Emmeloord, Emmelhage - fase 2    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Algemeen     

Het bestemmingsplan 'Emmeloord, Emmelhage - fase 2' regelt het gebruik van de gronden en opstallen in een gebied van ca. 24 hectare aan de noordzijde van Emmeloord. Het plangebied maakt onderdeel uit van het uitbreidingsplan Emmelhage.

Voor het gehele plangebied van Emmelhage is in februari 2005 het bestemmingsplan 'Emmelhage 2004' vastgesteld. In dit bestemmingsplan is een fasering opgenomen om in te kunnen blijven spelen op de veranderende marktomstandigheden en woningbouwbehoefte. De eerste fase van dit uitbreidingsplan nadert nu de afronding. Om te kunnen voorzien in de verdere uitbreidingsbehoefte van de gemeente Noordoostpolder is de uitvoering van fase 2 opgepakt.

Voorliggend plan omvat deze fase 2. Daarbij is het plangebied opgedeeld in een fase 2a en 2b. De gemeente Noordoostpolder is eigenaar van de gronden in de eerstgenoemde fase. Het bestemmingsplan voorziet hier daarom in direct te realiseren bestemmingen. De gronden voor fase 2b moeten nog verworven worden. Dit deel wordt daarom nu als "uit te werken" bestemd. Wel is de invulling van fase 2b betrokken in het stedenbouwkundig ontwerp dat aan dit bestemmingsplan ten grondslag ligt. Verder ligt de Nota van Uitgangspunten zoals die op 17 september 2015 is vastgesteld door de stuurgroep van Emmelhage ten grondslag aan inhoudelijke keuzes zoals die in het voorliggende bestemmingsplan worden gemaakt.

Het oppakken van fase 2 vraagt om een actueel planologisch kader. Bovendien is het noodzakelijk om de keuzes omtrent de invulling van het plangebied in overeenstemming te brengen met de huidige marktomstandigheden en nieuwe inzichten wat betreft het draagvlak voor voorzieningen.

Het bestemmingsplan is een belangrijk beleidsinstrument voor de gemeente en tevens het planologisch bindend kader voor burgers. In het plan wordt het ruimtelijk beleid aangegeven voor de komende 10 jaar en het dient vooral als toetsingskader voor bouwplannen en de ruimtelijke inrichting van het gebied. Daarom is het voor bedrijven en burgers van belang dat het bestemmingsplan duidelijk aangeeft wat de ruimtelijke mogelijkheden zijn. Daarnaast moet het plan flexibiliteit bieden ten behoeve van de gewenste veranderingen, die niet altijd te voorzien zijn.

Digitaal uitwisselbare en vergelijkbare ruimtelijke plannen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten te digitaliseren. Dit betekent dat het verplicht is om een nieuw bestemmingsplan in digitale vorm vast te stellen. Ook moet van het plan een analoge versie op papier worden vastgesteld. De digitale aspecten omvatten het in de digitale vorm vaststellen, beschikbaar stellen, kenbaar maken en verbeelden.

De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012) maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.

Dit bestemmingsplan is digitaal opgezet conform de landelijk ontwikkelde standaard: het Informatie Model Ruimtelijke Ordening (IMRO2012). Zodoende is het mogelijk het plan digitaal uit te wisselen (met overheden) en digitaal te gaan raadplegen.

1.2 De bij het plan behorende stukken     

Het bestemmingsplan 'Emmeloord, Emmelhage - fase 2' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (nummer NL.IMRO.0171.BP00566-VO01);
  • plan regels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een plan beschrijving zijn opgenomen.

1.3 Situering van het plangebied     

Het plangebied van het bestemmingsplan 'Emmeloord, Emmelhage - fase 2' ligt in het noorden van Emmeloord. Aan de oostkant sluit het aan op de reeds gerealiseerde eerste fase van Emmelhage. Ten zuiden wordt het plangebied begrensd door de Espelerweg, ten westen door een perceel die nu nog in eigendom is van het Rijksvastgoedbedrijf van de Staat. De noordgrens wordt gevormd door de Onderduikerstocht die ook de noordzijde van Emmelhage fase 1 begrensd. Op de volgende afbeelding is de ligging van het plangebied weergegeven.

verplicht

1.4 Planregeling     

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de realisatie mogelijk en omvat de planologisch-juridische regeling voor het gebruik van de gronden en gebouwen in Emmelhage - fase 2.

De huidige planologisch-juridische regeling van de betreffende gronden staat beschreven in de het bestemmingsplan 'Emmelhage 2004', die door het voorliggende bestemmingsplan wordt vervangen.

1.5 Leeswijzer     

Deze toelichting is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 1 wordt een overzicht gegeven van de bij dit plan behorende stukken alsmede een toelichting op de ligging en de planbegrenzing van dit plan. In hoofdstuk 2 volgt een historisch overzicht en een overzicht van rijks, provinciaal en gemeentelijk beleid. Ook wordt verslag gedaan van uitkomsten van onderzoeken. In hoofdstuk 3 wordt het plan beschreven. Van belang zijnde juridisch technische aspecten van de (juridisch bindende) regels worden in hoofdstuk 4 toegelicht. Gegevens over de voorbereiding van het plan en de uitvoerbaarheid sluiten deze toelichting af.

Hoofdstuk 2 Beleidskader     

2.1 Algemeen     

In de keuze van het te voeren beleid moet de gemeente rekening houden met het opgestelde eigen beleid en dat van het rijk en de provincie Flevoland. Dit geldt vooral daar waar beleidsuitgangspunten aan de orde komen die betrekking hebben op de inhoud van het plan.

2.2 Ruimtelijke ontstaansgeschiedenis     

De gemeente Noordoostpolder ligt in Nederlands twaalfde provincie, Flevoland. De gemeente heeft een oppervlakte van 59.620 hectare en telt 46.557 inwoners per 1 januari 2017. Emmeloord fungeert als centrumplaats, omringd door tien dorpen: Bant, Creil, Ens, Espel, Luttelgeest, Kraggenburg, Marknesse, Nagele, Rutten en Tollebeek. Sinds 1962 is de Noordoostpolder een zelfstandige gemeente. Het karakter van de gemeente is sterk agrarisch. De ruimtelijke structuur van de polder wordt mede bepaald door de volgende elementen:

  • Groene lijsten: boerderijen en dorpen als groene eilanden in de open agrarische ruimte;
  • Ringen: IJsselmeerdijk en voormalige Zuiderzeedijk en de dorpenringweg;
  • Radialen: het assenkruis dat de dorpenringweg met Emmeloord verbindt;
  • Hiërarchische en concentrische opbouw;
  • Verkaveling volgens een modulair systeem op basis van een standaardkavel (300m x800m).

verplicht

2.2.1 Historie     

Emmeloord ligt op de bodem van de voormalige Zuiderzee. De drooglegging van de Zuiderzee was een ambitieus Nederlands waterstaatkundig project uit het begin van de twintigste eeuw. Tussen 1927 en 1932 vond de afsluiting van de voormalige Zuiderzee plaats en begon de overheid met de aanleg van drie IJsselmeerpolders: de Wieringermeer (1927 – 1968), de Noordoostpolder (1936 – 1942) en de Flevopolder (1957 – 1968). Met de winning van dit nieuwe land, kreeg de overheid de omvangrijke taak om een gehele provincie in te richten en bewoonbaar te maken. De overheid bepaalde de situering van de dorpen, de verkaveling van de polder en het verloop van wegen en kanalen.

De Noordoostpolder vertoont duidelijke kenmerken van een rationeel landschap uit de 20e eeuw. Het belangrijkste kenmerk van de Noordoostpolder is dat het is ontworpen als eenheid, waarbij landschap stedenbouw en architectuur onderdeel uitmaken van één integraal ontwerp. Het polderconcept, de concentrische opbouw op verschillende niveaus, is kenmerkend voor de ruimtelijke structuur. Vanwege het integrale ontwerp en de gaafheid van het landschap zijn de Noordoostpolder (en Urk) in de rijksnota Belvedère gerangschikt onder de cultuurhistorisch meest waardevolle gebieden in Nederland. Ook in de rijksnota Visie erfgoed en ruimte is 'wederopbouw' aangewezen als een van de prioriteiten. De Noordoostpolder is als een van de landelijke gebieden geselecteerd als voorbeeld van de wederopbouw zoals die in de periode tussen 1940 en 1965 heeft plaatsgevonden.

Emmeloord is de hoofdplaats en tevens de grootste kern van de gemeente Noordoostpolder. Emmelhage is de meest recente uitleglocatie van Emmeloord.

2.3 Rijksbeleid     

2.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)     

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna: SVIR), vastgesteld door de Minister op 13 maart 2012, vormt de nieuwe, overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040.

In de SVIR is de inhoud van een groot aantal beleidsstukken, waaronder de Nota Ruimte en diverse planologische kernbeslissingen, opgenomen. Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet', over aan provincies en gemeenten. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports Amsterdam en Rotterdam maakt het Rijk afspraken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk los. Er is enkel nog sprake van een 'ladder voor duurzame verstedelijking' (gebaseerd op de 'SER-ladder'), die is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening.

Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, door middel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd.

Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening en buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en een klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten, ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur en ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze verplichte toetsing is verder vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De Ladder houdt in dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor de onderliggende vraag in de regio, de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied en een multimodale ontsluiting.

Nationaal belang 13, zoals geformuleerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de Ladder van duurzame verstedelijking worden onderbouwd.

Ter invulling van het 6e en het 13e Nationaal Belang uit het SVIR is op 1 oktober 2012 het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd. Bij deze wijziging is in het Bro de zogenaamde ladder voor duurzame verstedelijking als procesvereiste opgenomen. Deze ladder is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden, zoals het bestemmingsplan. Deze ladder stelt eisen aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. Het doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.

Op 1 juli 2017 is de ladder gewijzigd, artikel 3.1.6, tweede lid van het Bro luidt nu als volgt:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

Daarnaast is ook artikel 3.1.6, derde lid van het Bro als volgt gewijzigd:

"Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet (Wet ruimtelijke ordening) kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel."

Emmelhage - fase 2

Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is.

In het bestemmingsplan 'Emmeloord, Emmelhage - fase 2' wordt uitgegaan van de realisatie van 300 woningen, waarvan 150 woningen via een uitwerkingsplicht opgenomen zijn. Hierdoor is sprake van een stedelijke ontwikkeling.

Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?

De Laddertoets geldt alleen voor ‘nieuwe’ stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. Daarnaast volgt uit jurisprudentie dat wanneer het een functiewijziging betreft, moet worden beoordeeld of er sprake is van een naar aard en omvang zodanige functiewijziging, dat desalniettemin gesproken kan worden van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarbij moet ook het ruimtebeslag betrokken worden.

In het bestemmingsplan 'Emmelhage 2004' is op basis van de stedenbouwkundige verkaveling uitgegaan van een totaal van circa 314 woningen voor de tweede fase. In het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de realisatie van 300 woningen. Het bestemmingsplan maakt daarmee niet meer bebouwing mogelijk dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime mogelijk was. Hierdoor is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en is de Laddertoets niet noodzakelijk.

Uitvoerbaarheid

In het kader van de vereiste goede ruimtelijke ordening (Wro 3.1 eerste lid) en uitvoerbaarheid (Wro 3.1 eerste lid; Wabo 2.22 zesde lid) moeten nieuwe ontwikkelingen altijd worden gemotiveerd. Hierbij spelen aspecten van nut, noodzaak en uitvoerbaarheid een wezenlijke rol. Daarom wordt in het kader van de uitvoerbaarheid zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij de Ladder, kunnen procesrisico’s geëlimineerd worden.

Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?

Wanneer sprake is van een (nieuwe) stedelijke ontwikkeling, moet de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving van de behoefte aan de woningen die mogelijk worden gemaakt bevatten. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de woningbouwontwikkeling.

De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen. Voor wonen kan dit schaalniveau de gemeentegrens overstijgen. Verhuisbewegingen geven hiervoor een goede indicatie.

De Ladder verplicht niet in alle gevallen tot regionale afstemming. Op basis van de aard en de omvang van het woningbouwplan moet bepaald worden of regionale afstemming nodig is. Bij kleinschalige ontwikkelingen die geen gemeentegrens overstijgend effect hebben, is bovengemeentelijke afstemming niet nodig.

De woningmarkt in de gemeente is redelijk gesloten. Er zijn vooral verhuisbewegingen binnen de gemeentegrenzen. Het ruimtelijk verzorgingsgebied van dit bestemmingsplan beperkt zich daarom ook tot de gemeentegrenzen.

Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?

De toelichting van het bestemmingsplan moet een beschrijving bevatten van de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt. Daarbij is het niet relevant of het plangebied binnen of buiten bestaand stedelijk gebied ligt. In beide gevallen dient de plantoelichting een beschrijving van de behoefte te bevatten.

Kort gezegd is de 'behoefte' het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit). De uitkomst van de beoordeling van de behoefte moet in de plantoelichting worden vermeld.

In het bestemmingsplan 'Emmeloord, Emmelhage - fase 2' wordt uitgegaan van de realisatie van 300 woningen, waarvan 150 woningen via een uitwerkingsplicht opgenomen zijn. Door de wijziging van artikel 3.1.6, lid 3 Bro mag motivering van de woningen opgenomen in de uitwerkingsplicht opgenomen worden in de toelichting van het uitwerkingsplan. Voor dit bestemmingsplan wordt hiervoor ook gekozen. De beoordeling van de behoefte vindt daarom ook alleen plaats voor de overgebleven 150 woningen die bij recht mogelijk gemaakt worden.

Onderdeel van de 'Woonvisie Noordoostpolder 2.0; Vernieuwing van binnenuit' van de gemeente Noordoostpolder is het woningbouwprogramma. In dit programma wordt uitgegaan van een toevoeging van gemiddeld 75 woningen per jaar in de periode 2012 t/m 2022 voor de gemeente Noordoospolder. Hierbij wordt in de woonvisie uitgegaan van gemiddeld 60 woningen per jaar voor de kern Emmeloord en 15 voor de overige dorpen.

De bevolkingsprognose (2016) geeft aan dat er nog steeds groei is doordat de gezinsverdunning doorzet. Het aantal huishoudens zal de komende jaren toenemen van 18.964 nu naar 19.800 in 2029. Dit betekent een toename van 50-60 huishoudens, dus 50- 60 woningen per jaar, wat overeenkomt met hetgeen in de woonvisie al eerder werd aangegeven.

De wijk Emmelhage is de enige woningbouwlocatie in Emmeloord en vangt daarmee de hierboven aangestipt behoefte grotendeels af.

Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

Als bestaand stedelijk gebied wordt genoemd:

bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.

Deze definitie bepaalt dat er sprake moet zijn van een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing. De kwalificatie bestaand stedelijk gebied hangt daarbij af van de omstandigheden van het geval, de specifieke ligging, de feitelijke situatie, het bestemmingsplan en de aard van de omgeving.

Gekeken moet niet alleen worden naar de bestaande bebouwing en bestemming, maar ook naar het verleden. Het bestaand stedelijk gebied houdt niet per se op bij de grens van de bebouwde kom.

Het plangebied is in de Structuurvisie Noordoostpolder 2025 aangegeven als uitbreidingslocatie voor woningbouw. Voor de eerste fase van deze uitbreidingslocatie zijn de woningen van deze woonwijk middels plannen gerealiseerd of in aanbouw.

Op grond van het moederplan bestemmingsplan 'Emmelhage 2004' mag fase 2 worden beschouwd als 'bij een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Er wordt op basis van dit bestemmingsplan voor fase 2 dan ook geen nieuw beslag gelegd op de gronden binnen het plangebied.

2.3.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)     

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte). Het Rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven.

Conclusie

Het Barro bevat geen bepalingen die van belang zijn voor het onderhavige bestemmingsplan.

2.3.3 Visie Erfgoed en Ruimte     

In 'Kiezen voor karakter, Visie erfgoed en Ruimte' schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. De modernisering van de monumentenzorg wordt hiermee voortgezet. Voor de komende vijf jaren heeft het Rijk vijf prioritaire belangen benoemd:

  1. werelderfgoed: samenhang borgen, uitstraling vergroten;
  2. eigenheid en veiligheid:zee kust en rivieren;
  3. herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave:focus op groei en krimp
  4. leven landschap: synergie tussen erfgoed, economie en ecologie;
  5. wederopbouw: tonen van een tijdperk.

