik ten behoeve van beroep aan huis, hieronder mede begrepen bed and breakfast, door de bewoner, mits dit gedeelte niet meer bedraagt dan 1/3 van de vloeroppervlakte van de woning. Voorts mag door dit gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse, noch een onevenredige parkeerdruk ontstaan en mag het geen detailhandel (internetverkoop hiervan uitgezonderd), prostitutie of horeca betreffen.

Artikel 7 Verkeer - Verblijfsgebied     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De als Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. (woon)straten, buurtwegen, pleinen en trottoirs met een inrichting hoofdzakelijk gericht op bestemmingsverkeer en verblijfsfuncties;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. groen- en watervoorzieningen;
  4. wandelgebieden en speelgelegenheden;
  5. terrassen;
  6. nutsvoorzieningen;
  7. onderdoorgangen, alsmede toegangen tot ondergrondse voorzieningen ten behoeve vandirect aangrenzende bestemmingen.

7.2 Bouwregels     

  1. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemmingen worden gebouwd
  2. De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals entrees tot parkeergarages en straatmeubilair mag ten hoogste 5 meter bedragen.

Artikel 8 Waarde - Geomorfologie     

8.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor "Waarde - Geomorfologie" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en instandhouding van de aanwezige leemlagen en de doorstroming van beken.

8.2 Bouwregels     

Het is verboden gebouwen en andere bouwwerken te bouwen dieper dan 1,5 m beneden maaiveld.

8.3 Afwijken van de bouwregels     

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.2 indien:

  1. met onderzoek kan worden aangetoond dat in de bodem geen leemlagen aanwezig zijn met een relevante waterremmende werking;
  2. is aangetoond dat door de werkzaamheden de waterremmende werking van de leemlagen niet geschaad zal worden;
  3. afdichting van de betreffende leemlagen na de bouw volledig is gegarandeerd;
  4. naar het oordeel van het bevoegd gezag andere belangen het belang van de bescherming van de leemlagen overstijgen.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

8.4.1 Verboden     

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het afgraven van gronden;
  2. het wijzigen van de grondwaterstand door drainage, grondwateronttrekking of andere wijze;
  3. het verrichten van boringen dieper dan 1,5 m beneden het maaiveld.
8.4.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningsplicht     

De in lid 8.4.1 vervatte verboden gelden niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden:

  1. die van geringe omvang zijn, dan wel het normale onderhoud en beheer betreffen;
  2. werken of werkzaamheden die op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning.
8.4.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden     

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 8.4.1.mag alleen worden verleend indien:

  1. met onderzoek kan worden aangetoond dat in de bodem geen leemlagen aanwezig zijn met een relevante waterremmende werking;
  2. is aangetoond dat door de werkzaamheden de waterremmende werking van de leemlagen niet geschaad zal worden;
  3. afdichting van de betreffende leemlagen na boring volledig is gegarandeerd;
  4. naar het oordeel van het bevoegd gezag andere belangen het belang van de bescherming van de leemlagen overstijgen.
8.4.4 Voorschriften     

Aan de omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden gebonden.

Artikel 9 Waarde - Landschap     

9.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Waarde - Landschap aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud, het herstel en de versterking van de op deze gronden voorkomende dan wel daaraan eigen landschappelijke waarden.

9.2 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van de situering van bouwwerken die mogen worden gebouwd op grond van de andere bestemming(en) nadere eisen stellen ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de aanwezige landschappelijke waarden.

9.3 Specifieke gebruiksregels     

Onder gebruik van de gronden en opstallen in strijd met de bestemming wordt in elk geval begrepen:

  1. het aanbrengen van recreatievoorzieningen, dan wel als standplaats voor onderkomens en stacaravans of voor enige andere vorm van kamperen;
  2. het aanbrengen van afbeeldingen of tekens voor commerciële doeleinden;
  3. het opslaan, lozen c.q. storten, als dan niet ten verkoop van onbruikbare dan wel aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, materialen, stoffen, producten, voer- of vaartuigen of machines;
  4. voor het racen en crossen met motorvoertuigen en bromfietsen.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

9.4.1 Verboden     

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewassen;
  2. het aanbrengen beplantingen;
  3. het aanbrengen van leidingen, constructies, installaties of apparatuur;
  4. het afgraven of verlagen van de bodem;
  5. het ophogen, egaliseren of ontginnen van de bodem, waaronder tevens wordt verstaan het het aanleggen van wegen t.b.v. bestemmingsverkeer;
  6. het gebruik van groeistoffen, stoorstoffen of kunstmest;
  7. het verbreden of verharden van voetpaden, rijwielpaden, ontsluitingswegen en parkeerplaatsen;
  8. het aanbrengen van recreatievoorzieningen;
  9. het graven, dichten, verdiepen of verbreden van sloten, greppels, beken en andere waterpartijen;
  10. aanleggen van reservoirs;
  11. grootschalig verwijderen van bosstrooisel of mos;
  12. aanbrengen van rasters.
9.4.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningsplicht     

De in lid 9.4.1. vervatte verboden gelden niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden:

  1. die van geringe omvang zijn, dan wel het normale onderhoud en beheer betreffen;
  2. welke op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn.
9.4.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden     

Werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 9.4.1. zijn slechts toelaatbaar, indien:

