Emmeloord, de Zuidert    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Algemeen     

Het voorliggende bestemmingsplan 'Emmeloord, de Zuidert' regelt het gebruik van de gronden en opstallen van de woonwijk met dezelfde naam die gelegen is aan de zuid-oostzijde van de kern Emmeloord. Het is hoofdzakelijk een woonwijk met enkele maatschappelijke functies, kantoren en groenvoorzieningen.

Een actueel plan

Voor het plangebied geldt momenteel het bestemmingsplan 'De Zuidert 2004'. Gelet op de veroudering van het bestaande plan is een actualisatie van het juridisch-planologische kader gewenst. Hierbij zal worden aangesloten op de standaardisering en uniformering van de ruimtelijke regelgeving in de gemeente Noordoostpolder. Dit dient niet alleen het gemak en hanteerbaarheid van de plannen aan de zijde van de overheid, maar geeft ook duidelijkheid voor burgers en ondernemers/bedrijven.

Het bestemmingsplan is een belangrijk beleidsinstrument voor de gemeente en tevens het planologisch-juridisch bindende kader voor burgers. In het plan wordt het ruimtelijk beleid aangegeven voor (in beginsel) de komende tien jaar en het dient vooral als toetsingskader voor bouwplannen en de ruimtelijke inrichting van het gebied. Daarom is het voor bedrijven en burgers van belang dat het bestemmingsplan duidelijk aangeeft wat de ruimtelijke mogelijkheden zijn. De actualisering van bestemmingsplannen heeft enerzijds betrekking op een vastlegging dan wel aanpassing aan de feitelijke situatie en anderzijds een aanpassing aan gewijzigde beleidsinzichten en juridische kaders.

Digitaal uitwisselbare en vergelijkbare ruimtelijke plannen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten te digitaliseren. Dit betekent dat het verplicht is om een nieuw (bestemmings)plan in digitale vorm vast te stellen. Ook moet van het plan een analoge versie op papier worden vastgesteld. De digitale aspecten omvatten het in digitale vorm vaststellen, beschikbaar stellen, kenbaar maken en verbeelden. De Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid. Dit bestemmingsplan is digitaal opgezet conform de landelijk ontwikkelde standaard: het IMRO (InformatieModel Ruimtelijke Ordening) 2012. Zodoende is het mogelijk het plan digitaal uit te wisselen (met overheden) en digitaal te gaan raadplegen.

1.2 De bij het plan behorende stukken     

Het bestemmingsplan 'Emmeloord, de Zuidert' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (nummer NL.IMRO.0171.BP00587-VS01);
  • planregels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving zijn opgenomen.

1.3 Situering van het plangebied     

Het plangebied van het bestemmingsplan 'Emmeloord, de Zuidert' ligt ingesloten tussen de Urkervaart in het noorden, de Nagelerweg in het westen en de A6 in het oosten. In het zuiden wordt de begrenzing gevormd door de agrarische gronden in de bocht van de A6 richting Lelystad. Op de volgende afbeelding is de ligging van het plangebied weergegeven.

verplicht

1.4 Vigerende planologische regelingen     

Het voorliggende bestemmingsplan omvat de planologisch-juridische regeling voor het gebruik van de gronden en gebouwen in de Zuidert.

De huidige planologisch-juridische regeling van de betreffende gronden staat beschreven in de het bestemmingsplan 'De Zuidert 2004', die door het voorliggende bestemmingsplan wordt vervangen.

1.5 Leeswijzer     

Deze toelichting is als volgt opgebouwd. In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de bij dit plan behorende stukken alsmede een toelichting op de ligging en de planbegrenzing van dit plan. In hoofdstuk 2 volgt een overzicht van het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 3 worden de omgevingsfactoren beschreven. In hoofdstuk 4 wordt het plan beschreven. Van belang zijnde juridisch technische aspecten van de (juridisch bindende) regels worden in hoofdstuk 5 toegelicht. Gegevens over de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan, hoofdstuk 6, sluiten deze toelichting af.

Hoofdstuk 2 Beleidskader     

2.1 Algemeen     

In de keuze van het te voeren beleid moet de gemeente rekening houden met het opgestelde eigen beleid en dat van het rijk en de provincie Flevoland. Dit geldt vooral daar waar beleidsuitgangspunten aan de orde komen die betrekking hebben op de inhoud van het plan.

2.2 Rijksbeleid     

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Voor het nationale ruimtelijke en mobiliteitsbeleid geldt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De structuurvisie is in 2013 in werking getreden.

Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland door een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit te bereiken, brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…') en komt de gebruiker centraal te staan.

Nationale belangen

Met de structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Voor het plangebied zijn de volgende nationale belangen van toepassing:

  • Nationaal 4 'Efficient gebruik van de ondergrond': In paragraaf 3.4 is aangegeven hoe met dit belang rekening is gehouden.
  • Nationaal 8 'Verbeteren van de milieukwaliteit': In paragraaf 3.4 is ook aandacht geschonken aan de verschillende milieuaspecten.
  • Nationaal belang 13 'Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen':

Bij het voorliggende bestemmingsplan zijn alle belangen zorgvuldig afgewogen. Burgers, belangenorganisaties en andere overheden hebben de mogelijkheid om in het kader van de bestemmingsplanprocedure te reageren op deze afweging.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.

Voorliggend bestemmingsplan betreft een consoliderend plan. Wat inhoudt dat er weinig ontwikkelingen in het plangebied zullen plaatsvinden. Het voorliggende bestemmingsplan past binnen de uitgangspunten van het SVIR. Er vinden geen stedelijke ontwikkelingen plaats of ontwikkelingen waarvan de regionale behoefte moet worden onderzocht, daarom hoeft niet nader te worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan past binnen de uitgangspunten van de structuurvisie.

2.3 Provinciaal beleid     

Omgevingsplan Flevoland 2006

Het beleidskader van de provincie Flevoland voor het totale omgevingsbeleid is omschreven in het Omgevingsplan Flevoland 2006. In dit plan is het integrale omgevingsbeleid voor de periode 2006-2015 neergelegd met een doorkijk naar 2030. Het belangrijkste doel hiervan is het creëren van een goede woon- en leefomgeving.

Voor de provincie zijn speerpuntgebieden opgesteld. Het plangebied ligt in het speerpuntgebied 'Noordelijk Flevoland'. Dit gebied is van oudsher primair op landbouw en visserij georiënteerd. Het gebied heeft nieuwe impulsen nodig om het gebied vitaal te houden en kansen te bieden voor een verdere economische ontwikkeling. Creativiteit en durf zijn noodzakelijk om toerisme en recreatie te ontwikkelen, om de wateropgave op te lossen, om de bijzondere waarden van het landschap te versterken en te benutten en om de economie van het stedelijk en landelijk gebied, en daarmee de leefbaarheid van de kernen, nieuwe impulsen te geven. Het gefaseerd uitbouwen van de N50 naar een A50 zal hieraan bijdragen.

De visie tot 2030 is in beeld gebracht op de afbeelding Ontwikkelingsvisie 2030. Op de afbeelding 'Uitsnede Ontwikkelingsvisie 2030' is de beleidskaart weergegeven voor het plangebied en de omgeving.

verplicht

Afbeelding: Uitsnede Ontwikkelingsvisie 2030

Het plangebied is aangewezen als:

  • Stedelijk gebied 2015 (grijs vlak)

Op de afbeelding is in het grijs het bestaande stedelijk gebied aangeduid en met de oranje peilen worden tevens de mogelijke zoek richtingen voor stedelijke uitbreiding aangegeven.

Het doel van het verstedelijkingsbeleid is de ontwikkeling van vitale steden en dorpen. Het beleid is verder gericht op behoud en versterking van de kwaliteit van de fysieke omgeving via efficiënt ruimtegebruik, kwaliteitsverbetering en herstructurering van het stedelijk gebied en versterking van het draagvlak voor voorzieningen. De nadruk van verdere stedelijke ontwikkelingen ligt op Almere en vervolgens op Lelystad. Dronten en Emmeloord hebben een kleinere opvangtaak. De overige kernen in Flevoland voorzien primair in de opvang van de eigen woningbehoefte. Realisatie van verstedelijking is primair een gemeentelijke taak. Provinciale aandacht is nodig voor de onderlinge afstemming tussen gemeenten over de omvang en de zoekrichting van de reservering van ruimte voor stedelijke ontwikkeling.

Verordening voor de fysieke leefomgeving

In de provinciale Verordening voor de fysieke leefomgeving vindt een juridische vertaling plaats van het beleid van provinciaal niveau. In de verordening is een aantal regels opgenomen met betrekking tot belangrijke ruimtelijke elementen die een doorwerking hebben in het bestemmingsplan. Het betreft onder meer aspecten als: bijzondere gebieden, waterhuishouding, waterkeringen, bescherming landschap etcetera.