Voor de Noordoostpolder en daarmee voor het plangebied is het vijfde belang relevant. Met uitzondering van Schokland en Urk is de gehele polder aangewezen als wederopbouwgebied (zie afbeelding 2.2). Doelstelling van het Rijk is dat de periode 1940-1965 in de toekomstige inrichting van Nederland herkenbaar aanwezig blijft op gebiedsniveau. Ondanks – of misschien ook dankzij - de massale en soms nietsontziende ontwikkelingen, zijn er in deze periode veel ideeënrijke, innovatieve en ongekende ontwerpen gerealiseerd, zowel bij stedelijk herstel en uitbreiding als bij de herinrichting van het landelijk gebied en de aanwinst van nieuw land. De bijzondere eigenschappen van deze gebieden verdienen meer publieke aandacht en de meest bijzondere gebieden een publieke bescherming. De Noordoostpolder is op grond van de volgende karakteristieke aangemerkt als te beschermen wederopbouwgebied:

  1. grootschalige droogmakerij met verspreide, rationeel geordende agrarische bebouwingen erven;
  2. ring van dorpen rond de hoofdkern Emmeloord;
  3. functioneel patroon van wegen en waterwegen met bijbehorende beplantingsprofielen.

verplicht

Afbeelding 2.2 Uitsnede kaartbeeld wederopbouwgebieden. Bron: Visie Erfgoed en Ruimte.

Het voorliggende plan is een uitbreiding aan de rand van de kern Emmeloord, het volgt de contouren van de al ingezette uitbreiding fase 1. Het plan heeft vooral een functioneel patroon en sluit daarom aan bij de visie.

Conclusie

Het voorliggende plan is niet strijdig met de visie.

2.3.4 Wet Natuurbescherming en de Vogel- en Habitatrichtlijn     

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De nieuwe Wet natuurbescherming heeft per 1 januari 2017 de Boswet, de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. Taken en verantwoordelijkheden voor bescherming van natuur worden zoveel mogelijk bij provincies neergelegd, overeenkomstig het uitgangspunt 'decentraal tenzij'. De grootste veranderingen treden op bij de soortenbescherming. Zo vervalt de beschermingsstatus van een groot aantal planten en van soorten als Kleine modderkruiper en Bittervoorn. Daarnaast krijgt een aantal bijzondere niet eerder beschermde libellen, dagvlinders, planten en één vissoort (Kwabaal) juist een beschermde status. Provincies krijgen meer bevoegdheid bij het benoemen van beschermde soorten. Bij gebiedsbescherming vervalt de status van Beschermde Natuurmonumenten. De bescherming van Natura 2000-gebieden verandert niet. Uitgangspunt van de wetgeving is een integrale bescherming van de aangewezen natuurwaarden en -gebieden. Dit betekent dat in beginsel elke aantasting, die schadelijke gevolgen kan hebben voor het aangewezen waarden dient te worden gereguleerd. Dit kan worden omschreven als een algehele zorgplicht. Het is verboden om, zonder vergunning, projecten of andere handelingen te realiseren /verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op aangewezen waarden.

Gebiedsbescherming

Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) opgenomen. Een planologische ontwikkeling mag geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied. Het plangebied ligt op een afstand van ruim 8 kilometer van het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied 'De Wieden'.

Soortbescherming

Het eerste artikel in de Wet natuurbescherming heeft betrekking op de zorgplicht en heeft betrekking op het voorkomen of beperken van schade aan soorten en gebieden, voor zover deze niet middels overige verbodsbepalingen zijn gereguleerd. Het gaat daarbij in de praktijk vooral om minder streng beschermde soorten, waarbij het onnodig doden, verwonden of beschadigen dient te worden vermeden. Overtreding van de zorgplicht is niet strafbaar gesteld; “de zorgplicht kan wel door toepassing van bestuursdwang worden gehandhaafd”. Deze formulering van de zorgplicht brengt met zich mee dat wanneer men een bepaalde handeling wilt verrichten die gevolgen voor natuurwaarden zou kunnen hebben, men zich daaraan voorafgaand op de hoogte stelt van de aanwezige natuurwaarden, de kwetsbaarheid ervan en de mogelijke gevolgen daarvoor van het voorgenomen handelen. De zorgplicht is te allen tijde van toepassing, ook al vindt er geen overtreding van een verbodsbepaling plaats.

In paragraaf 3.6 wordt nader ingegaan op de gevolgen voor het plangebied.

2.4 Provinciaal beleid     

2.4.1 Omgevingsplan Flevoland (2006)     

In november 2006 hebben Provinciale Staten het tweede Provinciaal Omgevingsplan (POP) vastgesteld. De provincie wil in Flevoland verdere grootschalige ontwikkelingen mogelijk maken en deze deels zelf, samen met partners, ter hand nemen. De provincie is bereid om ruimte te reserveren voor functies waarvoor in omliggende regio's onvoldoende ruimte is. De voorwaarde daarvoor is een evenwichtige ontwikkeling. Samen met partners binnen en buiten het gebied wordt zicht geboden op het oplossen van maatschappelijke vraagstukken, die samengaan met het tempo van de ruimtelijke ontwikkelingen in Flevoland, zoals achterblijvende bereikbaarheid, voorzieningenniveau en werkgelegenheid. Het doel van het verstedelijkingsbeleid is de ontwikkeling van vitale steden en dorpen.

Het beleid is gericht op het behoud en de versterking van de kwaliteit van de fysieke omgeving via efficiënt ruimtegebruik, kwaliteitsverbetering en herstructurering van het stedelijk gebied en versterking van het draagvlak voor voorzieningen. Deze doelen worden gediend door de stedelijke ontwikkeling van de kernen te bundelen, waarmee nieuwe bebouwing wordt geconcentreerd in of aansluitend aan het bestaande bebouwde gebied.

verplicht

Afbeelding 2.3 Uitsnede kaartbeeld Ontwikkelingsvisie 2030. Bron: Omgevingsplan 2006.

Conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan is de 2e fase van het totaalplan Emmelhage en voldoet aan de door de provincie voorgestane bundeling van stedelijke ontwikkeling en concentratie van nieuwe bebouwing aansluitend op bestaand bebouwd gebied. In het omgevingsplan is de wijk Emmelhage aangeduid als bestaand stedelijk gebied in 2015.

2.5 Gemeentelijk beleid     

2.5.1 Structuurvisie     

De Structuurvisie Noordoostpolder 2025 is in december 2013 vastgesteld door de gemeenteraad. De Structuurvisie is een integrale ruimtelijke visie, die de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten beschrijft. De visie heeft als doel de verschillende belangen, zoals het landschap, de kernen en de gemeenschap, zorgvuldig af te wegen en hieruit een integrale ontwikkelingsrichting te bepalen voor de periode tot 2025. De Structuurvisie Noordoostpolder 2025 is vooral gericht op het behoud en de verbetering van de bestaande ruimtelijke, economische en sociale kwaliteiten en daarmee op het versterken van het landschap en de leefbaarheid in de gemeente Noordoostpolder.

De Structuurvisie is een document voor de langere termijn. Daarom kent deze een zekere mate van globaliteit en abstractie. De visie vormt de basis voor het toekomstig gemeentelijk beleid. Ter uitwerking van de structuurvisie zijn gebiedsvisies, masterplannen, uitwerkingsplannen, bestemmingsplannen en beleidsplannen nodig om concrete (plan)ontwikkelingen in gang te zetten.

Op de afbeelding hieronder zijn bestaande woongebieden roze gekleurd, bestaande bedrijventerreinen donkerrood en nieuwe woongebieden paars. Het plangebied is rood omcirkelt. Het paars met de peil duidt dus op het nieuw te ontwikkelen woongebied van Emmelhage.

verplicht

2.5.2 Woonvisie Noordoostpolder     

De gemeenteraad heeft in februari 2013 de 'Woonvisie Noordoostpolder 2.0; Vernieuwing van binnenuit' vastgesteld. Hierin staat wat de visie is op het wonen, de rol van de gemeente en de wijze van samenwerken met partners. Er is veel aandacht voor vernieuwing van het bestaande.

Er ligt een grote en complexe vernieuwingsopgave in de gemeente. In paragraaf 3.3 van de woonvisie wordt dit uiteengezet.

  • Veel woningen en woongebieden zijn tegelijk gerealiseerd. Veel van het toen gebouwde passeert de leeftijdsgrens van 60 jaar. Woningen vragen om technische en energetische vernieuwing en/of transformatie. Ook de openbare ruimte vraagt her en der om een update.
  • De oudere woonbuurten zijn stedenbouwkundig en soms ook architectonisch erfgoed Hier ligt een duidelijke relatie met het DNA van de dorpen en het DNA van Emmeloord. Hiermee dienen we zorgvuldig om te gaan.
  • Het 'gewoon goed wonen' blijft beslist mensen aanspreken, maar de vraag neemt af en het aanbod is groot. Dat geldt voor de dorpen en in iets mindere mate voor de wijken van Emmeloord. Mensen vragen om meer variatie, ruimte en groen, of juist om 'rustig maar stedelijk' wonen. Het toevoegen van nieuwe woonmilieus biedt kansen.

De financiele middelen voor de vernieuwing zijn schaars. Het stellen van prioriteiten en het afstemmen van maatregelen vraagt om duidelijke keuzes. Dit vraagt om nauwe samenwerking met partners zoals: bewonersvertegenwoordigers, de woningbouwcorporatie, zorgpartijen en onderwijsorganisaties.

Woningbouwprogramma

In de woonvisie wordt aangegeven dat Emmeloord het onbetwiste centrum van de Noordoospolder is. Maatschappelijke ontwikkelingen als schaalvergroting en internet zorgen er voor dat er steeds meer mensen nodig zijn om voorzieningen te behouden. Voorzieningen concentreren zich in grotere plaatsen. Voorzieningen zoals een ziekenhuis, een groot winkelcentrum met horeca, theater en bioscoop, kunnen alleen bestaan in een vitale grote kern. Emmeloord wordt daarom "gekoesterd" als het gaat om behoud van stedelijke voorzieningen voor de polder. daarbij is het iet de bedoeling om van Emmeloord een ‘stedelijke stad’ te maken. De kracht van Emmeloord ligt in zijn karakter als ‘dorpse’ stad. Dit sluit aan op de schaal, historie en volksaard van Noordoostpolder.

Binnen Emmeloord wordt in de woonvisie onderscheid gemaakt in:

  1. Centrum en schil
  2. Huidige woonwijken daaromheen
  3. Uitbreidingslocaties

Het plangebied valt binnen de twee grootste uitbreidingslocaties tot 2020: Emmelhage en Wellerwaard. Hierbij wordt opgemerkt dat de ontwikkelingen van de laatste jaren met zoals voor de andere wijken consequenties heeft voor de afzetbaarheid en gevraagde invulling van de woonbebouwing.

Het marktonderzoek uit 2011 dat is uitgevoerd in het kader van de woonvisie schetst welke marktsegmenten en woonmilieus er nodig zijn, in aanvulling op de bestaande voorraad en woongebieden.

Het onderzoek maakt duidelijk dat binnen Noordoostpolder meer variatie in woonmilieus gewenst is, ingegeven door de gegroeide variatie in leefstijlen in de polder. Daarbij richt de vraag zich enerzijds op ruim en groen wonen (letterlijk buitenaf of minder letterlijk in een ruime woonwijk met veel variatie en vrijheid), anderzijds op meer stedelijke woonmilieus, zowel grondgebonden als gestapeld

Het onderzoek bevestigt ook dat de oudste delen van de woningvoorraad, in de dorpscentra en de vroegnaoorlogse wijken van Emmeloord, kwetsbaar zijn. Er is nog wel vraag naar oudere, goedkope, relatief kleine woningen, maar het aanbod is te ruim. Bovendien is een deel van de woningen en buurten technisch aan slijtage onderhevig;

Tot slot laat het onderzoek zien dat de vraag naar meer daalt, doordat de huishoudensgroei terugloopt.

Uiteindelijk resulteert dit in de woonvisie dat er voor uitbreiding bij Emmeloord programmaruimte is voor ca. 280 woningen op de uitbreidingslocaties Emmelhage (fase 2) en Wellerwaard (fase 2). Voor het onderhavige plan wordt nu uitgegaan van een eerste 135 woningen. Aanvullend op dit kaderstellende aantal woningen worden de volgende aandachtspunten meegenomen bij de programmauitwerking:

  • De markt verandert soms snel en niet alleen het programma, maar ook de stedenbouwkundige structuur moet ruimte bieden voor verandering. Bij verdere uitwerking van locaties moet daar rekening mee worden gehouden;
  • Volgens het marktonderzoek is er vraag naar meer vrije kavels voor woningen en landhuizen, vrijheid om te bouwen, vooral voor gezinnen met kinderen die een kwaliteitsstap willen maken. Hiervoor vragen zij echt ruime, groene, recreatieve woonmilieus. Daarentegen juist stoppen met toevoegen van standaard rijkoopwoningen.

2.5.3 Duurzaamheid     

In haar duurzaamheidsvisie streeft de gemeente Noordoostpolder naar energieneutraliteit in 2030. De gemeente focust daarnaast op inzet van schone energie.

Energiegebruik en –besparing in woningen maken daar een belangrijk onderdeel van uit. Het energiegebruik door woningen bedraagt ongeveer 16% van het totale energiegebruik in Noordoostpolder.

Landelijke eisen

Het Nationaal Plan voor het bevorderen van bijna-energieneutrale gebouwen in Nederland beschrijft het Nederlandse beleid om te komen tot bijna-energieneutrale woningen vanaf 2021. Het beleid is erop gericht dat de EPC-eis in het Bouwbesluit per 31 december 2020 dichtbij nul komt te liggen, oftewel bijna-energieneutraal. De eis wordt vanaf 2020 op andere wijze bepaald, maar komt ongeveer overeen met een EPC van 0,2. De huidige eis is een EPC van 0,4.

Duurzaamheid in het stedenbouwkundige plan

In het kader van energetisch ontwerpen op stedenbouwkundig niveau is passieve zonne-energie door een gunstige situering van woningen ten opzichte van de zon belangrijk. Bij het stedenbouwkundig ontwerp van Emmelhage fase 2a is de dakoriëntatie wel een aandachtspunt geweest is, maar niet volledig leidend. De stedenbouwkundige opzet van fase 2a wordt namelijk in belangrijke mate bepaald door de opzet van fase 1, die in hoofdzaak een noordwest oriëntatie kent.

Keuze warmtesystemen 

Na onderzoek en een integrale afweging is besloten geen aardgasleiding aan te leggen in Emmelhage fase 2a, maar te kiezen voor een duurzaam warmtesysteem.

Daarbij gaat het om maatwerkoplossingen, waarbij de ontwikkelaar of de koper zelf keuzes maakt voor een duurzaam warmtesysteem. De ontwikkelaar/koper wordt door de gemeente ondersteund om een duurzame oplossing te kiezen.

Ervaringen in verschillende gemeenten leren dat collectieve warmtesystemen voor woningen of op wijkniveau (nog) niet optimaal functioneren. Meestal heeft dit nadelige gevolgen voor de werking van de warmte-installatie thuis en/of voor de tarieven.

Bovendien is fase 2a relatief beperkt in omvang en zullen de meeste kavels individueel en niet projectmatig worden uitgegeven. Ook dit pleit voor een individuele in plaats van een collectieve oplossing.

2.5.4 Welstandsnota: Ruimte voor kwaliteit en welstandsvrijheid     

Op 14 november 2016 heeft de gemeenteraad de 'Welstandsnota gemeente Noordoostpolder' vastgesteld. Deze welstandsnota geeft richting aan het welstandstoezicht in de Noordoostpolder en voor de inwoners van de gemeente biedt het plan helderheid over de welstandsbeoordeling van hun bouwplannen.

In dat kader is bepaald dat een groot deel van het grondgebied van de gemeente welstandsvrij of welstandsluw is. In deze gebieden hoeven bouwplannen niet meer of slechts beperkt te worden getoetst aan redelijke eisen van welstand. Naast woonwijken die zijn gebouwd na de jaren 50 van de vorige eeuw geldt dit ook voor bedrijventerreinen, achterkantsituaties en het buitengebied. In de Welstandsnota is bepaald dat achterkanten van gebouwen in deze gebieden niet onder de welstand vallen.

Conclusie

Voor het plan is bij de vaststelling van bestemmingsplan 'Emmelhage 2004' een specifiek beeldkwaliteitsplan opgesteld. Dit beeldkwaliteitsplan is onderdeel uit gaan maken van de welstandsnota. Omdat er in het huidige plan wordt afgeweken van het oorspronkelijke ontwerp wordt er voor bestemmingsplan 'Emmeloord, Emmelhage - fase 2' een nieuw beeldkwaliteitsplan opgesteld. In paragraaf 4.3.2 Beeldkwaliteit wordt nader ingegaan op de beeldkwaliteit.

2.6 Waterbeleid     

2.6.1 Europese Kaderrichtlijn water     

De Europese Kaderrichtlijn Water is vastgesteld in 2000. De kaderrichtlijn heeft als doelstellingen:

  • Een goede ecologische toestand van de oppervlaktewateren (zoete, kust- en overgangswateren);
  • Het tot nul terugbrengen van de lozing van gevaarlijke stoffen;
  • Een goede toestand van het grondwater;
  • Een duurzaam gebruik van water;
  • Afzwakking van de negatieve gevolgen van overstromingen en perioden van droogte.