  1. deze verband houden met de doeleinden, die aan de desbetreffende bestemmingen zijn toegekend en;
  2. hierdoor dan wel door daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke waarden en kwaliteiten van de gronden onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene bouwregels     

11.1 Bebouwingspercentage     

  1. Indien in een bouwvlak geen bebouwingspercentage is aangegeven, mag dit vlak geheel worden bebouwd.
  2. Indien binnen een bestemmingsvlak een bouwvlak en een bebouwingspercentage zijn aangegeven is het bebouwingspercentage van toepassing op de gronden binnen het bouwvlak.
  3. Indien in een bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak slechts één bebouwingspercentage is aangegeven geldt dit percentage voor het gehele bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak.
  4. Indien in een bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak meerdere bebouwingspercentages zijn aangegeven, gelden deze percentages voor die delen van het bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak waarin ze zijn aangegeven.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels     

12.1 Strijdig gebruik     

Onder gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:

  1. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning ;
  2. het gebruik van de gronden ten behoeve van thuisprostitutie, raamprostitutie en seksinrichtingen.
  3. het gebruik van gronden of bouwwerken waarbij niet wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de in de geldende Arnhemse beleidsregels voor parkeren opgenomen normen.

12.2 Algemene afwijkingsregels     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de in deze regels opgenomen bebouwingsregels, voor zover betreffende het maximumoppervlak en de maximuminhoud, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in de regels vastgelegde maten;
  2. de verplichting tot het bouwen binnen het bouwvlak, mits:
    1. de overschrijding van het bouwvlak niet meer bedraagt dan twee meter, de bestemmingsgrens niet wordt overschreden en het de bouw betreft van erkers, luifels, balkons, keldergaten (koekoeken) of galerijen;
    2. het de bouw van volledig beneden peil gelegen bouwwerken betreft, mits:
      1. een diepte van 6 meter niet wordt overschreden;
      2. het maaiveld wordt afgewerkt op een wijze die past binnen de bestemming;
      3. geen onevenredige toename van de parkeerdruk plaatsvindt;
      4. de bestemmingsgrens niet wordt overschreden;
  3. de bestemmingsbepalingen voor het oprichten van:
    1. kunstobjecten en niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals transformatorstations, rioolgemalen, schakelhuisjes, telefooncellen voorzover met een inhoud groter dan 3 m3 , en haltes van vervoersdiensten, alle met een inhoud van maximaal 75 m3;
    2. sirenemasten met een hoogte van maximaal 18 meter;
    3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van (tele)communicatie:
      1. voorzover vrijstaand, met een hoogte van maximaal 20 meter;
      2. voorzover op of aan een ander bouwwerk te plaatsen, met een hoogte van maximaal 8 meter boven de aangegeven maximumbouwhoogte;
    4. geluidwerende voorzieningen voor zover deze noodzakelijk zijn ingevolge de bepalingen van de Wet geluidhinder.
  4. het bepaalde in artikel 12, lid 1 voor de vestiging van maximaal één seksinrichting per wijk onder voorwaarde dat:
    1. het geen raamprostitutie betreft;
    2. de aanvraag past binnen de ruimtelijk relevante aspecten van het vestigingsbeleid prostitutie;
    3. het aantal seksinrichtingen, niet zijnde raamprostitutiebedrijven, op het grondgebied van de gemeente Arnhem na het afwijken van de regels niet meer dan acht zal bedragen;
    4. er in de wijk nog geen seksinrichting is;
    5. de seksinrichting niet in een appartementengebouw wordt gevestigd;
    6. het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast;
    7. er geen onevenredige vergroting van de parkeerdruk ontstaat;
    8. de afstand tot de dichtstbijzijnde seksinrichting hemelsbreed tenminste 250 meter bedraagt;
    9. de inrichting niet meer dan acht werkplekken bevat.

Artikel 13 Overige regels     

13.1 Parkeren     

  1. Indien de omvang of bestemming van een gebouw of terrein daartoe aanleiding geeft, dient, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  2. De onder a. bedoelde ruimte voor het parkeren van personenauto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's.
  3. Aan het bepaalde onder a. wordt geacht te zijn voldaan indien de ruimte voor parkeren of stallen voldoet aan de in de Arnhemse beleidsregels voor parkeren daartoe opgenomen normen. Voor zover deze regels gedurende de planperiode worden gewijzigd, gelden deze wijzigingen vanaf het tijdstip van bekendmaking.

13.2 Laden of lossen     

Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen, dient, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in, of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

13.3 Afwijken     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de leden 13.1 en 13.2:

  1. voor zover op andere wijze in de benodigde parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien of;
  2. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 14 Overgangsrecht     

14.1 Overgangsrecht bouwwerken     

14.1.1 Overgangsbepaling     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
14.1.2 Afwijken     

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sublid 14.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sublid 14.1.1 met maximaal 10%.

14.1.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken     

Het bepaalde in lid 14.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor

geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik     

14.2.1 Overgangsbepaling     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

14.2.2 Strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 12.2.1 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

14.2.3 Verbod hervatten strijdig gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in lid 14.2.1 na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

14.2.4 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik     

Het bepaalde in lid 14.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan ‘RIN locatie’ .