Het voorliggende plan is consoliderend van aard en valt binnen bestaand stedelijke gebied. Er worden er geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot belemmeringen van de genoemde functies of aantasting van de kwaliteiten.

Conclusie

Het provinciaal beleid is gericht op behoud en versterking van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Bij het voorliggende bestemmingsplan is hier rekening mee gehouden. Het onderhavige bestemmingsplan past binnen de provinciale beleidsuitgangspunten.

2.4 Gemeentelijk beleid     

Structuurvisie Noordoostpolder 2025

De structuurvisie is in 2013 vastgesteld en is een integrale ruimtelijke visie, die de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten beschrijft. De visie heeft als doel de verschillende belangen, zoals voor het landschap, de kernen en de gemeenschap, zorgvuldig af te wegen. En hieruit een integrale ontwikkelingsrichting te bepalen voor de periode tot 2025. De structuurvisie is vooral gericht op behoud en verbetering van de bestaande ruimtelijke, economische en sociale kwaliteiten en daarmee op het versterken van het landschap en leefbaarheid in de gemeente Noordoostpolder.

De structuurvisie is een document voor de langere termijn. Daarom kent zij een zekere mate van globaliteit en abstractie. De visie vormt de basis voor het toekomstig beleid, ter uitwerking van de structuurvisie zijn gebiedsvisies, masterplannen, uitwerkingsplannen, bestemmingsplannen en beleidsplannen nodig om concrete (plan)ontwikkelingen in gang te zetten.

Deze structuurvisie is hoofdzakelijk gericht op het landelijk gebied, op de relatie tussen het landelijk gebied en de kernen en op de relatie tussen Emmeloord en de dorpen.

Op de afbeelding hieronder zijn bestaande woongebieden roze gekleurd, bestaande bedrijventerreinen donkerrood en nieuwe woongebieden paars. Het plangebied is roze gekleurd waarmee aangegeven dat het onderdeel uitmaakt van het bestaande stedelijk gebied.

verplicht

Afbeelding: Uitsnede kaart structuurvisie

De Zuidert is een van de oudere, bestaande wijken van Emmeloord. Er zijn geen nieuwe ontwikkelingen gepland of mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan. Ingezet wordt op het vastleggen van de huidige situatie en daar waar mogelijk flexibiliteit te geven in de planregels om de bestaande kwaliteit te kunnen behouden en verbeteren.

Woonvisie Noordoostpolder 2.0

De woonvisie is in 2013 vastgesteld. Met de woonvisie heeft de gemeente een actueel beleidskader waarmee het antwoord geeft op de snelle (maatschappelijke) veranderingen. Het geeft ook invulling aan nieuwe woningmarktinzichten. Daarbij wordt rekening gehouden met en ingespeeld op de bijzondere opzet van de polder.

Voor Emmeloord is onderscheid gemaakt in:

  1. Centrum en schil
  2. Huidige woonwijken daaromheen
  3. Uitbreidingslocaties

verplicht

Afbeelding: Kaart woonvisie

Het plangebied valt binnen de huidige woonwijken. Het is een consoliderend plan en er zijn geen ontwikkelingen voorzien danwel opgenomen in onderhavig plan.

Beleid Arbeidsmigranten Noordoostpolder

In 2012 is het 'Beleid Arbeidsmigranten Noordoostpolder' vastgesteld. Hierin staan de huisvestingsmogelijkheden voor arbeidsmigranten. Dit beleid voorziet voornamelijk in regels ten aanzien van deze ontwikkelingen in het buitengebied. Dat is in onderhavig plan niet relevant.

Beleidsregel Ander woongebruik kernen in Noordoostpolder

Deze beleidsregel maakt het mogelijk om woningen te gebruiken voor woonvormen waarbij meerdere personen bij elkaar wonen, waarbij er geen continuïteit en onderlinge verbondenheid is van de desbetreffende samenstelling van personen, zoals arbeidsmigranten en studenten, en om maatschappelijke of horecagebouwen als pension te gebruiken.

Deze beleidsregel kan worden toegepast met behulp van de buitenplanse afwijkmogelijkheid van artikel 4 Bijlage II Bor.

Conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan past binnen de uitgangspunten van het gemeentelijk beleid.

2.5 Waterbeleid     

De Europese Kaderrichtlijn Water is in 2000 vastgesteld door het Europees Parlement en geïmplementeerd in de Wet op de Waterhuishouding. Het doel van deze richtlijn is het beschermen en verbeteren van de kwaliteit van oppervlaktewateren en grondwater en het bevorderen van duurzaam gebruik van water.

Het basisprincipe van het nationaal en Europees beleid: meer ruimte voor water, voorkomen van afwenteling van de waterproblematiek in ruimte of tijd en stand-still (géén verdere achteruitgang in de huidige (2000) chemische en ecologische waterkwaliteit). In het nationaal beleid komt het streven naar een veilig, gezond en duurzaam waterbeheer naar voren.

De watertoets is het afstemmingsproces tussen water en ruimtelijke ordening. Het betreft het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het provinciaal beleid geeft invulling aan de rol van de provincie als planbeoordelaar in het kader van de watertoets. De toepassing van het proces van de watertoets is door de gezamenlijke overheden van Flevoland verwoord in de notitie 'De watertoets toegepast in Flevoland'.

De Algemene Vergadering van Waterschap Zuiderzeeland heeft op 27 oktober 2015 het Waterbeheerplan 2016-2021 "Het waterschap midden in de maatschappij" vastgesteld.

Het Waterbeheerplan 2016-2021 (WPB3) bevat langetermijndoelen (zichtjaar 2050), doelen voor de planperiode (2016-2021) en maatregelen die het waterschap (samen met gebiedspartners) uit gaat voeren.

De doelen en maatregelen hebben betrekking op de kerntaken van het waterschap (waterveiligheid, schoon water, voldoende water) en het thema 'water en ruimte'. Hierbij gaat het om reguliere werkzaamheden, zoals peilbeheer, onderhoud aan dijken en het zuiveren van afvalwater en om nieuwe ontwikkelingen.

Het WPB3 is digitaal opvraagbaar en te downloaden via de site van het waterschap: www.zuiderzeeland.nl.

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet stelt integraal waterbeheer op basis van 'watersysteembenadering' centraal. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en kent één watervergunning (met de gemeente als loket).

2.6 Watertoets     

Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het kader van de watertoets is wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro). In deze paragraaf worden de resultaten van de watertoets toegelicht. In het kader van dit bestemmingsplan is de watertoets succesvol doorlopen, zie hiervoor ook bijlage 1.

Het waterschap beoordeeld onderhavig plan hoofdzakelijk als een actualisatie van het huidig vigerend bestemmingsplan.

De beschrijving van het watersysteem zoals is opgenomen in 3.5 Waterparagraaf van het huidig vigerend plan acht het waterschap dan ook voldoende relevant en actueel voor voorliggend plan.

Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten     

3.1 Algemeen     

Met de voorbereiding van het onderhavige bestemmingsplan dient te worden nagegaan welke bronnen in of nabij het plangebied een belemmering kunnen vormen, met name ten opzichte van de in het plan opgenomen gevoelige functies zoals wonen.

In dit kader dient aandacht te worden besteed aan:

  • bodem;
  • geluidsaspecten (Wet geluidhinder);
  • hinder in de relatie bedrijven/woningen;
  • luchtkwaliteit.

Gelet echter op het feit dat het voorliggende plan niet voorziet in nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden, maar gericht is op het vastleggen van de bestaande situatie, is het onderzoek naar de milieuhygiënische aspecten vrij beperkt gebleven.

3.2 Bodem     

Voorliggend bestemmingsplan betreft een consoliderend plan; het is in beginsel gericht op het regelen van de bestaande functies in het plangebied. Onderzoek naar de bodemkwaliteit is hier niet aan de orde. Opgemerkt wordt dat in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt getoetst of de bodemkwaliteit geschikt is om te bouwen.

3.3 Geluid     

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect 'geluid'.

In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.

In deze paragraaf wordt ingegaan op de geluidsaspecten met betrekking tot industrielawaai en wegverkeerslawaai.

Industrielawaai

In het plangebied zelf is geen sprake van een bedrijventerrein. Het plangebied is echter wel gelegen nabij het bedrijventerrein Nagelerweg - A6. Dit bedrijventerrein kent geen geluidszone. Vanuit het milieuhygiënisch kader zijn er verder geen knelpunten aanwezig. Nader onderzoek is derhalve niet aan de orde.