Sinds 1 november 2003 is er een wettelijke verplichting om een watertoets uit te voeren bij ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen. Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet inzichtelijk worden gemaakt wat de gevolgen zijn van een ruimtelijke ontwikkeling voor het waterbeheersysteem en op welke wijze de ruimtelijke ontwikkeling en het waterbeheer op elkaar worden afgestemd.

2.6.2 Waterwet     

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet vervangt de bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland:

  • Wet op de waterhuishouding;
  • Wet op de waterkering;
  • Grondwaterwet;
  • Wet verontreiniging oppervlaktewateren;
  • Wet verontreiniging zeewater;
  • Wet droogmakerijen en indijkingen (Wet van 14 juli 1904);
  • Wet beheer rijkswaterstaatswerken (het zogenaamde 'natte gedeelte');
  • Waterstaatswet 1900;
  • Waterbodemparagraaf uit de Wet bodembescherming.

De Wet verankering en bekostiging gemeentelijke watertaken is per januari 2008 een wijziging geweest van de Gemeentewet, de Wet milieubeheer en de Wet op de waterhuishouding en is eveneens opgegaan in de Waterwet. Met deze wetswijziging is de zorgplicht voor hemel- en grondwater, de formulering van de afvalwaterzorgplicht en de voorkeursvolgorde, alsmede de verordenigsbevoegdheid voor gemeenten ten aanzien van hemel- en grondwater: de gemeentelijke verordening vastgelegd.

De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering' centraal. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Hierbij moet worden gedacht aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Hiernaast kenmerkt integraal waterbeheer zich ook door de samenhang met de omgeving. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning, die met een wettelijk vastgesteld aanvraagformulier kan worden aangevraagd.

2.6.3 Nationaal Waterplan     

Het ontwerp Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die op 22 december 2009 in werking is getreden. Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid, het beleid voor het IJsselmeergebied, het Noordzeebeleid en de Stroomgebiedbeheerplannen. Als bijlage bij het ontwerp Nationaal Waterplan zijn beleidsnota's toegevoegd over waterveiligheid, het IJsselmeergebied en de Noordzee. Deze beleidsnota's vormen een nadere uitwerking en onderbouwing van de keuzes die in de hoofdtekst staan van het Nationaal Waterplan en dienen in samenhang ermee te worden gelezen. Bij de ontwikkeling van locaties binnen de bebouwde kom wordt ernaar gestreefd dat de hoeveelheid groen en water per saldo gelijk blijft of toeneemt. Dit moet stedelijk gebied aantrekkelijk en leefbaar maken en houden. In het kader van het principe “waterneutraal bouwen” zijn compenserende maatregelen nodig om piekafvoeren te kunnen opvangen.

2.6.4 Nationaal Bestuursakkoord Water     

Dit akkoord is op 25 juni 2008 onder andere in verband met de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water geactualiseerd. Met de actualisatie van het NBW onderstrepen de betrokken partijen, rijk, provincies, gemeenten en waterschappen nogmaals het belang van samenwerking om het water duurzaam en klimaatbestendig te beheren. In het akkoord staat onder meer hoe met klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur moet worden omgegaan. Ook is er meer aandacht voor het realiseren van schoon en ecologisch gezond water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 het watersysteem in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering. Het gaat hierbij om de verwachte zeespiegelstijging, bodemdaling en klimaatverandering. Nederland krijgt hierdoor steeds meer te maken met extreem natte en extreem droge periodes.

2.6.5 Beleid gemeente en Waterschap Zuiderzeeland     

Op grond van de Waterwet is er voor gemeenten een formele taak weggelegd voor het afvoeren van overtollig regenwater en de aanpak van stedelijke grondwaterproblemen. Al voordat Waterwet in werking is getreden, is het op een alternatieve manier verzamelen en transporteren van regenwater meer centraal komen te staan. In het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) van de gemeente Noordoostpolder 2008-2011 is vastgesteld, dat in zoverre het inzamelen en transporteren van relatief schoon regenwater buiten de afvalwaterstroom doelmatig kan worden uitgevoerd, deze gescheiden van de afvoer van het stedelijk afvalwater gaat plaatsvinden. Het “gebiedseigen water” wordt op plaatsen waarvoor mogelijkheden aanwezig zijn, vastgehouden en geborgen in aanwezig stedelijk water en/of retentiestroken. Het bergen en vasthouden van regenwater op locatie mag niet leiden tot (water)overlast voor de woonomgeving. Het ontvlechten van regenwater zoals deze in de bestaande situatie veelal is aangesloten op de aanwezige gemengde rioleringstelsels, moet zowel op grond van financiële als milieutechnische overwegingen voldoende verdedigbaar zijn om deze van het bestaande stelsel los te koppelen.

In de Keur van het waterschap Zuiderzeeland, onderdeel uitmakend van de Waterwet, is aangegeven wat wel en niet mag bij waterkeringen en wateren (de zogenaamde waterstaatswerken).

2.7 Waterparagraaf     

Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf (zie ook bijlage 3) moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het kader van de watertoets is wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro). In deze paragraaf worden de resultaten van de watertoets toegelicht.

Inleiding

De waterparagraaf maakt inzichtelijk hoe het vigerend waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichtingsmaatregelen in het plangebied. Hoe wordt in dit gebied omgegaan met water en op welke wijze draagt de inrichting bij aan:

  • Veiligheid.
  • Voldoende water.
  • Schoon water.

Voor dit bestemmingsplan is de digitale watertoets doorlopen. Zoals gezegd betreft dit het beheergebied van waterschap Zuiderzeeland. Het toetsresultaat en de samenvatting zijn opgenomen in bijlage 2 Watertoets.

Op basis van de toets wordt de normale procedure gevolgd. De uitgangspuntennotitie bevat de voor het plan relevante waterhuishoudkundige streefbeelden, strategieën en randvoorwaarden.

Aanvullend op de digitale watertoets dient in het kader van het ambtelijk vooroverleg (art. 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening) een aanvraag voor een wateradvies bij het Waterschap Zuiderzeeland te worden ingediend.

Veiligheid/Waterkeringen

Het plan ligt niet binnen de kern-, vrijwarings- of buitenbeschermingszone van een waterkering. Het is daarom niet te verwachten dat het plan van invloed zal zijn op de veiligheid van een waterkering.

Voldoende Water

Wateroverlast

Het bestemmingsplan 'Emmeloord, Emmelhage - fase 2' biedt in twee te ontwikkelen fasen ruimte voor het bouwen van ongeveer 270 woningen. Ten opzichte van de huidige situatie neemt de hoeveelheid verhard oppervlak bij het uitbreiden van de woonwijk Emmelhage in fase 2 significant toe door het aan te leggen stratenplan en de te bouwen woningen. Dit geeft in het kader van het principe "waterneutraal bouwen" aanleiding compenserende maatregelen te treffen om piekafvoeren te kunnen opvangen.

Als handreiking heeft het college van Dijkgraaf en Heemraden van het waterschap Zuiderzeeland hiervoor op 11 juli 2013 het "Waterkader" vastgesteld. Voor het vaststellen van de benodigde ruimte voor het realiseren van de compenserende maatregelen hanteert het waterschap de bergingsnorm. Volgens de bergingsnorm geldt voor het "peilgebied Emmelhage" bij een netto toename van de verharding een extra benodigde waterberging van 5%.

Voor het vaststellen van de benodigde wateropgave voor Emmelhage, fase 1 is indertijd gebruik gemaakt van de door het waterschap gehanteerde afvoernorm. Bij de afvoernorm wordt voor de maximale afvoer uit het gebied uit gegaan van de landelijke afvoernorm van 1,5 l/s/ha bij een neerslagsituatie met een herhalingstijd van eens in de 100 jaar. In vergelijking tot het aangelegd verhard oppervlak in Emmelhage, fase 1 zijn de aangelegde waterpartijen dusdanig ruim gedimensioneerd dat bij een toename van verhard oppervlak van de te ontwikkelen woonwijk Emmelhage, fase 2 deze in de bestaande waterpartijen kan worden gecompenseerd.

Onderstaande berekening maakt deze compensatie duidelijk:

Aanwezige verharding:

stratenplan na voltooiing Emmelhage, fase 1 100.788 m2
800 woonkavels 128.370 m2
totaal: 229.148 m2

De benodigde compensatie als gevolg van toename verharding in Emmelhage, fase 1 is 229.148 x 5% = 11.460 m2

Het aanwezig wateroppervlak van 83.522 m2 in Emmelhage, fase 1 compenseert ruimschoots de toename van het verhard oppervlak. De aanwezige waterpartijen in fase 1 zijn voldoende toereikend om ook het toenemend verhard oppervlak voor Emmelhage, fase 2 te compenseren. In de eerste deelfase voor fase 2 neemt het verhard oppervlak met 47.239 m2 toe. Hiervoor is een waterberging nodig van 5% x 47.239 m2 = 2.362 m2. Dit oppervlak is voldoende beschikbaar in de aangelegde waterpartijen in fase 1.

Fase 2a

Totaal oppervlakte verharding 25.459 m2
Woningen:
rij woningen 48 x 110 m2 5.280 m2
2^1 kap 70 x 165 m2 11.550 m2
vrijstaand 22 x 225 m2 4.950 m2
Totaal verhard oppervlak woningen 21.780 m2
totaal: 47.239 m2



Fase 2b

Totaal oppervlakte verharding 18.220 m2
Woningen:
2^1 kap 76 x 165 m2 12.540 m2
vrijstaand 37 x 225 m2 8.325 m2
Totaal verhard oppervlak woningen 20.865 m2
totaal: 39.085 m2

In de eerste deelfase 2a wordt gewacht met het aanleggen van de waterpartijen (zie afb. 1 in bijlage 3). Het is vanuit de waterkwaliteit en woonbeleving niet wenselijk in de voorlopige situatie doodlopende watergangen aan te leggen. In de eerste deelfase (2a) voor fase 2 wordt het zuidelijke deel van het plangebied nog verpacht als akkerland, waardoor deze waterpartij nog niet kan worden meegenomen in het opgezet peilvak van het aanwezig stedelijk water. In de bouwrijpfase voor deelfase 2b wordt 23.520 m2 water aangelegd (zie afb. 2 in bijlage 3) en voldoet dan ruimschoots aan de hiervoor vastgestelde bergingsnorm (47.239 + 39.085= 86.324 m2 x 5% = 4.316,2 m2 < 23.520 m2).

Goed functionerend watersysteem

Het functioneren van het huidige watersysteem, (doorstroming, afwatering, realiseren van het gewenste peil) ondergaat door te wachten met uitbreiding van de waterpartijen in de eerste deelfase van fase 2 geen wijzigingen.

In Emmelhage bevindt zich een goed functionerend watersysteem. De aangelegde aaneengesloten waterpartijen staan met elkaar in verbinding om in het plan een gestuurde circulatie mogelijk te maken. Bij de aan te leggen waterpartijen in fase 2 wordt rekening gehouden deze eveneens onderdeel te laten uitmaken van het al bestaande circulatieplan van fase 1.

In het bestaande circulatieplan bevindt zich ter hoogte van de watergang ten noorden van de John Daltonhage en Mathilde Wibautsingel zowel een pompinstallatie als een vaste stuw. Ten behoeve van een continue verversing van de waterpartij slaat de pomp (capaciteit 90 m3/uur) gemiddeld om de dag aan om water vanuit de Onderduikerstocht peilgestuurd in het stedelijk water in te laten. Bij een peil van -5,23 m NAP in de stedelijke waterpartij wordt water ingelaten. De pomp schakelt zich uit bij een peil van -5,18 m NAP. Op dezelfde locatie wordt het ingelaten water door middel van een eveneens aanwezige vaste V-stuwconstructie met een geïnstalleerde overlaathoogte op circa - 5,20 m NAP teruggevoerd naar de Onderduikerstocht. Het inlaten en aflaten van water bewerkstelligt een gestuurde watercirculatie in het watersysteem en zorgt voor voldoende doorspoeling. Om de waterkwaliteit op het gewenst niveau te houden wordt naast de in- en aflaat voorziening het water voldoende ververst door de aanwezige uitmondingen van de regenwaterriolen.

Bij het bouwrijpmaken van eindfase van fase 2 worden de waterpartijen aangelegd. Uitbreiding van de gesloten waterpartijen blijven dan een sluitend geheel vormen met de al bestaande waterpartijen (zie afb. 2 in bijlage 3), waardoor de gestuurde watercirculatie binnen Emmelhage intact blijft.

Voordat de bestaande kavelsloot binnen het plangebied Emmelhage fase 2 kan worden gedempt, wordt in de eerste deelfase op de bestaande kavel tussen Espelerweg 8-I en 8-II een nieuwe kavelsloot gegraven (zie afb. 1 in bijlage 3). Het streefpeil van het omliggende oppervlaktewatersysteem in het plangebied blijft voor zowel de zomer- als de winterperiode gehandhaafd op -5,70 m NAP. De kavelsloot blijft voor de aangrenzende landbouwkavel nodig om de huidige drooglegging in stand te houden.

In het gesloten watersysteem van Emmelhage fase 1 is sprake van een gestuwd peilvak, waarbij gebruik is gemaakt van een flexibel peil, dat vrij kan variëren tussen -5,35 m NAP en -5,05 m NAP. Bij een waterstand boven -5,05 m NAP vindt afvoer plaats en bij onderschrijding van -5,35 m NAP wordt water vanuit de Onderduikertocht ingelaten. Tijdens de te realiseren eindfase voor Emmelhage fase 2 worden de waterpartijen aangelegd. In deze fase wordt voor het realiseren van de circulatie in het aan te leggen watersysteem parallel aan de sloot van de aangrenzende landbouwkavel de stedelijk waterpartij gegraven, onderdeel uitmakend van het gestuwd peilvak variërend tussen -5,35 m NAP en -5,05 m NAP.

De huidige landbouwkavel voor Emmelhage fase 2 heeft een maaiveldhoogte van circa -4,35 m NAP. Bij het bouwrijpmaken van Emmelhage fase 2 wordt het maaiveld opgehoogd naar circa -3,90 m à 4,00 m NAP. Rekening houdend met het streefpeil voor Emmelhage van -5,20 m NAP voldoet het te ontwikkelen plan aan de minimale drooglegging voor stedelijk gebied van 1,20 meter, rekening houdend met het hiervoor gehanteerd normaalwaternormpeil (N.W. - normpeil). Er zijn geen structureel nadelige gevolgen aanwezig voor en door (grond)water in de omgeving.

Schoon water

Goede structuur diversiteit

De inrichting van het bestaande watersysteem verandert niet, waardoor het bestaande ecologisch gezond watersysteem behouden blijft.

Goede oppervlaktewaterkwaliteit

(zie goed functionerend watersysteem)

Goed omgaan met afvalwater

Het regenwater kan aangemerkt worden als relatief schoon en wordt door middel van "schoon" regenwaterriolen direct afgevoerd worden naar het stedelijk oppervlaktewater.

De regenwaterriolen bieden de mogelijkheid om eventueel naast regenwater ook drainagewater vanaf de woonpercelen af te voeren naar het stedelijk water.

Het af te voeren stedelijk afvalwater in fase 2 wordt onder vrijverval aangesloten op het bestaande gemeentelijk rioleringsstelsel fase 1 en afgevoerd naar het centraal aangelegd rioolgemaal ter plaatse van de driesprong Einsteinhage, Johanna Naberhage en Pleismanhage. Via het rioolgemaal wordt het in te zamelen afvalwater afgevoerd naar de afvalwaterzuivering te Tollebeek.

Conclusie

Gelet op de waterparagraaf vormt het aspect water geen belemmering voor de planvorming.

Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten     

3.1 Algemeen     

Met de voorbereiding van het onderhavige bestemmingsplan dient te worden nagegaan welke bronnen in of nabij het plangebied een belemmering kunnen vormen, met name ten opzichte van de in het plan opgenomen gevoelige functies zoals wonen. In dit kader dient aandacht te worden besteed aan:

  • bodem;
  • geluidsaspecten (Wet geluidhinder);
  • hinder in de relatie bedrijven/woningen;
  • luchtkwaliteit;
  • ecologie;
  • archeologie;
  • cultuurhistorie;
  • externe veiligheid
  • besluit milieueffectrapportage;
  • parkeren en verkeer;
  • handhaving

3.2 Bodem     

De mens gebruikt de bodem op vele manier, voor bijvoorbeeld woningbouw, landbouw, aanleg van wegen en winning van grondstoffen. Om te zorgen dat dit ook in de toekomst mogelijk blijft, is een duurzaam beheer van de bodem belangrijk. Doordat de mens al vele eeuwen gebruik maakt van de bodem heeft hij overal sporen achtergelaten. Deze sporen zijn terug te zien in het landschap en te vinden op en in de bodem. Door bodemsanering worden de ernstige chemische verontreiniging van de bodem aangepakt. Bescherming van de bodem betekent bovendien het voorkomen dat schone grond verontreinigd raakt en het rekening houden met de eigenschappen van de bodem.