Wegverkeer

Ingevolge het bepaalde in de Wet geluidhinder heeft in beginsel iedere weg een geluidszone. Een dergelijke zone geldt niet voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangewezen gebied of wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.

Bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden binnen een dergelijke geluidszone, wordt akoestisch onderzoek ingesteld. Onderzoek naar geluidsaspecten van verkeer kan echter achterwege blijven, indien op het tijdstip van de vaststelling van een bestemmingsplan een weg reeds aanwezig of in aanleg is en de woningen of andere geluidgevoelige objecten ook reeds aanwezig of in aanbouw zijn. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek geldt evenmin, indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk en een geluidsonderzoek kan in die zin dus achterwege blijven.

3.4 Milieuhinder     

Het plangebied heeft hoofdzakelijk een woonfunctie. Uitzondering hierop vormt het winkelgebied, de scholen, kantoren en overige voorzieningen. Wat de aard en de toe te laten bedrijvigheid in een woongebied betreft, wordt uitgegaan van licht milieubelastende bedrijfsactiviteiten (categorie 1- en 2-bedrijven). In de wijk bevindt zich geen zware bedrijvigheid. Voor de bedrijven is nader - planologisch - ingrijpen niet aan de orde. Wel is de juridische regeling zodanig opgesteld, dat in het plangebied geen bedrijvigheid wordt toegestaan die niet past in de directe nabijheid van woningen.

In de omgeving van het plangebied is het bedrijventerrein Nagelerweg - A6 aanwezig. Hier is een apart bestemmingsplan voor opgesteld. Hierin zijn de verschillende bedrijven geïnventariseerd en zijn de passende milieucategorieën vastgelegd. Van enige hinder naar de omgeving is geen sprake. Daarbij geldt, dat de vigerende omgevingsvergunningen en milieuvergunningen, voor zover van toepassing, afdoende moeten worden geacht.

3.5 Luchtkwaliteit     

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet Milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.

Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard: het bestemmingsplan legt de bestaande situatie vast. De luchtkwaliteit zal niet verslechteren ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan. Op grond van het bepaalde in de Wet milieubeheer is in dat geval geen onderzoek naar de luchtkwaliteit vereist. Er wordt immers voldaan aan het gestelde in artikel 5.16 lid 1 onder b: de luchtkwaliteit blijft ten minste gelijk ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan.

3.6 Ecologie     

Bij het maken van een bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met de natuurwetgeving. Er geldt wetgeving die bijzondere gebieden beschermt en wetgeving die specifieke plant- en diersoorten beschermt. Bij het maken van een bestemmingsplan moet getoetst worden of het plan geen aantasting van die gebieden of soorten mogelijk maakt. En, als dat wel zo is, of de kwaliteit die verloren gaat, binnen de regels van de natuurwetgeving gecompenseerd kan worden.

Dit bestemmingsplan voor De Zuidert maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. En dus ook geen ontwikkelingen die natuurgebieden of beschermde plant- en diersoorten aantasten.

3.7 Archeologie     

Wettelijk kader

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Met deze inwerkingtreding werd het Verdrag van Malta, dat op 16 april 1992 onder andere door Nederland is ondertekend, in de Nederlandse wet- en regelgeving verwerkt. Het Verdrag van Malta is gericht op het behouden van archeologische waarden in de bodem. Uitgangspunt hierbij is onder andere het uitvoeren van een onderzoek naar archeologische waarden in het plangebied voor het vaststellen van een ruimtelijk plan. Ook het zogenoemde veroorzakerprincipe is een uitgangspunt van het Verdrag van Malta. Dit betekent dat diegene die mogelijke archeologische waarden in de bodem verstoord, financieel verantwoordelijk is voor voldoende onderzoek naar en het behoud van die archeologische waarden. Met de inwerkingtreding van de Wamz werd ook de Monumentenwet 1988 (Monw) gewijzigd. Op grond van de Monw moet in een ruimtelijk plan (mogelijke) archeologische waarden in de bodem van het plangebied overwogen worden.

Onderzoek

De gemeente Noordoostpolder heeft een Archeologische Basis - en Beleidsadvieskaart voor haar grondgebied op laten stellen in 2007. Op de Basiskaart staan de archeologische waarden en verwachtingen weergegeven, terwijl op de Beleidsadvieskaart maatregelen staan aangegeven die nodig zijn om het archeologisch erfgoed te beschermen. Onderdeel van de inventarisatie waren de ligging en aard van bekende archeologische vindplaatsen, terreinen en al geïnventariseerde gebieden en de archeologische verwachting van niet onderzochte gebieden. Daarnaast zijn de kwaliteit en kwetsbaarheid van archeologische resten en de verstoring en erosie van bodemlagen onderzocht.

verplicht

Afbeelding: Uitsnede Archeologische Beleidsadvieskaart gemeente Noordoostpolder

Hierboven is een fragment uit de beleidsadvieskaart weergegeven van het plangebied. Voor het noordelijk deel van de Zuidert geldt een gematigde (geel) en hoge verwachting (rood) met betrekking tot het aantreffen van steentijdvindplaatsen in de ondergrond. Op grond van deze classificatie is een nadere bescherming in het kader van dit bestemmingsplan wel noodzakelijk. Hiervoor zijn in de regels dubbelbestemmingen opgenomen.

Uit deze kaart blijkt verder dat er ten aanzien van het plangebied grotendeels een lage verwachting geldt (groen op de kaart). Op grond van deze classificatie is voor de groen weergegeven delen geen nadere bescherming noodzakelijk.

3.8 Cultuurhistorie     

Structuur de Zuidert

De stedenbouwkundige structuur van de wijk is gerelateerd aan de periode waarin de wijk werd gerealiseerd, de jaren ‘70 en later. Het is een typische ‘bloemkoolwijk’. De wijk is opgebouwd uit hofjes en woonerven, met kronkelende straten en paden. Er is een hoofdontsluiting, die zich onderscheidt van de andere wegen door de verharding met asfalt. De woonbuurtjes en hofjes zijn verbonden met deze hoofdweg en hebben vaak een dood- of rondlopende straat. Hierdoor zijn de woongebieden relatief autoluw.

Bebouwing de Zuidert

De bebouwing bestaat uit rijtjeswoningen, gestapelde woningen en laagbouw langs de randen. De hoofdvorm is twee bouwlagen met een kap. Geschakelde woningen en verspringende rooilijnen komen veel voor evenals verschillende woningtypes. De meeste woningen richten zich naar de openbare weg. Soms zijn ze op een hofje of woonerf georiënteerd. In tegenstelling tot de grote aantallen huurwoningen in de stadskern, zijn hier veel koopwoningen gerealiseerd.

verplicht

Afbeelding: Structuurschema De Zuidert, 1975

3.9 Externe Veiligheid     

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. De veiligheidsrisico's in het kader van externe veiligheid worden uitgedrukt in het PR en GR. De normen voor PR en GR hebben tot doel een voldoende veiligheidsniveau te garanderen voor de burger als persoon, dan wel deel uitmakend van een groep.

  • Het PR is de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats (nabij een bedrijf waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn of langs een transportroute van gevaarlijke stoffen) verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met die gevaarlijke stoffen). Voor het PR gelden grenswaarden die niet mogen worden overschreden. In nieuwe situaties, zoals een nieuw omgevingsbesluit in het kader van de Wro, bedraagt voor kwetsbare objecten de grenswaarde van het PR10-6/jaar.
  • Het GR is de kans per jaar dat een groep van tien of meer personen in één keer het (dodelijke) slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het aantal personen in de nabijheid van een incident heeft invloed op de omvang van het GR. Tussen het aantal personen en de aard en de dichtheid van bebouwing bestaat een causaal verband. Bij de bepaling van de risico's van externe veiligheid is de bebouwing dientengevolge van belang.

Om de verschillen in gebruik van bebouwing bij de beoordeling mee te kunnen wegen, worden voor externe veiligheid kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten onderscheiden. Kwetsbare objecten, die de zwaarste vorm van bescherming genieten, zijn bijvoorbeeld scholen, verpleeghuizen en woonwijken. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde maar een oriëntatiewaarde van 10-2/N2, ofwel 10-4/jaar voor 10 slachtoffers, 10-6/jaar per 100 slachtoffers. Hiervan mag het bevoegd gezag gemotiveerd afwijken; een toename van het groepsrisico moet worden verantwoord.

Onderzoek

Uit de Risicokaart Nederland blijkt dat in de nabijheid zich buisleidingen, hogedruktransportleidingen, bevinden die een extern risico vormen.

verplicht

Afbeelding: Uitsnede Risicokaart

Voor alle hogedruktransportleidingen is in 2011 een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd. Conclusie van het rapport, dat als bijlage 3 is toegevoegd bij deze toelichting, is dat in de autonome situatie nergens een knelpunt op treedt voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. In de regels zal voor de locatie van de buisleidingen een dubbelbestemming worden opgenomen.

3.10 Besluit Milieueffectrapportage     

Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer.

Toets MER-plicht

Het bestemmingsplan biedt geen juridische-planologische regeling voor activiteiten die zijn opgenomen in het Besluit m.e.r.

De afstand tot de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'IJsselmeer' bedraagt 11 kilometer. Aangezien het voorliggende bestemmingsplan consoliderend van aard is, is geoordeeld dat er geen significante negatieve effecten te verwachten zijn op de Natura 2000-gebieden. Dit betekent dat er geen 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is en er derhalve, via dit spoor, ook geen sprake is van een planMER-plicht.

De Provinciale Staten van Flevoland hebben geen activiteiten aangewezen die betrekking hebben op het voorliggende plan, die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Derhalve is er via dit spoor ook geen sprake van een planMER-plicht voor dit bestemmingsplan.

3.11 Parkeren en verkeer     

Het voorliggende plan betreft in hoofdzaak een consoliderend plan en is in beginsel gericht op het regelen van de bestaande functies in het plangebied. Ten aanzien van de bestaande infrastructuur en parkeervoorzieningen treden geen veranderingen op. Bij inbreiding, uitbreiding en functieverandering wordt verwezen naar de normen uit de Nota Parkeernormen.

3.12 Handhaving     

Politiek en samenleving onderkennen steeds nadrukkelijker de cruciale rol van handhaving bij het met elkaar verbinden van werkelijkheid en regels. Met dit groeiend besef van het belang van handhaving en de jurisprudentie in het bestuursrecht waarin steeds meer de beginselplicht tot handhaven is uitgesproken, wordt de noodzaak van een handhavingsbeleid benadrukt.

Een vereiste voor een goede handhaving is een handhaafbaar bestemmingsplan. Bij het ontwikkelen van de standaardregels voor de dorpen is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geredigeerd, dat deze in de toetsingspraktijk goed hanteerbaar zijn. Regels dienen duidelijke normen te bevatten die niet voor verschillende uitleg vatbaar zijn en tevens actueel en controleerbaar zijn.

In 2005 heeft de gemeenteraad de kaderstellende nota 'integrale handhaving' vastgesteld. De handhavingsnota wordt gekoppeld aan een uitvoeringsprogramma waarin staat aangegeven op welke wijze de handhaving vorm krijgt en hoe deze wordt uitgevoerd. Dit programma wordt jaarlijks geactualiseerd en vastgesteld. Een belangrijk speerpunt in het beleid is de handhaving van de bouw- en gebruiksregels van bestemmingsplannen.

Hoofdstuk 4 Het plan     

4.1 Algemeen     

Het voorliggende bestemmingsplan legt de bestaande toestand vast en laat zich kwalificeren als een conserverend bestemmingsplan. Het huidige gebruik van de gronden vormt daarbij de basis.

4.2 Woonwijk de Zuidert     

De Zuidert bevindt zich aan de zuidoostzijde van Emmeloord en ontleent de naam aan de woonterp 'de Zuidert' op het zuidelijk deel van het voormalig eiland Schokland.

De stedenbouwkundige structuur van de wijk is typerend voor de periode waarin de wijk is gerealiseerd. De Zuidert is in die zin een typische wijk uit de jaren '70 waarbij een hoofdontsluitingsweg alle aparte hofjes en woonerven verbindt waarin zich de woonbebouwing bevindt.

De bebouwing bestaat uit een mengeling van rijtjeswoningen, gestapelde woningen en laagbouw langs de randen. Echte hoogbouw ontbreekt. De overheersende hoofdvorm is twee bouwlagen met een kap. Geschakelde woningen en verspringende rooilijnen komen veel voor evenals verschillende woningtypes. Woningen zijn zowel gericht op de openbare weg als georiënteerd op een hofje of woonerf.

4.3 Voorzieningen     

Langs de Nagelerweg, die vanuit het centrum van Emmeloord naar het zuiden loopt, liggen aan de rand van de woonwijk een aantal kantoorlokaties. Deze zijn ontsloten vanaf de Nagelerweg en niet toegankelijk met de auto vanuit de woonwijk. Deze functies zijn bewust gescheiden aangelegd. Dit wordt ook nog eens benadrukt door de groene zoom die tussen beide functies ligt.

De Zuidert heeft een eigen voorzieningencentrum. Er is een klein winkelcentrum met daarin onder andere een supermarkt ten noorden van de Amsterdamweg. Daar direct aan grenzend zijn twee scholen gelegen en een buurthuis.

Verderop zichtbaar vanaf de Amsterdamweg ligt het verpleeghuis De Talmahof. Deze krijgt een maatschappelijke bestemming net zoals in het vorige bestemmingsplan.

Ten zuiden van de Amsterdamweg ligt de Diemenhof. Dit betreft een woonlokatie voor ouderen. In het oude bestemmingsplan had dit de bestemming 'Maatschappelijk'. Deze blijft in het onderhavige plan ongewijzigd.

De woningen aan de IJsselmeerlaan 206-214 krijgen de bestemming 'Maatschappelijk'. In het vorige bestemmingsplan hadden deze nog de bestemming 'Wonen' met als extra aanduiding 'meergezinswoningen'. Het gebruik is in feite niet gewijzigd maar omdat het hier om een vorm van begeleid wonen gaat is de maatschappelijke bestemming een beter omvattende bestemming dan wonen.

4.4 Wijgingen     

Zoals eerder aangegeven is het voorliggende bestemmingsplan een consoliderend bestemmingsplan voor de woonwijk de Zuidert. Dat houdt in dat er geen nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden zullen worden opgenomen. Alleen de hiervoor genoemde begeleid wonen functie krijgt een maatschappelijke bestemming. De achtergrond daarvan is dat hoewel het gebruik onder het oude bestemmingsplan was toegestaan, begeleid wonen juridisch gezien beter is vast te leggen met een maatschappelijke bestemming.

Gekozen is verder voor een vrij globaal bestemmingsplan. Per bestemming is wel aangegeven wat daar mogelijk is aan gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden.

Daarnaast zijn de meest opvallende veranderingen de aanpassing van de bijbehorende bouwwerkenregeling bij de woonfunctie (in beginsel maximaal 50% van het achtererfgebied en maximaal 100 m2) en een mantelzorgregeling. Dit zijn veranderingen op basis van veranderde wet- en regelgeving en nieuw beleid.

Hoofdstuk 5 Regels     

5.1 Algemeen     

De regels vormen een juridisch bindend element van het bestemmingsplan.

5.2 De regels     

De regels geven inhoud aan de op de plankaart aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, dat werkelijk noodzakelijk is.

In oktober 2010 is de Wet algemeen bepalingen omgevingsrecht in werking getreden. Deze wet beoogt de samenvoeging van stelsels opdat een samenhangende beoordeling van activiteiten mogelijk is in één procedure die leidt tot één besluit: de omgevingsvergunning.

Ingevolge die wet is een Algemene maatregel van bestuur (Amvb) uitgevaardigd waar ten aanzien van daarbij aan te wijzen activiteiten geen verbod geldt. In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met de genoemde regelgeving.

Het kan in een concrete situatie voorkomen, dat afwijking van de gestelde normen gewenst is. Hiertoe worden dan afwijkingsbepalingen opgenomen en dat maakt afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Gelet op het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht dienen burgemeester en wethouders bij vergunningverlening de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de belangen zorgvuldig af te wegen.

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  1. Inleidende regels.
  2. Bestemmingsregels.
  3. Algemene regels.
  4. Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 worden enkele in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven bestemmingen omschreven en wordt bepaald op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Tevens worden per bestemming de bebouwingsmogelijkheden vermeld.

Hoofdstuk 3 bevat de bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in een afzonderlijke paragraaf onder te brengen.

In hoofdstuk 4 komt het overgangsrecht aan de orde en de slotregel.

5.3 Toelichting op de bestemmingen     

Bedrijf - Nutsvoorziening

De grotere aanwezige nutsgebouwen en -voorzieningen binnen het plangebied zijn bestemd tot 'Bedrijf-nutsvoorziening'. De bouwhoogte bedraagt niet meer dan 4 meter.

Bos

De bos-/beplantingsstroken zijn tot 'Bos' bestemd. Binnen deze bestemmingen zijn onder meer voet- en fietspaden, water en dergelijke toegestaan.

Centrum

Dit betreft de bestemmingsregeling voor de centrumvoorzieningen als detailhandel, dienstverlening en horecavoorzieningen.