Het doel van de bodemtoets bij ruimtelijke plannen is de bescherming van de bodem en toetsen van de te verwachten milieu hygiënische bodemkwaliteit aan het (toekomstige) gebruik. Soms moet een bodemonderzoek worden uitgevoerd om te kunnen beoordelen of de bodem geschikt is voor de geplande functie en of sprake is van een eventuele saneringsnoodzaak.

Artikel 9 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het wijzigen of opstellen van een bestemmingsplan.

In het bestemmingsplan dient aangegeven te worden wat de kwaliteit van de bodem ter plaatse van het plangebied is. Tevens dient, op basis van de Mor (Ministeriële regeling omgevingsrecht), bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen in veel gevallen een rapportage van een recent uitgevoerd verkennend bodemonderzoek toegevoegd te worden. Voor verkennend bodemonderzoek op een locatie wordt de norm NEN 5740 gehanteerd (onderzoeksstrategie voor verkennend bodemonderzoek).

De bodemonderzoeksplicht geldt alleen voor bouwwerken waarvoor:

  • een reguliere omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is vereist;
  • waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend (twee of meer uren per dag) mensen zullen verblijven;
  • die de grond raken;
  • waarvan het bestaande gebruik wijzigt (interne verbouwing);
  • die niet naar aard en omvang gelijk zijn aan een bouwwerk genoemd in het Besluit bouwwerken;
  • waarvan geen al bruikbare recente onderzoeksresultaten aanwezig zijn;
  • die geen tijdelijk bouwwerk betreffen waarbij uit het vooronderzoek blijkt dat de locatie onverdacht is.

Een doelstelling van de Woningwet (artikel 8, tweede lid, onder c) is dat bouwen op verontreinigde bodem wordt tegengegaan. Om hieraan te kunnen voldoen dient bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning (Wabo) voor het bouwen een bodemonderzoeksrapport te worden overgelegd.

Bovengenoemde doelstelling heeft uitsluitend betrekking op bouwwerken:

  • waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven;
  • voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist;
  • die de grond raken of ten aanzien waarvan het bestaande, niet wederechtelijk gebruik niet wordt gehandhaafd.

Het bodemonderzoeksrapport dient te voldoen aan de indieningvereisten zoals geregeld in de Regeling omgevingsrecht (Mor).

Ontheffingsgronden voor de onderzoeksplicht zijn onder andere geregeld in de (model)bouwverordening. Hierbij valt te denken aan:

  • Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht toe, indien voor toepassing van artikel 2.4.1 bij het bevoegd gezag reeds bruikbare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn;
  • Met het vaststellen van de nieuwe bodemkwaliteitskaarten kan voor de zones waar de achtergrondkwaliteit valt in de klasse “Landbouw/Natuur” of “Wonen” de onderzoekslast voor bouwaanvragen ten aanzien van de bodemkwaliteit gelijk getrokken worden aan die voor vrijkomende grond. Dit houdt in dat er alleen nog een verkennend bodemonderzoek nodig is als uit vooronderzoek blijkt dat er reden is te twijfelen aan de bodemkwaliteit op de bouwlocatie.

Conclusie

De locatie valt in de 'Bodemkwaliteitskaart gemeente Noordoostpolder, project 12M463' van CSO Adviesbureau voor Milieu-Onderzoek B.V. gedateerd op 23 juli 2013, binnen de bodemkwaliteitszone 'Woonkernen' en de ontgravingskwaliteitsklasse betreft 'Landbouw/natuur'. Uit het door de gemeente uitgevoerde dossier onderzoek blijkt dat er ter plaatse een aantal bodemonderzoeken zijn uitgevoerd. Tijdens de onderzoeken en na afloop van de sanering zijn slechts lichte of geen verontreinigingen aangetroffen. Voor zover bij de gemeente bekend hebben er zich ter plaatse geen calamiteiten voorgedaan, zijn er geen dempingen verricht en/of activiteiten hebben plaatsgevonden met een bodembedreigend karakter.

Bij het aspect 'bodem' staat de vraag centraal of de bodemkwaliteit toereikend is voor het nieuwe gebruik. De bestemming 'wonen' wijzigt door de herziening van het bestemmingsplan niet. Het uitgevoerde dossieronderzoek geeft samen met de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Noordoostpolder voldoende informatie over de te verwachten milieu hygiënische kwaliteit ter plaatse.

Voor wat betreft de kwaliteit van de bodem hoeven er vanuit milieu hygiënisch oogpunt geen beperkingen te worden gesteld aan het gebruik van de onderzochte locatie en bestaan er geen bezwaren tegen de voorgenomen bouw van woningen ter plaatse.

3.3 Geluid     

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluids- overlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid.

In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieu- belastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.

In deze paragraaf wordt enkel ingegaan op de geluidsaspecten met betrekking tot wegverkeer. In of nabij het plangebied zelf is geen sprake van een zonering industrieterrein of spoorweg.

Wegverkeer

Ingevolge het bepaalde in de Wet geluidhinder heeft in beginsel iedere weg een geluidszone. Een dergelijke zone geldt niet voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangewezen gebied of wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.

Bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden binnen een dergelijke geluidszone, wordt akoestisch onderzoek ingesteld. Onderzoek naar geluidsaspecten van verkeer kan echter achterwege blijven indien op het tijdstip van de vaststelling van een bestemmingsplan een weg reeds aanwezig of in aanleg is en de woningen of andere geluidgevoelige objecten ook reeds aanwezig of in aanbouw zijn. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek geldt evenmin, indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.

Conclusie

Het plangebied biedt de mogelijkheid voor de realisatie van woningen en bijbehorende infrastructurele voorzieningen. Het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit woonstraten met een maximumsnelheid van 30 km/uur. Het plangebied ligt in de geluidszone van de Espelerweg.

Geluidsonderzoek

Ten behoeve van de bestemmingsplanprocedure is daarom onderzoek uitgevoerd door Goudappel Coffeng BV. Dit onderzoek is terug te vinden in bijlage 4. In de rapportage zijn de uitgangspunten,resultaten en bevindingen van het akoestisch onderzoek beschreven. Hierbij ligt de nadruk op de ontwikkelingen in fase 2a. Tevens is een doorkijk gegeven naar de geluidssituatie voor fase 2b.

Nieuwe woningen

De exacte situering van de nieuwe woningen is nog niet bekend. Een deel van het plangebied ligt binnen de formele geluidszone van de Espelerweg. De geluidszone van de Espelerweg bedraagt 200 meter. Voor deze situatie geldt in beginsel een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Wanneer de geluidsbelasting op de gevels van de nieuwe woningen hoger is dan de voorkeursgrenswaarde, dient de toepassing van geluidsreducerende maatregelen te worden onderzocht. Wanneer geluidsreducerende maatregelen niet worden toegepast, bijvoorbeeld vanwege stedebouwkundigde, verkeerskundige, technische of financiële bezwaren, of wanneer deze maatregelen onvoldoende effect sorteren, is ontheffing voor een hogere waarde mogelijk. Er geldt in deze situatie een maximale ontheffingswaarde van 63 dB (ervan uitgaande dat de nieuwe woningen binnen de bebouwde kom gerealiseerd worden).

Planinterne 30 km/h-wegen

De wegen binnen het plangebied betreffen 30 km/h-wegen. Dergelijke wegen zijn volgens de Wet geluidhinder niet gezoneerd en behoeven daarmee geen formele toetsing aan de normen uit de Wet geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan het echter wenselijk zijn de geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op 30 km/h-wegen wel te beschouwen.

Reconstructie van bestaande wegen

In fase 2b wordt een rotonde in de Espelerweg gerealiseerd om te voorzien in een extra aansluiting op plangebied Emmelhage. De aanleg van een rotonde betreft een fysieke wijziging aan de weg. Daarom is een zogenaamd reconstructieonderzoek in de zin van de Wet geluidhinder benodigd. In de rapportage is een doorkijk gegeven naar de te verwachten geluidssituatie na de realisatie van de rotonde.

Bij een reconstructieonderzoek dient de geluidsbelasting in de toekomstige plansituatie te worden vergeleken met de geluidssituatie in de huidige situatie, óf met een eerder vastgestelde hogere waarde. De laagste van deze twee waarden is bepalend. Er is sprake van een reconstructiesituatie in de zin van de Wet geluidhinder wanneer de geluidsbelasting met 2 dB of meer toeneemt als gevolg van de plannen. In dat geval dient de toepassing van geluidsreducerende maatregelen te worden onderzocht. Bij een reconstructiesituatie geldt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB als ondergrens. De maximale ontheffingswaarde bedraagt 68 dB.

Gevolgen elders

Ten gevolge van de voorgenomen ontwikkeling kan er langs wegen in de omgeving sprake zijn van een toenemende geluidsbelasting door gewijzigde verkeersstromen. In navolging van de Wet geluidhinder is sprake van deze indirecte plangevolgen, of gevolgen elders, wanneer de geluidsbelasting toeneemt met 2 dB of meer in de plansituatie ten opzichte van de toekomstige situatie zonder ontwikkelingen. De toekomstige situatie zonder ontwikkelingen wordt in voorliggend onderzoek de referentie situatie genoemd. Van een toename van 2 dB of meer is sprake wanneer de verkeersintensiteit toeneemt met 40% of meer (bij een gelijkblijvende verkeersverdeling). De Wet geluidhinder stelt geen eisen aan eventuele geluidsreducerende maatregelen indien er sprake is van gevolgen elders. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kunnen maatregelen echter wel wenselijk zijn. Dit is ter afweging aan het bevoegd gezag. Zoals hieronder naar voren komt zijn de gevolgen echte minimaal, waardoor verder maatregelen niet nodig zijn

Resultaten

Voor de nieuwe woningen geldt ten gevolge van het verkeer op de Espelerweg een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De maximale ontheffingswaarde bedraagt 63 dB. De exacte situering van de nieuwe woningen ligt nog niet vast. Daarom is de geluidssituatie inzichtelijk gemaakt op basis van geluidscontouren. De geluidscontouren zijn berekend voor de waarneemhoogten 4,5 meter en 7,5 meter ten opzichte van het maaiveld.

verplicht

Geluidscontouren Espelerweg – waarneemhoogte 4,5 meter (inclusief correctie artikel 110g Wgh).

Binnen het groene gebied is de geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de Espelerweg lager dan 48 dB. Hier vormt de geluidssituatie ten gevolge van het verkeer op de Espelerweg geen belemmering voor de realisatie van nieuwe woningen. Alle nieuwe woningen worden binnen het groene gebied gerealiseerd.

30 km/h-wegen

De wegen binnen het plangebied betreffen 30 km/h-wegen. Dergelijke wegen zijn volgens de Wet geluidhinder niet gezoneerd en behoeven daarmee geen formele toetsing aan de normen uit de Wet geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan het echter wenselijk zijn de geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op 30 km/h-wegen wel te beschouwen. Binnen Emmelhage is slechts sprake van geëigend bestemmingsverkeer op de 30 km/hwegen. Bovendien is de exacte situering van woningen nog niet bekend. Daarom is niet nader ingegaan op de geluidssituatie langs 30 km/h-wegen. Gezien de hoogte van de verkeersintensiteiten wordt verwacht dat er geen onacceptabele geluidssituaties langs 30 km/h-wegen ontstaan.

Gevolgen elders

De toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de plannen voor Emmelhage fase 2 is beperkt. In geen geval is sprake van een toename van verkeer van meer dan 40%. Significante geluidstoenames langs wegen in de omgeving hoeven dan ook niet verwacht te worden als gevolg van de plannen.

Door de ontwikkeling van fase 2a neemt het aantal verkeersbewegingen op (een deel van) de Jeanne d’Arclaan met circa 18% toe ten opzichte van de autonome situatie 2026 (situatie zonder ontwikkeling fase 2). Een dergelijke toename van verkeer zorgt voor een toename van de geluidsbelasting met circa 1 dB.

Dergelijke geluidstoenames zijn niet waarneembaar voor het menselijk oor. Fase 2b voorziet in een extra ontsluiting van het plangebied. Het planinterne verkeer wordt hierdoor meer verdeeld over het plangebied. Ten opzichte van de autonome situatie ontstaat hierdoor naar verwachting een afname van het aantal verkeersbewegingen op de Jeanne d’Arclaan (wegvak 6) binnen Fase 1 van Emmelhage.

Doorkijk fase 2b: Rotonde Espelerweg

In het onderzoek is alvast een doorkijk gegeven naar de te verwachten effecten. Wanneer de plannen verder zijn uitgewerkt, dient een gedetailleerd reconstructieonderzoek te worden uitgevoerd. Voor de maatgevende woningen op de meest korte afstand van de rotonde is bepaald of sprake is van een reconstructiesituatie in de zin van de Wet geluidhinder. Hiervan is sprake indien de geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de Espelerweg in de plansituatie met 2 dB of meer toeneemt ten opzichte van de huidige situatie.

Uit het onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting in de plansituatie met circa 1 dB toeneemt ten opzichte van de huidige situatie. In geen geval is sprake van geluidstoenames van 2 dB of meer. Er is dan ook, naar verwachting, geen sprake van een reconstructiesituatie in de zin van de Wet geluidhinder.

Door de aanleg van de rotonde is tevens sprake van een aanpassing van de Nieuwlandenlaan. Deze weg betreft een 30 km/h-weg, en behoeft dus geen formele toetsing aan de normen uit de Wet geluidhinder. Doordat de Nieuwlandenlaan in het –voorlopige- ontwerp iets in oostelijke richting verschuift, is sprake van een toename van de geluidsbelasting voor de woning aan de oostzijde van de Nieuwlandenlaan. De geluidsbelasting ligt na de beoogde aanpassing echter rond de in gezoneerde situaties geldende voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De geluidssituatie langs de Nieuwlandenlaan is daarmee naar verwachting niet onacceptabel.

Conclusie

Wanneer buiten de gegeven afstand wordt gebouwd, vormt de geluidsbelasting ten gevolge van de Espelerweg geen belemmering voor het bouwen van woningen, omdat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Naar verwachting worden de nieuwe woningen op grotere afstand van de Espelerweg gerealiseerd.

Tevens is een doorkijk gegeven naar de realisatie van een rotonde in de Espelerweg (fase 2b). Er wordt geen reconstructiesituatie in de zin van de Wet geluidhinder verwacht. Wanneer de plannen verder zijn uitgewerkt dient nader onderzoek plaats te vinden.

3.4 Milieuhinder     

Met de voorbereiding van het onderhavige bestemmingsplan dient te worden nagegaan welke bronnen in of nabij het plangebied een belemmering kunnen vormen voor gevoelige functies als wonen.

Doelstelling van het bestemmingsplan is dat bestaande (bedrijfs)activiteiten in beginsel worden gerespecteerd en geregeld. Uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening heeft het geen zin een bestemming te projecteren die vanwege milieuregelgeving niet kan worden gerealiseerd. Daarnaast dient te worden bezien of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (de ‘omgekeerde werking’). Onderzocht moet dus worden wat – vooral in verband met de nabije aanwezigheid van gevoelige bebouwing of functies (als wonen)– de uitstralingseffecten van (bedrijfs)activiteiten zijn en of dan in de nabijheid nog sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In dat kader worden in de VNG- brochure 'Bedrijven en milieuzonerin' richtafstanden gegeven. Die afstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Benadrukt moet worden dat de richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype) en dat de richtafstanden bij een omgevingstype gemengd gebied (een gebied met een matige tot sterke functiemenging) kunnen worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

Het ruimtelijk beleid van rijk en provincies biedt gemeenten beleidsvrijheid voor maatwerk op lokaal niveau. De genoemde VNG-handreiking "Bedrijven en milieuzonering" is een hulpmiddel bij de invulling daarvan. De brochure kent Staten van Bedrijfsactiviteiten met indelingen in categorieën van bedrijven.

Door voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen en scholen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.

In de richtafstandenlijsten wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Onderstaand het verband tussen de afstand en de milieucategorie:

milieucategorie grootste richtafstand
1 10 meter
2 30 meter
3.1 50 meter
3.2 100 meter

De factoren, die hebben geleid tot de indeling in categorieën dienen als indicatief te worden beschouwd, met dien verstande dat de bepalende "grootste afstand" niet mag worden overschreden indien daardoor een bedrijfsactiviteit ontstaat die niet meer past binnen de indeling. De Staat is gebaseerd op het gemiddelde bedrijfstype. Daardoor kan de milieubelasting van de binnen dit type voorkomende bedrijven onderling nogal verschillen. Deze verschillen kunnen voortvloeien uit:

  • bedrijfsgrootte, productiecapaciteit opgesteld vermogen, aantal productiemedewerkers, terreinoppervlakte en dergelijke;
  • verouderingsgraad, nieuwe ontwikkelingen;
  • productiewijze.