Voor het verbeteren dan wel het creëren van een vriendelijk vestigingsklimaat wordt het van belang geacht dat een onderlinge uitwisseling van functies mogelijk is. De bestemmingsomschrijving geeft daarom een breed scala aan mogelijkheden met betrekking tot de toegestane functies binnen deze bestemming.

Groen

De groenvoorzieningen die structuurbepalend zijn voor het plangebied zijn bestemd tot 'Groen'. Binnen deze bestemmingen zijn onder meer voet- en fietspaden, speelvoorzieningen, water en dergelijke toegestaan.

Tevens bevindt zich ten tijde van het ontwerpbestemmingsplan binnen deze bestemming een gasdrukmeet- en regelstation van Liander NV, zoals te zien valt op bijgaande afbeelding.

verplicht

Kantoor

De in het plangebied aanwezige zelfstandige kantoorvestigingen zijn bestemd als 'Kantoor'. Het betreft hier alleen de kantoorpanden langs de Nagelerweg.

Maatschappelijk

Deze bestemming geldt voor de gronden die thans in gebruik zijn voor maatschappelijke doeleinden zoals scholen, kerken het ziekenhuis en dergelijke. Er is in beginsel ruimte voor activiteiten die van educatief, cultureel, religieus, medisch en/of van algemeen maatschappelijk belang zijn.

Recreatie - Volkstuin

Het in de zuidoost hoek van het plangebied gelegen volkstuinencomplex is bestemd als 'Recreatie - Volkstuin'.

Verkeer

Deze bestemming heeft betrekking op alle (openbare) verkeers- en parkeervoorzieningen in het plangebied. De bestemmingsomschrijving is ruim van opzet, wat inhoudt dat naast wegen en paden ook groenvoorzieningen mogelijk zijn.

Water

Hoofdwatergangen, waterpartijen en overige waterhuishoudkundige voorzieningen zijn als 'Water' bestemd. Ook bruggen, duikers, beschoeiingen en dergelijke zijn toegelaten.

Wonen

In de bestemmingsomschrijving is opgenomen dat deze gronden zijn bestemd voor wonen, en dat kan in woonhuizen of (indien aangeduid als 'gestapeld') in woongebouwen. Gelet op de definitie van woonhuizen is sprake van gebouwen die slechts één woning omvatten.

In de bouwregels wordt onderscheid gemaakt tussen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij gebouwen wordt nader onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen enerzijds (de woonhuizen of woongebouwen) en bijbehorende bouwwerken anderzijds. Onder bijbehorende bouwwerken worden bijgebouwen, aan -en uitbouwen, alsmede bouwwerken met een dak begrepen.

Een bijbehorend bouwwerk mag bijvoorbeeld wel worden gebruikt als slaapkamer van het huishouden dat in de woning is gevestigd. Voor vrijstaande objecten geldt dat zelfstandige bewoning wordt aangemerkt als een gebruik in strijd met het bestemmingsplan. Voor mantelzorg geldt een speciale regeling (algemene gebruiksregel).

Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. Om stedenbouwkundige redenen kunnen bouwaanduidingen zijn aangegeven. Voorts zijn regels gesteld voor wat betreft de maximale hoogtes, de breedte van woningen en de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens.

Aan de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken (de met garage aangeduide gebouwen tellen niet mee) zijn twee maxima verbonden: de 50%-norm en het aantal m2. De 50%-norm is een beperking op de bouwmogelijkheden op kleine percelen, het maximale aantal m2 is een rem op de bouwmogelijkheden op grote percelen. Bij het berekenen van de toegestane bebouwing geldt de oppervlakte van het zogenaamde achtererfgebied.

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, achter de voorgevel of het verlengde daarvan mag ten hoogste 2,5 meter bedragen. Deze bepaling is met name van belang voor erfafscheidingen.

Gebouwen mogen mede worden gebruikt voor beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis, mits de woonfunctie als hoofdfunctie aanwezig blijft. Onder beroepsuitoefening aan huis wordt onder meer verstaan het verlenen van diensten op administratief, maatschappelijk, juridisch, (para)medisch, therapeutisch, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen gebied. Deze regeling vloeit voort uit de jurisprudentie zoals die zich heeft ontwikkeld ten aanzien van aan huisgebonden beroepen. Bij twijfelgevallen zal aansluiting moeten worden gezocht bij deze jurisprudentie. Voor de bedrijfsactiviteiten aan huis geldt een lijst op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering'. Het betreft geselecteerde licht-milieubelastende bedrijven als genoemd in categorie 1, dan wel bedrijven die naar hun aard en invloed op de omgeving hiermee vergelijkbaar zijn.

Voor zowel beroeps- als bedrijfsuitoefening aan huis zijn eisen opgenomen die de inpasbaarheid in de woonomgeving dienen te waarborgen. Zo is bepaald dat ten hoogste 30% van de oppervlakte van de woning en ten hoogste 60% van de bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt voor de activiteit tot een maximum van 75 m2. Tevens dient de activiteit geen afbreuk te doen aan de uitstraling van de woning en dient er geen nadelige invloed te zijn op het woon- en leefmilieu. Ook is een onevenredige toename van de parkeer-/verkeersdruk niet geoorloofd en is detailhandel niet toegestaan. Tenslotte dient de activiteit aan huis door de bewoner te worden uitgeoefend.

Leiding - Gas

In verband met de aardgastransportleiding binnen het plangebied is de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' opgenomen. Vanwege het belang van de bescherming van de aardgastransportleiding is bepaald dat binnen deze zone niet mag worden gebouwd. Bevoegd gezag kan hiervan af wijken als, na overleg met de beheerder van de aardgastransportleiding, blijkt dat hiertegen geen bezwaar bestaat.

Waarde - Archeologische verwachtingswaarde gematigd en Waarde - Archeologische verwachtingswaarde hoog

Om de te verwachten archeologische waarden te beschermen zijn dubbelbestemmingen opgenomen. Met een dubbelbestemming kunnen ruimtelijk relevante belangen veilig worden gesteld die niet of onvoldoende met de basisbestemmingen kunnen worden gewaarborgd. De met de dubbelbestemming samenhangende belangen hebben in beginsel voorrang op de belangen van de onderliggende bestemmingen.

In het gebied met een gematigde of hoge archeologische verwachting is sprake van een middelhoge respectievelijk hoge concentratie archeologische vindplaatsen. Hiervoor geldt dat voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van de basisbestemming met een nader aangegeven oppervlakte een omgevingsvergunning nodig is. Voor nader genoemde werken en werkzaamheden met een nader aangegeven oppervlakte is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden nodig.

Anti-dubbelregel

Deze bepaling is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze zou zich kunnen voordoen, indien een deel van een bouwperceel dat reeds bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage was betrokken wederom bij een dergelijke berekening, doch nu ten behoeve van een ander bouwperceel wordt betrokken.

Algemene gebruiksregels

In het Besluit ruimtelijke ordening is een gebruiksverbod opgenomen. Deze gaat uit van de gedachte, dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit maakt het noodzakelijk, dat de bestemmingsomschrijving voldoende duidelijk is.

Bepaald is dat het gebruik van behorende bouwwerken bij een woning ten dienste van bewoning door een persoon die vanwege zijn gezondheidstoestand is aangewezen op de niet bedrijfsmatige zorg van een bewoner van de woning, is toegestaan (zogenaamde mantelzorg).

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een aantal regels opgenomen, om het mogelijk te maken dat het plan op ondergeschikte punten wordt aangepast. Dit evenwel met het voorbehoud dat de belangen van derden in redelijkheid niet mogen worden aangetast. Ook kleine afwijkingen (maximaal 10%) van de in de regels opgenomen, dan wel op de verbeelding aangegeven maten, kunnen volgens dit artikel mogelijk worden gemaakt.

Omdat een en ander zich niet beperkt tot één bestemming maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regelen in beginsel op alle bestemmingen van toepassing.

Het afwijken mag geen automatisme zijn. Het bevoegd gezag zal afwijkingen zorgvuldig moeten afwegen en motiveren conform het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Overgangsregels

Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing wordt mogelijk gemaakt. Indien de onder het overgangsrecht gebrachte bebouwing door een calamiteit verloren gaat is volledige herbouw toegestaan.

Het gebruik van gronden en opstallen dat in strijd is met dit bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke en Economische uitvoerbaarheid     

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

In de toelichting van een bestemmingsplan moet ook zijn neergelegd een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

Het bestemmingsplan heeft niet als voorontwerp ter inzage gelegen omdat het een consoliderend bestemmingsplan betreft. Ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan 'De Zuidert 2004' zijn ook maar beperkte wijzigingen aangebracht.