Het bestemmingsplan en de milieuregelgeving vormen elkaars complement. Voor zo ver met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van milieuregelgeving uitkomst bieden.

De mogelijkheden voor bedrijfsvoering worden (vooral) bepaald door milieuregelgeving (o.a. Activiteitenbesluit, Wet Milieubeheer, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) en het kan voorkomen dat de planologisch geboden gebruiksmogelijkheden dan niet (maximaal) kunnen worden benut.

Wet milieubeheer/Activiteitenbesluit

Op 1 januari 2008 is het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) in werking getreden. Dit besluit bevat algemene milieuregels voor bedrijven. Inrichtingen die vallen onder het regime van het Activiteitenbesluit hebben vaak geen milieuvergunning nodig, maar moeten wel voldoen aan de voorschriften van het besluit. In de huidige systematiek vallen alle Wet-milieubeheerinrichtingen onder de algemene regels uit het Activiteitenbesluit, tenzij ze zijn uitgezonderd.

Relatie bedrijfsactiviteiten/woningen

In het woongebied mag slechts lichte aan huis verbonden bedrijvigheid plaatsvinden. Dit betreft dan bedrijfsactiviteiten waar geen of nauwelijks hinder van uitgaat (zoals een kapsalon of pedicure). De juridische regeling is zodanig opgesteld, dat in het plangebied geen bedrijvigheid wordt toegestaan die niet past in de directe nabijheid van woningen.

Ontwikkelingsmogelijkheid

In de omgeving van het plangebied is geen sprake van intensieve veehouderij of dergelijke bedrijven. De voormalige agrische bedrijven aan de Espelerlaan hebben inmiddels allen woonbestemming en worden ook alszodanig gebruikt. Er zijn geen bedrijven gelegen in de naaste omgeving van het plangebied. Het plan ligt buiten de richtafstand van omliggende bedrijven. Hieruit lijkt het aannemelijk te stellen, dat er geen belemmeringen voor de geplande woonbebouwing bestaan.

In het plangebied ligt wel een uitwerkingsbevoegdheid die een school en een supermarkt mogelijk kunnen maken. De daadwerkelijke realisering hiervan zal sterk afhangen van de invulling van de fase 2b. Om die reden wordt voor de uitwerking een nadere onderzoeksplicht gesteld. Evenals het geluidsonderzoek zal bij een concretere invulling vande plannen nader onderzoek moeten plaatsvinden naar andere milieuhinder.

3.5 Luchtkwaliteit     

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet Milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.

Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet Milieubeheer opgenomen grenswaarde, of;
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of;
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen, of;
  • het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).

Van een verslechtering van de luchtkwaliteit "in betekenende mate" is sprake, indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:

  1. woningbouw: minimaal 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
  2. infrastructuur: minimaal 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
  3. kantoorlocaties: minimaal 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

De ontwikkelingen die mogelijk zijn op basis van het voorliggend bestemmingsplan blijven beneden de criteria zoals deze zijn weergegeven onder a t/m c.

Geconcludeerd kan daarom worden dat de luchtkwaliteit niet zal verslechteren ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan.

3.6 Ecologie     

Door Eco Reest BV een verkennend onderzoek naar natuurwaarden ter plaatse van de Emmelhage fase 2 te Emmeloord uitgevoerd (zie bijlage 5). De natuurwetgeving is per 1 januari 2017 veranderd. De Flora- en faunawet en Wet natuurbescherming 1998 zijn per 1 januari, samen met de Boswet, opgenomen in de Wet natuurbescherming.

De aanleiding tot het uitvoeren van een onderzoek naar beschermde natuurwaarden is voorgenomen woningbouw ter plaatse van het onderzoeksterrein en de daarmee samenhangende bestemmingswijziging.

De doelstelling van het onderzoek is meerledig en bestaat uit het vaststellen:

  • of habitats aanwezig kunnen zijn van middels de Wet natuurbescherming beschermde dier- en plantensoorten ter plaatse van het onderzoeksterrein;
  • of de werkzaamheden verstorende effecten hebben op beschermde dier- en plantensoorten;
  • hoe met eventueel aanwezige beschermde soorten omgegaan kan worden.

Conclusies

Naar aanleiding van de quickscan Wet natuurbescherming concluderen wij het volgende:

Broedvogels

Door de voorgenomen werkzaamheden kunnen nesten van vogels worden verstoord of aangetast op het onderzoeksterrein en de aangrenzende terreinen.

Rugstreeppad

In het plangebied is een greppel aanwezig. Gezien de hoeveelheid soortgelijk habitat in de directe omgeving is deze van marginaal belang voor de voortplanting van rugstreeppad.

Nadat de onderzoekslocatie bouwrijp is gemaakt, zal het terrein aantrekkelijk zijn als voortplantingshabitat, op plekken waar ondiepe plasjes ontstaan, en overwinteringshabitat, op plekken waar rugstreeppad zich in los zand kan ingraven.

Het wegnemen van verblijfplaatsen van rugstreeppad en het doden en verwonden van individuen van rugstreeppad is wettelijk gezien ontheffingsplichtig.

Geadviseerd wordt het werkgebied af te schermen met behulp van amfibieënschermen, voorafgaand aan de werkzaamheden. Dit kan bijvoorbeeld door het plaatsen van schermen van stevig plastic of worteldoek van 50 centimeter hoog en minimaal 10 centimeter ingegraven in de grond. Na het plaatsen van de schermen dient het gebied door een deskundige op het gebied van amfibieën te worden doorzocht. Aanwezige dieren moeten worden gevangen en overgezet naar geschikt gebied in de directe omgeving. Het wegvangen en overzetten moet buiten het kwetsbare overwinteringsseizoen gebeuren. Deze loopt globaal van half oktober tot en met maart.

Aanbevelingen en advies

Wij achten nader onderzoek naar de rugstreeppad niet noodzakelijk, omdat uit de literatuurstudie blijkt dat deze soort algemeen aanwezig is in de gehele Noordoostpolder en ook in de directe omgeving van het plangebied gemeld is. Wel adviseren wij dat er een ontheffing van de Wet Natuurbescherming wordt aangevraagd voorafgaand aan de bouwwerkzaamheden. Tevens achten wij ecologische begeleiding door een deskundige op het gebied van de rugstreeppad noodzakelijk voorafgaand en tijdens de bouwwerkzaamheden.

Vogels

Het is mogelijk dat er vogels gaan broeden in het open land. Alle broedgevallen zijn beschermd in de Wet Natuurbescherming. Indien de werkzaamheden starten buiten het broedseizoen (en doorlopen tot in het broedseizoen) hoeven er geen extra maatregelen genomen te worden. Door de werkzaamheden voorafgaand van het broedseizoen te starten zullen vogels een locatie buiten de invloedsfeer van de werkzaamheden kiezen om te broeden.

Sommige vogelsoorten zoals scholekster, kleine plevier en witte kwikstaart zijn pioniervogels bij uitstek en broeden graag op een bouwrijp gemaakt terrein. Om dergelijke vogels af te schrikken te gaan broeden of indien de werkzaamheden binnen het broedseizoen starten, dienen de volgende maatregelen getroffen te worden om een overtreding van de Wet Natuurbescherming te voorkomen:

  • De vegetatie dient voor aanvang van het broedseizoen en tijdens het broedseizoenkort gemaaid en kort gehouden te worden tot aanvang van de werkzaamheden. Door de korte vegetatie wordt het terrein minder geschikt als broedlocatie;
  • Het terrein dient vanaf 15 dagen voorafgaand aan het broedseizoen 1 keer per dag te worden betreden met honden of een voertuig tot aanvang van de werkzaamheden. Vogels zullen de betreding opmerken en zoeken geschikter terrein om te broeden.

Het broedseizoen van vogels loopt globaal van 1 maart tot 1 september. Dit is afhankelijk van de soort en van de klimatologische omstandigheden.

Om een overtreding te voorkomen wordt tevens geadviseerd om, indien van toepassing, de bomen en struiken voor de start van het broedseizoen te verwijderen. Ook heeft het de voorkeur dat het terrein vanaf 15 dagen voorafgaand aan het broedseizoen één keer per dag tot aanvang van de werkzaamheden wordt betreden met honden of een voertuig. Hierdoor zullen vogels een geschikter terrein zoeken om te broeden.

Opgemerkt dient te worden dat te allen tijde de zorgplicht blijft gelden. Deze zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk moeten

3.7 Archeologie     

Archeologische waarden worden in toenemende mate in de planvorming betrokken. Een instrument hiervoor is de Archeologische monumentenkaart (AMK), hierop zijn de bekende en gewaardeerde vindplaatsen aangegeven. Er zijn in het plangebied geen archeologische monumenten bekend.

verplicht

afbeelding Uitsnede Beleidsadvieskaart

Complementair aan deze kaart is de Archeologische Basis- en Beleidsadvieskaart (ABB) voor het grondgebied van Noordoostpolder. Op de speciaal voor de gemeente Noordoostpolder in 2007 ontwikkelde beleidskaart is aangegeven welke gebieden een hoge, een gematigde, dan wel een lage verwachtingskans op archeologische vondsten hebben. Verder is op de kaart aangegeven waar zich scheepswrakken bevinden en welke gebieden een archeologisch monument betreffen. De door de gemeenteraad vastgestelde ABB geeft aan in welke gebieden er onderzoek gedaan moet worden en in welke gebieden onderzoek achterwege kan blijven.

Conclusie

Op basis van de beleidsadvieskaart kan gesteld worden dat voor een gedeelte van het gebied een 'lage archeologische verwachting' en voor een gedeelte een 'gematigde archeologische verwachting' geldt. De blauwe arcering op de beleidsadvieskaart geeft aan dat er voor het plangebied in het verleden ten behoeve van bestemmingsplan 'Emmelhage 2004' reeds uitgebreid archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden.

Het archeologisch adviesbureau RAAP heeft destijds voor het gehele plangebied Emmelhage een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 6. De gemeente heeft vervolgens het bureau Vestigia opdracht gegeven tot het evalueren van het onderzoeksrapport van RAAP, zie bijlage 6

RAAP heeft een Archeologische Verwachtingenkaart van het plangebied gemaakt. Hieruit blijkt dat er in het plangebied zeer verspreid locaties met hoge archeologische verwachtingen voorkomen. Op basis van de evaluatie van Vestigia kan worden geconcludeerd dat archeologische vindplaatsen niet zijn aangetoond, hooguit dat op een aantal plaatsen binnen het plangebied sprake is van een matig hoge verwachting en dat het voorkomen van locaties met hoge verwachting in het plangebied circa 50% is.

In het zuidwesten van het plangebied acht RAAP op basis van een reliëfkaart van de ondergrond een strandwalafzetting aanwezig met een breedte van circa 400 meter. Toen het omringende landschap al verdronken was, vormde de strandwal nog een (bewoonbare) hoogte. Het zuidwesten van het plangebied is daarom door RAAP aangemerkt als locatie met een hoge archeologische verwachting.

Volgens de evaluatie door Vestigia moet evenwel betwijfeld worden of de gehanteerde reliëfkaart een goed beeld van de ondergrond geeft. Consequentie hiervan is dat vraagtekens geplaatst moeten worden bij de aangegeven archeologische verwachtingswaarden.

De Grontmij heeft een waarderend booronderzoek uitgevoerd in het westelijk deel van het plangebied.

Uit de gezeefde monsters zijn geen duidelijke primaire archeologische indicatoren te voorschijn gekomen. De enige secundaire archeologische indicatoren die in enige mate voorkwamen, bestonden uit deeltjes houtskool. Aan de hand van verspreidingskaarten van het houtskool zijn enkele concentratiegebieden vastgesteld waar mogelijk nader onderzoek zou moeten plaatsvinden.

Vestigia heeft het rapport van de Grontmij getoetst (zie bijlage 7) De conclusie luidt, dat de kans dat in het gebied waardevolle archeologische resten aanwezig zijn minimaal is. Het hele gebied heeft in bijna 1.000 boringen nog geen enkele eenduidige indicatie opgeleverd.

In bestemmingsplan 'Emmelhage 2004' wordt op basis van deze conclusies gesteld dat de gemeente, na de genoemde onderzoeken, aan de toetsingspraktijk heeft voldaan. Maatschappelijk, maar ook onderzoekstechnisch, is het niet verantwoord om op basis van de resultaten van de beide veldonderzoeken, het verkennend en het nader inventariserend onderzoek, nog aanvullend archeologisch onderzoek uit te voeren. De gemeente heeft in alle redelijkheid gedaan wat verwacht mocht worden. Deze conclusie is destijds afgestemd met de provinciaal archeoloog.

Nader archeologisch onderzoek is op basis van deze onderzoeken niet noodzakelijk. Het opnemen van een aanlegvergunningplicht in de bestemmingsplanregels kan daarom achterwege blijven.

Tijdens de uitvoering kunnen in het plangebied toch archeologische waarden worden aangetroffen. In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg, artikel 53, lid 1 is aangegeven dat de uitvoerder de plicht heeft om eventuele archeologische vondsten tijdens de werkzaamheden te melden bij het college van B&W.

3.8 Cultuurhistorie     

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. De cultuurhistorisch-landschappelijke waarde van de Noordoostpolder is groot. Tegelijkertijd is er heel duidelijk de behoefte om te blijven verbeteren. Bovendien wil de gemeente ruimte bieden aan nieuwe ontwikkelingen, die zorgvuldig een plek moeten krijgen in het landschap. Het cultuurhistorisch erfgoed van Nederland bestaat uit monumentale panden, historische zichtlijnen, kenmerkende landschappen en waardevolle lijn- en/of vlakelementen. Het cultuurhistorisch erfgoed geeft een beeld van de geschiedenis van het landschap. Daarom is bescherming van deze elementen van belang.

Locatie Emmelhage fase 2

De kavels en de directe omgeving waarop de beoogde uitbreiding van Emmelhage, fase 2, is gesitueerd kent een aantal karakteristieken die kenmerkend zijn voor de Noordoostpolder. Door die kenmerken, en de zichtbaarheid daarvan, draagt het bij aan de herkenbaarheid van de Noordoostpolder en daarmee haar bijzondere identiteit.

De geplande ligging van de uitbreiding borduurt voort op de westelijke grens van Emmelhage. Het neemt als nieuwe westelijke grens de oorspronkelijke kavelsloot en als noordelijke grens de Onderduikerstocht. Als zuidelijke grens is ervoor gekozen om afstand te bewaren tot de oorspronkelijke erven aan de Espelerweg. Het geheel beslaat daarmee ongeveer een hele oorspronkelijke landbouwkavel. Door te kiezen voor deze begrenzing respecteert de uitbreiding het modulaire systeem van verkaveling van de polder en maakt dit na realisatie ook zichtbaar.

Verkaveling

Deze oorspronkelijke verkaveling bestaat uit een regelmatig raster dat gebaseerd is op de in die tijd meest rationele agrarische verkaveling: Een kavelmaat van 300 langs de weg en 800 meter in de diepte. Die verkaveling leidde tot agrarische bedrijven van 12 tot 48 hectare, dus variërend van een halve tot 2 kavels. De kavels zijn aan de achterzijde begrensd door een tocht. Het erf van ca. 1 ha. is gesitueerd aan de weg in de hoek van de kavel, naast de kavelsloot, alleen of in clusters van 2, 3 of 4 erven. Deze modulaire opbouw vormt een basis ontwerpprincipe van Noordoostpolder en is hieronder verbeeld.

verplicht

Watersysteem

Het geheel van kavelsloten, tochten en vaarten vormen het watersysteem van de polder. In het plangebied vinden we zowel kavelsloten terug als ook een tocht, de Onderduikerstocht. Het watersysteem kent een vorm van hiërarchie die kenmerkend is voor het polderontwerp; van kavelsloot naar tocht, naar vaart. Deze hiërarchie in het polderontwerp is eveneens een basis ontwerpprincipe van de Noordoostpolder. De functie van het watersysteem was daarnaast tweeledig. Het zorgde enerzijds voor de ontwatering van de polder en anderzijds voor het vervoer van landbouwproducten. Met de gekozen inrichting en begrenzing van het plangebied wordt het watersysteem ingezet als een kwaliteit die het oorspronkelijke ontwerp blijvend zichtbaar maken.

De erven

In de stedenbouwkundige opzet van fase 2 is er bewust voor gekozen om de erven aan de Espelerweg een vrije ligging te geven. Hiermee blijft de oorspronkelijke verkaveling en opzet zichtbaar en beleefbaar ook naar de toekomst. Deze erven hebben op zichzelf ook een aantal kenmerken die bijdragen aan de bijzondere inrichting van de polder.