Het vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is voor de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan gevoerd. Van het waterschap zijn enkele verzoeken tot tekstuele aanpassingen ontvangen (zie bijlage 2). Deze zijn verwerkt. Inhoudelijk waren er verder geen op- en/of aanmerkingen.

Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan 'Emmeloord, de Zuidert' heeft ter inzage gelegen van 8 december 2016 tot en met 18 januari 2017.

Zienswijze

Gedurende de ter inzage termijn is één zienswijze ingediend. Deze is samengevat en beantwoord in de "Nota samenvatting en beantwoording zienswijzen bestemmingsplan Emmeloord, De Zuidert" (zie Bijlage 4). Liander N.V. verzoekt in haar zienswijze om de regels van de bestemming 'Bedrijf-Nutsvoorziening' zo aan te passen dat een gasdruk meet en regelstation mogelijk is binnen de bestemming. Daanaast wordt gevraagd een aanduiding op te nemen binnen de bestemming 'Groen' ter signalering van de exacte locatie van het bestaande gasdrukmeet- en regelstation en tevens de veiligheidzones op te nemen voor de aanwezige kaststations.

De planregels worden zo aangepast dat de genoemde gasdruk meet en regelstations mogelijk worden gemaakt binnen de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening'.

In zijn algemeenheid worden aanduidingen slechts op de verbeelding opgenomen wanneer er daadwerkelijk planregels aan verbonden zijn. De kaststations zijn vergunningvrij opgericht en het bestemmingsplan kan daar geen nadere eisen aan stellen. De ingediende zienswijze heeft daarom geen aanleiding gegeven tot aanpassing van het ontwerpbestemmingsplan (regels/verbeelding).

Wel is in de juridische planbeschrijving (5.3 Toelichting op de bestemmingen) volledigheidshalve het door Liander aangeleverde kaartje opgenomen met daarop de situering van het betreffende kaststation.

6.2 Economische uitvoerbaarheid     

Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft de toelichting inzicht in de uitvoerbaarheid van het plan. Ingevolge het bepaalde in artikel 6.12 van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij een besluit tot vaststelling kan de raad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is.

Aangezien het voorliggende bestemmingsplan een actualiserend bestemmingsplan is en er geen sprake is van een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan (artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening), hoeft er geen exploitatieplan te worden opgesteld. Dit bestemmingsplan brengt voor de gemeente alleen de plankosten met zich mee. Hiervoor zijn in de begroting gelden gereserveerd. De economische uitvoerbaarheid is daarmee verzekerd.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan     

het bestemmingsplan Emmeloord, de Zuidert met identificatienummer NL.IMRO.0171.BP00587-VS01 van de gemeente Noordoostpolder;

1.2 Bestemmingsplan     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 Aan huis verbonden bedrijf     

de in de binnen de woonfunctie van dit plan genoemde bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of nabij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.6 Aan huis verbonden beroep     

de uitoefening van een beroep (dan wel het verlenen van diensten) op administratief, maatschappelijk, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of een daarmee gelijk te stellen gebied, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij in overwegende mate de woonfunctie blijft behouden en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.7 Achtererfgebied     

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;

1.8 Ander - bouwwerk     

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.9 Ander - werk     

een werk, geen bouwwerk zijnde;

1.10 Bebouwing     

één of meer gebouwen en/of andere-bouwwerken;

1.11 Bouwgrens     

de grens van een bouwvlak;

1.12 Bebouwingspercentage     

de bebouwde oppervlakte der gebouwen uitgedrukt in procenten van nader aangewezen gronden;

1.13 Bedrijfswoning     

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.14 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak;

1.15 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.16 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.17 Bijbehorend bouwwerk     

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.18 Bouwlaag     

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.19 Bouwperceel     

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 Bouwwerk     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal welke, hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.21 Dak     

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.22 Detailhandel     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of (af)leveren van goederen aan diegenen die die goederen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.23 Dienstwoning     

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bestemd voor de huisvesting van een persoon (en diens/haar gezin of naar de aard daarmee gelijk te stellen samenlevingsvorm) wiens huisvesting daar, met het oog op de bestemming van het gebouw of terrein, noodzakelijk is;

1.24 Erf     

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en de bestemming deze inrichting niet verbiedt;

1.25 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.26 Hoofdgebouw     

een gebouw dat gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.27 Horeca     

'horeca I':

een bedrijf dat qua exploitatievorm aansluit bij winkelvoorzieningen en is gericht op het verstrekken van maaltijden voor gebruik ter plaatse zoals een lunchroom, koffiehuis, bistro, ijssalon, broodjeszaak en dergelijke, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

'horeca II':

een bedrijf dat qua exploitatievorm aansluit bij winkelvoorzieningen maar qua openingstijden daarvan kan afwijken en is gericht op het (deels) ter plaatse verstrekken van dranken en etenswaren zoals een cafetaria, een snackbar, een shoarmazaak, een restaurant een afhaalrestaurant maar ook een cafe, bar of cafe-restaurant, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

'horeca III':

elke voor het publiek, al dan niet tegen betaling toegankelijke lokaliteit, die in belangrijke mate is ingericht of wordt gebruikt voor het dansen, zoals een discotheek en dancing, waarin al dan niet dranken voor gebruik ter plaatse worden verstrekt, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.28 Kap     

een geheel of gedeeltelijke niet horizontale dakconstructie gevormd door tenminste twee schuin hellende dakschilden;

1.29 Mantelzorg     

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;

1.30 Maatschappelijke voorzieningen     

het verlenen van diensten in de medische, sociale, educatieve, culturele, religieuze, (kinder)opvang en administratieve sfeer en andere vormen van dienstverlening, die een min of meer openbaar karakter hebben, en aan zorg gerelateerde woonvormen voor bewoners en begeleiders, met uitzondering van een seksinrichting;

1.31 Nutsvoorzieningen     

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;

1.32 Perceelgrens     

een grens van een bouwperceel

1.33 Risicovolle inrichting     

een inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.34 Voorgevel     

de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw, of indien een perceel met meerdere zijden aan de weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

1.35 Voorgevelrooilijn     

de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, die, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

1.36 Woning     

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, krachtens aard en indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden;

1.37 Woonhuis     

een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneen gebouwd, dat slechts één woning omvat

1.38 Seksinrichting/prostitutiebedrijf     

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, seksautomatenhal, of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

Artikel 2 Wijze van meten     

2.1 Bebouwingspercentage     

het deel van het bouwvlak uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden;

2.2 De hoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 De dakhelling     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 De goothoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 De hoogte van een dakopbouw     

vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw;

2.6 De hoogte van een kap     

vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap;

2.7 De inhoud van een bouwwerk     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.8 De oppervlakte van een bouwwerk     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.9 Het bebouwd oppervlak van een bouwperceel     

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen;

2.10 Peil     

  1. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
  2. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
  3. indien de onder a en b genoemde peilen in het veld aanleiding geven tot onduidelijkheden, een door of namens burgemeester en wethouders aan te wijzen peil.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. nutsvoorzieningen;

met daarbij behorende:

  1. gebouwen, een bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken daar niet onder begrepen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. andere-werken.

3.2 Bouwregels     

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen.

3.2.1 Gebouwen     

Voor een gebouw gelden de volgende regels:

  1. een gebouw dient binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte mag niet meer dan 4 m bedragen.
3.2.2 Bouwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten mag niet meer dan 12 m bedragen;
  2. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2,5 m bedragen.

Artikel 4 Bos     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bos;
  2. (hoog-)opgaande afschermende beplanting;
  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. het behoud, de bescherming en/of het herstel van de natuurwetenschappelijke en/of landschappelijke waarde;

Met daaraan ondergeschikt:

  1. ontsluitingswegen;
  2. voet-, fiets- en ruiterpaden;
  3. kunstwerken;
  4. nutsvoorzieningen;

met daarbijbehorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. andere-werken;

4.2 Bouwregels     

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen.

4.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van kunstwerken en lichtmasten mag niet meer dan 12 m bedragen;
  2. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2,5 m bedragen.

Artikel 5 Centrum     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor de volgende, al dan niet gecombineerde, doeleinden:

  1. detailhandel, een supermarkt daaronder begrepen;
  2. dienstverlenende bedrijven en instellingen;
  3. sociale, maatschappelijke doeleinden;
  4. horecabedrijven vallend onder 'horeca I';
  5. horecabedrijven vallend onder 'horeca II' uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 2';

met daaraan ondergeschikt:

  1. tuinen en erven;
  2. verblijfsgebieden;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. groenvoorzieningen
  6. kunstwerken;
  7. parkeervoorzieningen.

met daarbij behorende:

  1. gebouwen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. andere-werken;

5.2 Bouwregels     

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen.

5.2.1 Gebouwen     

Voor een gebouw gelden de volgende regels:

  1. een gebouw dient binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
  2. een bijbehorend bouwwerk dient achter de voorgevelrooilijn te worden gebouwd;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' mag de goothoogte niet meer bedragen dan de aangegeven hoogte.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. indien het voor de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt opgericht mag de bouwhoogte niet meer dan 1 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van kunstwerken, licht- en vlaggenmasten mag niet meer dan 12 m bedragen;
  3. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2,5 m bedragen.

Artikel 6 Groen     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;
  2. speelvoorzieningen;

Met daaraan ondergeschikt:

  1. nutsvoorzieningen;
  2. water, waterhuishoudkundige voorzieningen en wadi's;
  3. kunstwerken;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. voet- en fietspaden;
  6. in- en uitritten ten behoeve van aangrenzende percelen;

met daarbij behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, landhoofden daar onder begrepen;
  2. andere-werken;

6.2 Bouwregels     

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen.

6.2.1 Bouwwerk, geen gebouwen zijnde     

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van speeltoestellen en speelvoorzieningen mag niet meer dan 4 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van kunstwerken en lichtmasten mag niet meer dan 12 m bedragen;
  3. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2,5 m bedragen;

Artikel 7 Kantoor     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor

  1. kantoren

Met daaraan ondergeschikt:

  1. watergangen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. groenvoorzieningen;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. parkeervoorzieningen

met de daarbij behorende;

  1. gebouwen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. andere-werken;

7.2 Bouwregels     

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen.

7.2.1 Gebouwen     

Voor een gebouw gelden de volgende regels:

  1. een gebouw dient binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' mag het bebouwingspercentage niet meer bedragen dan het aangegeven percentage;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' mag de goothoogte niet meer bedragen dan de aangegeven hoogte.
7.2.2 Gebouwen, geen gebouwen zijnde     

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  1. indien het voor de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt opgericht mag de bouwhoogte niet meer dan 1 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van kunstwerken, licht- en vlaggenmasten mag niet meer dan 12 m bedragen;
  3. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2,5 m bedragen.

Artikel 8 Maatschappelijk     

8.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. maatschappelijke voorzieningen
  2. kunstwerken

met daaraan ondergeschikt:

  1. watergangen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. groenvoorzieningen;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. parkeervoorzieningen.

met daarbij behorende:

  1. gebouwen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. andere-werken;

8.2 Bouwregels     

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen.

8.2.1 Gebouwen     

Voor een gebouw gelden de volgende regels:

  1. een gebouw dient binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' mag het bebouwingspercentage niet meer bedragen dan het aangegeven percentage;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' mag de goothoogte niet meer bedragen dan de aangegeven hoogte.
8.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde     

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  1. indien het voor de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt opgericht mag de bouwhoogte niet meer dan 1 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van kunstwerken, licht- en vlaggenmasten mag niet meer dan 12 m bedragen;
  3. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2,5 m bedragen.

Artikel 9 Recreatie - Volkstuin     

9.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Recreatie - Volkstuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. niet-bedrijfsmatige tuinbouw;

met daaraan ondergeschikt

  1. paden, toegangswegen;
  2. groenvoorzieningen;
  3. parkeervoorzieningen.

met daarbij behorende:

  1. gebouwen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. andere-werken;

9.2 Bouwregels     

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen.

9.2.1 Gebouwen     

Voor een gebouw gelden de volgende regels:

uitsluitend zijn toegestaan:

  1. één gemeenschappelijk gebouw, waarvoor geldt dat de de oppervlakte niet meer dan 25 m2 bedraagt en de goothoogte niet meer dan 3 m bedraagt;
  2. bergingen dan wel tuinhuisjes en schuilhokjes, waarvoor geldt dat per tuin ten hoogste één berging dan wel tuinhuisje of schuilhokje is toegestaan, de oppervlakte per berging dan wel tuinhuis niet meer dan 3 m2 bedraagt, de oppervlakte per schuilhokje niet meer dan 3 m2 bedraagt en de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedraagt.
9.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van kunstwerken, licht- en vlaggenmasten mag niet meer dan 12 m bedragen;
  2. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 1,5 m bedragen.

Artikel 10 Verkeer     

10.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen en straten;
  2. voet- en rijwielpaden;
  3. parkeervoorzieningen.

Met daaraan ondergeschikt:

  1. nutsvoorzieningen;
  2. kunstwerken;
  3. watergangen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;

met daarbij behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde; bruggen, viaducten en landhoofden daar onder begrepen;
  2. andere-werken;

10.2 Bouwregels     

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen.

10.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van kunstwerken, licht- en vlaggenmasten mag niet meer dan 12 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van bruggen en viaducten mag niet meer bedragen dan 7 m;
  3. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2,5 m bedragen.

Artikel 11 Water     

11.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. water en waterberging;
  2. waterwegen;
  3. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. oevers en groenvoorzieningen.

Met daaraan ondergeschikt:

  1. kunstwerken;
  2. nutsvoorzieningen;

met daarbij behorende:

  1. bouwwerken, kades, dammen, duikers, bruggen, steigers en landhoofden daar onder begrepen;
  2. andere-werken;

11.2 Bouwregels     

Binnen deze bestemming mogen uitsluitend een ander - bouwwerk ten dienste van de bestemming worden gebouwd

11.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van kunstwerken, licht- en vlaggenmasten mag niet meer dan 12 m bedragen;
  2. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2,5 m bedragen.

Artikel 12 Wonen     

12.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor;

  1. woningen, met dien verstande dat het bestaand aantal woningen en het bestaande woningtype gehandhaafd dienen te blijven;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'garagebox' uitsluitend garageboxen zijn toegestaan;

met daaraan ondergeschikt:

  1. tuinen, erven en paden;
  2. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. parkeervoorzieningen

met daarbij behorende:

  1. gebouwen en bijbehorende bouwwerken;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. andere-werken;

12.2 Bouwregels     

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen.

12.2.1 Hoofdgebouw     

Voor een hoofdgebouw gelden de volgende regels:

  1. een hoofdgebouw dient binnen een bouwvlak te worden gebouwd, met dien verstande dat de horizontale diepte van het bouwvlak tot 15 m mag worden vergroot indien de horizontale diepte van het achtererfgebied 30 m of meer bedraagt;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' mag de goothoogte niet meer bedragen dan de aangegeven hoogte;
  3. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' mogen woongebouwen worden gebouwd.
  4. de bouwhoogte mag niet meer dan 10 m bedragen;
  5. de dakhelling mag niet minder dan 25° en niet meer dan 60° bedragen;
  6. de afstand van de vrijstaande zijgevel tot de zijdelingse perceelgrens mag:
  1. bij vrijstaand niet minder bedragen dan 3 m, met dien verstande dat dit in geval van geschakelde bouw voor één zijgevel geldt;
  2. bij twee-aaneen niet minder bedragen dan 3 m;
  3. bij aaneengebouwd (in rij) niet minder bedragen dan 2 m.

h de breedte mag:

  1. bij vrijstaand niet minder bedragen dan 6 m;
  2. bij twee-aaneen niet minder bedragen dan 5 m;
  3. bij aaneengebouwd (in rij) niet minder bedragen dan 4,5 m;
12.2.2 Bijbehorende bouwwerken     
  1. bijbehorende bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan bij woonhuizen;
  2. de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mag niet minder dan 1 m bedragen;
  3. in afwijking van het bepaalde onder b geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mag worden bebouwd ten behoeve van bijbehorende bouwwerken;
  4. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder bedragen dan 1 m, tenzij in de perceelgrens wordt gebouwd;
  5. de gezamenlijke oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 50% van het bij het hoofdgebouw behorend achtererfgebied, met een maximum van 100 m², met dien verstande dat de oppervlakte van binnen het bouwvlak gebouwde bijbehorende bouwwerken niet meetelt bij de bepaling van deze gezamenlijke oppervlakte;
  6. de toegestane maximum gezamenlijke oppervlakte als genoemd onder d mag - in geval van een achtererfgebied met een oppervlakte van meer dan 500 m2 - worden verhoogd met 10 m2 per 100 m2 achtererfgebied dat de oppervlakte van 500 m2 te boven gaat en tot een totaal maximum van 200 m2;
  7. de goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen, met dien verstande dat die mag worden verhoogd tot ten hoogste 0,25 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw;
  8. de bouwhoogte van:
  1. aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, verminderd met 20%;
  2. vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 6 m;
  1. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk bij een hoofdgebouw met platte afdekking mag niet meer bedragen dan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van dat hoofdgebouw;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'garagebox' is het bepaalde onder a tot en met h niet van toepassing en geldt dat de bouwhoogte van garageboxen niet meer mag bedragen dan 3,5 m;
  3. op het tijdstip van de terinzagelegging van het plan bestaande bebouwing met afwijkingen in maten en afmetingen mag gehandhaafd worden.
12.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  1. indien het voor de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt opgericht mag de bouwhoogte niet meer dan 1 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten mag niet meer dan 12 m bedragen;
  3. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2,5 m bedragen.