Uit het aantal erven aan de Espelerweg en de grootte ervan valt ook af te lezen hoe groot het bedrijf oorspronkelijk bij uitgifte was. De Bedrijven met minder dan 24 hectare kregen een boerenerf van 0,7 tot 0,8 hectare. Voor bedrijven van 24 hectare en groter werden erven van 0,9 tto 1,0 hectare ingepland. Dit was bovendien gebaseerd op een functionele analyse van de inrichting van het boerenerf door landschapsarchitect Bijhouwer. Kortom de grootte van de erven hier zegt iets over de oorspronkelijke omvang en uitgifte van het bedrijf. In dit geval erven van 0,7 ha met bedrijfsomvang van 12 ha., halve kavels dus.

Deze kleinere landbouwbedrijven werden voorzien van op traditionele wijze gebouwde boerderijen, waarbij de schuur en de pachterswoning onder één kap werden samengebracht. Hiervan werden zeven typen ontworpen, afhankelijk van de omvang en het type bedrijf. Binnen het plangebied gaat het om type J. Deze waren bestemd voor zuivere akkerbouwbedrijven en bedrijven met een graslandverplichting van maximaal 2/6. Dit type was 10 m breed en had een lengte van 23,62 (hier het geval) tot 33,48 m afhankelijk van de omvang en had een rechte topgevel. Hun indeling vertoonde veel verwantschap met de Brabantse langgevelboerderij. Daarbij lagen alle onderdelen van de bedrijfsruimte achter elkaar met grote inrijdeuring in de lange gevel.

Wat verder opvalt is de aanwezigheid van de min of meer volwassen erfsingels. Ook deze singels zijn een basisonderdeel van het ontwerp van de Noordoostpolder. Het kent een vaste maatvoering. Het type beplanting was deels afhankelijk van de ondergrond. Het doel was vooral om beschutting te creëren in het open vlakke polderland en een stukje menselijke maatvoering aan te brengen. De erfsingels zijn daarmee een belangrijk element op het schaalniveau van de polder als geheel. Samen met de omlijsting van de dorpen vormen het groene eilanden in een open agrarische bedrijfsruimte.

Het geheel van de bebouwing en volwassen erfsingels en het feit dat deze erven in het verleden niet zijn uitgebreid, leveren redelijk gave erven op en geven daarmee een bijzonder mooi en compleet beeld op van hoe een erf bedoeld was. Ondanks dat de meeste erven aan de Espelerweg inmiddels een woonfunctie hebben, zijn veel van de hiervoor genoemde kenmerken nog zichtbaar en beleefbaar.

Ook de oorspronkelijke entree van het erf met de witte dampalen is nog enigszins intact.

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de nieuwe invulling van het gebied.

3.9 Externe veiligheid     

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Ook de risico's van het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. Het Minister van Infrastructuur en Mlieu coördineert het overheidsbeleid voor externe veiligheid.

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  1. inrichtingen.
  2. vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
  3. vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

3.9.1 Inrichtingen     

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:

  • of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico;
  • of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

In en rond het plangebied zijn geen inrichtingen waarin zich gevaarlijke stoffen bevinden. Dientengevolge geldt dat er ten aanzien van het voorliggend plangebied geen risico's zijnals bedoeld in het Bevi.

3.9.2 Buisleidingen     

In of rond het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.

3.9.3 Vervoer gevaarlijke stoffen     

De routering gevaarlijke stoffen wordt sinds 1 augustus 1996 geregeld in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs). Als verplichte route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen kunnen rijks-, provinciale en gemeentewegen worden aangewezen. Op basis van artikel 18 van deze wet is de gemeenteraad bevoegd wegen of weggedeelten aan te wijzen waarvoor een routeplicht geldt. Deze route dient echter aan te sluiten op die route, die in dat kader door het rijk en de provincie is vastgesteld.

Voor Emmeloord is er geen route aangewezen. In dit geval dient altijd de kortste route vanaf het hoofdwegennet snelweg) naar het afleverpunt gezocht te worden. De intensiteit van mogelijke transporten is echter dermate laag dat er - gezien de aard van de vervoerde stoffen - geen problemen zijn ten aanzien van dit aspect in Emmeloord.

Uit het Basisnet Weg blijkt dat zowel geen van de in de directe omgeving aanwezige wegen alsook de in het plangebied gelegen wegen een 10-6 -risicocontour heeft. Emmeloord vormt ook geen (mogelijk) aandachtspunt voor het groepsrisico.

Uit het Basisnet Water blijkt dat er evenmin wateren in de directe omgeving van Emmeloord zijn die een plaatsgebonden risicocontour hebben van 10-6 of een (mogelijk) aandachtspunt vormt voor het groepsrisico.

Emmeloord is niet gelegen in de nabijheid van een spoorlijn. Vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor vormt in dit kader dan ook geen risico voor de planontwikkeling.

3.9.4 Conclusie     

Geconcludeerd kan worden dat er voor vaststelling van bestemmingsplan 'Emmeloord, Emmelhage - fase 2' geen bezwaren zijn wat betreft het omgevingsaspect externe veiligheid.

3.10 Besluit Milieueffectrapportage     

Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang vroegtijdig en volwaardig in de plan- en besluitvorming in te brengen. De m.e.r. is altijd gekoppeld aan een besluit, bijvoorbeeld een structuurvisie of een bestemmingsplan. Een m.e.r. is een procedure, waarbij een uitgebreid onderzoek naar de milieueffecten (verkeer, geluid, natuur, water, etc.) wordt uitgevoerd. Een m.e.r.-beoordeling is een toets om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden, waarvoor een m.e.r. nodig is.

In het Besluit milieueffectrapportage (in het vervolg Besluit m.e.r.) zijn in de bijlage, onderdeel C en D activiteiten opgenomen, waarbij op grond van artikel 7.2, lid 1, sub b van de Wet milieubeheer besloten moet worden of bij de voorbereiding van het plan of besluit voor die activiteiten een milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld. Hierin is onder andere "de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen" (categorie D 11.2) als m.e.r. beoordelingsplichtig aangeduid. Bij stedelijke ontwikkelingen gaat het om de realisatie van woningen, bedrijven, winkelcentra en parkeerterreinen.

verplicht

De in dit bestemmingsplan voorgenomen activiteit, heeft een omvang van 135 woningen en 12 hectare. Het blijft daarmee ruimschoots onder de relevante drempelwaarden van een oppervlakte van 100 ha of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen. Het moederplan Emmelhage 2004 komt wel aan de 2000 woningen of meer. Hiervoor is destijds dan ook wel een Milieueffectrapportage uitgevoerd.

Omdat het hier een slechts een lichte herijking (naar beneden) betreft van het aantal woningen en een wijziging van de indeling van het plangebied kan worden afgezien van een nieuwe beoordeling. De conclusies en aanbevelingen uit het moederplan (en bijbehorende Milieuffectrapportage) blijven onverminderd van toepassing.

3.11 Parkeren en verkeer     

Ontsluiting autoverkeer

Fase 2a en 2b van Emmelhage worden aan zuidzijde begrensd door de Espelerweg en aan de oostzijde door de Mathilde Wibautsingel en de Lindberghsingel. De eerst uit te voeren Fase 2a wordt ontsloten via de bestaande ontsluiting van Emmelhage fase 1.

In fase 2b worden naast extra woningen ook ontwikkelingen zoals een supermarkt en een school mogelijk gemaakt. Om die op de juiste wijze te ontsluiten zal in fase 2b een nieuwe ontsluiting door middel van een rotonde mogelijk worden gemaakt. Deze is planologisch al mogelijk maar wordtdus later uitgevoerd.

Woonbuurten

De woonbuurten in Emmelhage worden ingericht als 30 km/h gebied confom de principes van Duurzaam Veilig. Hierbij gelden

  • functionaliteit
  • homogeniteit: voorkom grote verschillen in massa, richting en snelheid tussen diverse verkeersdeelnemers;
  • herkenbaarheid: het gewenste verkeersgedrag wordt ondersteund door de inrichting;
  • vergevingsgezindheid: de inrichting biedt ruimte om fouten op te vangen;

Parkeren

Voor de verschillende parkeernormen per functie wordt verwezen naar bijlage 9. Parkeergelegenheid op eigen terrein, zoals opritten en garages, telt gedeeltelijk mee bij het parkeeraanbod. Ook hiervoor wordt verwezen naar de Nota Parkeernormen.

3.12 Handhaving     

Politiek en samenleving onderkennen steeds nadrukkelijker de cruciale rol van handhaving bij het met elkaar verbinden van werkelijkheid en regels. Met dit groeiend besef van het belang van handhaving en de jurisprudentie in het bestuursrecht waarin steeds meer de beginselplicht tot handhaven is uitgesproken, wordt de noodzaak van een handhavingsbeleid benadrukt.

Een vereiste voor een goede handhaving is een handhaafbaar bestemmingsplan. Bij het ontwikkelen van de standaardregels voor de dorpen is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geredigeerd, dat deze in de toetsingspraktijk goed hanteerbaar zijn. Regels dienen duidelijke normen te bevatten die niet voor verschillende uitleg vatbaar zijn en tevens actueel en controleerbaar zijn.

In 2005 heeft de gemeenteraad de kaderstellende nota 'integrale handhaving' vastgesteld. De handhavingsnota wordt gekoppeld aan een uitvoeringsprogramma waarin staat aangegeven op welke wijze de handhaving vorm krijgt en hoe deze wordt uitgevoerd. Dit programma wordt jaarlijks geactualiseerd en vastgesteld. Een belangrijk speerpunt in het beleid is de handhaving van de bouw- en gebruiksregels van bestemmingsplannen.

Hoofdstuk 4 Het plan     

4.1 Algemeen     

In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de bestemmingen die voor de in het plangebied aanwezige gronden zijn gekozen. Voor zover nodig worden deze bestemmingen en de daarbij behorende regels in het volgende hoofdstuk nader toegelicht.

4.2 Ontwikkelingsmogelijkheden     

Het bestemmingsplan 'Emmelhage 2004' is vastgesteld in 2005. De wijk wordt gefaseerd ontwikkeld. Voor fase 1 zijn gedurende de afgelopen tien jaar verschillende actualisaties van het bestemmingsplan doorgevoerd om aansluiting te vinden bij de gewijzigde marktomstandigheden en de woonwensen die bij een nieuwe tijd horen. Fase 1 nadert zijn voltooiting. Om deze reden wordt Emmelhage fase 2 nu ook opgepakt. Als eerste zal Emmelhage fase 2a op de markt gezet worden. De gronden onder fase 2a zijn volledig in handen van de gemeente Noordoostpolder. Ook voor dit plangebied is behoefte aan een actueel planologisch kader waarin het plan uitgewerkt wordt in overeenstemming met de gewijzigde marktomstandigheden en stedenbouwkundige inzichten.

In het plan worden uitsluitend woningen mogelijk gemaakt. Voor detailhandel en maatschappelijke voorziening worden ten zuiden van het plangebied ruimte gereserveerd. Zodra de mogelijke invulling van fase 2a voltooid is en duidelijkheid is omtrent fase 2b kan dit ofwel in een zelfstandige planologische procedure ofwel bij het bestemmingsplan voor fase 2b meegenomen worden. Er is in in het voorliggende bestemmingsplan wel rekening gehouden met mogelijke richtafstanden op grond van milieuzonering rond deze functies, parkeeropgaven en verkeersbewegingen.

In de wijk zijn de straten ruim opgezet en bieden ruimte voor groen.

Het bestemmingsplan regelt het gebruik van de gronden en opstallen in een gebied met een woonwijk, waterpartijen en groenvoorzieningen dat aan de de westzijde aansluit op de reeds gerealiseerde fase 1 van Emmelhage.

4.3 Gebiedsbeschrijving     

4.3.1 Structuur     

Anders dan in het moederplan uit 2004 en het daarbij behorende stedenbouwkundige plan is fase 2 niet meer het schanier tussen het boswonen (fase 1) en het polderwonen (fase 3 e.v.). De milieu's centrum- en waterwonen zijn voor deze fase komen te vervallen. Gekozen is om aan te sluiten bij de fase boswonen. Hierbij zijn de twee flauw gebogen lijnen (het Abel Tasmanpad en de Jeanne d'Arclaan) doorgetrokken in de nieuwe fase.

De functie en vormgeving van deze beide lijnen, respectievelijk fietspad en woonlaan, worden doorgezet. Deze beide lanen worden gekruist door woonstraten die in westelijke richting de verdraaiing uit het plan proberen te halen. De straten lopen naar het zuiden toe uit op een bos / groenstructuur. In de woonstraten worden diverse boomsoorten en beplantingswijzen door elkaar gebruikt. Hierdoor wordt een losse en onvoorspelbare sfeer bereikt.

Ook in deze fase worden de verschillende woningtypes met elkaar gecombineerd. In basis is overal het realiseren van een twee onder één kapper mogelijk, met uitzondering van de noordelijke rand. Aan de randen van deze fase kan de twee onder één kapper uitgewisseld, gecombineerd worden met een vrijstaande woning. In het hart van deze fase is de realisatie van een rij-woningen mogelijk.

verplicht

morfologie Emmelhage (2004)

verplicht

morfologie Emmelhage, fase 2 (2017)

verplicht

afbeelding interne ontsluiting

4.3.2 Beeldkwaliteit     

Algemeen

Om het gewenste ambitieniveau daadwerkelijk te kunnen realiseren is het van belang aandacht te besteden aan beeldkwaliteit. Separaat van dit plan wordt een Beeldkwaliteitsplan opgesteld, waarin criteria ten aanzien van uitstraling en architectuur worden vastgelegd voor zowel de gebouwen als de openbare ruimte. Het Beeldkwaliteitsplan zal gelijktijdig met dit bestemmingsplan worden vastgesteld door de gemeenteraad en daarmee toegevoegd worden aan de Welstandsnota.

Sfeerimpressies

Het plan kent vier verschillende welstandsgebieden. Drie gebieden zijn verdeeld over de randen en het middengebied, twee gebieden worden op accentlocaties gebruikt om met uitstraling en architectuur het plangebied te verbijzonderen. Aan de randen wordt aansluiting gezocht bij het bestaande beeldkwaliteitsplan, hiermee wordt zoveel mogelijk geprobeerd het bestaande beeld van de wijk door te zetten. Alleen wordt wel gezocht naar een extra verbijzondering om het woningtype in het hier en nu te plaatsen.

verplicht

afbeelding verdeling kleur en materiaalgebruik

De oost en zuid rand:

verplicht

verplicht

verplicht

Het middengebied:

verplicht

verplicht

Accentlocaties:

verplicht

verplicht

4.4 Bestemmingen en aanduidingen     

De in het plangebied voorkomende bestemmingen zijn:

  • Gemengd
  • Groen
  • Verkeer
  • Water
  • Woongebied
  • Woongebied - Uit te werken

(zie voor nader toelichting paragraaf 5.3)

Voorts is in het plan sprake van gebieds-, functie-, bouw en maatvoeringsaanduidingen. De aanduidingen worden in de regels verklaard.

Hoofdstuk 5 De regels     

5.1 Algemeen     

De regels vormen met de verbeelding het juridisch bindend element van het bestemmingsplan 'Emmeloord, Emmelhage - fase 2'.

5.2 De regels     

De regels geven inhoud aan de op de verbeelding aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, dat werkelijk noodzakelijk is.

Bij het opstellen van de planregels is rekening gehouden met de Wabo, (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), die per 1 oktober 2010 in werking is getreden. Deze wet beoogt de samenvoeging van stelsels, zodat een samenhangende beoordeling van activiteiten mogelijk is in één procedure die leidt tot één besluit: de omgevingsvergunning.

Ingevolge de Wabo is ook een amvb (algemene maatregel van bestuur) uitgevaardigd waar ten aanzien van daarin aangewezen activiteiten geen verbod geldt. Die amvb (Besluit omgevingsrecht) kan worden gezien als een opvolger van het Besluit bouwvergunningvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken.

In dit bestemmingsplan is ingespeeld op bovengenoemde regelgeving met begripsbepalingen (onder andere achtererfgebied) en regels met betrekking tot vergunningvrij bouwen en gebruik.

Het kan in een concrete situatie voorkomen, dat afwijking van de gestelde normen gewenst is. Hiertoe worden dan afwijkingsbepalingen (voorheen: ontheffingsbepalingen) opgenomen.

De bevoegdheid om af te wijken van bepaalde normen is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1, onder c van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Deze flexibiliteitsbepaling maakt afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Gelet op het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) dient het betreffende bevoegd gezag bij afwijkingen de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen zorgvuldig te vergaren.

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  1. Inleidende regels.
  2. Bestemmingsregels.
  3. Algemene regels.
  4. Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 worden enkele in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven bestemmingen omschreven en wordt bepaald op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Tevens worden per bestemming de bebouwingsmogelijkheden vermeld.