12.3 Specifieke gebruiksregels     

12.3.1 Geoorloofd gebruik     

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval niet gerekend:

Een aan huis verbonden beroep of aan huis verbonden bedrijf, mits:

  1. ten hoogste 30% van de oppervlakte van een woonhuis of de woning binnen een woongebouw en ten hoogste 60% van de toegelaten oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt ten behoeve van de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte per woning niet meer dan 75 m2 bedraagt;
  2. de uitstraling van de woning intact blijft;
  3. het gebruik geen nadelige gevolgen heeft voor het woon- en leefmilieu;
  4. het gebruik geen nadelige gevolgen heeft voor de afwikkeling van het verkeer en de parkeerbehoefte;
  5. geen detailhandel wordt uitgeoefend;
  6. de activiteit uitsluitend door de bewoner wordt uitgeoefend;
  7. in geval van een bedrijfsactiviteit, het een activiteit betreft die genoemd is in Lijst van aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten.

Artikel 13 Leiding - Gas     

13.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. de aanleg en instandhouding van ondergrondse hoge druk gastransportleidingen (inclusief voorzieningen);
  2. de daarbij behorende belemmeringenstroken;

met daarbij horende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. andere-werken.

De regels van deze dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee deze dubbelbestemming samenvalt.

13.2 Bouwregels     

Op of in de tot 'Leiding - Gas' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de leiding(en) worden gebouwd. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid.

13.3 Afwijken van de bouwregels     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

13.4 Specifieke gebruiksregels     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het opslaan van goederen, met uitzondering het opslaan van goederen ten behoeve van inspectie en onderhoud van de gastransportleiding.

13.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

13.5.1 Verbod     

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Gas' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
  2. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  3. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  4. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  5. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
13.5.2 Uitzondering     

Het verbod als bedoeld in 13.5.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:

  1. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  2. die het normale onderhoud ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
  3. zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten;
  4. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
13.5.3 Afwegingskader     

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 13.5.1 kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet schaden.

13.5.4 Advies     

Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning, als bedoeld in 13.5.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de leiding niet worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.

Artikel 14 Waarde - Archeologische verwachtingswaarde gematigd     

14.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde gematigd' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische verwachtingswaarden.

14.2 Bouwregels     

14.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen     

Voor bouwwerken, waarvoor bodemingrepen nodig zijn met een oppervlakte groter dan 5.000 m² en dieper dan 50 cm, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:

  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
14.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen     

Indien uit het in 14.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
14.2.3 Advies     

Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in 14.2.2, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

14.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

14.3.1 Verbod     

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist, met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 5.000 m² en dieper dan 50 cm:

  1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden;
  2. het graven van watergangen;
  3. het graven van sleuven breder dan 50 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
  4. het permanent verlagen van het waterpeil.
14.3.2 Uitzondering     

Het bepaalde in 14.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  1. het normale onderhoud en het normale agrarische gebruik betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  4. aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
14.3.3 Afwegingskader     

De in 14.3.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;
  3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
  1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
  2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
  3. een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
14.3.4 Advies     

Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden voorwaarden te verbinden wordt een professioneel archeoloog om advies gevraagd.

14.4 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde gematigd' geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 15 Waarde - Archeologische verwachtingswaarde hoog     

15.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde hoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische verwachtingswaarden.

15.2 Bouwregels     

15.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen     

Voor bouwwerken, waarvoor bodemingrepen nodig zijn met een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 50 cm, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:

  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
15.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen     

Indien uit het in 15.2.1genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
15.2.3 Advies     

Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in 15.2.2, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

15.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

15.3.1 Verbod     

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist, met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 50 cm:

  1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden;
  2. het graven van watergangen;
  3. het graven van sleuven breder dan 50 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
  4. het permanent verlagen van het waterpeil.
15.3.2 Uitzondering     

Het bepaalde in 15.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  1. het normale onderhoud en het normale agrarische gebruik betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  4. aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
15.3.3 Afwegingskader     

De in 15.3.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;
  3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
  1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
  2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
  3. een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
15.3.4 Advies     

Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden voorwaarden te verbinden wordt een professioneel archeoloog om advies gevraagd.

15.4 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde hoog' geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 16 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 17 Algemene bouwregels     

17.1 Bestaande maten     

Met betrekking tot bestaande maten geldt het volgende:

  1. voor een bouwwerk dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
  1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
  2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
  1. in geval van herbouw is sub a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing indien de herbouw op dezelfde plaats geschiedt.

Artikel 18 Algemene gebruiksregels     

18.1 Toegestaan gebruik     

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt niet gerekend het gebruiken van een bijbehorend bouwwerk voor huisvesting in verband met mantelzorg;

18.2 Strijdig gebruik     

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruiken of het laten gebruiken van:

  1. gebouwen ten behoeve van een seksinrichting;
  2. vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woonruimte;
  3. omzetting of verkamering van zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte;
  4. gronden als staanplaats voor onderkomens;
  5. gronden als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen, materialen en producten, voor zo ver niet noodzakelijk in verband met het normale beheer en onderhoud van de gronden.

18.3 Parkeer-, laad- en losruimte     

18.3.1 Parkeerruimte     
  1. indien het beoogde gebruik van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het parkeren of stallen van auto's, wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen uitsluitend verleend indien in of op het bouwwerk dan wel op het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk hoort, wordt voorzien in die behoefte;
  2. bij de toepassing van het bepaalde onder a. worden de beleidsregels in acht genomen zoals opgenomen in de 'Nota Parkeernormen Noordoostpolder 2016', waarbij geldt dat indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging;
  3. bij het bepaalde onder a. wordt bij beoordeling van de vraag of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid alleen gelet op de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het bouwplan.
18.3.2 Laad- en losruimte     

Indien het beoogde gebruik van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen uitsluitend verleend indien aan of in dat bouwwerk dan wel op het onbebouwde terrein bij het bouwwerk wordt voorzien in die behoefte. Deze bepaling geldt niet voor bestaande situaties, waarbij de herbouw van een gebouw zonder functiewijziging wordt beschouwd als een bestaande situatie.

18.4 Strijdig gebruik - functiewijziging met grotere parkeerbehoefte     

18.4.1 Parkeerruimte     
  1. tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend een functiewijziging van bouwwerken of onbebouwde gronden in een functie met een grotere parkeerbehoefte, zonder dat in voldoende mate ruimte aanwezig is ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's;
  2. bij de toepassing van het bepaalde onder a. worden de beleidsregels in acht genomen zoals opgenomen in de 'Nota Parkeernormen Noordoostpolder 2016', waarbij geldt dat indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging;
  3. bij het bepaalde onder a. wordt bij beoordeling van de vraag of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid alleen gelet op de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de functiewijziging.

18.5 Afwijken     

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 18.3.1, 18.3.2 en 18.4.1:

  1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of
  2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer of stallingsruimte, dan wel laad of losruimte wordt voorzien.

18.6 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan het aantal parkeerplaatsen, de situering van de parkeerplaatsen en de situering van de laad en losruimte ten behoeve van:

  1. het straat en bebouwingsbeeld;
  2. de milieusituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  5. de sociale veiligheid;
  6. de externe veiligheid.

Artikel 19 Algemene afwijkingsregels     

Bij een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, worden afgeweken van het plan:

  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat dit niet geldt voor bijbehorende bouwwerken;
  2. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast;
  3. de bestemmingsbepalingen voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  4. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte daarvan wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  5. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van kunstwerken en zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 m;
  6. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, wordt vergroot mits:
  1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 10 m2 bedraagt;
  2. de totale hoogte niet meer dan 125% van de toegestane (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
  1. de eis dat bij een aanvraag om omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen blijkt dat voldoende parkeer- of stallingsruimte wordt gerealiseerd, indien op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.

Artikel 20 Overige Regels     

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van dit plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 21 Overgangsrecht     

21.1 Overgangsrecht bouwwerken     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.

21.2 Afwijken     

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

21.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken     

Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

21.4 Overgangsrecht gebruik     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

21.5 Strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 21.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

21.6 Verboden gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in 21.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

21.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik     

Met betrekking tot bestaande maten geldt het volgende:

21.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 22 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Emmeloord, de Zuidert.