Hoofdstuk 3 bevat de bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen evenals de bepalingen voor de verschillende gebieden waar ook nog een wijzigingsbevoegd van toepassing is.. Deze bepalingen zijn om redenen van leesbaarheid en raadpleegbaarheid in een afzonderlijk hoofdstuk ondergebracht.

In hoofdstuk 4 komen het overgangsrecht en de slotregel aan de orde.

5.3 Nadere toelichting op de regels     

Gemengd

De bestemming 'Gemengd' geeft invulling aan een supermarkt en een school. Deze functies worden specifiek bestemd. Omdat de invulling nog niet concreet is en gedeeltelijk afhankelijk is van de invulling van fase 2b, blijft het mogelijk om binnen het bestemmingsvlak te schuiven met beide functies.

In het geval dat invulling met deze functies helemaal geen doorgang kan vinden is een wijzigingsbevoegdheid (wetgevingzone - wijzigingsgebied 4) opgenomen om de gemengde bestemming te wijzigen naar de bestemming wonen met een maximum van 14 woningen.

Groen

De groenvoorzieningen die structuurbepalend zijn voor het plangebied zijn als zodanig bestemd. Binnen deze bestemmingen zijn onder meer voet- en fietspaden, speelvoorzieningen, water en dergelijke toegestaan. De voor 'Groen' bestemde gronden die liggen aan de noordkant van het plangebied (in het verlengde van de noordelijk gelegen ontsluitingsweg) kunnen,door middel van een wijzigingsbevoegdheid (wetgevingzone - wijzigingsgebied 1), worden gewijzigd in de bestemming 'Verkeer'. Dit om een eventuele doortrekking van de noordelijke ontsluitingsweg hiermee mogelijk te maken. Met het oog op het voorkomen van eventueel hiervan afkomstige geluidhinder voor de aan deze gronden grenzende geluidgevoelige functies biedt de wijzigingsbevoegdheid tevens de mogelijkheid om een geluidwerende voorziening aan te leggen. De hoogte hiervan mag maximaal 3 meter bedragen. De voor 'Groen' bestemde gronden in het zuiden van het plangebied kunnen door middel van een wijzigingsbevoegdheid (wetgevingzone - wijzigingsgebied 3) worden gewijzigd in de bestemming 'Verkeer' ten behoeve van een rotonde.

Verkeer

Deze bestemming heeft betrekking op alle (openbare) verkeers- en parkeervoorzieningen in het plangebied. De bestemmingsomschrijving is ruim van opzet, wat inhoudt dat naast wegen en paden ook groenvoorzieningen mogelijk zijn. Deze meer globale wijze van bestemmen maakt enige flexibiliteit binnen het openbaar gebied mogelijk.

Water

Hoofdwatergangen, waterpartijen en overige waterhuishoudkundige voorzieningen zijn als zodanig bestemd. Ook bruggen, duikers, beschoeiingen en dergelijke zijn toegelaten. De watergang die de fases 2a en 2b scheidt en het plangebied van noord naar zuid doorkruist is een wijzigingsbevoegdheid (wetgevingzone - wijzigingsgebied 2) opgenomen om de bestemming te wijzigen in 'Woongebied' en 'Verkeer'. Op het moment dat fase 2b wordt uitgevoerd zal deze watergang overbodig zijn. De wijzigingsbevoegdheid mag echter pas worden gebruikt wanneer de procedure voor 'Woongebied - uit te werken' in gang wordt gezet.

Woongebied

In de bestemmingsomschrijving is opgenomen dat deze gronden primair zijn bestemd voor wonen in woonhuizen. Gelet op de definitie van woonhuizen is sprake van gebouwen die slechts één woning omvatten.

Binnen de de bestemming woongebied zijn ten behoeve van de hoofdbestemming ook tuinen, paden, waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieiningen, wegen en parkeervoorzieningen toegestaan. Deze wijze van bestemmen geeft het plan de nodige flexibiliteit bij de definitieve inrichting van het gebied.

In de bouwregels wordt onderscheid gemaakt tussen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij gebouwen wordt nader onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen enerzijds (de woonhuizen) en bijbehorende bouwwerken anderzijds. Onder bijbehorende bouwwerken worden bijgebouwen, aan- en uitbouwen, alsmede bouwwerken met een dak begrepen.

Voor vrijstaande objecten geldt dat zelfstandige bewoning wordt aangemerkt als een gebruik in strijd met het bestemmingsplan.

Voor mantelzorg geldt een speciale regeling (algemene gebruiksregel).

Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. Om stedenbouwkundige redenen kunnen bouwaanduidingen zijn aangegeven.

Voorts zijn regels gesteld voor wat betreft de maximale hoogtes, kapvormen, de breedte van woningen en de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens.

Aan de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken zijn twee maxima verbonden: de 50%-norm en het aantal m2. De 50%-norm is een beperking op de bouwmogelijkheden op kleine percelen, het maximale aantal m2 is een rem op de bouwmogelijkheden op grote percelen. Bij het berekenen van de toegestane bebouwing geldt de oppervlakte van het zogenaamde achtererfgebied.

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, achter de voorgevel of het verlengde daarvan en, ingeval er sprake is van een naar een weg gekeerde zijgevel, over een afstand van 2,5 meter achter het verlengde van de voorgevel, mag ten hoogste 2,5 meter bedragen. Deze bepaling is met name van belang voor erfscheidingen.

Gebouwen mogen mede worden gebruikt voor beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis, mits de woonfunctie als hoofdfunctie aanwezig blijft (gemeentelijke beleidsnotitie 'werken in de woonomgeving' (2001)). Onder beroepsuitoefening aan huis wordt onder meer verstaan het verlenen van diensten op administratief, maatschappelijk, juridisch, (para)medisch, therapeutisch, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen gebied. Deze regeling vloeit voort uit de jurisprudentie zoals die zich heeft ontwikkeld ten aanzien van aan huisgebonden beroepen. Bij twijfelgevallen zal aansluiting moeten worden gezocht bij deze jurisprudentie.

Voor zowel beroeps- als bedrijfsuitoefening aan huis zijn eisen opgenomen die de inpasbaarheid in de woonomgeving dienen te waarborgen. Zo is bepaald dat ten hoogste 30% van de oppervlakte van de woning en ten hoogste 60% van de bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt voor de activiteit tot een maximum van 75 m2. Tevens dient de activiteit geen afbreuk te doen aan de uitstraling van de woning en dient er geen nadelige invloed te zijn op het woon- en leefmilieu. Ook is een onevenredige toename van de parkeer-/verkeersdruk niet geoorloofd en is detailhandel niet toegestaan. Tenslotte dient de activiteit aan huis door de bewoner te worden uitgeoefend, wat tevens inhoudt dat geen personeel in dienst mag worden genomen.

Woongebied - Uit te werken

Deze bestemming betreft het door burgemeester en wethouders uit te werken woongebied. Totdat het plan is uitgewerkt geldt er een bouwverbod, waarvan afgeweken kan worden als er sprake is van een ontwerpuitwerkingsplan. Voor de procedure geldt de Wet ruimtelijke ordening.

Binnen de bestemming woongebied zijn ten behoeve van de hoofdbestemming ook tuinen, paden, waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieiningen, wegen en parkeervoorzieningen toegestaan. Beroepen en bedrijven aan huis zijn mogelijk, gelijk de wijze waarop deze binnen de bestemming 'Woongebied' van toepassing is.

Het totale aantal te bouwen woningen binnen de bestemming 'Woongebied - uit te werken' mag niet meer dan 150 bedragen.

Anti-dubbeltelbepaling

Deze bepaling is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze zou zich kunnen voordoen indien een deel van een bouwperceel dat reeds bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage was betrokken wederom bij een dergelijke berekening, doch nu ten behoeve van een ander bouwperceel wordt betrokken.

Algemene gebruiksregels

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is een gebruiksverbod opgenomen. Deze gaat uit van de gedachte, dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit maakt het noodzakelijk, dat de bestemmingsomschrijving voldoende duidelijk is.

Bepaald is dat het gebruik van behorende bouwwerken bij een woning ten dienste van bewoning door een persoon die vanwege zijn gezondheidstoestand is aangewezen op de niet bedrijfsmatige zorg van een bewoner van de woning, is toegestaan (zogenaamde mantelzorg).

Algemene aanduidingsregels

Onder deze bepaling vallen de hiervoor genoemde wijzigingsbevoegdheden. De regels bevatten de voorwaarden waaraan de wijzigingen moeten voldoen.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een aantal regels opgenomen, om het mogelijk te maken dat het plan op ondergeschikte punten wordt aangepast. Dit evenwel met het voorbehoud dat de belangen van derden in redelijkheid niet mogen worden aangetast. Ook kleine afwijkingen (maximaal 10%) van de in de regels opgenomen, dan wel op de kaart aangegeven maten, kunnen volgens dit artikel mogelijk worden gemaakt. Omdat een en ander zich niet beperkt tot één bestemming maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regelen in beginsel op alle bestemmingen van toepassing.

Het afwijken mag geen automatisme zijn. Het bevoegd gezag zal afwijkingen zorgvuldig moeten afwegen en motiveren conform het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Overgangsregels

Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing wordt mogelijk gemaakt. Indien de onder het overgangsrecht gebrachte bebouwing door een calamiteit verloren gaat is volledige herbouw toegestaan.

Het gebruik van gronden en opstallen dat in strijd is met dit bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid     

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

In de toelichting van een bestemmingsplan moet ook zijn neergelegd een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

Het voorontwerp van het bestemmingsplan heeft voor inspraak ter inzage gelegen, voor een periode van 6 weken. Voorts is een informatiebijeenkomst georganiseerd. De ontvangen inspraakreacties worden hieronder weergegeven en voorzien van een gemeentelijke reactie.

Het plan worden daarnaast voor vooroverleg aangeboden aan onder meer de provincie Flevoland en het Waterschap Zuiderzeeland. De uitkomsten daarvan worden vervat in dit hoofdstuk.

Van de provincie Flevoland is in het kader van het artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geen overlegreactie ontvangen. Van het waterschap Zuiderzeeland is in het kader van artikel 3.1.1. Bro een overlegreactie ontvangen. Deze reacties geven geen aanleiding tot het aanpassen van de opzet van het onderliggende stedenbouwkundig plan. Wel hebben de reacties gezorgd voor een aangepaste onderbouwing in de toelichting van het bestemmingsplan. Zo is een uitgebreide waterparagraaf toegevoegd.

Zienswijzen

Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat door een ieder zienswijzen omtrent het ontwerp bij de gemeenteraad naar voren kunnen worden gebracht.

Het ontwerpbestemmingsplan 'Emmeloord, Emmelhage - fase 2' heeft vanaf 27 juli 2017 gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar te maken (artikel 3.8 Wro). Gedurende deze periode zijn er 5 zienswijzen ingediend.

Een samenvatting van deze zienswijzen, alsmede een beantwoording van de zienswijzen is opgenomen in bijlage 14. De zienswijze hebben geen aanleiding gegeven tot een aanpassing van het bestemmingsplan.

Ambtshalve is besloten om enkele aanpassingen aan het plan door te voeren. De aanpassingen zijn in bijlage 15 verwoord.

6.2 Economische uitvoerbaarheid     

Bij de voorbereiding van een wijzigingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het wijzigingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Voor dit plan is voor fase 2a een grondexploitatie opgesteld die is opgenomen in bijlage 13.

Bij de uitwerking van fase 2b zal bij het uitwerkingsplan een grondexploitatie opgesteld worden. Hiervoor zal de gemeente de gronden van het Rijksvastgoedbedrijf moeten verwerven. Hierbij wordt gebruik gemaak van de mogelijkheid van verkoop via een voorkeurspositie, de zogenaamde reallocatieprocedure.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan:     

het bestemmingsplan 'Emmeloord, Emmelhage - fase 2' met identificatienummer NL.IMRO.0171.BP00566-VS01 van de gemeente Noordoostpolder;

1.2 Bestemmingsplan:     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Aan huis verbonden bedrijf     

de in bijlage 1 Lijst van aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.6 Aan huis verbonden beroep     

de uitoefening van een beroep (dan wel het verlenen van diensten) op administratief, maatschappelijk, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of een daarmee gelijk te stellen gebied, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij in overwegende mate de woonfunctie behouden blijft en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.7 Achtererfgebied     

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;

1.8 Ander-werk     

een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid;

1.9 Bebouwing     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 Bebouwingspercentage     

de oppervlakte van gebouwen uitgedrukt in procenten van de nader aangegeven gronden;

1.11 Bedrijf     

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.12 Beroeps- of bedrijfsvloeroppervlakte     

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan huis verbonden beroep dan wel een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.13 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak.

1.14 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.15 Bevoegd gezag     

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.16 Bijbehorend bouwwerk     

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.17 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.18 Bouwgrens     

de grens van een bouwvlak;

1.19 Bouwlaag     

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.20 Bouwperceel     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.21 Bouwperceelgrens     

een grens van een bouwperceel;

1.22 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.23 Bouwwerk     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.24 Dak     

iedere bovenbeëindiging van een gebouw of bijbehorend bouwwerk;

1.25 Detailhandel     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.26 Dienstverlening     

het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden;

1.27 Dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling     

een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.28 Eerste bouwlaag     

de bouwlaag op de begane grond;

1.29 Erf     

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbiedt;

1.30 Evenement     

een voor publiek toegankelijke verrichting van kunst, ontwikkeling, ontspanning of vermaak, feesten en muziekvoorstellingen daaronder begrepen, waarvoor ingevolge regelgeving een melding moet worden gedaan dan wel een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd en verleend;

1.31 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.32 Geschakelde bouw     

bouw waarbij de zijgevel van een woonhuis (gedeeltelijk) aan bijbehorende bouwwerken van een ander woonhuis grenzen;

1.33 Gevellijn     

de lijn waarin de voorgevel van een bouwwerk is gelegen alsmede het verlengde daarvan. Met deze lijn wordt tevens bedoeld het begrip voorgevelrooilijn als omschreven in artikel 1, lid 1 van bijlage II van het besluit omgevingsrecht;

1.34 Hoofdgebouw     

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.35 Horizontale diepte     

de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel, dan wel de lengte van een bouwperceel, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde bestemmingsgrens;

1.36 Kantoor     

een ruimte die dient voor de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige dan wel financiële, organisatorische en/of zakelijke dienstverlening - niet zijnde detailhandel - al dan niet met een (publiekgerichte) baliefunctie;

1.37 Laddertoets     

een beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien;

1.38 Landhoofd     

een bouwwerk dat de overgang vormt van een grondlichaam naar een brug of een viaduct;

1.39 Meergeneratiewoning     

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, krachtens aard en indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van maximaal twee huishoudens;

1.40 Normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden     

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;

1.41 Nutsvoorziening     

een voorziening ten dienste van een bedrijf, zoals een gas- en elektriciteitsbedrijf, dat opereert in een sector die beschouwd wordt van openbaar nut te zijn omdat het belangrijke producten of diensten ten nutte van het publiek levert;

1.42 Ondergeschikte functie     

functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte als zodanig mag worden gebruikt;

1.43 Onderkomens     

voor verblijf geschikte al dan niet aan de bestemming onttrokken voer- en vaartuigen en kampeermiddelen;

1.44 Onzelfstandige woonruimte     

woonruimte die geen eigen toegang heeft en die niet door een huishouden kan worden bewoond zonder afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte;

1.45 Openbaar toegankelijk gebied     

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b , van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen en ander openbaar gebied, niet zijnde water, dat voor publiek algemeen toegankelijk is;

1.46 Productiegebonden detailhandel     

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.47 Prostitutie     

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;

1.48 Risicovolle inrichting     

een inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.49 Seksinrichting     

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.50 Verbeelding/plankaart     

a. de digitale verbeelding van het bestemmingsplan;

b. de analoge verbeelding van het bestemmingsplan (plankaart);

1.51 Voorgevel     

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

1.52 Vuurwerkbedrijf     

inrichting waar professioneel vuurwerk en/of meer dan 10.000 Kg consumentenvuurwerk aanwezig is;

1.53 Wadi     

een laagte waarin het regenwater zich kan verzamelen en in de bodem kan infiltreren;

1.54 Wgh-inrichting     

een inrichting als bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht;

1.55 Woning of wooneenheid     

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, krachtens aard en indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden;

1.56 Woongebouw     

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.57 Woonhuis     

een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat.

1.58 Zolder     

de bovenste ruimte in een gebouw onmiddellijk onder de kap.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Bebouwingspercentage     

het deel van het bouwvlak uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden;

2.2 De bouwhoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 De dakhelling     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 De goothoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 De hoogte van een dakopbouw     

vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw;

2.6 De hoogte van een kap     

vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap;

2.7 De inhoud van een bouwwerk     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.8 De oppervlakte van een bouwwerk     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.9 Het bebouwd oppervlak van een bouwperceel     

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen;

2.10 Peil     

  1. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
  2. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
  3. indien de onder a en b genoemde peilen in het veld aanleiding geven tot onduidelijkheden, een door of namens burgemeester en wethouders aan te wijzen peil.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Gemengd     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Gemengd' aangegeven gronden zijn bestemd voor:

  1. een school;
  2. een supermarkt;
  3. gestapelde woningen, met dien verstande dat deze uitsluitend zijn toegestaan vanaf de tweede bouwlaag;

met daarbijbehorende:

  1. gebouwen en bijbehorende bouwwerken;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. andere-werken;
  4. tuinen, erven en paden;
  5. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. groenvoorzieningen, waaronder perken, plantsoenen en speelvoorzieningen;
  7. wegen en parkeervoorzieningen.

3.2 Bouwregels     

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

3.2.1 Hoofdgebouwen     
  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan de aangegeven bouwhoogte;
  3. het totaal oppervlak voor gebouwen ten dienste van de school mag niet meer bedragen dan 1500m2;
  4. het totaal oppervlak voor gebouwen ten dienste van de supermarkt mag niet meer bedragen dan 1500m2.
3.2.2 Bijbehorende bouwwerken     
  1. bijbehorende bouwwerken moeten minimaal 1m achter de voorgevel of het verlengde hiervan gebouwd worden;
  2. de afstand van bijbehorende bouwwerken tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder bedragen dan 1 m, tenzij in de perceelgrens wordt gebouwd;
  3. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 50% van het bij het hoofdgebouw behorend achtererfgebied, met een maximum van 100 m², met dien verstande dat de oppervlakte van binnen het bouwvlak gebouwde bijbehorende bouwwerken niet meetelt bij de bepaling van deze gezamenlijke oppervlakte.
3.2.3 Bouwwerken geen gebouw zijnde     

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van speeltoestellen en speelvoorzieningen mag niet meer dan 4 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van kunstwerken, licht- en vlaggenmasten mag niet meer dan 12 m bedragen;
  3. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2,5 m bedragen.

Artikel 4 Groen     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor ' Groen ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;
  2. kunstwerken;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. evenementen;
  5. water;

met daarbijbehorende:

  1. gebouwen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, landhoofden daaronder begrepen;
  3. andere-werken;
  4. parkeerplaatsen;
  5. speelvoorzieningen;
  6. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. voet- en fietspaden;
  8. in- en uitritten ten behoeve van aangrenzende percelen.

4.2 Bouwregels     

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels.

4.2.1 Gebouwen     

Voor gebouwen gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  2. de inhoud van een gebouw mag niet meer dan 100 m³ bedragen.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van speeltoestellen en speelvoorzieningen mag niet meer dan 4 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van kunstwerken, licht- en vlaggenmasten mag niet meer dan 12 m bedragen;
  3. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2,5 m bedragen.

Artikel 5 Verkeer     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor ' Verkeer ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen en straten;
  2. voet- en rijwielpaden;
  3. kunstwerken;
  4. nutsvoorzieningen;
  5. evenementen;

met daarbij behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bruggen, viaducten en landhoofden daaronder begrepen;
  2. andere-werken;
  3. watergangen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. parkeervoorzieningen.

5.2 Bouwregels     

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels.

5.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van lichtmasten en kunstwerken mag niet meer dan 15 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van bruggen en viaducten mag niet meer dan 7 m bedragen;
  3. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2,5 m bedragen.

Artikel 6 Water     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor ' Water ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. water en waterberging;
  2. waterwegen;
  3. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. kunstwerken;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. evenementen;

met daarbij behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, kades, dammen, duikers, bruggen, steigers en landhoofden daaronder begrepen;
  2. andere-werken;
  3. recreatieve voorzieningen;
  4. oevers en groenvoorzieningen.

6.2 Bouwregels     

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels.

6.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten en kunstwerken mag niet meer dan 12 m bedragen;
  2. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2,5 m bedragen.

Artikel 7 Woongebied     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor ' Woongebied ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen;

met daarbijbehorende:

  1. gebouwen en bijbehorende bouwwerken;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. andere-werken;
  4. tuinen, erven en paden;
  5. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. groenvoorzieningen, waaronder perken, plantsoenen en speelvoorzieningen;
  7. wegen en parkeervoorzieningen.

7.2 Bouwregels     

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels.

7.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. als hoofdgebouwen mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd; het aantal hoofdgebouwen mag niet meer dan 150 bedragen;
  2. een hoofdgebouw dient binnen een bouwvlak te worden gebouwd, met dien verstande dat de horizontale diepte van het bouwvlak tot 15 m mag worden vergroot indien de horizontale diepte van het achtererfgebied 30 m of meer bedraagt;
  3. een hoofdgebouw waarbij gelet op de omvang of functie daarvan ruimte nodig is voor het parkeren of stallen van motorvoertuigen mag alleen worden gebouwd indien uit de aanvraag om omgevingsvergunning blijkt dat voldoende parkeer- of stallingsruimte wordt gerealiseerd;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' mogen woonhuizen uitsluitend vrijstaand worden gebouwd, met dien verstande dat wanneer de gronden tevens zijn aangeduid met "twee - aaneen" woonhuizen ook twee aaneen gebouwd mogen worden;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' mogen woonhuizen uitsluitend twee aaneen worden gebouwd, met dien verstande dat wanneer de gronden tevens zijn aangeduid met 'vrijstaand' respectievelijk 'aaneengebouwd' woonhuizen ook vrijstaand of in een rij van niet minder dan 3 en niet meer dan 10 gebouwd mogen worden;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' mogen woonhuizen uitsluitend in een rij aaneen gebouwd worden tot een aantal van niet minder dan 3 en niet meer dan 10, met dien verstande dat wanneer de gronden tevens zijn aangeduid met 'twee-aaneen' woonhuizen ook twee aaneen gebouwd mogen worden;
  7. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' mag de goot- respectievelijk bouwhoogte niet meer bedragen dan de aangegeven goot- respectievelijk bouwhoogte;
  8. ter plaatse van de aanduiding 'kap' de dakhelling niet minder dan 25° en niet meer dan 60° mag bedragen,
  9. ter plaatse van de aanduiding 'plat dak' geldt dat deze met een plat dak mogen worden gebouwd, mits er minimaal 2 bouwlagen gerealiseerd worden;
  10. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - nokrichting haaks' wordt de nokrichting haaks op de gevellijn gerealiseerd;
  11. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - nokrichting evenwijdig' wordt de nokrichting evenwijdig aan de gevellijn gerealiseerd;
  12. de afstand van de vrijstaande zijgevel tot de zijdelingse perceelgrens mag:
    1. bij vrijstaand niet minder bedragen dan 3 m, met dien verstande dat dit in geval van geschakelde bouw voor één zijgevel geldt;
    2. bij twee-aaneen niet minder bedragen dan 3 m;
    3. bij aaneengebouwd (in rij) niet minder bedragen dan 2 m;
  13. de breedte van een woonhuis mag:
    1. bij vrijstaand niet minder bedragen dan 6 m;
    2. bij twee-aaneen niet minder bedragen dan 5 m;
    3. bij aaneengebouwd (in rij) niet minder bedragen dan 4,5 m;
7.2.2 Bijbehorende bouwwerken     

Voor een bijbehorend bouwwerk gelden de volgende regels:

  1. bijbehorende bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan bij woonhuizen;
  2. bijbehorende bouwwerken moeten minimaal 1m achter de voorgevel of het verlengde hiervan gebouwd worden;
  3. de afstand van bijbehorende bouwwerken tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder bedragen dan 1 m, tenzij in de perceelgrens wordt gebouwd;
  4. de gezamenlijke oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 50% van het bij het hoofdgebouw behorend achtererfgebied, met een maximum van 100 m², met dien verstande dat de oppervlakte van binnen het bouwvlak gebouwde bijbehorende bouwwerken niet meetelt bij de bepaling van deze gezamenlijke oppervlakte;
  5. de toegestane maximum gezamenlijke oppervlakte als genoemd onder d. mag - in geval van een achtererfgebied met een oppervlakte van meer dan 500 m2 - worden verhoogd met 10 m2 per 100 m2 achtererfgebied dat de oppervlakte van 500 m2 te boven gaat en tot een totaal maximum van 200 m2;
  6. de goothoogte mag niet meer dan 3,5 m bedragen, met dien verstande dat die mag worden verhoogd tot ten hoogste 0,25 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw;
  7. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, verminderd met 20%;
  8. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk bij een hoofdgebouw met platte afdekking mag niet meer bedragen dan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van dat hoofdgebouw.
7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  1. indien het voor de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt opgericht mag de bouwhoogte niet meer dan 1 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten mag niet meer dan 12 m bedragen;
  3. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2,5 m bedragen.

7.3 Afwijken van de bouwregels     

7.3.1 Afwijken van de bouwregels     
  1. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 7.2.2 onder b en toestaan dat, ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' en 'vrijstaand', een bijbehorend bouwwerk wordt gebouwd buiten het bouwvlak over maximaal de halve gevelbreedte met een diepte van niet meer dan 1,5 m en een bouwhoogte van niet meer dan 3,5 m.
7.3.2 Afwegingskader     

Afwijking van de bouwregels als bedoeld in lid  7.3.1 is slechts toelaatbaar, indien door die afwijking, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de structuur/ belevingswaarde van het aangrenzende gebied ontstaan.

7.4 Specifieke gebruiksregels     

7.4.1 Strijdig gebruik     

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk als zelfstandige woonruimte.

7.4.2 Geoorloofd gebruik     

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval niet gerekend:

  1. een aan huis verbonden beroep- of bedrijfsactiviteit, mits:
  1. ten hoogste 30% van de oppervlakte van een woonhuis of de woning binnen een woongebouw en ten hoogste 60% van de toegelaten oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt ten behoeve van het aan huis verbonden beroep, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte per woning niet meer dan 75 m2 bedraagt;
  2. de uitstraling van de woning intact blijft;
  3. het gebruik geen nadelige gevolgen heeft voor het woon- en leefmilieu;
  4. het gebruik geen nadelige gevolgen heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen nadelige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt;
  5. geen detailhandel wordt uitgeoefend;
  6. de activiteit uitsluitend door de bewoner wordt uitgeoefend;
  7. in geval van een bedrijfsactiviteit, het een activiteit betreft die genoemd is in bijlage 1 Lijst van aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten.

7.5 Afwijken van de gebruiksregels     

7.5.1

Middels een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in artikel 7.2 om een meergeneratiewoning toe te staan, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. het een meergeneratiewoning of een daar aan gelijk te stellen woning in/aan een vrijstaand woonhuis betreft;
  2. wanneer de meergeneratiewoning of een daar aan gelijk te stellen woning zoals bedoeld onder sub a van dit lid aan het vrijstaand woonhuis wordt gebouwd de bouwhoogte niet meer bedraagt dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, verminderd met 20%.

Artikel 8 Woongebied - uit te werken     

8.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Woongebied - uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen;

met daarbijbehorende:

  1. gebouwen en bijbehorende bouwwerken;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. andere-werken;
  4. tuinen, erven en paden;
  5. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. groenvoorzieningen, waaronder perken, plantsoenen en speelvoorzieningen;
  7. wegen en parkeervoorzieningen.

8.2 Uitwerkingsregels     

Burgemeester en wethouders werken de in lid 8.1 omschreven bestemming uit met inachtneming van de volgende regels:

8.2.1 Woningaantallen     

Het maximaal aantal woningen van de binnen de bestemming 'Woongebied - uit te werken' mag niet meer dan 150 bedragen.

8.2.2 Laddertoets     

Burgemeester en wethouders dienen bij de uitwerking toepassing te geven aan de laddertoets.

8.3 Bouwregels     

8.3.1 Bouwverbod     

Zolang en voor zover deze uitwerking geen rechtskracht heeft, mogen de gronden niet worden bebouwd.

8.3.2 Bestemming Woongebied     

Voor het overige zal bij de uitwerking van de bestemming 'Woongebied - uit te werken' aan worden gesloten bij de bouwregels van de bestemming 'Woongebied'.

8.4 Specifieke gebruiksregels     

8.4.1 Strijdig gebruik     

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik zoals aangeduid onder artikel 7.4.1.

8.4.2 Geoorloofd gebruik     

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval niet gerekend het gebruik zoals aangeduid in artikel 7.4.2.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels     

10.1 Gebruik     

  1. Het is verboden de gronden of opstallen te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de aan de grond gegeven bestemming.
  2. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt niet verstaan het gebruiken van een bijbehorend bouwwerk bij een woning ten dienste van bewoning door een persoon die vanwege zijn gezondheidstoestand is aangewezen op de niet bedrijfsmatige zorg van een bewoner van de woning.

10.2 Strijdig gebruik     

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van:

  1. gebouwen ten behoeve van een seksinrichting;
  2. vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woonruimte;
  3. gronden als staanplaats voor onderkomens;
  4. gronden als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen, materialen en producten, voor zo ver niet noodzakelijk in verband met het normale beheer en onderhoud van de gronden;

alsmede:

  1. omzetting of verkamering van zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte.

10.3 Voorwaardelijke verplichting parkeernormen     

Indien de ligging, de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet volgens de gemeentelijke parkeernormen voldoende ruimte zijn aangebracht en in stand gehouden worden van parkeervoorzieningen in, op of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels     

11.1 Wetgevingzone - wijzigingsgebied 1     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 1' te wijzigen in de bestemming 'Verkeer' met dien verstande dat:

  1. de wijziging noodzakelijk is voor het doortrekken van de weg gelegen binnen de gronden bestemd voor 'Verkeer' welke gronden grenzen aan het gebied waarop deze wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft;
  2. de in het kader van de Wet geluidhinder ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel dan wel een hiervoor vastgestelde hogere waarde niet wordt overschreden;
  3. de hoogte van een geluidwerende voorziening mag maximaal 3 meter bedragen;
  4. de wijziging niet leidt tot een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende bestemmingen;
  5. voor het overige dient te worden aangesloten bij hetgeen gesteld in artikel 5.

11.2 Wetgevingzone - wijzigingsgebied 2     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 2' te wijzigen in de bestemmingen 'Woongebied' en 'Verkeer', mits wordt voldaan aan de volgende regels:

  1. de wijziging niet leidt tot een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende bestemmingen;
  2. Voor het overige dient te worden aangesloten bij hetgeen gesteld in artikel 5 en artikel 7.

11.3 Wetgevingzone - wijzigingsgebied 3     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 3' te wijzigen in de bestemming 'Verkeer', mits wordt voldaan aan de volgende regels:

  1. de wijzging niet leidt tot een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende bestemmingen;
  2. voor het overige dient te worden aangesloten bij hetgeen gesteld in artikel 5.

11.4 Wetgevingzone - wijzigingsgebied 4     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 4' te wijzigen in de bestemming 'Woongebied' (inclusief bouwvlak), mits wordt voldaan aan de volgende regels:

  1. het maximale aantal woningen bedraagt 14;
  2. uitsluitend vrijstaande óf twee-aaneen gebouwde woningen zijn toegestaan;
  3. de wijziging niet leidt tot een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende bestemmingen;
  4. voor het overige dient te worden aangesloten bij hetgeen gesteld in artikel 7.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels     

Bij een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, worden afgeweken van:

  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat dit niet geldt voor bijbehorende bouwwerken;
  2. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast;
  3. de bestemmingsbepalingen voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  4. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte daarvan wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  5. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van kunstwerken en zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 m;
  6. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, wordt vergroot mits:
    1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 10 m² bedraagt;
    2. de totale hoogte niet meer dan 125 % van de toegestane (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
  7. het bepaalde over het bouwen van een hoofdgebouwen binnen het bouwvlak en toestaan dat dat grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
    1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
    2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
    3. luifels, balkons en galerijen, mits de bouwgrens wordt overschreden met niet meer dan 1,50 meter;
    4. ingangspartijen en erkers, mits de bouwgrens wordt overschreden met niet meer dan 1,50 meter en de breedte niet meer bedraagt dan 50 % van de gevelbreedte van het hoofdgebouw;
  8. de eis dat bij een aanvraag om omgevingsvergunning blijkt dat voldoende parkeer- of stallingsruimte wordt gerealiseerd, indien op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.

Artikel 13 Overige regels     

13.1 Werking wettelijke regelingen     

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van dit plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 14 Overgangsrecht     

14.1 Overgangsrecht bouwwerken     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunningvoor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

14.2 Afwijken     

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

14.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken     

Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.4 Overgangsrecht gebruik     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

14.5 Strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 14.4 , te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

14.6 Verboden gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in 14.4 , na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

14.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik     

Lid 14.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Emmeloord, Emmelhage - fase 2'.